水稻条纹病毒在玉米和水稻上流行差异分析

为了明确水稻条纹病毒(RSV)在水稻和玉米上发生程度差异明显的原因,从一个侧面了解RSV流行本质,2004年在洪泽进行田间试验。采用黄盘诱集、盘扑、盘刮、肉眼计数等方法比较武育粳3号和掖单13上灰飞虱侵入和消长动态,结果表明两者均只有一个成虫侵入高峰,单位面积迁入虫量前者是后者的3.6倍,单株平均虫量相近。Dot-ELISA法测定灰飞虱带毒率为40%,成虫迁移扩散高峰期22d内两者接毒量约为每天百株137头带毒虫。武育粳3号有二代若虫发生,掖单13则无。逐日调查发病进程,结果显示水稻发病率为60%,玉米为0。室内抗性鉴定,掖单13对RSV的抗性比武育粳3号高4个级别。综合以上结果,寄主品种抗性决定了RSV在水稻和玉米上流行状况,二代若虫重复侵染是RSV在水稻上重发的另一主要原因。     

矸酆恐?,垩白率与糙米率、蛋白

Χ灾绷吹矸酆康挠跋焓钦?,直接影响比间接影响大。Study on the correlation between rice quality and agronomic traits of quality riceNIE Cheng rong, WEN Yu hui, WANG Yun bo, CHEN Ming zhong,LI Mei, LIU Dao quan(Agronomy Department, Foshan University , Nanhai 528231,China)The correlative analy     

Long-term variation in brown trout, Salmo trutta L., stocking success in a large lake: interplay between availability of suitable prey and size at release

Abstract –  Factors affecting long-term variation in brown trout, Salmo trutta L., stocking success were examined in a large lake, Lake Oulujärvi, in central Finland. Brown trout were stocked in spring (late May to early June) in 1974–1991 and in summer (late June to early July) in 1992–2001. The biomass of the vendace, Coregonus albula (L.), population (prey) at release time had the largest positive effect on stocking success within both periods: biomass of adult vendace in spring and both 0+ and adult vendace in summer. Increasing the size of stocked fish had a positive effect if the vendace available at release were only adults. The increasing trend of predator-catch-per-unit-effort (CPUE) [combined CPUE of northern pike Esox lucius L., burbot Lota lota (L.), and pike-perch Stizostedion lucioperca (L.)] through the study period and its negative effect on trout stocking success suggested an increasing effect of predation within the entire time series.     

Resistance to yellow rust in Triticum dicoccoides. II. Crosses with resistant Triticum dicoccoides sel. G-25

A comparison was made between the genes in 29 new selections of wild emmer wheat resistant to yellow rust over wide geographic areas and the previously extensively studied selectionTriticum dicoccoides G-25. In 23 selections the resistance may be conferred by 1 dominant gene; these include 11 selections in which the gene is different from the dominant gene in sel. G-25 and two others in which the genes were closely linked or allelic to the gene in G-25, differing from sel. G-25 by race-specificity. Two dominant genes different from the gene in sel. G-25, seem to be present in one selection. In five selections the resistance may be conferred by one or two recessive genes, including three instances in which the recessive gene was associated with a dominat gene. Our findings show that at least 19 out of the 29 selections studied possess genes which are different from the gene inT. dicoccoides sel. G-25.Samenvatting In dit onderzoek werden 29 nieuwe resistente wilde-emmer selecties (Triticum dicoccoides) gekruist met de reeds uitvoerig bestudeerde resistente selectie G-25, om na te gaan of de resistentie van de nieuwe selecties wordt veroorzaakt door genen op dezelfde locus als het dominante gen in sel. G-25 of dat er andere loci bij zijn betrokken. De ouders, de F₁-en F₂-populaties van een bepaalade selectie werden in het kiemplantstadium getoetst met één Israëlisch gele-roest isolaat van fysio 2E0 of van fysio 2E18. In de uitsplitsende F₂-populaties werden de niet-sporulerende planten als resistent beschouwd en de sporulerende als vatbaar.In de F₂-populaties van 12 herkomsten werden geen vatbare planten gevonden, hetgeen er op duidt dat de resistentie wordt veroorzaakt door een gen op dezelfde locus als het gen in G-25 of door een gen dat neuw gekoppeld is aan het gen in G-25. Voor twee van deze herkomsten kan op basis van een fysio-specifieke interactie worden vastgesteld dat de resistentie berust op allelen die verschillen van het allel in sel. G-25. In 11 herkomsten werd een uitsplitsing voor twee dominante gene gevonden (RS=151), waarbij het tweede dominante gen uit de getoetste nieuwe selectie afkomstig is. De aanwezigheid van twee dominante genen verschillend van het gen in sel. G-25 werd gevonden in één herkomst (631). In de overige vijf selecties bleek de resistentie te worden veroorzaakt door één of twee recessieve genen waarnaast in drie gevallen ook nog een dominant gen werd gevonden.De resultaten tonen aan dat tenminste 19 van de 29 bestudeerde selecties resistentiegenen bezitten die verschillen van het gen inT. dicoccoides sel. G-25. Slechts in twee van deze selecties kan het gen allel zijn met het gen in sel. G-25.     

Contribution to the taxonomy and pathogenicity of fungicolous Verticillium species. II. Pathogenicity

In recent years in the Netherlands a second mushroom species,Agaricus bitorquis, which prefers higher temperatures thanA. bisporus and is less susceptible to certain diseases, is often commercially grown.Verticillium fungicola var.fungicola, the causal agent of dry bubble, is responsible for considerable damage in crops ofA. bisporus. InA. bitorquis, however, dry bubble has hardly been noticed, but brown spots due toV. fungicola var.aleophilum resulted in inferior mushroom quality. The latter variety also caused brown spots ina. bisporus, but to a minor degree. In variety Les Miz 60 ofA. bisporus, however, it also induced fruit-body deformation in a way different from dry bubble. Verticillium psalliotae, isolated fromA. bitorquis in England, induced more confluent brown spots inA. bitorquis. In the netherlands, where moreA. bitorquis is grown than in other countries,V. psalliotae has not yet been encountered in crops ofA. bitorquis. V. psalliotae, which has a high temperature optimum for mycelial growth, likeV. fungicola var.aleophilum andA. bitorquis, did not infectA. bisporus in our trials.Artificial infection ofA. bisporus orA. bitorquis could not be accomplished with the following related and/or fungicolous fungi:Verticillium lamellicola, V. fungicola var.flavidum, V. biguttatum, Nectriopsis tubariicola, Acremonium crotocinigenum andAphanocladium album.Samenvatting Vooral in Nederland wordt sinds een aantal jaren naastAgaricus bisporus ook de warmteminnende champignonsoortAgaricus bitorquis geteeld, die minder vatbaar is voor bepaalde ziekten. TerwijlVerticillium fungicola varfungicola in de teelt vanA. bisporus droge mollen en daardoor veel schade veroorzaakt, komen in de teelt vanA. bitorquis geen droge mollen voor maar wel bruine vlekken, die tot kwaliteitsverlies en dus schade leiden. De vlekken bleken veroorzaakt te worden doorV. fungicola var.aleophilum. Deze schimmel veroorzaakte ook inA. bisporus bruine vlekken, hoewel in minder ernstige mate, maar in het ras Les Miz 60 vanA. bisporus bovendien misvormde champignons, die wel op droge mollen leken, maar daaraan niet gelijk waren.OokV. psalliotae, in Engeland geïsoleerd vanA. bitorquis met vlekken, veroorzaakte wat meer samenvloeiende, bruine vlekken inA. bitorquis. In Nederland, waar meerA. bitorquis geteeld wordt dan in andere landen, isV. psalliotae nog niet aangetroffen in teelten vanA. bitorquis. InA. bisporus kon geen kunstmatige infectie worden verkregen metV. psalliotae, die net alsV. fungicola var.aleophilum enA. bitorquis warmteminnend genoemd zou kunnen worden.Met de volgendeVerticillium-achtige of van paddestoelen geïsoleerde schimmels kon evenmin op kunstmatige wijze een infectie worden opgeroepen inA. bisporus ofA. bitorquis: Verticillium lamellicola, V. fungicola var.flavidum, V. biguttatum, Nectriopsis tubariicola, Acremonium crotocinigenum enAphanocladium album.     

Development of Stem-base Pathogens on Different Cultivars of Winter Wheat Determined by Quantitative PCR

The progress of development of stem-base pathogens in crops of second winter wheat was plotted in nine experiments in three years. The amount of each pathogen present was determined by quantitative PCR. Where Tapesia yallundae was present in quantifiable amounts, it usually developed earlier than the other eyespot pathogen, T. acuformis. Both species were usually present in greater amounts on cultivars which are more susceptible to eyespot. The sharp eyespot pathogen, Rhizoctonia cerealis, developed more erratically than either of the Tapesia spp. and there were no consistent effects on different cultivars. Fusarium spp., the cause of brown foot rot, were rarely present in quantifiable amounts, but Microdochium nivale was usually present as one or both of the varieties nivale and majus. Late-season (after anthesis) decreases in M. nivale suggest that any brown foot rot symptoms attributable to this fungus would have fully developed earlier. Cultivar differences in amounts of M. nivale were most clear in stems during internode extension and when relatively large amounts of DNA were present. Such differences approximately reflected eyespot susceptibility, cv. Soissons containing most and cv. Lynx containing least DNA. The results emphasise the difficulty in relating diagnoses, by quantitative PCR or other means, at early growth stages when decisions to apply fungicides against stem-base disease are made, to later disease severity.     

Genetic analyses of resistance of the wheat differential cultivars Carstens V and Spaldings Prolific to two races of Puccinia striiformis

Genetic analysis of resistance of wheat seedlings to two races of Puccinia striiformis was conducted on F₁, F₂ and F₃ generations from crosses Carstens V (CV) × Lee, Spaldings Prolific (SPA) × Lee and CV × SPA. F₂ generations from crosses of CV and SPA with Strubes Dickkopf (SD) were also studied. The plants were classified into six resistance classes and analysed by factorial correspondence analysis and nonhierarchical classification. The two P. striiformis isolates tested were a French isolate of race 43E138 and a Lebanese isolate of race 2E16, selected for the differences in their virulence spectra for the common differential cultivars Strubes Dickkopf and Nord Desprez. Resistance of CV and SPA was recessive and dominant to races 43E138 and 2E16, respectively. CV possessed three or four resistance genes, one of them being expressed with both races. Two genes of CV had a cumulative effect for resistance to 43E138 and two or three gave dominant resistance to 2E16. SPA had three resistance genes, all of which gave resistance to 2E16 and two of which also gave resistance to 43E138. SPA had one gene in common with CV for resistance to both races. Furthermore, the gene for resistance to race 2E16 in CV and SPA was allelic with a gene in SD, and was probably Yr25 .     

SSR-based genetic linkage analysis of resistance to crown rust (Puccinia coronata f. sp. lolii) in perennial ryegrass (Lolium perenne)

Crown rust (caused by Puccinia coronata f. sp. lolii) is a serious foliar disease of the pasture and turfgrass perennial ryegrass (Lolium perenne). Previous genetic studies have detected both qualitative and quantitative resistance mechanisms, and interpretation of the genetic system is complicated by variation within the sexually reproducing pathogen. Resistant and susceptible parental genotypes of ryegrass were identified using a composite urediniospore population collected from three geographically distinct locations. A two-way pseudo-testcross mapping population was obtained as the F₁ progeny of the pair-cross between ryegrass parental genotypes Vedette₆ and Victorian₉. Both parents showed intermediate resistance against a pathogen population collected in a single geographical zone (Hamilton, Victoria), but in the F₁ population, significant variation for a range of resistance-associated characters was detected. Statistical analysis of phenotypic data suggested a major gene effect, hence bulked segregant analysis with map-assigned simple sequence repeat (SSR) markers was used to scan the genome. A marker showing strong association with resistance was assigned to linkage group (LG) 2 of perennial ryegrass. Analysis of 11 LG2 SSR markers defined an interval between loci xlpssrh03f03 and xlpssrk02e02 as containing the gene or genes (LpPc1) conferring crown rust resistance. Resistance gene determinants were inherited from both parents, with up to 80% of the total phenotypic variation explained by markers segregating from Vedette₆ and up to 26% of the variation explained by markers segregating from Victorian₉. The two contributions together resulted in an additive increase in effect, with fully resistant individuals requiring determinants from both parents. A conserved syntenic relationship was observed with linkage group B of Avena strigosa, which is the location of a cluster of resistance genes to the oat form of crown rust. The implications of this study for marker-assisted selection of disease resistance in perennial ryegrass are discussed.     

甘肃陇南小麦不同品种类型抗条锈性变化特点分析

 1973~2002年的30年间,在我国小麦条锈病常发易变区的陇南,对小麦主要生产品种的抗条锈性变化动态进行了系统的观察,选择具垂直抗性、慢条锈性、高温抗性和持久抗性等不同类型的7个品种的观测数据进行了分析,认为里勃留拉和N.斯特拉姆潘列长期保持了稳定的抗锈性。里勃留拉的抗性可能由多对微效基因控制,N.斯特拉姆潘列的抗性可能由主效基因控制,兰天12号所具有的慢锈性和兰天1号的高温抗性以及抗条锈基因的合理布局对延长品种抗性也有一定作用。     

云南省稻瘟病,小麦锈病预测专家系统

基于稻瘟病、小麦锈病预测领域专家知识,以及借助模式识别势函数法实现的自学习、自提取的知识,采用正向和反向精确推理控制策略,首次建立云南省水稻穗瘟病、小麦条锈病预测专家系统,1994～1995年预测结果与实际情况基本一致。系统创造性地采用全屏幕编辑树图的知识输入法和森林表示技术对知识库进行管理,便于知识库的扩充和维护。推理结果、推理路径及知识查询以彩色图形方式显示,对于学习领域专家的实践经验具有独特优点。