Investigations on the effect of haulm destruction and additional root cutting on black scurf on potato tubers

In greenhouse experiments factors which are involved in the stimulation of sclerotia formation byRhizoctonia solani Kühn on potato tubers after haulm destruction were investigated. Cutting off the shoot stimulated the production of sclerotia as much as chemical haulm destruction. This was also observed when potato tubers were grown away from the roots in a separate compartment filled with steamed perlite. Fewer sclerotia were produced when roots were cut in addition to haulm destruction compared to haulm destruction alone. Cutting off the roots alone often stimulated sclerotia production. The data indicate that sclerotia production was directly affected by the tuber and probably due to physiological changes in the tuber caused by elimination of the shoot.Samenvatting In kasproeven werd onderzocht welke factoren betrokken zijn bij de stimulering van de produktie van sclerotiën op aardappel doorRhizoctonia solani Kühn als gevolg van loofvernietiging. Afknippen van het loof stimuleerde de vorming van sclerotiën evenzeer als chemische vernietiging. Na afknippen van het loof trad de stimulering ook op bij knollen, die zich ruimtelijk gescheiden van de wortels in gestoomd vochtig perliet konden ontwikkelen. Doodspuiten plus doorsnijden van de wortels resulteerde in minder lakschurft dan doodspuiten alleen. Wanneer alleen de wortels werden doorgesneden resulteerde dat vaak in meer lakschurft. De vorming van sclerotiën wordt dus direct door de knol beïnvloed. Dit effect lijkt voort te komen uit fysiologische veranderingen in de knol.     

Effect of volatile and unstable exudates from underground potato plant parts on sclerotium formation by Rhizoctonia solani AG-3 before and after haulm destruction

The acceleration of black scurf development after haulm destruction was mainly due to changes in the exudation of volatiles from tubers. Volatile products from decomposing potato roots and stolons and, probably, unstable substances in the tuber exudate as well, further promoted sclerotium formation.Sclerotium production byR. solani AG-3 was investigated on agar media, periderm strips and harvested tubers, which were exposed to the volatile exudates from growing subterranean potato plant parts. The volatile exudate from growing tubers contained both inhibitory and stimulatory substances which were not identified definitely. Inhibition dominated during tuber growth, decreased when plants were yellowing and disappeared after the shoots were excised. When the inhibitory components were trapped by KOH, the non-trapped volatile tuber exudates from young growing plants were as stimulatory as those from plants after haulm killing. CO₂ might be an inhibitor as tuber respiration was negatively correlated to black scurf formation. Tests in vitro suggested that inhibition of sclerotium formation by CO₂ can be overcome by stimulatory nutrients. Sclerotium production on agar media was not stimulated by ethylene, although volatiles from harvested ripe apples were very stimulatory.The results imply that after haulm killing, the increase in black scurf development may be prevented by loosening the soil and quick separation of tubers from plant residues thus preventing accumulation of the stimuli.Samenvatting De vluchtige exsudaten van aardappelknollen, die nog aan de plant bevestigd zaten, beinvloedden de produktie van sclerotiën doorRhizoctonia solani AG-3 op agarplaten en op geoogste knollen, die geincubeerd waren in een plant-aarde systeem. Onder dezelfde proef- omstandigheden was de sclerotiënvorming op geincubeerde losse knollen veel hoger dan op de agarplaten, maar op peridermstrips juist lager. Wellicht dragen dus naast stabiele ook instabiele knolexsudaten bij tot de vorming van lakschurft.Het vluchtige knolexsudaat van jonge planten bleek zowel stimulerende als remmende componenten te bevatten. Als de remmende fractie met KOH werd weggevangen, stimuleerden de resterende uitademingsprodukten van jonge groeiende knollen de vorming van sclerotiën even sterk als de uitademingsprodukten van oude afrijpende knollen na loofvernietiging. Tijdens de knolgroei overheerste de invloed van de remmende exsudaten, maar dat nam af als de plant vergeelde en verdween na loofvernietigen. Toename van lakschurft na loofdoding berust dus vooral op het wegvallen van de remmende componenten. In de praktijk zou na loofdoding de effectiviteit van de stimulerende exudaten verminderd kunnen worden door de grond van de teeltrug los te maken waardoor ze niet kunnen ophopen aan het knoloppervlak.De remmende fractie kon worden weggevangen met KOH, wat betekent dat het gaat om koolzuur of een andere zure component. Inderdaad bleek de produktie van koolzuur door knollen geleidelijk af te nemen tijdens de veroudering en zeer snel na loofdoding. Daarnaast is bekend dat lakschurft geleidelijk toeneemt bij veroudering van de plant, en zeer snel na loofdoding. In vitro leek koolzuur de sclerotiënvorming alleen op wateragar te remmen, maar niet op een voedzamer medium. De sclerotiënvorming op agarmedia werd sterk gestimuleerd door gasvormige produkten van appels. Echter, er werd geen bevestiging gevonden voor het idee dat het stress-produkt ethyleen sclerotiënvorming stimuleert. Na het loofafknippen lekte er een veel grotere hoeveelheid water uit de knollen dan uit knollen van intacte planten. Water kan het benutten van voedzame stoffen door de schimmel bevorderen. Daardoor kan een manier van loofdoden die de stolon breekt de kans op lakschurft verkleinen.Gasvormige produkten van afstervende wortels en stolonen hadden geen invloed op de sclerotiënvorming op agarplaten. Maar wel versterkten zij de lichte stimulering die uitging van afrijpende knollen. In de praktijk zouden jonge potaardappelen dus milieuvriendelijker beschermd kunnen worden tegen zowel virusinfectie als zware lakschurft-vorming met een nieuw-te-ontwikkelen methode van groen-rooien die de stolonen breekt en de knollen op het veld laat afharden in losse grond en gescheiden van de overige planteresten.     

Effect of haulm destruction supplemented by cutting off roots on the incidence of black scurf and skin damage,flexibility of harvest period and yield of seed potatoes in field experiments

In field experiments, supplementing chemical haulm destruction (CHD) with cutting off roots resulted in a lower incidence of black scurf and skin damage (ripping off the skin) at harvest date than CHD alone. The lower susceptibility to skin damage at harvest allowed harvesting to beging on an earlier date, when only a few sclerotia ofRhizoctonia solani had developed. Furthermore, black scurf often developed more slowly after haulm destruction if roots had been severed and this enabled harvesting to be postponed.At harvest, gross yield was highest if roots had not been cut through prior to CHD: the extra weight existed merely of water. Weight loss during storage, however, as well as grading losses resulting from black scurf were greater after CHD alone. This resulted in an equal or even lower net yield after CHD alone than after CHD supplemented by root severing. The favourable effects of supplementing CHD with cutting off roots almost equaled those of the mechanical removal, often called haulm pulling or plant pulling. Factors that may affect the development of black scurf are discussed.Samenvatting Pootaardappelen raakten minder bezet met lakschurft en werden minder ontveld bij de oogst na looftrekken of na wortelsnijden plus doodspuiten dan na loofklappen plus spuiten. Al vanaf de derde dag na trekken of wortelsnijden plus doodspuiten was de mate van ontvelling zo gering, dat met het oogsten kon worden begonnen. Op zo'n vroeg tijdstip na loofdoding konden knollen worden geoogst met nog weinig lakschurft, want de stimulering van lakschurft werd pas zichtbaar vanaf 7 à 10 dagen na loofdoding. Lakschurft ontwikkelde zich het traagst na looftrekken. Ook wortelsnijden bij het doodspuiten gaf meestal een tragere ontwikkeling van lakschurft dan klappen plus spuiten. Daardoor konden na wortelsnijden plus doodspuiten en vooral na looftrekken op nog latere tijdstippen knollen met weinig lakschurft worden geoogst.Na klappen plus spuiten was het bruto gewicht bij de oogst het hoogst. Dat meergewicht bleek louter uit water te bestaan en het verloop in knolvochtgehalte leek erop te wijzen dat de wortels nog gedurende een week na doodspuiten blijven functioneren. Dat gaf wel knollen met een hoger vochtgehalte die meer ontvelden en meer vocht en dus gewicht verloren. Dit groter gewichtsverlies bij bewaren en de hogere leesverliezen door lakschurft deden de meeropbrengst teniet: zo werd het netto knolgewicht na klappen plus spuiten, al naar gelang het moment van oogsten, meestal gelijk aan, of lager dan het netto knolgewicht na het trekken of na wortelsnijden plus doospuiten. In dit artikel worden de factoren besproken, die mogelijk van invloed zijn op de ontwikkeling van lakschurft.     

Phosphite compounds reduce disease severity in potato seed tubers and foliage

Phosphites (Phi) are alkali metal salts of phosphorous acid, with the ability to protect plants against different pathogens. In this research, the effect of Phi applied to potato plants on severity of three important potato diseases in Argentina was assessed. Seed tubers and foliage of potato cvs Shepody and Kennebec were treated with Phi to assess effects on resistance against Phytophthora infestans, Fusarium solani and Rhizoctonia solani. Protection resulting from Phi treatment in seed tubers was high against P. infestans, intermediate against F. solani, and low against R. solani. In addition, seed tubers treated with calcium or potassium phosphites (CaPhi and KPhi, respectively) at 1% of commercial product emerged earlier than untreated ones. When Phi were foliarly applied two or four times at different doses, high levels of protection against P. infestans were achieved in both cultivars. Higher protection was observed in Kennebec when CaPhi was applied, while in Shepody this was true for KPhi. Expression of β-1,3-glucanases was induced at different times after treatment but no correlation between β-1,3-glucanases expression and foliar protection level was found. On the other hand, Phi positive protection effects did not produce negative effects in plant growth. Leaves from CaPhi-treated plants showed a darker green colour than leaves from control plants; also an increase in Rubisco protein and a delay in crop senescence was observed.     

Dynamics ofRhizoctonia solani (black scurf) in successive potato crops

The position of plants withRhizoctonia solani sclerotia (black scurf) on progeny tubers was mapped for an experimental field at Haren where potatoes were grown continuously and in rotation with other crops for five successive years, and for another field at Borgercompagnie with a 12 frequency of potatoes during three potato crops. Initially, the distribution of plants with black scurf on both fields was rather dense and homogeneous. In the following years the distribution became heterogeneous and patchy. The local decline ofR. solani AG 3 (the common potato pathogen) in Haren was apparently caused by an unknown factor selectively suppressingR. solani AG 3, while simultaneouslyR. solani AG 5 increased in mass. This AG 5 type proved to be an inferior competitor of AG 3 on the potato plant in a laboratory experiment. The specificR. solani antagonistVerticillium biguttatum did not play a role. A similar factor could have reduced the formation of black scurf in the experimental field at Borgercompagnie, whereV. biguttatum was also too infrequent to account for the decline.R. solani AG 5 was not present here and could not indicate the presence of a selective factor against AG 3.     

Anastomosis Groups, Pathogenicity and Sensitivity to Fungicides of Rhizoctonia solani Isolates Collected on Potato Crops in France

A collection of 241 isolates of Rhizoctonia solani obtained from potato plants grown in different areas in France was characterized for anastomosis grouping, symptomatology on tubers of different cultivars and sensitivity to three fungicides. Most isolates collected belonged to (anastomosis groups (AGs)) AG 3, but 2% and 4% of the isolates were AG 5 and AG 2-1. AG 3 and AG 2-1 isolates were mostly obtained from sclerotia on tubers, but all AG 5, some AG 3 and some AG 2-1 isolates were recovered from superficial tuber alterations, like deformations, corky or scabby lesions. Sclerotia were formed on tubers produced by healthy stem cuttings grown in soil artificially infested with AG 3, but not on tubers grown in soil infested with either AG 5 or AG 2-1. No variation in susceptibility to sclerotial formation was observed among five potato cultivars. In all cases, a large proportion of tubers showed superficial corky lesions, often associated with deformations. The proportion of tubers with lesions and deformations was highest in soil infested with AG 2-1 and significantly lower on cv. Samba in all treatments. All isolates were highly sensitive to flutolanil, iprodione and pencycuron, except the AG 5 isolates, moderately sensitive to pencycuron. These results show that, although AG 3 is the most common R. solani group on potato in France, AG 5 and AG 2-1 may be present. Isolates differed for pathogenicity. In vitro sensitivity to fungicides varied among AGs.     

Effect of crop rotation on the incidence of soil-borne fungal diseases of potato

Effects of crop rotation on the incidence of soil-borne pathogens and on the performance of potato were investigated in five field experiments. Rotations differed in cropping frequency of potato and in crop sequence.Incidence of stem canker caused byRhizoctonia solani was strongly influenced by the cropping frequency of potato and not by crops with which the potato was alternated in the rotation. Cropping frequency of potato also affected the occurrence of black scurf, but less pronounced than for stem canker. The antagonistVerticillium bigutatum slightly reducedR. solani (black scurf) in plots on sandy soil continuously cropped with potato. Incidence of stem canker was also strongly affected by granular nematicides applied to the soil, nitrogen level and the cultivar grown.     

取食马铃薯块茎和叶片的马铃薯块茎蛾肠道内可培养细菌的多样性

为明确取食马铃薯块茎和叶片的马铃薯块茎蛾Phthorimaea operculella幼虫肠道可培养细菌种类组成的多样性及其差异,分别对取食马铃薯块茎和叶片的马铃薯块茎蛾4龄幼虫的肠道细菌进行分离培养,根据菌落形态和生理生化特征及16S rDNA序列分析对菌株进行分类鉴定。结果表明,从取食马铃薯块茎的马铃薯块茎蛾肠道内共分离获得细菌有4门8科10属15种,其中褪色沙雷氏菌Serratia marcescen和乙酸钙不动杆菌Acinetobacter calcoaceticus为优势种,其相对多度分别为17.20%和16.06%。从取食马铃薯叶片的马铃薯块茎蛾肠道内共分离获得细菌有4门10科10属16种,其中琥珀葡萄球菌Staphylococcus succinus和乙酸钙不动杆菌为优势种,其相对多度分别为11.86%和15.07%。取食马铃薯块茎和叶片的马铃薯块茎蛾肠道内相同的可培养细菌有4属5种,分别为褪色沙雷氏菌、深红沙雷氏菌Serratia rubidaea、阿氏肠杆菌Enterobacter asburiae、乙酸钙不动杆菌和琥珀葡萄球菌。表明取食马铃薯块茎和叶片的马铃薯块茎蛾...     

Characterization ofRhizoctonia solani isolates from potatoes in turkey and screening potato cultivars for resistance to AG-3 isolates

A total of 304Rhizoctonia solani isolates and 60 binucleateRhizoctonia-like fungi were recovered from stems and tubers of infected potato plants over a 2-yr period in northeast Turkey.R. solani isolates were identified to 11 anastomosis groups (AGs): AG-1 (0.66%), AG-2-1 (5.6%), AG-2-2 (0.99%), AG-3 (83.9%), AG-5 (4.6%), AG-6 (0.66%), AG-8 (1.32%), AG-9 (0.33%), AG-10 (1.32%), AG-12 (0.33%), and AG-13 (0.33%). In the greenhouse tests, most of the AG-3 isolates were significantly more virulent than isolates belonging to other AGs on potato cv. Batum. Isolates of other anastomosis groups differed in their virulence. Results indicated that AG-3 is an important pathogen on potatoes grown in the study area. Five of 22 commercial and local potato cultivars evaluated for their reaction toR. solani AG-3 isolates (TP-2) under greenhouse conditions were highly resistant; the remaining cultivars exhibited different levels of susceptibility to the pathogen isolate. http://www.phytoparasitica.org posting July 14, 2005.     

Occurrence of foliar rot of pak choy and Chinese mustard caused by Rhizoctonia solani AG1-IB in China

During December 2003, leaf rot was frequently observed on leaves of pak choy and Chinese mustard in Xishuangbanna district of Yunnnan Province, China. Isolates of Rhizoctonia solani, consistently obtained from the diseased leaves, were identical to anastomosis group (AG)-1 IB based on cultural characteristics and analysis of the ITS-5.8s rDNA region. This is the first report of foliar rot of pak choy and Chinese mustard caused by R. solani AG-1 IB in China.     

Characterization of Rhizoctonia Species Associated with Foliar Necrosis and Leaf Scorch of Clonally-propagated Eucalyptus in Brazil

The objective was to identify and characterize the causal agent of foliar necrosis and leaf scorch of Eucalyptus spp. in Brazil. Nineteen putative isolates of Rhizoctonia obtained from Eucalyptus plants during clonal propagation were compared with isolates from other hosts and with tester strains of anastomosis groups of Rhizoctonia solani. Features compared were morphological characteristics of anamorphs and teleomorphs, numbers of nuclei per cell in the vegetative hyphae, anastomosis of hyphae, and ability to produce necrotic lesions on cuttings and damping-off of E. grandis×E. urophylla hybrid seedlings. Rhizoctonia solani AG1 (AG1-IB like) was the most frequent causal agent isolated from Eucalyptus plants and cuttings with symptoms of leaf scorch and foliar necrosis respectively. These isolates were highly virulent on Eucalyptus cuttings and presented naturally epiphytic growth on Eucalyptus shoots. Binucleate isolates and isolates of R. solani AG4 were also virulent on cuttings and were most virulent on Eucalyptus seedlings causing pre- and post-emergence damping-off. Virulence on Eucalyptus cuttings and seedlings was not restricted to a single species or anastomosis group of Rhizoctonia.     

马铃薯根系分泌物及氨基酸对萎缩芽孢杆菌QHZ3趋化成膜的影响

通过土培收集、硅烷衍生化分离、气质联用鉴定马铃薯苗期、现蕾期及盛花期根系分泌物的主要成分，并采用半固体平板法、类毛细管法和结晶紫染色法比较观察马铃薯不同生育时期根系分泌物及氨基酸对萎缩芽孢杆菌QHZ3趋化成膜的影响，以揭示菌株QHZ3在马铃薯根际的定殖机制。马铃薯根系分泌物鉴定中发现了5种氨基酸：脯氨酸、甘氨酸、天冬氨酸、苯丙氨酸和酪氨酸。定性试验显示，马铃薯不同生育时期的根系分泌物和除脯氨酸之外的其他4种氨基酸均对菌株QHZ3具有显著的正趋化作用，并以甘氨酸的作用最强，其趋化圈直径（6.40 cm）是对照（3.48 cm）的1.84倍；定量试验结果表明，根系分泌物（120 μg·mL^-1和240 μg·mL^-1）、甘氨酸（10 ~50 μmol·L^-1）、天冬氨酸（50~75 μmol·L^-1）和苯丙氨酸（25~50 μmol·L^-1）均对菌株QHZ3有显著正趋化作用，尤其以25 μmol·L^-1的甘氨酸趋化性指数最大，其毛细管中细菌数量（5.13×10⁵ CFU·mL^-1）达到对照组（1.53×10⁵ CFU·mL^-1）的3.3倍；结晶紫染色法显示，现蕾期和盛花期根系分泌物以及甘氨酸（25~100 μmol·L^-1）、脯氨酸（75~100 μmol·L^-1）和苯丙氨酸（25~100 μmol·L^-1）均对菌株QHZ3生物膜的形成有显著促进作用。根系分泌物和氨基酸均对菌株QHZ3在马铃薯根际趋化成膜具有促进作用，但5种氨基酸的作用各不相同，其中天冬氨酸和酪氨酸显著影响菌株的趋化作用，脯氨酸显著影响了菌株生物膜的形成，而甘氨酸和苯丙氨酸则对菌株的趋化和成膜兼具显著效果。     

Interactions Between the Potato Cyst Nematode Globodera rostochiensis and Diseases Caused by Rhizoctonia solani AG3 in Potatoes Under Field Conditions

Findings from 2 years of field experiments investigating the relationship between Globodera rostochiensis and Rhizoctonia solani on unique field sites are reported. In 2000, a field experiment was positioned on land that had previously been used for experimental work investigating integrated potato cyst nematode (PCN) management methods. This study had produced an ‘untypical’ mosaic of PCN population densities ranging from 5 to 221 eggs g⁻¹ soil. In 2001, the field experiment was conducted on a different field site and overlaid on a focus of G. rostochiensis population densities ranging from 11 to 108 eggs g⁻¹ soil. In each experiment, potatoes (cv. Désirée) were grown in plots with similar population densities of G. rostochiensis that were either uninoculated or inoculated with R. solani. A series of potato plant harvests were undertaken to investigate the effects of nematode infestation on the incidence and severity of R. solani diseases and the associated development of plants. In both experiments, a clear relationship was found between the density of G. rostochiensis juveniles present in potato roots and the incidence of stolons infected by R. solani, 6 weeks after planting. For the first time this interaction has been determined under field conditions. The results of the study suggest that the interaction between nematode and fungus is indirect and possible mechanisms are discussed.     

黑痣病菌毒素对马铃薯幼苗生理生化抗性相关物质的诱导

为了探讨马铃薯抗黑痣病机制,采用毒素接种脱毒组培苗的方法,研究了黑痣病菌毒素对马铃薯不同抗性品种幼苗体内病程相关蛋白、木质素及游离脯氨酸含量的影响及其与抗黑痣病的关系。毒素处理后,感病品种大西洋和抗病品种底西芮幼苗几丁质酶和β-1,3-葡聚糖酶活性均明显升高,36 h升高幅度均达到最大,感病品种升幅大于抗病品种。底西芮和大西洋木质素及游离脯氨酸含量也大幅增加,但抗病品种的增加幅度大于感病品种。研究表明,黑痣病菌毒素诱导几丁质酶和β-1,3-葡聚糖酶活性升高以及木质素和游离脯氨酸含量增加是马铃薯幼苗抵抗毒素胁迫的内在机制;木质素、游离脯氨酸含量与品种抗病性呈正相关,而几丁质酶、β-1,3-葡聚糖酶活性变化则不是引起品种抗性差异的主要原因。     

An Aspartic Protease With Antimicrobial Activity is Induced after Infection and Wounding in Intercellular Fluids of Potato Tubers

Aspartic proteases (APs) one of the main proteinase classes, have different physiological functions in animals, fungi and viruses. In plants, knowledge of the biological roles of APs is less well developed. An AP has been purified from potato tuber and leaves (Guevara et al., 1999, 2001). In this paper, the changes in the level of AP in response to infection by Phytophthora infestans (P. infestans) and wounding were studied in intercellular washing fluids (IWFs) from tuber disks of two potato cultivars differing in their susceptibility to P. infestans. A differential induction was observed between both cultivars: in the resistant cultivar, induction was higher and faster in infected tissues than in wounded ones. In the susceptible cultivar, a lower and later accumulation was observed than in the resistant cultivar. In addition, AP had a direct inhibitory effect on the germination of cysts of P. infestans and conidia of Fusarium solani. The pattern of accumulation and in vitro activity of AP suggest that this enzyme may have a role in the defense response of potato.     

The influence of cyst nematodes and drought on potato growth

In two experiments in the Wageningen Rhizolab with potato cv. Mentor planted in soils with or without potato cyst nematodes (Globodera pallida, W) the number of roots per cm² was observed two weekly by video camera, in horizontally placed minirhizotrons at depths varying from 5 to 100 cm. In both experiments initial root growth was more rapid in the top soil of the uninfected soil. In the first experiment under optimal water supply, root formation continued longer in the top 30 cm of infested soil leading to twice as many roots at the end of the growing season as in uninfested soil. In the subsoil from 30 to 100 cm, however, root formation was strongly reduced by cyst nematodes leading to an uneven distribution of roots throughout the profile. In the second experiment potato cyst nematodes only increased rooting in the top soil with reduced irrigation. Potato cyst nematodes did not affect the water use efficiency of the crop whereas reduced irrigation increased water use efficiency by about 22%. Without potato cyst nematodes the soil profile was depleted of mineral nitrogen until a depth of 1 m whereas with high initial population densities no nitrogen was taken up in the subsoil between 30 and 100 cm. The spational heterogenity of roots and nitrogen in the soil is an important mechanism of damage. This finding may lead to improved cultural practices and breeding for tolerance.     

Assessment of recent outbreaks of <Emphasis Type="Italic">Dickeya</Emphasis> sp. (syn. <Emphasis Type="Italic">Erwinia chrysanthemi</Emphasis>) slow wilt in potato crops in Israel

Suspected Dickeya sp. strains were obtained from potato plants and tubers collected from commercial plots. The disease was observed on crops of various cultivars grown from seed tubers imported from the Netherlands during the spring seasons of 2004–2006, with disease incidence of 2–30% (10% in average). In addition to typical wilting symptoms on the foliage, in cases of severe infection, progeny tubers were rotten in the soil. Six strains were characterised by biochemical, serological and PCR-amplification. All tests verified the strains as Dickeya sp. The rep-PCR and the biochemical assays showed that the strains isolated from blackleg diseased plants in Israel were very similar, if not identical to strains isolated from Dutch seed potatoes, suggesting that the infection in Israel originated from the Dutch seed. The strains were distantly related to D. dianthicola strains, typically found in potatoes in Western Europe, and were similar to biovar 3 D. dadanti or D. zeae. This is the first time that the presence of biovar 3 strains in potato in the Netherlands is described. One of the strains was used for pathogenicity assays on potato cvs Nicola and Mondial. Symptoms appeared 2 to 3 days after stem inoculation, and 7 to 10 days after soil inoculation. The control plants treated with water, or plants inoculated with Pectobacterium carotovorum, did not develop any symptoms with either method of inoculation. The identity of Dickeya sp. and P. carotovorum re-isolated from inoculated plants was confirmed by PCR and ELISA.     

噻呋酰胺与嘧菌酯混配对马铃薯黑痣病菌增效作用及其田间防效

为明确噻呋酰胺与嘧菌酯混配对马铃薯黑痣病菌Rhizoctonia solani的增效作用及对马铃薯黑痣病的田间防效,采用菌丝生长速率法和田间药效试验测定二者混配组合对其的联合毒力,分别用Wadley法和Abbott法评价混配组合的增效作用,并比较拌种、沟施及苗期茎基部喷淋3种施药方式对黑痣病的田间防效。结果表明,噻呋酰胺与嘧菌酯以质量比3∶1、2∶1、1∶1和1∶2进行混配时抑制马铃薯黑痣病菌菌丝生长的增效系数分别为1.7、2.7、2.5和1.9,其中2∶1和1∶1的混配组合增效作用较为明显。240 g/L噻呋酰胺悬浮剂与250 g/L嘧菌酯悬浮剂1∶1桶混以240 g(a.i.)/hm~2沟施对马铃薯黑痣病的防效优于拌种和苗期茎基部喷淋的防效,沟施方式下对植株黑痣病的防效为65.3%,对薯块黑痣病的防效为71.6%,增效系数为1.1,表现增效作用。表明噻呋酰胺与嘧菌酯有效成分质量比1∶1的混配组合以240 g(a.i.)/hm~2为推荐剂量沟施可有效防治马铃薯黑痣病。     

枯草芽孢杆菌微囊剂的制备及其对番茄立枯病的防治效果

为开发环境相容性好、贮藏稳定性高的生物农药新剂型,采用喷雾干燥法制备了枯草芽孢杆菌微囊剂。通过单因素试验确定该微囊剂壁材麦芽糊精与芯材枯草芽孢杆菌发酵液(以下简称发酵液)的最佳配比;通过正交试验优化了喷雾干燥条件;通过田间试验验证了该微囊剂对番茄立枯病的防治效果。结果表明:制备枯草芽孢杆菌微囊剂时,壁材与芯材的最佳配比为m(麦芽糊精)∶V(发酵液)=1∶1;喷雾干燥的最优条件为进风温度125℃,进样流量750 m L/h,喷雾压力0.20 M Pa;所制备微囊剂常温贮存360 d后,菌体存活率仍高达91.36%,显著高于对照枯草芽孢杆菌可湿性粉剂。田间药效试验表明,该枯草芽孢杆菌微囊剂用量为300 g/hm2(芽孢浓度为1.5×107cfu/m2)时,对番茄立枯病的防效最高,为72.76%。