Virus transmission by aphids in potato crops

This paper reviews the contribution of vector activity and plant age to virus spread in potato crops. Determining which aphid species are vectors is particularly important for timing haulm destruction to minimize tuber infection by potato virus Y (PVY). Alate aphids of more than 30 species transmit PVY, and aphids such asRhopalosiphum padi, that migrate in large numbers before flights of the more efficient vector,Myzus persicae, appear to be important vectors. Differences in methodology, aphid biotypes and virus strains prevent direct comparisons between estimates of vector efficiencies obtained for aphids in different countries in north western Europe. M. persicae is also the most efficient vector of potato leafroll virus (PLRV), but some clones ofMacrosiphum euphorbiae transmit PLRV efficiently toNicotiana clevelandii and potato test plants. The removal of infected plants early in the season prevents the spread of PLRV in cool regions with limited vector activity. The proportion of aphids acquiring PLRV from infected potato plants decreases with plant age, and healthy potato plants are more resistant to infection later in the season. Severe symptoms of secondary leafroll developed on progeny plants of cv. Maris Piper derived from mother plants inoculated with PLRV in June or July of the previous year. Progeny plants derived from mother plants inoculated in August showed only mild symptoms, but the concentration of PLRV in these plants was as high as that in the plants with severe symptoms.     

Interactions among herbivores,microbial insecticides and crop plants

Knowledge of the interactions among lepidopterous insects, microbial insecticides and plants is either lacking or incomplete. In some of the interactions, plant allelochemicals antagonized the insecticidal activity of the microbe by means of feeding reduction. In others, microbe activity was enhanced either by causing insect toxicity or by a potentiation of the crystal protein. Nutritional evaluations of the interactions amongHeliothis virescens. Bacillus thuringiensis crystal protein and tannin showed that microbe toxicity in the larva was antagonized by this phytochemical.     

Detection of squash mosaic virus in seeds of melon (Cucumis melo) by enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA)

Squash mosaic virus (SqMV, comovirus) is seed-transmitted in severalCucurbitaceae. Therefore, the use of virus-free seed is important to prevent establishment of this virus in the Netherlands and to avoid spread to other countries.This study was undertaken to develop an enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA) for the detection of SqMV in melon seeds. An antiserum was produced to a serotype 1 isolate from melon. Two ELISA variants were investigated viz. an ELISA variant with simultaneous incubation of sample and enzyme conjugate (ELISA 1) and an ELISA variant with successive incubation of sample and enzyme conjugate (ELISA 2). The sensitivity of ELISA was tested by mixing fluor of ground infected and non-infected seeds in different proportions. SqMV was detected by both ELISA variants at dilutions of 1 160 (1 part of infected flour mixed with 159 parts of non-infected flour) or higher after a substrate incubation period of 4 h. However, ELISA 1 gave relatively higher absorbance values than ELISA 2 for nearly all dilutions. Since ELISA 1 is also faster than ELISA 2, ELISA 1 is advised for routine testing. In these test, using subsamples of 100 melon seeds SqMV is detected reliably. ELISA 1 is now used in the Netherlands for routine-indexing of melon seed lots for SqMV.Samenvatting Het pompoenemozaïekvirus gaat over met het zaad van verscheideneCucurbitaceae. Het gebruik van virusvrij zaad is belangrijk om te voorkomen dat het virus zijn intrede doet in Nederland en zich naar andere landen verspreidt.Een antiserum werd geproduceerd tegen een serotype 1 isolaat van meloen. Met behulp van dit antiserum werd een ELISA ontwikkeld om pompoenemozaïekvirus in zaden van meloen aan te tonen. Twee varianten van ELISA werden vergeleken, namelijk een variant waarbij monster en enzymconjugaat gelijktijdig geïncubeerd werden (ELISA 1) en een variant waarbij monster en enzymconjugaat na elkaar geïncubeerd werden (ELISA 2). De gevoeligheid van de ELISA varianten werd uitgetoetst door meel van zieke zaden in verschillende verhoudingen te mengen met meel van gezonde zaden. Het pompoenemozaïekvirus werd met beide ELISA varianten aangetoond in verdunningen van 1 160 (1 deel meel van zieke zaden gemengd met 159 delen meel van gezonde zaden) of hoger na 4 uur incubatie met substraat. ELISA 1 gaf doorgaans hogere extinctiewaarden dan ELISA 2 voor bijna alle verdunningen. Omdat ELISA 1 ook nog sneller is dan ELISA 2, wordt ELISA 1 aanbevolen voor routinematig gebruik. Wanneer voor routinematig gebruik 100 meloenezaden per submonster getoetst worden, kan het pompoenemozaïek virus betrouwbaar worden aangetoond. In Nederland worden momenteel per zaadpartij 20 submonsters van 100 zaden getoetst.