首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 62 毫秒
1.
In an attempt to unravel the complexity of chrysanthemum virus B eight isolates were grafted onto the chrysanthemum indicator cultivars Fanfare, Good News, Mistletoe, and Pink Marble. Six symptomatologically different entities could be distinguished. However, withantisera prepared against two of the isolates, no serological differences were detected. It is concluded that chrysanthemum virus B consists of many strains and that the number of strains that can be distinguished depends on the number of indicator cultivars used. The Good News, Yellow Doty, Nightingale, Improved Bronze Daisy and September Morn, mosaic viruses described by Brierley and Smith (1958) as well as the vein mottle, dwarf mottle and necrotic mottle viruses named by Hollings and Stone (1967) should be considered as strains of chrysanthemum virus B.Samenvatting In een poging de complexiteit van het chrysantevirus B te ontrafelen werden acht isolaten geënt op de chrysante-indicatorrassen Fanfare, Good News, Mistletoe en Pink Marble. Zes symptomatologisch verschillende eenheden konden worden onderscheiden (Tabel 1; Fig. 1,2 en 3), die echter serologisch niet verschilden. De conclusie wordt getrokken dat van het virus vele stammen voorkomen en dat het anntal te onderscheiden stammen afhangt van het aantal indicatorrassen dat men gebruikt. Ook de vijf mozaïekvirussen van Brierley en Smith (1958) en de leden van het leaf mottling complex van Hollings en Stone (1967) dienen als stammen van het chrysantevirus B te worden beschouwd.Stationed at the Research Station for Floriculture, Aalsmeer.  相似文献   

2.
Culm base samples were collected in August 1984, from winter wheat fields in Groningen, Flevoland and near Wageningen in Gelderland. In contrast to fields in the latter two areas, fields in Groningen were characterized by intensive wheat cultivation and yearly applications of benzimidazole fungicides for eyespot control. Seventy-seven isolates ofPseudocercosporella herpotrichoides were recovered. Forty-three percent of recovered isolates were carbendazim-resistant, all of which originated from fields in Groningen. Resistant isolates were detected among both rye- and wheat-types of the pathogen. Rye-type isolates were identified asP. herpotrichoides var.acuformis and those of the wheat-type asP. herpotrichoides var.herpotrichoides.Samenvatting Monsters van de halmbasis van tarwestro werden in augustus 1984 verzameld van percelen met wintertarwe in Groningen, Flevoland en bij Wageningen in Gelderland. In tegenstelling tot de percelen in de twee laatstgenoemde gebieden, waren de percelen in Groningen gekenmerkt door intensieve tarweteelt en door jaarlijkse bespuitingen met benzimidazool fungiciden tegen de oogvlekkenziekte. In totaal werden 77 isolaten vanPseudocercosporella herpotrichoides verkregen. Drieënveertig procent van de isolaten was resistant tegen carbendazim en alle resistente isolaten waren afkomstig van percelen in Groningen. Resistente isolaten werden zowel bij het rogge- als bij het tarwetype van het pathogeen aangetroffen. Isolaten van het roggetype werden geidentificeerd alsP. herpotrichoides var.acuformis en die van het tarwetype alsP. herpotrichoides var.herpotrichoides.  相似文献   

3.
Fusarium wilt-resistant Novada and wilt-susceptible Early Sam carnations were planted in soil infested withFusarium oxysporum f.sp.dianthi, and their roots studied after five and ten weeks. Both in Novada and Early Sam, the extravascular tissue of undamaged young root parts were scarsely colonized. In roots of Novada, infected xylem vessels were usually occluded with gums and surrounded by phellem tissue. In mature parts of roots, the phellem surrounding occluded vessels often merged with the external phellem surrounding the vascular cylinder, after which the occluded vessels were shed from the roots. The phellem at the root surface appeared to be a strong barrier to fungal invasion. In roots of Early Sam carnations, as well as in a few roots of Novada carnations, the defence responses did not result in compartmentation of the fungus, and colonization and degradation of the vascular tissues followed. Diseased roots finally healthy. Shoots of Early Sam carnations, and eventually a few shoots of Novada carnations, were colonized and developed wilt symptoms.Samenvatting Resistente Novada en vatbare Early Sam anjers werden geplant in grond besmet metFusarium oxysporum f.sp.dianthi. Na vijf en tien weken werden de wortels van de planten bestudeerd. De extravasculaire delen van onbeschadigde jonge wortelgedeelten waren in beide cultivars nauwelijks gekoloniseerd. In de wortels van Novada waren geïnfecteerde houtvaten meestal verstopt door gommen en omgeven door kurkweefsel. In oudere wortelgedeelten sloot het kurkweefsel rond verstopte vaten vaak aan op het kurkweefsel aan de buitenkant van het vaatweefsel, waarna de aangetaste vaten werden uitgestoten uit de wortel. Het kurkweefsel aan het worteloppervlak leek een belangrijke barrière te vormen tegen het binnendringen van de schimmel. In de wortels van Early Sam en in enkele wortels van Novada mislukte het afweerproces, en werd het vaatweefsel door de schimmel gekoloniseerd en vervolgens afgebroken. Aangetaste wortels werden na afloop van tijd hol. De bovengrondse delen van de meeste Novada anjers werden niet gekoloniseerd en bleven gezond. De bovengrondse delen van de Early Sam anjers, en op den duur die van enkele Novada anjers, werden gekoloniseerd en verwelkten.  相似文献   

4.
Accumulation of [14C] fenarimol by mycelium ofPenicillium italicum was studied with isolates having varying levels of laboratory resistance to fenarimol. All resistant isolates tested showed a significantly lower accumulation than the wild-type isolate.Various metabolic inhibitors enhanced accumulation to relatively high levels in both wildtype and resistant isolates. it indicates that accumulation is governed by two processes viz. a non-mediated influx and an energy-dependent efflux. A relatively high fenarimol efflux in resistant isolates probably accounts for low accumulation and for fenarimol resistance. One of the inhibitors which annihilated fenarimol efflux and enhanced fenarimol accumulation was sodium orthovanadate. The synergistic action of fenarimol and orthovanadate to both wildtype and resistant isolates in crossed-paper strip bioassays is probably related to the effect of the latter compound on fenarimol accumulation. Synergistic action between the chemicals in control ofPenicillium decay of oranges could not be detected.Samenvatting De accumulatie van [14C]fenarimol door mycelium vanPenicillium italicum werd bestudeerd bij isolaten met een uiteenlopende graad van laboratorium-resistentie tegen fenarimol. Alle getoetste resistente isolaten vertoonden een lagere opname dan de wild-stam.Verschillende antimetabolieten verhoogden de accumulatie tot relatief hoge waarden die voor gevoelige en resistente isolaten ongeveer gelijk waren. Deze waarneming duidt erop dat accumulatie wordt bepaald door twee processen: nonmediated influx en energie-afhankelijke efflux. Een hogere fenarimol efflux in resistente isolaten vormt waarschijnlijk de verklaring voor de lagere accumulatie en voor het resistentiemechanisme. Een van de remmers die de fenarimolefflux te niet doet, en de accumulatie van fenarimol verhoogt, is natriumorthovanadaat. De synergistische werking van fenarimol en orthovanadaat tegen zowel wild-type als resistente isolaten in crossed-paper strip biotoetsen houdt waarschijnlijk verband met het effect van laatstgenoemde stof op de accumulatie van fenarimol. Synergistische werking van deze verbindingen bij de bestrijding vanPenicillium-rot op sinaasappels werd niet waargenomen.  相似文献   

5.
Two potyvirus isolates, one from germplasm of yard-long bean (Vigna unguiculata ssp.sesquipedalis) introduced into the Netherlands, and another one from soybean plants (Glycine max) in Indonesia, were compared with two virus isolates of blackeye cowpea mosaic virus (BICMV) from the USA and a Moroccan isolate of cowpea aphid-borne mosaic virus (CAMV). It is proposed that all five isolates be now considered BICMV on the basis of host ranges, symptoms and serology. From our results, and a reassessment of the literature it is suggested to drop the name CAMV in favour of BICMV.Samenvatting Twee potyvirussen, de een in Nederland ingevoerd met genenmateriaal vanVigna unguiculata ssp.sesquipedalis en de ander uit planten van sojaboon (Glycine max) in Indonesië, werden vergeleken met twee isolaten van blackeye cowpea mosiac virus (BICMV) en een Marokkaans isolaat van cowpea aphid-borne mosaic virus (CAMV). Op grond van waardplantenreeksen, symptomen en serologie stellen de auteurs voor om alle vijf isolaten te beschouwen als BICMV. Gebaseerd op de verkregen resultaten en een kritische beschouwing van de literatuur wordt de aanbeveling gedaan om de naam CAMV te laten vallen ten gunste van BICMV.  相似文献   

6.
The properties of two isolates of cowpea mosaic virus (CPMV), previously considered representing the yellow and the severe strains of CPMV are compared. The two isolates characteristically differ in host range, type of symptoms produced, serology, the ratio of the virus components as shown by the sedimentation pattern, and in thermal inactivation.Based on these differences, and earlier experiences on the genetic relationship among the two types of virus isolates, the severe and yellow strain isolates of CPMV, the authors tent to distinguish these as two different viruses. both members of the cowpea mosaic virus group.In view of taxonomical complications however, the two viruses may be kept together for the time being as two considerably differing strains of one virus.Samenvatting Agrawal (1964) heeft de eingenschappen van vijf verschillende isolaten van het cowpea-mozaïekvirus (CPMV) vergeleken en onderscheidde twee stammen: een gele, waartoe de isolaten Nig en Sb behoren en een severe, waartoe de isolaten Vu, Vs en Trinidad behoren.Nader onderzoek is verricht over het isolaat Nigeria (Nig) en het isolaat Vs, afkomstig uit Suriname, als vertegenwoordigers vas respectievelijk de gele en de severe stam.Het onderzoek toonde aan dat beide isolaten in waardplantenreeks, op een enkel karakteristiek verschil na sterk overeenkomen, maar dat de aard van symptomen op de meeste plantesoorten verschilt (Tabel 1). Onderzoek op de aanwezigheid van insluitsels in epidermisstrips van geïnfecteerde bladeren bracht géén verschil aan het licht tussen de twee isolaten. Bij iedere positieve reactie werd voor het isolaat Nig zowel als voor het isolaat Vs dezelfde amorfe structuren gevonden, die steeds tegen of rondom de kern lagen (Fig. 3).De serologische verwantschap tusen Nig en Vs is erg zwak. Beide hebben een sterke eigen, geheel verschillende, virus-specifieke antigene structuur. Een tweede antigene structuur is verantwoordelijk voor de geringe verwantschap (Fig. 1). Bij het bekijken van de sedimentatiepatronen in de analytische ultracentrifuge bleek dat de verhouding van midden- tot bodemcomponent voor Vs veel groter is dan voor Nig (Fig. 2).Het isolaat Vs bleek na 10 minuten verhitting bij 75°C niet meer tot infectie in staat te zin, terwijl Nig bij 80°C nog een goede infectie geeft.Op grond van deze verschillen en op grond van eerder gedaan onderzoek waarbij de genetische verwantschap van de twee isolaten is bestudeerd aan de hand van een vergelijking van de nucleotidenvolgorde van de beide RNA's met behulp van moleculaire hybridisatie (Van Kammen en Rezelman, 1972), ein met infactionsitetisproeven met mengsels van componenten van beide typen isolate (Van Kammen, 1968), lijkt het nauwelijks verantwoord de twee groepen isolaten van cowpea mozaïekvirus te blijven beschouwen als stammen van één virus.Wanneer echter op dit moment van de twee groepen virusisolaten twee verschillende virussen gemaakt worden, zou dat zeer vervelende nomenclatuur-problemen met zich meebrengen. Om zuiver praktische redenen kunnen de isolaten voorlopig beter nog als twee (zij het zeer verschillende) stammen van één virus beschouwd worden.Het lijkt echtet van groot belang om de betekenis die moleculaire hybridisatie kan hebben voor de classificatie van plantevirussen, nader uit te werken. Hetzelfde geldt voor de betekenis van kruisingsexperimenten, die gedaan kunnen worden met plantevirussen met een verdeeld genoom, waarvan de virussen van de cowpea mozaïekvirusgroep een voorbeeld zijn.  相似文献   

7.
Various types of rose rootstocks were tested for their resistance to crown gall. The rootstock Iowa State University (ISU) 60–5 was the most resistant, followed by Brooks 48, Clarke 1957 and Welch. Rosa multiflora, R. noisettiana (Manetti) and Basye No. 3 were very susceptible. The inoculations were made with four isolates ofAgrobacterium tumefaciens (Smith et Townsend) Conn, respectively from aDahlia sp.,Rosa spp. andPrunus persica. It was found that the isolate fromDahlia was a different race to the isolates fromRosa andPrunus spp.Samenvatting Bij onderstammen van rozen, kunstmatig geïnoculeerd metAgrobacterium tumefaciens (Smith et Townsend) Conn., werden verschillen in resistentie tegen wortelknobbel gevonden. Het meest resistent was Iowa State University (ISU) 60–5, gevolgd door Brooks 48, Clarke 1957 en Welch, Zeer vatbaar warenRosa multiflora, R. noisettiana (Manetti) en Basye No. 3. De vier isolaten vanA. tumefaciens, gebruikt voor de inoculaties, waren respectievelijk afkomstig van eenDahlia sp.,Rosa spp. enPrunus persica. Het isolaat vanDahlia en de isolaten vanRosa enPrunus spp. behoorden tot twee verschillende fysiologische rassen. De vorming van tumoren was in sommige gevallen afhankelijk van de methode van inoculatie; inoculaties bij de stambasis waren meer succesvol dan in het midden van de stam.  相似文献   

8.
Pathogenicity and symptom expression of seventeen described isolates of bean common mosaic virus (BCMV) and five previously unreported isolates were compared on many bean cultivars (Phaseolus vulgaris L.). From these cultivars, a standard set of differentials were assigned to nine groups with different disease reactions. The twenty-two virus isolates comprised seven strain (pathotype) groups, three of which were divided into two subgroups each. To promote international standardization in BCMV research, recommendations are given for test conditions and procedures, criteria for strain differentiation, and maintenance of differential cultivars and virus strains.Samenvatting Zeventien beschreven stammen van het bonerolmozaïekvirus en vijf niet geïdentificeerde isolaten (Tabel 1) werden bestudeerd op een uitgebreide reeks van toetsrassen. De meeste van deze toetsrassen waren in de literatuur als zodanig vermeld, maar door de desbetreffende onderzoekers waren vaak verschillende series toetsrassen gebruikt, hetgeen de onderlinge vergelijking van de stammen bemoeilijkte.De bedoeling van dit onderzoek was: vergelijking en indeling van de virusstammen, samenstelling van een standaard-toetsrassenserie en het ontwerpen en beschrijven van werden zowel in Wageningen als in Prosser, Washington, USA, uitgevoerd met dezelfde virusisolaten en dezelfde zaadmonsters van de toetsrassen.De toetsrassen konden op grond van hun differentiële reacties na inoculatie met de virusstammen worden ingedeeld in negen groepen. De rassen binnen een groep hebben hetzelfde resistentiespectrum t.o.v. een standaardserie virusstammen. Uit elke groep werden op grond van hun geschiktheid (duidelijkheid en reproduceerbaarheid van de symptomen) één of meer vertegenwoordigers gekozen, waaruit een standaardserie van toetsrassen werd samengesteld (Tabel 2).De 22 stammen en isolaten werden op grond van hun pathogeniteitsspectrum t.o.v. de standaardserie van toetsrassen ingedeeld in tien groepen en subgroepen (Tabel 1). De stammen en isolaten binnen een groep of subgroep hebben eenzelfde pathogeniteitsspectrum (Tabellen 4 en 6) en worden op grond daarvan als identiek beschouwd. De differentiële reacties tussen de rassen van de standaardserie en de virusstammen en-isolaten zijn vermeld in de Tabellen 3 en 5. Voorgesteld wordt om de naam van de eerstbeschreven stam van iedere groep te handhaven en de andere stammen in een groep of subgroep op te vatten als isolaten daarvan.De toetsmethodiek wordt uitvoerig beschreven om standaardisatie van de stammenidentificatie te bevorderen. Ter verklaring van de in de literatuur gevonden tegenstrijdigheden in de differentiële reactie van de toetsrassen wordt een negental mogelijke oorzaken genoemd, o.a. het gebruik van planten van toetsrassen die reeds vanuit zaad met een onbekende stam waren besmet en het gebruik van onzuivere virusstammen (mengisolaten).De auteurs stellen zich verantwoordelijk voor het distribueren (op aanvraag) van kleine zaadhoeveelheden van de toetsrassen en, op beperkte schaal, van in zaad aanwezige zuivere virusstammen aan onderzoekers die betrokken zijn bij de identificatie van de stammen van dit virus. Bovendien zal zaad van de standaardserie van toetsrassen worden gedeponeerd in het National Seed Storage Laboratory te Fort Collins, Colorado, USA, terwijl de virusstammen (in zaad) in bewaring worden gegeven bij de American Type Culture Collection te Rockville, Maryland, USA, waar ze beschikbaar zullen blijven voor verder onderzoek.  相似文献   

9.
Samenvatting In cowpea-planten die onvatbaar zijn voor het cowpea-mozaïekvirus (CPMV) kan dit virus, mits infectieus, infectie door vier andere, onderling geheel verschillende virussen remmen. Dit vermogen tot aspecifieke remming komt tot uiting in cowpea-planten met onvatbaarheid die bepaald wordt door één dominant gen, maar niet in planten met onvatbaarheid op basis van één recessief gen. De beide typen van onvatbaarheid laten dus in verschillende mate expressie van de genetische informatie van CPMV toe.  相似文献   

10.
In the Netherlands in 1961 three new field races were found ofPuccinia striiformis, the causal fungus of yellow rust on wheat. Two of these, viz. the Falco race and the Opal race, together with the already known Etoile de Choisy race, constitute the so-called Nord-group of races, which is now clearly distinguished from the so-called Rubis-group. Most dangerous and interesting is the third of the new races. This so-called Cleo race proved to be the first to break both resistance to the Nord-group and resistance to the Rubis-group. On wheat seedlings in the greenhouse all three new races behaved like green-house race W(ageningen) 8=B(raunschweig) 55.Samenvatting Er zijn van de schimmelPuccinia striiformis Westend., de veroorzaker van de gele roest van tarwe, in Nederland in 1961 drie nieuwe veldfysio's gevonden. Dit zijn het Falco-fysio, het Opal-fysio en het Cleo-fysio. De eerste twee bleken met het reeds bekende Etoile de Choisy-fysio een groep te vormen, de z.g. Nord-groep, die zich duidelijk onderscheidt van de reeds beter bekende Rubis-groep van fysio's. Eerstgenoemde groep kenmerkt zich o.a. door de aantasting van het tarweras Nord, de laatstgenoemde door de aantasting van Rubis (zie tabel 1). Het belangrijkst en het gevaarlijkst is het Cleo-fysio. Dit bleek voor zover bekend het eerste en enige fysio te zijn dat zowel de resistentie tegen de Rubis-groep als die tegen de Nord-groep doorbreekt. Het heeft zodoende een zeer breed aantastingsspectrum. Van de tarwerassen die voorkomen in de 39ste Nederlandse Rassenlijst voor Landbouwgewassen (1964) zijn de volgende negen rassen vatbaar voor het Cleo-fysio met een aantastingsgraad van 6 tot 9 (Internationale Schaal): Cleo, Cappelle Desprez, Heine's VII, Hector, Stella, Sambo, Mado, Wodan en Jufy I. Bovendien bleek het Cleo-fysio in vergelijking met de andere veldfysio's goed te overwinteren en in 1964 reeds op vele plaatsen in Nederland aanwezig te zijn. Het Cleo-fysio maakt het des te noodzakelijker bij de selectie op resistentie tegen gele roest te werken op een brede genetische basis. Bij toetsing op tarwekiemplanten in de kas gedroegen de drie nieuwe fysio's zich alle als het kasfysio W(ageningen) 8 =B(raunschweig) 55 (zie tabel 2).  相似文献   

11.
Two new disorders in freesia are described, viz. leaf necrosis (LN) and severe leaf necrosis (SLN). The agent causing LN could neither be identified nor transmitted to freesias or other plant species. It causes a mild necrosis on freesia leaves but no symptoms on the flowers. The agent could not be eliminated from the corms by heat treatment.Severe leaf necrosis results from double infection by freesia mosaic virus (FMV) and the agent causing LN. The plant reacts with severe necrosis on the leaves, corms and cormels, and senesces and dies in most cases. Antiserum prepared against FMV reacts positively with sap from plants affected by SLN. Particles with a length of about 820 nm were found in dip preparations. Similar particles were observed in preparations made from plants infected by FMV only.Samenvatting In dit artjkel worden twee nieuwe ziekten in knolfreesia's beschreven. Bladnecrose (LN, Fig. 1), valt uitsluitend op de bladeren waar te nemen. Bij ernstige bladnecrose (SLN), komen behalve op de bladeren (Fig. 2) ook op de bloemen, voor zover aanwezig, en de knollen (Fig. 3) zeer duidelijke symptomen voor.Voor de cultivar Rose Marie is in Tabel 1 een overzicht gegeven van de symptomen bij aanwezigheid van LN, freesiamozaïek (FM) en de combinative van beide (SLN). Deze tabel is op vele nieuwe cultivars van toepassing. De laatste ziekte is fataal voor Rose Marie, die in dit onderzoek voor alle experimenten werd gebruikt.LN en SLN gaan over met het vegetatieve vermeerderingsmateriaal. Door middel van blad-en bloemstengelinoculaties en met de bladluizenMacrosiphum euphorbiae enMyzus persicae kon LN niet naar gezonde freesiaplanten worden overgebracht. Uit planten met SLN werd freesiamozaïekvirus geïsoleerd. Indien FMV werd geïnoculeerd of met bladluizen werd overgebracht of freesiaplanten met LN dan ontstond SLN. In de elektronenmicroscoop werden alleen bij SLN deeltjes van FMV gevonden. Uit deze resultaten kan worden geconcludeerd, dat SLN wordt veroorzaakt door een combinatie van LN en FMV. De oorzaak van LN kon niet worden vastgesteld. Toetsplanten werden niet gevonden. Knollen en kralen met LN konden hiervan niet vrij gemaakt worden door droge en natte temperatuurbehandelingen tot 50°C. In opbrengstvergelijkingsproeven tussen planten met en zonder LN waren de verschillen gering tot zeer gering.Verondersteld wordt dat beide ziekteverschijnselen in Nederland reeds in 1950 of nog eerder in bepaalde cultivars, te weten Snow Queen en Marion, aanwezig waren. LN is mogelijk latent in Marion.Het inoculeren van freesiaplanten met FMV biedt een mogelijkheid om het latent aanwezig zijn van LN aan te tonen.De hevigheid waarin het ziektebeeld van LN zich openbaart kan van jaar tot jaar en van seizoen tot seizoen variëren. Dit wordt ongetwijfeld mede door de kwaliteit van het knolmateriaal en de cultuuromstandigheden bepaald. Onder gelijkmatige omstandigheden valt LN het minst op en is de nadelige invloed het geringst.  相似文献   

12.
Samenvatting In het voorjaar van 1968 vertoonde een aantal bomen op het onderstammen proefveld te Kraggenburg (N.O.P.) een slechte bladstand. Vóór januari 1969 waren alle bomen van de appelrassen Cox's Orange Pippin, James Grieve en Lombartscalville en één enkel geplante Stark Earliest, alle geënt op onderstam MM 104, afgestorven. Slechts de vijf bomen van het ras Golden Dilicious op MM 104 vertoonden een normale stand. Uit de aangetaste wortels konPhytophthora cactorum geïsoleerd worden. Vermoedelijk heeft het pathogeen door een hoge grondwaterstand gedurende de winter 1967/1968 de kans gekregen de onderstam MM 104 te infecteren. Doordat de vijf Golden Delicious bomen op MM 104 aan het windscherm grensden, waar het relatief droger is, zijn deze waarschijnlijk aan infectie ontsnapt.  相似文献   

13.
The normal lengths of virus particles of five isolates of potato virus S, which in previous experiments had been detected to differ extremely in translocation speed in potato plants, were found to vary only from 641 to 655 m. However, these differences are not significant and the isolates are therefore considered to have a particle length of 650 m in agreement with Brandes' recent conclusion (1967).Samenvatting Er werd vastgesteld, dat de normale lengte van de virusdeeltjes van vijf isolaten van het aardappel-S-virus, waarvan in eerder uitgevoerde proeven was aangetoond dat ze met verschillende snelheden in aardappelplanten werden getransporteerd, varieerden van 641 tot 655 m. Aangezien de verschillen in de berekende lengten onbetrouwbaar zijn moet worden geconcludeerd dat de isolaten een gelijke normale lengte bezitten. Deze kan vanwege zijn overeenstemming met de gegevens van Brandes (1967) gesteld worden op 650 m.  相似文献   

14.
Partial resistance of barley to leaf rust,Puccinia hordei, is characterized by a reduced rate of epidemic development in spite of a susceptible infection type. Barley cultivars vary greatly for partial resistance and its components. In a test for interaction between host cultivars and pathogen isolates most variation was of a horizontal nature. However, in the combination between Julia and the rust isolate 18, a differential interaction (vertical effect) occured; Julia had lost a small part of its partial resistance. The same interaction was found for latent period (LP), the most important component of partial resistance. Julia showed a shortened LP for isolate 18. Genetic analyses revealed, that Julia carries a polygene for longer LP not present in the other cultivars. The effect of this polygene appears to be broken by isolate 18 indicative for a gene-for-isolate relation, and even for a gene-forgene relation.Samenvatting Partiële resistantie van gerst voor dwergroest,Puccinia hordei, is gekenmerkt door een vertraagde epidemie-opbouw ondanks een vatbaar infectietype. Gerstrassen variëren sterk in partiële resistentie en haar componenten. In een toets ter bestudering van de interactie tussen waardplant en pathogeenisolaat bleek de meeste variatie horizontaal van aard te zijn. In de combinatie van Julia met isolaat 18 werd echter een differentiële interactie waargenomen; Julia had een klein deel van zijn partiële resistentie verloren. Dezelfde interactie werd waargenomen voor de belangrijkste component van partiële resistentie, de latentieperiode (LP); Julia had een iets verkorte LP voor isolaat 18. Genetische analyses toonden aan, dat Julia een polygen voor langere LP bevat; dit gen is niet aanwezig in de andere bestudeerde rassen. Er wordt verondersteld dat het effect van dit polygen door isolaat 18 is doorbroken. Dit wijst op een gen-om-isolaat en zelfs op een gen-om-gen-relatie.  相似文献   

15.
Samenvatting In 1986 werd een ernstige schurft-aantasting bij peen (Daucus carota) gevonden met name in NO-Nederland. Vanuit schurftlesies werd steeds weer eenzelfde type streptomyceet geïsoleerd. In proeven met zeven isolaten van peen en één van aardappel bleek dat deze morfologisch en biochemisch sterk overeen kwamen, terwijl alle isolaten, ook dat van aardappel, pathogeen waren voor peen Amsterdamse bak.De hier onderzochte isolaten komen sterk overeen met een soort die in de literatuur bekend is alsStreptomyces scabies, de veroorzaker van aardappelschurft.S. scabies is echter een ongeldige naam door het ontbreken van een typestam. Zolang er niet een geldig neotype is gepubliceerd kan geen speciesnaam aan deze isolaten worden gegeven. Taxonomisch en nomenclatorisch onderzoek is dus gewenst, evenals onderzoek naar schade, invloed van vruchtwisseling met aardappel en/of andere gewassen en effectieve bestrijding (wellicht door beregening?) van schurft bij peen.  相似文献   

16.
Three isolates of tomato mosaic virus, A.8, SJ-64 and SLa, assumed to contain the pathogenic strains 1 and 2, were each subjected to selection pressure by passage through different hosts in concurrent series. The sub-isolated obtained were tested at intervals on differential tomato lines heterozygous for each of the resistance genes Tm-1 and Tm-2 and for the combination of Tm-1 and Tm-2.Three preliminary passages throughSolanum pennellii followed by 22 passages through the tomato line CStMW-18 (Tm-1/Tm-1) resulted for A.8, SJ-64 and SLa in sub-iolates, of strain 1. Three preliminary passages throughL. peruvianum P. I. 128655 followed by 22 passages through the tomato line Pérou-2 (Tm-2/Tm-2) resulted for A.8 and SLa in sub-isolates of strain 2 and for SJ-64 in a sub-isolate of strain 1.2. Twenty passages through Pérou-2, followed by two additional passages through the tomato line Craigella Tm-1/+Tm-2/+ resulted for SJ-64 and SLa in sub-isolates of strain 1.2 and for A.8 in a sub-isolate of strain 2.Samenvatting Op drie isolaten van het tomatemozaïekvirus, A.8, SJ-64 en SLa, die naar alle waarschijnlijkheid de pathogene stammen 1 en 2 bevatten, werd selectiedruk uitgeoefend door een herhaalde waardplantpassage. Voor de afscheiding van stam 1 onderging elk van de isolaten eerst driemaal een passage doorSolanum pennellii en vervolgens 22 maal door de tomaatselectie CStMW-18 (Tm-1/Tm-1). Voor stam 2 passeerde elk isolaat eerst driemaalLycopersicon peruvianum P.I. 128655 en vervolgens 22 maal de tomaatselectie Pérou-2 (Tm-2/Tm-2). Op gezette tijden werden de sub-isolaten, verkregen uit de gelijktijdig verlopende passageproeven, getoetst op een differentiële reeks tomaatselecties. Deze waren heterozygoot en homozygoot voor de resistentiegenen Tm-1 en Tm-2 en voor de combinatie van Tm-1 en Tm-2.Voor elk van de isolaten A.8, SJ-64 en SLa werden na passage door CStMW-18 sub-isolaten verkregen van stam 1. Terwijl voor A.8 en SLa na passage door Pérou-2 sub-isolaten van stam 2 werden verkregen, leverde dezelfde passage voor SJ-64 een sub-isolaat, op van stam 1.2. Voor SJ-64 en SLa gaven, twee passages door de tomaatselectie Craigella Tm-1/2 Tm-2/+ in aansluiting op 20 passages door Pérou-2 aanleiding tot de vorming van stam 1.2.In de discussie wordt op de mogelijke ontstaanswijze van stam 1.2 ingegaan.  相似文献   

17.
The fluorine compound in fluoridated drinking water caused injury to the leaf tips as well as to the leaves and bracts of flower stalks of gladiolus, when cut leaves or cut flowers were placed with their bases in the water.In all cases the fluorine content of 4 cm long leaf tips was much higher when fluoridated water was used in place of non-fluoridated water.Samenvatting Aanzienlijk meer bladtopbeschadiging werd geconstateerd bij het voor HF zeer gevoelige gladioleras Sneeuwprinses wanneer bladstukken met de basis in gefluorideerd leidingwater zijn geplaatst dan wanneer deze in niet gefluorideerd leidingwater staan. Ook werden bij de als snijbloem gebruikte gladiolerassen Sneeuwprinses, Oscar en mary Housley de bladtoppen en de toppen van de schutblaadjes van de bloemen, door opname van gefluorideerd water meer beschadigd dan wanneer niet-gefluorideerd water werd toegepast.Zowel de bladstukken als de bladeren van de bloemstengels bevatten in de 4 cm lange bladtoppen een aanzienlijk hoger fluorgehalte wanneer deze geflurodeerd water hebben opgenomen dan wanneer niet gefluorideerd water opgenomen werd.  相似文献   

18.
Susceptible interactions of Early Sam carnations with races 1,2,4, and 8 ofFusarium oxysporum f. sp.dianthi differed in pathogenesis, both after stem and after root inoculation. Race 1 induced pallescence and withering of leaves. Affected vascular tissue had a uniform pallid to pale brown colour; though heavily colonized, it was not or virtually not degraded. Defence reactions developed only slowly. Race 2 induced yellowing, of the midribs in particular, and withering of leaves. Affected vascular tissue was white with dark brown margins. Colonized tissue was degraded to leave vascular cavities. At lower heights of colonization, many defence reactions developed, which sometimes resulted in localization of the pathogen. Race 4 induced a similar pathogenesis as race 2, except for less intensive defence reactions. Race 8 induced midrib lesions on, and pallescence, withering and necrosis of leaves. Affected vascular tissue had a uniform light brown colour. Degradation of colonized vascular tissues was rare; instead, many defence reactions were observed, even at high heights in the plants.Races 1, 2 and 4 ofF. oxysporum f. sp.dianthi did not induce disease symptoms in Novada carnations, known to be highly resistant to race 2. Stem-inoculated plants localized the infection close to the inoculation site; stems of root-inoculated plants remained unaffected. The localization response also occurred in Early Sam and Novada carnations stem-inoculated withF. oxysporum f. sp.lycopersici.Samenvatting Tussen interacties van Early Sam-anjers met fysio's 1, 2, 4 en 8 vanF. oxysporum f. sp.dianthi werden verschillen in ziekteontwikkeling gevonden na wortel-zowel als stengelinoculatie. Fysio 1 gaf verbleking en verdroging van de bladeren. Aangetast vaatweefsel was gelijkmatig vaal of lichtbruin van kleur, en werd hevig gekoloniseerd, maar vrijwel niet afgebroken. Afweerreacties kwamen slechts traag op gang. Fysio 2 gaf vergeling, in het bijzonder van de hoofdnerven, en verdroging van de bladeren. Aangetast vaatweefsel was wit met donkerbruine randen. Gekoloniseerd weefsel werd afgebroken, hetgeen leidde tot de vorming van holten in het vaatweefsel. In de lagere gekoloniseerde delen traden veel afweerreacties op, hetgeen soms lokalisatie van het pathogeen tot gevolg had. Fysio 4 gaf eenzelfde ziekteontwikkeling als fysio 2, maar minder afweerreacties. Fysio 8 gaf lesies bij de hoofdnerven, en verbleking, verdroging en necrose van bladeren. Aangetast vaatweefsel was gelijkmatig lichtbruin van kleur. Afbraak van gekoloniseerd vaatweefsel werd zelden waargenomen; veel afweerreacties vergezelden de kolonisatie tot hoog in de stengel.Inoculatie van Novada anjers met fysio's 1,2 en 4 vanF. oxysporum f. sp.dianthi had geen ziektesymptomen tot gevolg. Via de stengel geïnoculeerde planten lokaliseerden de infectie ter hoogte van het inoculatiepunt; de stengels van via de wortels geïnoculeerde planten waren onaangetast. De lokalisatiereactie trad ook op in Early Sam en Novada anjers na inoculatie via de stengel metf. oxysporum f. sp.lycopersici.  相似文献   

19.
Stems of the susceptible Early Sam and resistant Novada carnations were inoculated with a conidial suspension ofFusarium oxysporum f. sp.dianthi. Stem segments of either cultivar were sampled regularly and used for determination of fungal growth and for microscopical investigation.Early Sam showed typicalFusarium wilt symptoms and its stems were colonized intensively. The observed vascular browning appeared to be caused by discolouration of primary walls of infected vessels and surrounding cells. Vessels were rarely occluded with gel. Cell wall degradation led to the formation of stem cavities. Hyperplasia of xylem parenchyma was not seen.In Novada, fungal colonization remained low throughout the experiment. Macroscopic symptoms were absent except for longitudinal bursts in the stem, which appeared to be caused by hyperplasia of xylem parenchyma bordering infection. Vascular gelation occurred in the infected tissues, causing some vascular browning also. Xylem vessel regeneration was observed in the hyperplastic layer. Cavities were not formed, and wall discolouration was rare. Vascular gelation is considered part of theFusarium wilt resistance mechanism. It is followed by xylem vessel regeneration, which expresses a general plant response to vascular dysfunction rather than being part of the resistance mechanism.Although of different origin, vascular browning as such occurs in both susceptible and resistant interactions. In breeding for resistance, care should hence be taken with the current use of browning as an indication of disease.Samenvatting Anjers van de vatbare cultivar Early Sam en de resistente cultivar Novada werden geïnoculeerd met een conidiënsuspensie vanFusarium oxysporum f. sp.dianthi. Van beide cultivars werden regelmatig stengeldelen geoogst om deze microscopisch te onderzoeken en om de schimmelgroei te bepalen.Early Sam vertoonde de voor deze verwelkingsziekte kenmerkende symptomen en werd intensief gekoloniseerd. Aan het vaatweefsel waargenomen bruinkleuring bleek veroorzaakt te worden door verkleuring van de primaire wanden van geïnfecteerde vaten en de hen omringende cellen. Zelden trad er in de vaten gomvorming op. Celwandafbraak veroorzaakte de vorming van holten in de stengel. Hyperplasie van het houtparenchym werd niet waargenomen.In Novada bleef de schimmelgroei gedurende het hele experiment beperkt. Macroscopisch waren er enkel lengtescheuren in de stengel te zien, die veroorzaakt bleken te worden door hyperplasie van aan de infectie grenzend houtparenchym. In het geïnfecteerde vaatweefsel optredende gomvorming veroorzaakte ook enige bruinkleuring. In het hyperplastische weefsel werd regeneratie van houtvaten waargenomen. In de stengel werden geen holten gevormd, en verkleuring van de celwanden kwam weinig voor. De vorming van gommen in de houtvaten maakt waarschijnlijk deel uit van het resistentiemechanisme. De daarop volgende houtvatregeneratie is eerder een algemene reactie van de plant op vaatverstopping dan een deel van het resistentiemechanisme.Vaatverbruining, zij het van verschillende oorsprong, komt voor in zowel vatbare als resistente interacties. Om die reden moet men in de resistentieveredeling bij de anjer voorzichtig zijn met het gebruik van bruinkleuring als ziekteïndicatie.  相似文献   

20.
Wilting and dying off of young shoots of the second flush of asparagus are typical symptoms of one of the soil-borne diseases of this crop. Fungi could not be isolated from these shoots. A positive correlation was found between an increase of the pF-value of the soil and the occurrence of topwilting.Samenvatting Een van de ziekten van asperge is topverwelking, waarbij de stengeltoppen van jonge scheuten vrij plotseling verwelken, en vervolgens de gehele stengel afsterft. Dit komt vooral voor in jonge stengels van het zogenoemde tweede schot in juli en augustus. Er werd een positieve correlatie gevonden tussen het optreden van dit verschijnsel en het oplopen van de pF curve (Fig. 3). Schimmels konden uit juist verwelkte stengels niet geïsoleerd worden.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号