首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 609 毫秒
1.
An electronic leaf wetness recorder   总被引:1,自引:0,他引:1  
Samenvatting Gezien het belang van een accurate bladnat-bepalingsmethode voor het onderzoek naar de epidemiologie van een groot aantal schimmelziekten bij planten werd een elektronische m methode ontwikkeld voor het meten van de bladnatperiode aan het blad zelf. Het resultaat was een instrument, waarmee een verandering van het geleidingsvermogen van het blad (door het nat worden) wordt gemeten met op het blad aangebrachte elektroden (Fig. 1 en 2). Het verkregen signaal wordt omgevormd tot een gelijkspanning met een eventueel bij te stellen bereik van ongeveer 2 mV, geschikt voor registratie samen met bijvoorbeeld thermokoppel-signalen. Door het gedeelt van het circuit binnen de stippellijn (Fig. 1) te verveelvoudigen kan op even zovele punten gemeten worden. De curve verkregen met het elektronische instrument (Fig. 3) is vergelijkbaar met die van de De Wit's bladnatschrijver. Bovendien kan het electrisch signaal geheel automatisch verwerkt worden. Een nadere studie is gewenst om de vorm en het niveau van de curve epidemiologisch te interpreteren.  相似文献   

2.
Pathogenicity and symptom expression of seventeen described isolates of bean common mosaic virus (BCMV) and five previously unreported isolates were compared on many bean cultivars (Phaseolus vulgaris L.). From these cultivars, a standard set of differentials were assigned to nine groups with different disease reactions. The twenty-two virus isolates comprised seven strain (pathotype) groups, three of which were divided into two subgroups each. To promote international standardization in BCMV research, recommendations are given for test conditions and procedures, criteria for strain differentiation, and maintenance of differential cultivars and virus strains.Samenvatting Zeventien beschreven stammen van het bonerolmozaïekvirus en vijf niet geïdentificeerde isolaten (Tabel 1) werden bestudeerd op een uitgebreide reeks van toetsrassen. De meeste van deze toetsrassen waren in de literatuur als zodanig vermeld, maar door de desbetreffende onderzoekers waren vaak verschillende series toetsrassen gebruikt, hetgeen de onderlinge vergelijking van de stammen bemoeilijkte.De bedoeling van dit onderzoek was: vergelijking en indeling van de virusstammen, samenstelling van een standaard-toetsrassenserie en het ontwerpen en beschrijven van werden zowel in Wageningen als in Prosser, Washington, USA, uitgevoerd met dezelfde virusisolaten en dezelfde zaadmonsters van de toetsrassen.De toetsrassen konden op grond van hun differentiële reacties na inoculatie met de virusstammen worden ingedeeld in negen groepen. De rassen binnen een groep hebben hetzelfde resistentiespectrum t.o.v. een standaardserie virusstammen. Uit elke groep werden op grond van hun geschiktheid (duidelijkheid en reproduceerbaarheid van de symptomen) één of meer vertegenwoordigers gekozen, waaruit een standaardserie van toetsrassen werd samengesteld (Tabel 2).De 22 stammen en isolaten werden op grond van hun pathogeniteitsspectrum t.o.v. de standaardserie van toetsrassen ingedeeld in tien groepen en subgroepen (Tabel 1). De stammen en isolaten binnen een groep of subgroep hebben eenzelfde pathogeniteitsspectrum (Tabellen 4 en 6) en worden op grond daarvan als identiek beschouwd. De differentiële reacties tussen de rassen van de standaardserie en de virusstammen en-isolaten zijn vermeld in de Tabellen 3 en 5. Voorgesteld wordt om de naam van de eerstbeschreven stam van iedere groep te handhaven en de andere stammen in een groep of subgroep op te vatten als isolaten daarvan.De toetsmethodiek wordt uitvoerig beschreven om standaardisatie van de stammenidentificatie te bevorderen. Ter verklaring van de in de literatuur gevonden tegenstrijdigheden in de differentiële reactie van de toetsrassen wordt een negental mogelijke oorzaken genoemd, o.a. het gebruik van planten van toetsrassen die reeds vanuit zaad met een onbekende stam waren besmet en het gebruik van onzuivere virusstammen (mengisolaten).De auteurs stellen zich verantwoordelijk voor het distribueren (op aanvraag) van kleine zaadhoeveelheden van de toetsrassen en, op beperkte schaal, van in zaad aanwezige zuivere virusstammen aan onderzoekers die betrokken zijn bij de identificatie van de stammen van dit virus. Bovendien zal zaad van de standaardserie van toetsrassen worden gedeponeerd in het National Seed Storage Laboratory te Fort Collins, Colorado, USA, terwijl de virusstammen (in zaad) in bewaring worden gegeven bij de American Type Culture Collection te Rockville, Maryland, USA, waar ze beschikbaar zullen blijven voor verder onderzoek.  相似文献   

3.
Samenvatting In Suriname wordt bij kokospalm en meer nog bij oliepalm het verschijnsel little leaf waargenomen (fig. 1 en 2). De verkurking, vooral van de binnenzijde van de bladsteel, en de bladmisvormingen die hierbij optreden, kunnen zeer sterk zijn (fig. 3). Deze misvormingen blijken reeds te beginnen bij zeer jonge bladeren van 2,5 tot 4 cm lengte (fig. 4). Op hun bladstelen komen lichtgele, verhoogde plekken voor; de cellen zijn hier abnormaal sterk gedeeld en klein (fig. 5). Op deze plekken bevinden zich veel aaltjes buiten op het weefsel. Bij iets oudere bladeren worden de aaltjes ook op de jonge bladslippen aangetroffen. Als gevolg van de beschadiging in een jong stadium groeien de bladeren slecht, soms in het geheel niet meer uit. Het gevonden aaltje bleek steeds de soortRhadinaphelenchus cocophilus (Cobb) te zijn. Het is bekend als de veroorzaker van red ring bij kokos-en oliepalm. Red ring werd in Suriname echter nooit opgemerkt, terwijl little leaf bij palm op kleigronden niet werd waargenomen. Buiten Suriname werd door ons in Brits Guyana little leaf in combinatie met hetzelfde aaltje geconstateerd.Inoculatie van acht oliepalmen van twee jaar oud door een suspensie van de aaltjes in het groeipunt te gieten, had geen resultaat; van vijf geïnoculeerde oliepalmen van acht jaar oud vertoonde er één na tien maanden duidelijke ziektesymptomen.Vijftien maanden na de inoculatie werden de typische beelden op de jonge bladeren van deze palmen geconstateerd, benevens grote aantallen aaltjes. Bij andere palmen van deze aanplant op klei werd geen little leaf waargenomen.  相似文献   

4.
Samenvatting De organisatie van de radio-waarschuwingsdients voor appel- en pereschurft in 1961 en 1962 wordt beschreven. Door een landelijke centrale post (L.C.P.), die in de Plantenziektenkundige Dienst (P.D.) was gevestigd, werden tijdens de periode van ascosporen-uitstotingen van 15 regionale centrale posten (R.C.P.'s) gegevens verzameld over de duur van de bladnatperioden en de temperatuur tijdens deze bladnatperioden. De waarnemingen van de 15 R.C.P.'s waren op hun beurt afkomstig van 19 primaire en 57 secundaire waarnemingsposten, verspreid over het land. De uitrusting en de taak van de verschillende waarnemingsposten worden vermeld.Door de landelijke centrale post werden vijf soorten berichten uitgegeven. De eerste drie soorten hebben betrekking op het begin van de ascosporen-uitstotingen; het laatste bericht geeft het einde van de ascosporen-uitstotingen aan. Daartussen vinden meldingen van het optreden van infectieperioden ergens in het land plaats. De betekenis van alle typen berichten wordt besproken.Een vergelijking van de kosten van uitrusting van waarnemingsposten bij gebruik van verschillende bladnat-registrerende apparatuur valt uit ten gunste van de in Nederland ontworpen en gebruikte de Wit-bladnatschrijver.De radio-waarschuwingsdients voor appel- en pereschurft wordt, ondanks de daaraan verbonden en vermelde bezwaren, door vele fruittelers in Nederland beschouwd als een belangrijke steun bij de bestrijding van appel- en pereschurft.  相似文献   

5.
Samenvatting Het onderzoek over schurft bij appel en peer, dat in Nederland van 1938 tot 1950 werd uitgevoerd, was, voornamelijk gericht op de ontwikkeling van de peritheciën van de ziekteverwekkers en de uitstoting van ascosporen door de peritheciën. In deze eerste fase van het onderzoek bleek, dat voor het bepalen van het tijdstip van de eerste bespuiting zowel de ontwikkeling van de gemengde knoppen van appel en peer als de ontwikkeling van peritheciën dient te worden gevolgd.In de tweede fase van het onderzoek, van 1951 tot 1961, werd de geldigheid van de zogenaamde gegevens vanMills over het verband tussen de temperatuur en de bevochtigingsduur van de bomen enerzijds en het optreden van schurftinfectie anderzijds onderzocht. Voorts werd het vaststellen van infectieperioden door het gehele land geperfectioneerd. Voor het bepalen van de bevochtigingsduur van bladeren werd aanvankelijk een pluvioscoop, later de de Wit-bladnatschrijver geïntroduceerd.Zowel in semi-laboratoriumproeven als in veldproeven werden de curatieve eigenschappen van organische fungiciden bepaald, terwijl uit veldproeven eveneens een oordeel over de preventieve werking van verscheidene fungiciden werd gevormd. Aan curatieve bespuitingen met organische kwikpreparaten of dodine wordt in het algemeen slechts een plaats toegekend als aanvulling op de preventieve methode van schurftbestrijding in de, periode vóór de bloei.Mede ten gevolge van de toepassing van de resultaten van het onderzoek vormt de bestrijding van schurft bij appel en peer in Nederland thans geen probleem meer.Stationed at, the Research Station for Fruit-Growing, Wilhelminadorp.  相似文献   

6.
Samenvatting Sinds eind 1978 wordt in toenemende mate onze aandacht gevraagd voor een vergelingsziekte bij sla, andijvie en komkommer, die in kassen worden geteeld. De ziekte komt soms reeds in schadelijke mate voor. De symptomen gelijken geheel op die van het door bladluizen verspreide slavergelingsvirus. De ziekte kon bij de genoemde gewassen worden overgebracht door de kaswittevlieg (Trialeurodes vaporariorum) maar o.a. ook op enkele tabakssoorten. Het gaat hier waarschijnlijk om een virusziekte en de verantwoordelijke verwekker is waarschijnlijk identiek aan het in 1965 in Californië beschreven en tot dusver nog maar éémaal gerapporteerde beet pseudo-yellows virus dat daar bij onderzoek als verontreinigere optrad, maar in staat was om vele plantesoorten te infecteren. Voor het virus werd de Nederlandse naam pseudoslavergelingsvirus ingevoerd. Over de verwantschap met een onlangs in Japan beschreven verwekker van een door dezelfde wittevlieg overgebrachte kasvergelingsziekte van komkommer en meloen bestaat nog onzekerheid. Door wittevliegen overgebrachte virussen komen veelvuldig en in een schadelijke mate voor in de tropen.  相似文献   

7.
A malformation in hyacinths, first observed in recent years, was found to be an effect of uptake by the roots of the herbicide chlorpropham. The risk of this malformation is even present when normal doses of this compound are used for weed killing, especially on sandy soils with very little organic matter and under conditions of shallow planting.Samenvatting De laatste jaren wordt in hyacinten een onbekende afwijking gevonden. In de neus van de bol bevindt zich een grotere of kleinere holte, vandaar de naam holle neuzen (Fig. 1). De bollen zijn niet rond zoals gezonde, maar aan één zijde, naar de bolschijf toe, afgeplat. In de rokken komen op die plaats talloze, glazige vlekjes voor, waardoor het weefsel een crème-achtige kleur heeft. Ernstig beschadigde bollen hebben een krans van klisters (Fig. 1 en 2). In het veld zijn vóór de oogst al afwijkingen in de bol te vinden. Wanneer beschadigde bollen in de herfst opnieuw worden geplant, ontstaan planten met verscheidene spruiten, zgn. bosjesplanten.Het verschijnsel wordt vooral waargenomen op zeer humusarme duinzandgronden (spuittuinen). De meeste klachten over holle neuzen zijn pas de laatste jaren ontvangen, min of meer sedert het ogenblik dat het machinaal planten sterk is toegenomen. In veldproeven en een potproef werd aangetoond, dat deze afwijking een gevolg is van het door de wortels opnemen van het onkruidbestrijdingsmiddel chloorprofam (Tabel 1 en 2). Het middel kan de wortels gemakkelijk bereiken op zeer humusarme grond en ook als de bollen ondiep of onregelmatig zijn geplant, zoals het geval kan zijn bij machinaal planten. De bol komt dan vaak niet met de bolschijf naar beneden gekeerd in de grond terecht. In dat geval groeien de wortels eerst omhoog in plaats van naar beneden, waardoor de kans op een rechtstreeks contact met het gebruikte herbicide sterk toeneemt.  相似文献   

8.
The construction and application is described of a polystyrol humidity box in which wheat leaves, while continuing to function as parts of living plants, can be tested for their reactions toSeptoria spp. in an atmosphere nearly saturated with water, as is required for successful infection. The method is simple, accurate ans inexpensive.Samenvatting Voor dit doel is een z.g. vochtdoos geconstrueerd (Fig. 1A). Het te toetsen blad wordt daar doorheen geleid en in de doos geïnoculeerd met een druppel conidiën-suspensie van de schimmel. Onder het blad staat wat water in de doos (Fig. 1B). Na afsluiting ontstaat in de doos de hoge luchtvochtigheid van bijna 100% die nodig is voor de infectie. Dit wordt op deze wijze eenvoudig en goedkoop gerealiseerd. De bladeren die zo worden getoetst blijven onbeschadigd functioneren aan de plant. Na enkele dagen kan de doos worden geopend en kan de symptoom-ontwikkeling worden afgewacht en gevolgd (Fig. 3A, 3B en 4). De methode leent zich voor nauwkeurig werk en vereist zeer weinig infectiemateriaal. De Technische en Fysische Dienst voor de Landbouw (TFDL), Wageningen, ontwierp en construeerde een statief voor het gebruik van de vochtdozen in serie (Fig. 2).  相似文献   

9.
Samenvatting In Nickerie, het belangrijkste rijstproducerende gebied van Suriname komt het grasEchinochloa colonum (L.)Link talrijk voor, zowel in de rijstvelden als op de dijken daar rondom heen. Nagenoeg alle planten van dit gras blijken verschijnselen te vertonen, die sterk overeenkomen met de symptomen bij rijstplanten, aangetast door het hoja blanca virus. Ondanks deze verschijnselen op de grasplanten vertonen op vele plaatsen de in de naaste omgeving groeiende rijstplanten geen afwijkingen. Hiervoor zijn twee verklaringen mogelijk, nl. 1. het virus vanEchinochloa is niet identiek met het hoja blanca virus van rijst, of 2. de overdracht van het hoja blanca virus van gras op gras wordt door een andere vector tot stand gebracht van de overdracht van gras op rijst of van rijst op rijst. De eerste verklaring wordt gesteund door het feit dat in de omgeving van Paramaribo de symptomen van hoja blanca nog niet in de rijstvelden konden worden gevonden, ofschoon daar wel afwijkendeEchinochloa-planten voorkomen.In juni 1959 werd de delphacideSogata cubana Crawford in Nickerie op zieke grasplanten waargenomen.Sogata oryzicola Muir werd daarentegen zelden gevangen op de in de omgeving groeiende rijst. Met exemplaren vanS. cubana. opgekweekt op ziekeEchinochloa-planten, konden gemakkelijk gezonde zaailingen van dit gras worden besmet. Zo werden in een proef alle vijfEchinochloa-planten ziek, waar 20 van dergelijke insekten op waren geplaatst. In een tweede proef werden drie exemplaren vanS. cubana, afkomstig van zieke planten, op twee Echinochloa-plantjes gezet; negen dagen later vertoonde een dezer planten de symptomen van de virusziekte. In een derde proef vermocht zelfs een exemplaar vanS. cubana een van de vijfEchinochloa-zaailingen te infecteren. S. cubana, opgekweekt op een ziekeE. colonum-plant was echter niet in staat jonge rijstplantjes te infecteren. Echinochloa-plantjes waarop exemplaren vanS. cubana zogen, die op het grasLeptochloa scabra Nees waren opgekweekt, gingen geen afwijkingen vertonen. Dit maakt het onwaarschijnlijk dat bijEchinochloa de op hoja blanca gelijkende symptomen een gevolg zouden zijn van een intoxicatie door het zuigen der insekten.  相似文献   

10.
In field trials on fumigated sandy soil planted with stock of Fire King lilies lightly infested withPratylenchus penetrans, nematode control with aldicarb did not influence growth and yield of the lilies in the first growing season, perhaps because of the low initial number of nematodes. In the second season, however, a clear relation appeared between yield and nematode control by aldicarb.In such a biennial crop, yields after aldicarb treatment at planting were almost as good as after treatment in both years, 3 kg aldicarb a.i./ha (1.6 mmol.m–2) being optimum.Samenvatting Bij de bestrijding van wortellesieaaltjes moet niet alleen rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige aaltjes maar ook met die in de wortels van het plantgoed. Aan de wortels van het plantgoed is de aanwezigheid van deze aaltjes niet altijd duidelijk te zien. In als goed gekwalificeerd plantmateriaal van de leliecultivar Fire King werden gemiddeld 15Pratylenchus penetrans per bol gevonden en in slecht plantgoed 9.De aaltjes in de grond kunnen effectief worden bestreden door toepassing van grondontsmetting met een aaltjesdodend middel. In een tweejarige teelt van licht besmet plantmateriaal is dit echter onvoldoende om schade te voorkomen. Dit bleek uit een proef met Fire King in vooraf ontsmette zandgrond op de proeftuin Ens. In het tweede jaar was de groei van de lelies na toepassing van aldicarb ongeveer drie maal beter dan zonder dit middel. In de wortels van de onbehandelde lelies werden ongeveer twintig keer zoveel wortellesieaaltjes gevonden als in die van de behandelde planten.Om dit tweedejaarseffect nader te analyseren en de toepassing van aldicarb beter te preciseren werd het onderzoek op de proeftuin in 1975 en 1976 voortgezet, waarbij vooral aandacht werd besteed aan de dosering en de toedieningswijze van aldicarb in de vorm van Temik 10 G.Uit het pouplatieverloop van de wortellesieaaltjes gedurende de tweejarige teelt (Fig. 3) kan worden afgeleid dat pas merkbare schade optreedt bij meer dan 300P. penetrans per 10 g wortels en meer dan 20P. penetrans per 100 ml grond in mei, wanneer de ontwikkeling van de stengelwortels plaats vindt. De gevonden besmettingen blijven in het eerste jaar in alle objekten beneden deze schadegrens en komen in het tweede jaar daarboven in de objekten waar minder dan 3 kg aldicarb a.i./ha (1,6 mmol.m–2) is toegediend in het eerste jaar. Dit is in overeenstemming met de opbrengstresultaten (Tabel 2).Uit het verband tussen de toegediende hoeveelheid aldicarb en de relatieve opbrengst blijkt eveneens dat een hogere dosering dan 1,6 mmol.m–2 nog slechts weinig effectiever is en mogelijk zelfs groeiremmend kan werken. Het maakt daarbij weinig verschil of de toediening plaats vindt bij het planten in de vore of kort voor de opkomst van de lelies in de rug (Tabel 1). Uit praktische overwegingen moet de voorkeur worden gegeven aan de toediening in de plantvoor.De toediening van aldicarb in beide jaren had slechts een geringe produktieverhogend effect boven toediening uitsluitend in het eerste jaar (Tabel 2). Blijkbaar is de effectiviteit van dit nematicide veel groter tegen de lichte aanvangsbesmetting met aaltjes in de wortels van het plantgoed dan wanneer het in de rug wordt toegediend aan de veel hogere, verspreide besmetting aan het begin van het tweede jaar.Wat betreft de bewortelingskwaliteit van de bollen valt het op (Tabel 3) dat ook hogere doseringen dan 1,6 mmol.m–2 nog verbetering geven en dat toediening in beide jaren een betere bewortelingskwaliteit geeft dan wanneer alleen in het eerste jaar aldicarb wordt toegediend. Het nematicide aldicarb heeft slechts een werkingsduur van 1 à 2 maanden, zodat de aaltjes zich later in het seizoen weer sterk kunnen vermeerderen waardoor de kwaliteit van de wortels snel kan teruglopen. Om een betere bewortelingskwaliteit te bereiken wordt dan ook een veel effectievere bestrijding van de wortellesieaaltjes gevraagd dan voor het veiligstellen van de groei en de opbrengst van lelies.Aangezien de bolwortels van ondergeschikte betekenis zijn voor de groei en de opbrengst van deze lelies lijkt het niet verantwoord hogere doseringen dan 1,6 mmol.m–2 toe te passen.  相似文献   

11.
Samenvatting Naar aanleiding van literatuurgegevens werd de invloed van koper en zink op het optreden van aardappelschurft nagegaan. Daarbij werd gebruik gemaakt van een mengsel van zilverzand en perlite, beide zinkvrije materialen, terwijl koper alleen in perlite aangetoond kon worden in een hoeveelheid van 1 ppm. Een schurftisolatie van het IPO werd door deze kunstmatige grond gemengd. Een bepaalde hoeveelheid van beide metalen werd a1 of niet eens per week met de voedingsvloeistof gegeven.Aan het einde van de potproef werden door middel van de verdunningsmethode de aantallen S.scabies in de potten bepaald. De resultaten van de proef zijn in tabel 1 weergegeven.De invloed van zink was niet belangrijk; koper gaf daarentegen een duidelijke reductie van de schurftaantasting, maar tevens bij hoge concentratie een slechte wortelontwikkeling. Gezien de dichtheid van het organisme in het substraat is er sprake van een directe invloed van het koper op het pathogeen.Het resultaat van deze proef maakt het waard om koper op grotere schaal als schurftbestrijdingsmiddel te beproeven. Het fytotoxisch effect kan daarbij misschien vermeden worden door het enige tijd v66r het planten toe te passen.  相似文献   

12.
Samenvatting De verspreiding van roestsporen door turbulente luchtbewegingen wordt geïllustreerd met behulp van rookwolkjes. Rookwolkjes werden geproduceerd nabij het actieve buitenoppervlak van een gerstgewas. De bewegingen van de rookwolkjes werden gefilmd. Iedere kwart seconde werd de op de film zichtbare buitenomtrek van een rookwolkje op een tekening vastgelegd (Fig. 1 t/m 10). De verplaatsing van het zwaartepunt van ieder rookwolkje kon een aantal seconden gevolgd worden (Fig. 11). De waarnemingen ondersteunen de gangbare opvattingen over de verspreiding van uredosporen binnen de gewasruimte en vanuit het gewas naar de, turbulente lucht daarboven.  相似文献   

13.
Samenvatting In het Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek (IPO) te Wageningen wordt gangreen bij aardappel, veroorzaakt door de schimmelPhoma exigua var.foveata, onderscheiden van ander droogrot door aangetast weefsel uit te leggen op een semiselectief medium. Op dit medium wordt de vorming van kristallen van voor de schimmel kenmerkende anthrachinonen bevorderd. De gemakkelijk waar te nemen geelgroene kristallen in het medium wijzen op de aanwezigheid van de betrokken schimmel. Bij een van deze toetsen vormden zich tussen de zich ontwikkelende kolonies van de schimmel donkere lijnen. Deze lijnen verschilden van reeds eerder beschreven violette lijnen, die zich vormen tussen kolonies van de twee variëteitenexigua enfoveata vanP. exigua. Onderzoek aan 27 isolaten vanP. exigua var.foveata toonde aan dat er met betrekking tot de vorming van donkere lijnen 11 verschillende typenP. exigua var.foveata onderscheiden konden worden. Isolaten van deze typen vormden bij gepaarde groei op het selectieve medium donkere lijnen met andere typen, maar niet met isolaten van het zelfde type. Er bleek geen verband met het groeitype van de cultures noch met de vorming van het antibioticum E te bestaan.  相似文献   

14.
Samenvatting In de literatuur zijn aanwijzingen te vinden, dat in bepaalde gevallen een schimmelaantasting tot staan gebracht kan worden door verhouting van de wanden van een aantal cellagen rondom de infectieplaats.Onderzocht werd of de doorvan Andel (1958) gevonden bescherming van komkommers tegenCladosporium cucumerinum—na toediening van,l-threo--phenylserine—toe te schrijven zou zijn aan een sterkere verhouting van de celwanden. Geconcludeerd werd, dat dit niet het geval is.Door dit onderzoek werd echter de aandacht gevestigd op de mogelijke betekenis van dit mechanisme voor de resistentie van bepaalde komkommerrassen. Om dit na te gaan werden geïnoculeerde en niet geïnoculeerde kiemplanten van het vatbare ras Lange gele Tros en het resistente ras Vios anatomisch onderzocht. Alleen in het geïnoculeerde resistente ras werd verhouting van schorsparenchymcellen waargenomen. Lignine-vorming kan dus inderdaad van belang zijn als mechanisme van actieve resistentie tegen pathogenen.In de laatste jaren zijn enige publikaties verschenen, waaruit blijkt dat de activiteit van het enzym peroxydase, dat de vorming van één van de tussenprodukten bij de vorming van lignine, katalyseert, toeneemt wanneer infectie van de plant optreedt. Het verschil tussen vatbaar en resistent zou in bepaalde gevallen kunnen berusten op het vermogen van de cellen rondom de infectieplaats, om in niet of wel voldoende mate het benodigde substraat te synthetiseren.  相似文献   

15.
Samenvatting Inoculaties metStereum purpureum werden in september 1952 uitgevoerd bij pruimen (var. Czar), in totaal bij 52 takken. Periodiek werd daarna telkens één dezer takken afgesnedne en door terugisolatie getracht vast de stellen over welke afstand de schimmel in lengterichting door het hout van de tak was gegroeid. Het is gebleken, dat jaarlijks twee maal groestilstand kan optreden, ten eerste in de winter, wanneer de temperatuur beneden het minimum komt waarbij groei van de schimmel nog mogelijk is, en ten tweede gedurende een bepaalde periode in de zomer. Tijdens deze zomerperiode staat niet alleen de groei stil, maar is ook isolatie van de zwam uit het hout niet mogelijk. Deze zeer inactieve periode van de schimmel wordt niet direct door het temperatuurverloop bepaald, doch door de fysiologische toestand van de waardplant, die nog niet te veel onder de aantasting mag hebden geleden; in zeer zwaar aangetaste takken treedt zij niet op, zoals bleek in de zomer van 1954 toen de takken zwaar ziek en grotendeels reeds afgestorven waren. In werkelijkheid is deze inactieve zomerperiode van de schimmel dus een periode van verhoogde resistentie van de waardplant. Het is mogelijk, dat deze resistentieverhoging wordt veroorzaakt door bepaalde producten van de koolzuurassimilatie, die zich van de bladeren naar het hout begeven en in de loop van de zomer een concentratie bereiken hoog genoeg om de groei van de schimmel te beletten.Om de aangetaste gedeelten van het hout kunnen zich donkere zônes vormen, wanneer de groei van de schimmel gedurende zekere tijd heeft gestagneerd; deze hebben geen betekenis als barrière voor de schimmel.Enige conclusies van belang voor de practijk van de loodglansbestrijding kunnen uit deze waarnemingen worden getrokken.  相似文献   

16.
Symptoms of notched leaf in gladiolus are described in this paper. The disease can occur either in patches in the field (only on sandy or light sandy loam soils) or in plants scattered throughout a field planted with a certain stock (independent of soil type). Experiments showed that this disease is caused by tobacco rattle virus (TRV), which is transmitted byTrichodorus pachydermus Seinhorst andT. similis Seinhorst. Gladiolus corms planted in infested soil show a more or less serious reduction of growth and sometimes typical symptoms of notched leaf. In experiments these notched leaf symptoms could be reproduced in the first season only whenTrichodorus from infested soil was able to infect the young sprouts on top of the corms. If infection took place through the roots, the growth of the plants was not or only slightly retarded and the typical notched leaf symptoms appeared in the offspring in the following season. At least two serologically different strains of TRV could be isolated from affected gladiolus. These serotypes were not found to be typical for a certain location as in some cases both were isolated from the same infested field. In fields where potatoes showed stem-mottle and/or spraing, gladiolus was affected by notched leaf.Samenvatting Kartelblad in gladiolen kenmerkt zich door slecht uitgegroeide, misvormde planten, waarbij langs de randen en de nerven van de bladeren necrotische strepen en karakteristieke kartel- en zaagranden optreden (fig. 1). De planten komen meestal niet tot bloei. Alle overgangen tussen normale planten en die met de beschreven symptomen komen voor.In de knollen en kralen van de aangetaste planten zijn geen kenmerkende symptomen waar te nemen. In het gewas te velde kunnen deze aangetaste planten, in variërende percentages, verspreid tussen de gezonde planten van een partij voorkomen, terwijl aangrenzende partijen geheel gezond kunnen zijn. In deze gevallen, die op alle grondsoorten worden aangetroffen, is de partij één of meer seizoenen eerder geïnfecteerd. In andere gevallen worden planten als zojuist beschreven pleksgewijs in het gewas aangetroffen (fig. 2). Dergelijke aantastingen komen uitsluitend voor op de lichtere gronden en hierbij wordt eveneens een abnormale ontwikkeling van het wortelstelsel waargenomen (fig. 3).In proeven kon worden aangetoond dat de ziekte veroorzaakt wordt door virussen van de ratelvirusgroep (zie tabel 1 tot en met 6). In de grond aanwezige aaltjes van het geslachtTrichodorus (T. pachydermus Seinhorst,T. similis Seinhorst en mogelijk nog andere soorten) brachten het virus op de waardplant over (tabellen 2, 5 en 6).In het seizoen waarin infectie plaatsvond, ontstonden uitsluitend kenmerkende kartelblad-symptomen indien aaltjes, afkomstig van besmette grond, de mogelijkheid werd gegeven jonge, nauwelijks uitgegroeide spruiten aan te tasten (fig. 5, tabel 6). Infectie in de wortels veroorzaakt geen of slechts een geringe groeistoornis, maar in de nakomelingschap van deze planten komen in het volgende seizoen de typische symptomen van kartelblad voor (fig. 4, tabel 3, 5 en 6).Op een aantal gronden waar aardappelen waren geïnfecteerd door stengelbont of kringerigheid, werden gladiolen door kartelblad aangetast. In proeven waar gladiolen en aardappelen door TRV op dezelfde percelen waren geïnfecteerd, bleek een opmerkelijke overeenkomst in het verloop van kartelbladaantasting bij gladiolen en stengelbontaantasting bij aardappelen te bestaan (tabel 4).Bij het onderzoek van verschillende TRV-isolaties uit gladiolen met kartelblad-symptomen en uit andere waardplanten die afkomstig waren van met TRV enTrichodorus sp. besmette gronden, konden tenminste twee verschillende serotypen van het TRV worden aangetoond. Isolaties van het ene serotype bleken nauw verwant te zijn met een TRV-isolatie uit tabak White Burley, waartegen een antiserum is vervaardigd doorMaat (1963). Vertegenwoordigers van het andere serotype reageerden alle serologisch positief met een antiserum bereid tegen een TRV-isolatie uit gladiool. Beide serotypen bleken niet specifiek te zijn voor bepaalde plaatsen, daar beide verspreid door het land blijken voor te komen en in sommige gevallen uit eenzelfde perceel konden worden geïsoleerd. In een volgende publikatie zal hierop nader worden ingegaan.A preliminary report on this subject has been published in Nematologica 10 (1964):69–70.  相似文献   

17.
Samenvatting Op een aantal bedrijven werd in een bed anjers — nateelt van virusvrij gemaakte planten — een veldje van 100 planten enkele malen bemonsterd. De virusverspreiding werd bij het bemonsteren voorkomen door bij het plukken van elke spruit een nieuw plastic zakje te gebruiken. De monsters werden in het laboratorium serologisch onderzocht. De verkregen resultaten van twee representatieve proeven zijn weergegeven in Fig. 1. Uit deze grafiek blijkt dat, evenals bij vele andere ziekten, de verspreiding van het anjervlekkenvirus grafisch kan worden weergegeven door een S-vormige lijn en dat er nagenoeg rechte lijnen ontstaan na een logit-transformatie.In Fig. 2 zijn de regressielijnen voor de afzonderlijke veldjes weergegeven, waaruit blijkt, dat de proeven in twee groepen kunnen worden verdeeld. De verdeling hangt samen met het al (groep A) of niet (groep B) aanwezig zijn van volledig viruszieke partijen elders in de kas. Daarnaast zijn nog andere factoren van betekenis.  相似文献   

18.
Samenvatting Een beschrijving wordt gegeven van de beschadigingsbeelden, die door natriumchloraat worden veroorzaakt bij druif, sla, komkommer, tomaat en bloemkool. Het meest opmerkelijke beeld is een lichter worden van de nerven (vein clearing), later gevolgd door grijs- of bruinkleuring. De gevoeligheid van de verschillende gewassen loopt uiteen. Komkommer is gevoeliger dan de overige gewassen. In het najaar zijn jonge planten gevoeliger dan in de zomer. Verschillende mogelijkheden, waardoor natriumchloraat in de bodem kan terechtkomen, worden besproken. Men kan het herstel van de planten bevorderen door het natriumchloraat zo goed mogelijk uit te spoelen door veel water te geven.Summary In this paper the damage caused by sodium chlorate on grape, lettuce, cucumber, tomato and cauliflower is described. The most common symptom is vein clearing, followed by a grey or brown discoloration.The crops mentioned differ in their sensitivity to sodium chlorate. Cucumber is more sensitive to the damaging effect than the other crops. In autumn young plants are more sensitive than in summer. Several possibilities of contamination of the soil with sodium chlorate are mentioned. Recovery of the plants may be promoted by washing out the sodium chlorate with as much water as possible  相似文献   

19.
Potato leafroll virus (PLRV) was purified fromPhysalis floridana, applying freezing, low-speed centrifuging, ammonium sulphate precipitation, clarification with chloroform and butanol, ultracentrifuging and sucrose-gradient centrifuging. Three antisera with titers from 64 to 256 were prepared, one of them being sufficiently specific to be used in the enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA).With this test PLRV could be detected reliably in the foliage of secondarily infected, glasshouse-grown potato plants of six cultivars tested, and in sprouts of four or five of them. The results indicate that ELISA may be used successfully for routine testing of foliage of glasshouse-grown potato plants.Samenvatting Aardappelbladrol, veroorzaakt door het aardappelbladrolvirus (PLRV) is reeds meer dan een eeuw in Europa bekend en is in veel landen vermoedelijk nog steeds de ernstigste virusziekte van de aardappel. De bestrijding wordt ernstig bemoeilijkt door het ontbreken van een betrouwbare toetsmethode. De callosetoets heeft als routinetoets voor het aantonen van PLRV in knollen op beperkte schaal ingang gevonden, maar is niet 100% betrouwbaar.Sinds kort is voor virussen een zeer gevoelige serologische methode beschikbaar gekonen, de enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA). Hierbij wordt het virus in plantemateriaal aangetoond door middel van een enzymreactie, waarvan de kleuromslag met het blote oog of (bij voorkeur) met een fotometer wordt afgelezen. De uitslag van de fotometer (extinctie) is een aanduiding voor de aanwezigheid van het virus. De methode lijkt bruikbaar voor routinematige toepassing. Om de bruikbaarheid voor het aardappelbladrolvirus te onderzoeken werd dit virus gezuiverd, werden antisera bereid en werden loof en spruiten van bladrolvirusvrije en-zieke aardappels onderzocht.Bij de viruszuivering uitPhysalis floridana, werd gebruik gemaakt van bevriezing, precipitatie door middel van ammoniumsulfaat, klaring met chloroform en butanol, centrifugering bij laag en hoog toerental en suikergradiëntcentrifugering. Met de viruspreparaten werden drie konijnen geïnjiceerd. De verkregen antisera bereikten titers van 64 tot 256 in de micro-precipitatietoets (Tabel 2). Eén hierven (B) was voldoende specifiek om in ELISA gebruikt te worden.Toetsingen werden uitgevoerd met blad van in een kas opgekweekte bladrolvrije en secundair geïnfecteerde aardappelplanten en met in het donker gekweekte spruiten. Tabel 1 geeft een overzicht van de getoetste rassen, de aantallen knollen, die ter kieming waren weggelegd en waarvan telkens één oog in de kas werd uitgeplant, en van de virussen waarmee ze geïnfecteerd waren. De resultaten van de toetsingen, weergegeven in de Tabellen 3 en 4, laten zien, dat het bladrolvirus betrouwbaar kan worden aangetoond in het blad van alle zes cultivars, maar in de spruiten van slechts vier of vijf, nl. Bintje, Element, Ostara, Resy en mogelijk Désirée. ELISA kan derhalve goed worden gebruikt voor het aantonen van het bladrolvirus in blad van secundair geïnfecteerde kasplanten. Of dit ook geldt voor veldplanten moet nog worden onderzocht.ELISA zal voor de Nederlandse pootgoedteelt het meest waardevol zijn wanneer met deze toets het virus in vers gerooide, slapende knollen kan worden aangetoond (nacontrole). Helaas waren zulke knollen niet beschikbaar toen we onze proeven met blad en spruiten uitvoerden.  相似文献   

20.
A comparison was made between the genes in 29 new selections of wild emmer wheat resistant to yellow rust over wide geographic areas and the previously extensively studied selectionTriticum dicoccoides G-25. In 23 selections the resistance may be conferred by 1 dominant gene; these include 11 selections in which the gene is different from the dominant gene in sel. G-25 and two others in which the genes were closely linked or allelic to the gene in G-25, differing from sel. G-25 by race-specificity. Two dominant genes different from the gene in sel. G-25, seem to be present in one selection. In five selections the resistance may be conferred by one or two recessive genes, including three instances in which the recessive gene was associated with a dominat gene. Our findings show that at least 19 out of the 29 selections studied possess genes which are different from the gene inT. dicoccoides sel. G-25.Samenvatting In dit onderzoek werden 29 nieuwe resistente wilde-emmer selecties (Triticum dicoccoides) gekruist met de reeds uitvoerig bestudeerde resistente selectie G-25, om na te gaan of de resistentie van de nieuwe selecties wordt veroorzaakt door genen op dezelfde locus als het dominante gen in sel. G-25 of dat er andere loci bij zijn betrokken. De ouders, de F1-en F2-populaties van een bepaalade selectie werden in het kiemplantstadium getoetst met één Israëlisch gele-roest isolaat van fysio 2E0 of van fysio 2E18. In de uitsplitsende F2-populaties werden de niet-sporulerende planten als resistent beschouwd en de sporulerende als vatbaar.In de F2-populaties van 12 herkomsten werden geen vatbare planten gevonden, hetgeen er op duidt dat de resistentie wordt veroorzaakt door een gen op dezelfde locus als het gen in G-25 of door een gen dat neuw gekoppeld is aan het gen in G-25. Voor twee van deze herkomsten kan op basis van een fysio-specifieke interactie worden vastgesteld dat de resistentie berust op allelen die verschillen van het allel in sel. G-25. In 11 herkomsten werd een uitsplitsing voor twee dominante gene gevonden (RS=151), waarbij het tweede dominante gen uit de getoetste nieuwe selectie afkomstig is. De aanwezigheid van twee dominante genen verschillend van het gen in sel. G-25 werd gevonden in één herkomst (631). In de overige vijf selecties bleek de resistentie te worden veroorzaakt door één of twee recessieve genen waarnaast in drie gevallen ook nog een dominant gen werd gevonden.De resultaten tonen aan dat tenminste 19 van de 29 bestudeerde selecties resistentiegenen bezitten die verschillen van het gen inT. dicoccoides sel. G-25. Slechts in twee van deze selecties kan het gen allel zijn met het gen in sel. G-25.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号