首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 375 毫秒
1.
The time required for infectious tobacco necrosis virus (TNV) to pass through the epidermis of cowpea leaves after mechanical inoculation, depended on plant age and environmental temperature. At 22°C the passage time was about 2 h but at 32°C it was only 10 min. Water stress seemed to play a role in the transport of infectious virus into the mesophyll. It was possible to infect cowpea mesophyll cells with TNV directly by using a fine brush without carborundum. Differences between tobacco and cowpea in the establishment of virus infection are discussed.Samenvatting De mogelijkheden om cowpea-mesofylcellen met TNV te infecteren, hetzij via de epidermis, hetzij rechtstreeks, werden onderzocht. De minimum tijd die infectieus virusmateriaal nodig heeft om de epidermis te passeren werd bepaald. De ouderdom van de zaailingen speelde daarbij een rol. Bij 20 dagen oude planten bedroeg de passagetijd meer dan 4 uur, in 10 dagen oude planten was meer dan 2 uur nodig voor passage. De temperatuur van de omgeving was een belangrijke factor. In cowpeabladeren, direct na inoculatie met TNV bij 32°C gezet, bleek de passgetijd slechts 10 minuten te zijn. Verduistering van de planten 24 uur voor inoculatie bekortte de passagetijd aanzienlijk. Ook speelde water-stress in het blad door hoge temperatuur na inoculatie een rol in de vroege infectiestadia. Het was mogelijk, cowpea-mesofyl direct te infecteren, indien cowpea-bladeren gebruikt werden van 9–12 dagen oude zaailingen die opgekweekt waren bij 22±3°C. De bladeren werden gedurende ±1 uur na afplukken op droog filtreerpapier gelegd, daarna werd de onderepidermis met een fijn pincet verwijderd. Inoculatie van het naakte mesofyl met TNV onmiddelljk na het strippen met een fijne penseel zonder carborundum resulteerde in eenzelfde aantal lesies als in de niet-gestripte helft, die geïnoculeerd was door wrijven met hetzelfde TNV-inoculum in aanwezzigheid van carborundum.Het schijnt dat de processen, die betrokken zijn bij het tot stand komen van een TNV-infectie in cowpea en tabak, van elkaar verschillen.  相似文献   

2.
In growth chamber experiments, seedlings of a susceptible wheat cultivar (Rubis) were inoculated with urediospores of wheat leaf rust. Inoculated seedlings were incubated in a moist chamber. The period of exposure to leaf wetness varied in duration and progressed with or without one or more interruptions of variable duration. During the interruptions the leaves with germlings were dry. At near-optimal temperature, leaf wetness periods of six h resulted in 60 to 65% of the pustules produced with 12 or 24 h wetness periods. Interruption of a 6 h leaf wetness period by a 1 h dry period was most damaging to the rust germlings at about three to four h after inoculation. The damage became visible as a reduction in the number of resulting pustules and as a prolongation of the median latency period. Epidemiological implications of leaf wetness interruptions are discussed.Kiemplanten van het vatbare tarweras Rubis werden geïnoculeerd met uredosporen van de bruine roest van tarwe. De proeven vonden plaats in klimaatkamers. Geïnoculeerde planten werden geïncubeerd in incubatiehokjes met een zeer hoge luchtvochtigheid, teneinde condensatiedruppels op de bladeren en aldus bladnatperioden te krijgen. De toegediende bladnatperioden varieerden in tijdsduur en zij verliepen met of zonder één of meer onderbrekingen, ook weer van variërende duur. Tijdens de onderbrekingen stonden de planten met roestkiemlingen in het licht; het blad was dan droog. Bij ongeveer optimale temperatuur en bladnatperioden van 6 uur was het aantal verkregen puistjes 60 à 65% van het aantal verkregen puistjes na een bladnatperiode van 12 of 24 uur. Onderbreking van de 6-urige bladnatperiode door een 1-urige droge periode was voor de roestkiemlingen het schadelijkst ongeveer 3 tot 4 uur na inoculatie. De schade kwam tot uitdrukking in het kleinere aantal geproduceerde puistjes en in een verlenging van de mediane latentieperiode. De epidemiologische betekenis van onderbrekingen van de bladnatperiode wordt besproken.  相似文献   

3.
Samenvatting Bewortelde stekken vanOpuntia exaltata, die geïnfecteerd waren met een virus dat heksenbezemsymptomen veroorzaakt, werden in september 1964 gedurende perioden variërend van één tot vijf uur gedompeld in water van 45°C. Nu, ruim twee jaar na de behandeling, zijn twee van de acht planten, welke vijf uur in warm water verbleven, nog volkomen vrij van symptomen. Dit maakt het waarschijnlijk dat het virus in deze planten inderdaad volledig geïnactiveerd is door de warm-waterbehandeling.  相似文献   

4.
Plum pox virus was purified by adding up to 5% non-ionic detergent Triton X-100 to extracts clarified by low-speed centrifugation. After stirring for 1/2 h, the suspensions were subjected to 2 cycles of differential centrifugation followed by sucrose density-gradient centrifugation. Purity of the product was confirmed by electron microscopy and equilibrium density-gradient centrifugation in CsCl. The virus sedimented in the analytical ultracentrifuge as a single peak with a sedimentation coefficient of about 170 S at infinite dilution. Virus so purified showed an absorption spectrum with a minimum at 247 nm and a maximum at 263 nm. The modal length of the virus particles in purified preparations was 764 nm. Antiserum prepared had a specific titer of 4096.Samenvatting In een mortier werden systemisch geïnfecteerde bladeren vanNicotiana clevelandii gehomogeniseerd in een overmaat buffer. Na centrifugeren bij laag toerental werd aan de bovenstaande vloeistof Triton X-100 toegediend tot een concentratie van 5%. De suspensie werd een half uur geroerd en vervolgens onderworpen aan differentieel centrifugeren, centrifugeren door een 20% suikeroplossing en centrifugeren in een 10–50 % lineaire suikergtadient (Fig. 2).De infectiositeit van het virus bleek zowel afhankelijk van de wijze van homogeniseren als van de samenstelling en de hoeveelheid van de buffer tijdens het homogeniseren (Tabel 1 en 2). Door het gebruik van Triton X-100 werden veel hogere virusopbrengsten verkregen dan met behulp van ether/tetrachloorkoolstof (Fig. 1). Het gezuiverde virus, vertoonde een absorptiespectrum met een minimum bij 247 nm en een maximum bij 263 nan (Fig. 3) en sedimenteerde in de analytische ultracentrifuge als een enkele pick metaeen sedimentatie coëfficiënt van ongeveer 170 S (Fig. 4). De hoge mate van zuiverheid werd tevens aangetoond met behulp van evenwichtscentrifugering in CsCl en elektronenmicroscopie (Fig. 5). De gemiddelde lengte van de virusdeeltjes in gezuiverde preparaten was 764 nm. Een antiserum kon worden verkregen met een titer van 4096.  相似文献   

5.
The ability of the green peach aphid,Myzus persicae, to transmit potato leafroll virus after a six-hours' acquisition feeding period on leafroll-diseased plants ofPhysalis floridana, followed by a feeding for different lengths of time on Chinese cabbage (Brassica pekinensis) was determined. Virus transmission was optimally efficient at about the ninth day after aphid birth. If after a one-hour acquisition feeding period on a virus source the aphids were starved for different numbers of days at 4°C, the efficiency increased with increasing starvation periods. Starvation at 4°C prior to the one-hour acquisition feeding period had no effect on the ability to transmit the virus. Starvation of larvae at 4°C did not prevent them completing their larval stage in about 9–10 days when transferred to plants at 20°C.Samenvatting Het vermogen van de groene perzikluis,Myzus persicae, om het aardappelbladrolvirus over te brengen werd gedurende haar leven nagegaan. Daartoe werden pasgeboren luizen zes uur op een bladrolzieke plant vanPhysalis floridana gezet en daarna op Chinese kool. Vervolgens werden de luizen op verschillende tijden gedurende 24 uur getoetst op zaailingen vanP. floridana. Het bleek dat maximale virusoverdracht doorM. persicae plaatsvond op de negende dag na infectie (Fig. 1). Tevens werd gevonden dat het vermogen van virusoverdracht door de luis werd verhoogd wanneer ze na een opneemperiode van 1 uur op een virusbron werden weggezet bij 4°C zonder voedsel. Werden de luizen vóór de opneemperiode van 1 uur op de virusbron weggezet bij 4°C zonder voedsel, dan bleek deze behandeling geen invloed te hebben op de virusoverdracht (Fig. 2, zie*). Een opneemperiode op de virusbron van 4 uur of langer en een verblijf bij 4°C zonder voedsel, had eveneens géén invloed op de virusoverdracht (Tabel 1).  相似文献   

6.
The effect of injection of different dosages of dichloropropane-dichloropropene (DD) mixture at 15-cm depth combined with different dosages of dazomet distributed on the surface of the soil on densities ofRotylenchus uniformis was investigated in a field experiment on sandy soil. The treatments were given at the end of October 1970. The water content of the soil was at field capacity and the temperature about 10°C. Distributing 5 g or 10 g dazomet per m2 on the surface of plots treated with 10 ml DD mixture per m2 (mortality 82%) had the same effects as repeating the DD treatment once or twice, respectively. A better horizontal distribution of the DD mixture would probably have made distributing 5 g dazomet per m2 on the surface of soil in which a DD treatment killed 80% of the nematodes in the top 20 cm, equivalent to adding two similar DD treatments.To kill a certain percentage of the eggs ofR. uniformis in the soil, twice as high a dosage of DD mixture was necessary as to kill the same percentage of juveniles and adults. Eggs and active nematodes were equally sensitive to dazomet.Samenvatting De uitwerking op dichtheden vanRotylenchus uniformis van verschillende doses dichloorpropaan-dichloorpropeen(DD)mengsel, op 15 cm diepte in de grond gebracht, gecombineerd met verschillende doses dazomet, die op de oppervlakte van de grond werden gestrooid, werd onderzocht op een proefveld op zandgrond. De behandelingen werden eind oktober 1970 uitgevoerd bij een bodemtemperatuur van ongeveer 10°C (Tabel 1). Het watergehalte van de grond was ongeveer op veldcapaciteit door regenval voor de behandelingen. De werking van de verschillende behandelingen op de aaltjes in de bovenste 20 cm van de grond is weergegeven in de Tabel 2 en 3 en Fig. 2 en 3, die van enkele behandelingen op verschillende diepten in de grond in Tabel 4 en 5 en Fig. 6. Strooien van 5 g en 10 g dazomet per m2 op de oppervlakte van veldjes, die tevens behandeld waren met 10 ml DD mengsel per m2 (sterfte van de aaltjes 82%) had hetzelfde effect als wanneer deze behandeling met DD éénmaal resp. tweemaal herhaald zou zijn. Bij een betere horizontale verdeling van het DD-mengsel in de grond zou een behandeling met dit nematicide, die 80% van de aaltjes in de bovenste 20 cm van de grond doodde, gecombineerd met strooien van 5 g dazomet per m2 op de oppervlakte waarschijnlijk gelijkwaardig zijn geweest aan drie behandelingen met DD-mengsel, die telkens 80% van de bij de behandeling nog aanwezige aaltjes doodden.Volgens berekeningen naar aanleiding van Fig. 7 is voor het doden van een bepaald percentage van de eieren vanR. uniformis tweemaal zoveel DD-mengsel nodig als voor het doden van hetzelfde percentage jonge en volwassen dieren. Alle stadia van het aaltje waren even gevoelig voor dazomet.  相似文献   

7.
From bean plants (Phaseolus vulgaris) grown near Valencia, Spain, a virus was isolated that is easily transmitted by sap and by leaf contact to beans and 23 of 37 other plant species tested. In most species symptoms were mild or absent. Symptoms in bean could be easily confused with those of bean common mosaic virus, but were usually mild and diseased plants often recovered. All bean cultivars tested were susceptible. One of twelve varieties investigated showed 7% seed transmission. Seed remained infective after 27 months of storage. Two antisera (titre 64) were prepared against purified, formalin-treated virus. Serologically the virus was found to be closely related to normal cucumber mosaic virus and hardly or not to the chrysanthemum aspermy virus. This shows that it differs from peanut stunt virus which is known to cause a severe disease in beans in the USA.Partial masking of symptoms, high infectivity, wide host range and seed transmission make the virus potentially important to bean cultivation.Samenvatting Uit boneplanten, geteeld in de buurt van Valencia, Spanje, werd een virus geïsoleerd dat met sap gemakkelijk overgaat op bonen en 23 andere van de 37 getoetste plantesoorten (Tabel 1). In de meeste soorten waren de symptomen zwak of zelfs afwezig.De verschijnselen in boon konden gemakkelijk worden verward met die van het bonerolmozaïekvirus (Fig. 1), maar ze waren meestal zwak, terwijl de geïnfecteerde planten zich doorgaans min of meer herstelden. Alle 26 getoetste bonerassen (o.a. Tabel 2) bleken vatbaar te zijn.Bij boon ging het virus door aanraking met de vingers of aan een doekje over, ook wanneer na aanraking van de zieke plant 5 minuten werd gewacht alvorens een gezonde aan te raken. Na 15 minuten wachten kon evenwel geen virusoverdracht meer worden aangetoond. Door wassen met alleen water, of met water en zeep, bleken de handen gemakkelijk van virus te reinigen. In één van de 12 hierop onderzochte bonerassen bleek het virus met zaad over te gaan (7%). Het zaad was nog geïnfecteerd toen het opnieuw werd getoetst na bewaring gedurende 27 maanden.De verdunningsgrens van het virus lag bij 100.000, de inactiveringstemperatuur bij ongeveer 60°C en de houdbaarheid in vitro bij 24 uur.InNicotiana glutinosa beschermde het virus tegen latere infectie met de gele stam van het komkommermozaïekvirus.In hakselpreparaten van geïnfecteerde planten waren de virusdeeltjes slechts met moeite aantoonbaar (Fig. 2). Gezuiverde, met formaline behandelde preparaten bleken echter veel, ongeveer 30 nm grote deeltjes te bevatten (Fig. 3).Tegen gedeeltelijk gezuiverde, met formaline gefixeerde preparaten werden twee antisera met een titer van 64 gemaakt. Serologisch bleek het virus nauw verwant te zijn aan het normale komkommermozaïekvirus en nauwelijks of niet aan het chrysante-aspermievirus (Tabel 3). Het verschilt daarom van het peanut stunt virus, waarvan bekend is dat het in de USA een ernstige ziekte in boon kan veroorzaken.Gedeeltelijke symptoommaskering, hoog infectievermogen, uitgebreide waard-plantenreeks en overgang met zaad doen het virus voor de boneteelt van potentiële betekenis zijn.  相似文献   

8.
The teliospores ofPuccinia penniseti germinate within 48 hours if the optimum conditions of temperature and humidity are available to them. They have no resting period. On germination, they produce a three-celled promycelium in which the upper two cells contain nuclei and appear functional whereas the third, lowermost cell is without a nucleus. Each of the two cells normally gives rise to a quadrinucleate basidiospore, but occasionally uni- and binucleate basidiospores are produced. In these latter instances, the division of the nucleus in the basidiospore may continue until 8–16 nuclei have been produced. Presumably, all the nuclei but one degenerate before the basidiospore germinates to produce a monocaryon. A study of the nuclei in the promycelium as well as in the basidiospore shows that there are 5 chromosomes, 4 arranged in two pairs of different sizes, the fifth being the smallest and solitary.Samenvatting De teleutosporen vanPuccinia penniseti, de veroorzaker van de roest vanPennisetum typhoides, kiemen bij optimale temperatuur en vochtigheid binnen 48 uur. Ze vertonen geen kiemrust. Bij kieming produceren deze teleutosporen een driecellig promycelium. De terminale cel en de middencel bezitten elk een kern, de basale cel is kernloos. Het is normaal dat de beide eerstgenoemde cellen elk een vierkernige basidiospore vormen, doch soms wordt ook een één- of tweekernige basidiospore gevormd; in het laatste geval kan de kerndeling in de basidiospore doorgaan tot 8 of 16 kernen ontstaan zijn. Vermoedelijk degenereren alle kernen op één na voordat de basidiospore kiemt en een mycelium met éénkernige cellen vormt.Uit bestudering van de kernen in het promycelium en van die van de basidiosporen bleek dat er vijf chromosomen zijn, waarvan vier in twee paren van verschillende afmetingen en één, het kleinste, afzonderlijk.This paper is based in part on a thesis presented in July, 1964, to the University of Agra, Agra, India, in partial fulfilment of the requiment for the Ph. D. degree.  相似文献   

9.
Samenvatting Bij de biologische beoordeling van dieldrin-residu's met graanklanders moeten de dieren ten minste 7 dagen bewaard worden tussen graankorrels bij een temperatuur van 20°C.Bij aaneengesloten residu's kieze men een looptijd, op de residu's van één uur, daar de verschillen tussen de residu's bij langere looptijd vervagen.Bij langere looptijden (20 uur) zijn de verschillen tussen aaneengesloten en druppelresidu's met een zelfde hoeveelheid toxicans per cm2 gering; bij korte looptijden van 1 en 3 uur zijn de verschillen tussen de diverse typen residu's groot. Voor de beoordeling van het type residu kieze men looptijden van 3 uur, voor bepaling van de activiteit van het residu moet men de klanders er ten minste 20 uur over laten lopen.Bij een niet te lange looptijd heeft men in de middelbare fout van het sterftecijfer voorts een maat voor de dichtheid van het druppelresidu.Dieldrin dringt niet binnen in de waslaag van de plant. Het vormt een kristallijn beslag, dat bij kamertemperatuur gedurende ten minste 24 dagen zijn werkzaamheid behoudt op glas, bladeren van Deense witte en van chinese kool.Summary Experiments were conducted to compare the effect of dieldrin films with dieldrin dropletresidues on the mortality of the grain weevil (Calandra granaria L.). It was shown that the time between exposure of the insects to the residues and the time of final reading must be at least 7 days. After the exposure the insects were kept at 20°C and given wheat.The differences in activity between dieldrin films and dropletresidues with the same amount of toxicans per cm2 are large when exposure time is one to three hours. At an exposure time of twenty hours differences are small. In experiments with different concentrations of insecticides in films the time of exposure must be one hour since a longer period decreases the differences between the rates.To test the density of the residues the time of exposure must be three hours. To estimate the activity of residues an exposure time of at least twenty hours is necessary. The mean error of the percentages kill of the observations in experiments with a short exposure time is a measure of the density of the dropletresidues.Dieldrin does not penetrate into the was layer of the plant. On glass and leaves of two different kinds of cabbage, the residues did not diminish in activity during 24 days.  相似文献   

10.
An electronic leaf wetness recorder   总被引:1,自引:0,他引:1  
Samenvatting Gezien het belang van een accurate bladnat-bepalingsmethode voor het onderzoek naar de epidemiologie van een groot aantal schimmelziekten bij planten werd een elektronische m methode ontwikkeld voor het meten van de bladnatperiode aan het blad zelf. Het resultaat was een instrument, waarmee een verandering van het geleidingsvermogen van het blad (door het nat worden) wordt gemeten met op het blad aangebrachte elektroden (Fig. 1 en 2). Het verkregen signaal wordt omgevormd tot een gelijkspanning met een eventueel bij te stellen bereik van ongeveer 2 mV, geschikt voor registratie samen met bijvoorbeeld thermokoppel-signalen. Door het gedeelt van het circuit binnen de stippellijn (Fig. 1) te verveelvoudigen kan op even zovele punten gemeten worden. De curve verkregen met het elektronische instrument (Fig. 3) is vergelijkbaar met die van de De Wit's bladnatschrijver. Bovendien kan het electrisch signaal geheel automatisch verwerkt worden. Een nadere studie is gewenst om de vorm en het niveau van de curve epidemiologisch te interpreteren.  相似文献   

11.
A malformation in hyacinths, first observed in recent years, was found to be an effect of uptake by the roots of the herbicide chlorpropham. The risk of this malformation is even present when normal doses of this compound are used for weed killing, especially on sandy soils with very little organic matter and under conditions of shallow planting.Samenvatting De laatste jaren wordt in hyacinten een onbekende afwijking gevonden. In de neus van de bol bevindt zich een grotere of kleinere holte, vandaar de naam holle neuzen (Fig. 1). De bollen zijn niet rond zoals gezonde, maar aan één zijde, naar de bolschijf toe, afgeplat. In de rokken komen op die plaats talloze, glazige vlekjes voor, waardoor het weefsel een crème-achtige kleur heeft. Ernstig beschadigde bollen hebben een krans van klisters (Fig. 1 en 2). In het veld zijn vóór de oogst al afwijkingen in de bol te vinden. Wanneer beschadigde bollen in de herfst opnieuw worden geplant, ontstaan planten met verscheidene spruiten, zgn. bosjesplanten.Het verschijnsel wordt vooral waargenomen op zeer humusarme duinzandgronden (spuittuinen). De meeste klachten over holle neuzen zijn pas de laatste jaren ontvangen, min of meer sedert het ogenblik dat het machinaal planten sterk is toegenomen. In veldproeven en een potproef werd aangetoond, dat deze afwijking een gevolg is van het door de wortels opnemen van het onkruidbestrijdingsmiddel chloorprofam (Tabel 1 en 2). Het middel kan de wortels gemakkelijk bereiken op zeer humusarme grond en ook als de bollen ondiep of onregelmatig zijn geplant, zoals het geval kan zijn bij machinaal planten. De bol komt dan vaak niet met de bolschijf naar beneden gekeerd in de grond terecht. In dat geval groeien de wortels eerst omhoog in plaats van naar beneden, waardoor de kans op een rechtstreeks contact met het gebruikte herbicide sterk toeneemt.  相似文献   

12.
Pretreating with decenylsuccinic acid (DSA) increased numbers of lesions developing whenVicia faba leaflets were inoculated with conidia ofBotrytis fabae. The increase is partly attributed to an effect on conidial germination. More conidia germinated on DSA than on water-prepreated leaflets, an effect associated with greater concentrations of sugars and amino acids in leachates from the former.Samenvatting Eén van de blaadjes van het jongste tweetallige blad van een tuinbouwplant werd voor de inoculatie met conidiën vanBotrytis fabae gedurende 2 uur ondergedompeld in een 3×10–5M decenylbarnsteenzuuroplossing (DSA), het andere blaadje van het bladpaar in gedistilleerd water. Op de met DSA behandelde blaadjes waren 24 uur na de inoculatie meer vlekjes aanwezig dan op de met water behandelde (Tabel 2). Deze verhoging van de vatbaarheid moet voor een deel worden toegeschreven aan een effect op de ontkieming van de conidiën op het blad. Hogere percentages ontkiemde conidiën werden gevonden op de met DSA behandelde blaadjes (Tabel 3). Dit zou het gevolg kunnen zijn van een grotere afgifte van kiemingsbevorderende stoffen door het met DSA behandelde blaadje in vergelijking met een met water behandeld (Tabel 1).  相似文献   

13.
Introduction     
The effect of soil water potential on wheat seedlings infected withPuccinia recondita was studied. The seedlings were grown in soil of which the initial water potential was –200 Jkg–1, –500 Jkg–1, or –800 Jkg–1. Uredospore production per seedling was retarded when the soil water potential was low, and soil water potential decreased more rapidly near the roots of diseased seedlings than it did near the roots of uninoculated seedlings.samenvatting Tarwekiemplanten werden geplaatst in plastic kolommen (een plant per kolom) gevuld met grond van bekende waterpotentiaal. Bij een deel der planten werd het eerste blad geïnoculeerd met bruine roest. De spruit boven het eerste blad werd regelmatig weggeknipt. Periodiek werden bepaald (veelal middels destructieve bemonstering) vers en droog gewicht van het eerste blad, roestsporenproduktie, en waterpotentiaal van de grond op drie niveau's in de kolommen. Voor de resultaten zie Fig. 1 t/m 4. Twee weken na inoculatie gaan zieke planten geleidelijk meer water verdampen dan onbehandelde planten (Fig. 1). Vers gewichten van zieke bladeren waren kleiner dan die van onbehandelde planten (Fig. 2). Het watergehalte van zieke bladeren werd lager dan dat van onbehandelde bladeren (Fig. 3). De uredosporenproduktie was bij hogere grondwaterpotentiaal groter dan bij lagere potentiaal (Fig. 4).  相似文献   

14.
Samenvatting In de zomer van 1980 gaf in een aantal gevallen het systemische fungicide metalaxyl een zeer onvoldoende werking te zien tegen de aardappelziekte.Phytophthora infestans-isolaten die uit de desbetreffende percelen werden verkregen vertoonden in een drijftoets een zeer geringe gevoeligheid voor het fungicide in vergelijking met isolaten uit percelen waar gebruik werd gemaakt van maneb/fentin-acetaat combinaties en waarin nagenoeg geen aantasting voorkwam.De oorzaak van de onvoldoende werking van metalaxyl moet worden gezocht in het ontstaan van metalaxyl-resistente stammen in de populatie, die als gevolg van de voor de aardappelziekte geschikte weersomstandigheden en de veelvuldige toepassing van alleen metalaxyl zich ongebreideld konden vermenigvuldigen.Metalaxyl-resistentie kwam voor in verschillende fysio's. Dit wijst erop dat de resistentie op meerdere plaatsen is ontstaan. Opmerkelijk was dat éé van de resistente fysio's nooit eerder in Nederland was geisoleerd.  相似文献   

15.
A modified procedure for the purification of TSWV is described which consists of differential centrifugation, treatment with antiserum against sap from healthyN. rustica and density-gradient centrifugation in sucrose gradients. Centrifugation in the zonal-rotor proved efficient for processing large amounts of infected leaves.Antisera to purified TSWV were produced in rabbits. These sera reacted with healthyN. rustica sap. This reaction could be abolished by absorption with either healthyN. rustica sap or polysaccharides purified fromN. rustica. Unabsorbed sera reacted with the major TSWV structural proteins following their electrophoretic separation in polyacrylamide-gels. The positions of the precipitin lines corresponded with those of the structural proteins visualized by staining. The intensity of these lines was greatly diminished after absorption of the antisera with either healthyN. rustica sap or polysaccharides. It was concluded that the reaction of TSWV antiserum with the structural proteins is partly due to host-derived polysaccharides covalently bound to the virus proteins.Samenvatting Het bronsvlekkenvirus van de tomaat (TSWV) werd gezuiverd met een procedure die bestond uit een cyclus van differentiële centrifugering, behandeling van de virus-suspensie met antiserum tegen bestanddelen van gezonde planten (N. rustica) en dichtheidsgradiëntcentrifugering (Fig. 1 en Fig. 3). De zone rotor kon worden gebruikt wanneer grote hoeveelheden bladmateriaal werden gebruikt (Fig. 2).Twee antisera, die elk een verschillende activiteit tegen TSWV (Tabel 1, Fig. 4) hadden, werden bereid. Deze sera reageerden ook met sap en polysacchariden uitN. rustica (Fig. 6). Door verzadiging met polysacchariden werd de reactie tegen TSWV aanmerkelijk verzwakt. Analyse van de eiwitbandjes die na polyacrylamidegel-elektroforese waren gevormd, toonde aan dat de activiteit van de sera tegen de eiwitcomponenten van TSWV was gericht (Fig. 5) en dat deze activiteit na verzadiging met polysacchariden zwakker was. Uit deze reacties kan geconcludeerd worden dat polysacchariden van de waardplant aan de structurele eiwitten van TSWV zijn gebonden. Niet geabsorbeerd antiserum geeft met TSWV drie precipitatielijnen (Fig. 4), maar na absorptie met compleet virus trad nog slechts één precipitatielijntje op (Fig. 7). Mogelijk wordt dit lijntje gevormd door het nucleocapside-eiwit dat door de dissociatie van het virus vrij komt. Sera die tegen normale bestanddelen vanN. rustica zijn bereid, vormen geen zichtbare reactie met compleet virus; wel wordt er een lijntje gevormd indien het virus met guanidine-HCl wordt gedissociëerd (Fig. 8). Deze waarneming kan verklaren dat deze antisera kunnen worden gebruikt bij de zuivering van TSWV ondanks het feit dat dit virus polysacchariden uit de waardplant draagt.  相似文献   

16.
An anomalous form of mycoplasma-like bodies was found in necrotic cells in the sieve elements of periwinkle stem after infection with the sandal spike disease agent. These bodies, 50–160 nm in diameter, were strongly osmiophilic and bounded by a unit membrane. It is suggested that these anomalous bodies represent a naturally degenerated form of the mycoplasma-like bodies.Samenvatting De mycoplasma-achtige lichaampjes die in planten, aangetast door de spike-ziekte van de sandelboom (Santalum album) worden aangetroffen, bezitten een eenvoudige structuur, bestaande uit een celmembraan, ribosomen en een DNA-streng (nucleoïd) (Fig. 1).Ultradunne coupes van een stengel van een geïnfecteerde plant vanVinca rosea vertoonden drie typen pleomorfe lichaampjes, te weten: ronde lichaampjes, 160–280 nm in doorsnee, grote lichaampjes, 400–800 nm in doorsnee, en lichaampjes van 50–160 nm doorsnee met een sterk osmiofiel karakter (Fig. 3). In de lichaampjes van het eerste type ontbrak de nucleoïd en de ribosomen waren gelijkmatig verdeeld over het cytoplasma. Bij het tweede type was de nucleoïd zichtbaar in het midden van de lichaampjes, maar sommige van deze hadden een elektronen-optisch leeg centrum. Van enkele van deze lichaampjes was de membraan gescheurd en er trad knopvorming en instulping van deze laatste op (Fig. 2A, 2B en 5).De merkwaardigste structuur vertoonden de sterk osmiofiele lichaampjes, die vaak gedegenereerde cellen van zeefvaten vulden (Fig. 3–8). Deze afwijkende lichaampjes werden begrensd door een eenheidsmembraan en vertoonden geen cytoplasmatische structuur, kennelijk als gevolg van condensatie (Fig. 3 en 4). Dit type trad alleen op in bepaalde delen van aangetast floëem (Fig. 6–8). Ze wisselden sterk in grootte en vorm maar behielden een duidelijke membraan (Fig. 6 en 8).De lichaampjes van de eerste twee typen werden, zonder de afwijkende vorm, gevonden in veel jongere floëemcellen van hetzelfde weefsel (Fig. 7).Het is mogelijk dat de abnormale vorm, die in deze studie is waargenomen, een natuurlijk gedegenereerde vorm is van de mycoplasma-achtige lichaampjes die een rol spelen bij de spike-ziekte van de sandelboom.  相似文献   

17.
Electron microscopy of ultrathin sections of leaves ofNicotiana clevelandii infected with sharka virus revealed several types of cytoplasmic inclusions. Pinwheels and lamellar aggregates were frequent. Pinwheels showed a central core with a threadlike structure in the middle. Lamellar aggregates showed a striation with a periodicity of 55 Å on their surface and they were associated with the endoplasmic reticulum. Irregular crystalline structures were found less frequently. Microbodies were common in the cytoplasm of sharka virus infectedN. clevelandii plants, but they also abounded in healthy controls.Nuclear inclusions were present only for short periods after infection.In leaf extracts irregularly shaped inclusions were found. They had a regular striation of 55 Å. Sometimes nearly parallel stripes were seen on their surface, always at an angle of 80 degrees with the striation.Samenvatting In ultradunne coupes van bladeren vanNicotiana clevelandii, geïnfecteerd met het sharkavirus bleken schoepenradvormige insluitsels (pinwheels) en lamellaire aggregaten algemeen voor te komen. De schoepenradvormige insluitsels vertoonden een centrale holte met daarin een draadvormige structuur (Fig. 2). De lamellaire aggregaten vertoonden een streping met een periodiciteit van 55±5 Å, zowel in ultradunne coupes als in bladextracten (Fig. 1). De lamellaire aggregaten bleken vaak geassociëerd met het endoplasmatisch reticulum (Fig. 3). Kristallijne structuren (Fig. 4) werden slechts incidenteel waargenomen. Microbodies waren wel algemeen, maar zij kwamen ook voor in gezonde controleplanten (Fig. 5).Kerninsluitsels werden met de elektronenmicroscoop aangetoond gedurende de periode, dat zij ook lichtmicroscopisch zichtbaar zijn (Fig. 6). Zij bezaten een duidelijke structuur (Fig. 7).Gewezen wordt op een mogelijke relatie tussen de kerninsluitsels en de kristallijne structuren in het cytoplasma. Wellicht zijn de naaldvormige insluitsels, die met de lichtmicroscoop in de kern en het cytoplasma kunnen worden waargenomen, identiek aan de elektronenmicroscopisch waargenomen kerninsluitsels en kristallijne structuren in het cytoplasma.In bladextracten van planten vanNicotiana clevelandii, geïnfecteerd met het sharkavirus, werden onregelmatig gevormde insluitsels gevonden. Ze vertoonden een fijne, precies evenwijdige streping met een periodiciteit van 55±5 Å. Soms bevonden zich op het oppervlak van het insluitsel ook nog wat onregelmatige, grovere strepen. Beide strepingen vormden steeds een hoek van 80 graden (Fig. 1).  相似文献   

18.
Samenvatting Sinds eind 1978 wordt in toenemende mate onze aandacht gevraagd voor een vergelingsziekte bij sla, andijvie en komkommer, die in kassen worden geteeld. De ziekte komt soms reeds in schadelijke mate voor. De symptomen gelijken geheel op die van het door bladluizen verspreide slavergelingsvirus. De ziekte kon bij de genoemde gewassen worden overgebracht door de kaswittevlieg (Trialeurodes vaporariorum) maar o.a. ook op enkele tabakssoorten. Het gaat hier waarschijnlijk om een virusziekte en de verantwoordelijke verwekker is waarschijnlijk identiek aan het in 1965 in Californië beschreven en tot dusver nog maar éémaal gerapporteerde beet pseudo-yellows virus dat daar bij onderzoek als verontreinigere optrad, maar in staat was om vele plantesoorten te infecteren. Voor het virus werd de Nederlandse naam pseudoslavergelingsvirus ingevoerd. Over de verwantschap met een onlangs in Japan beschreven verwekker van een door dezelfde wittevlieg overgebrachte kasvergelingsziekte van komkommer en meloen bestaat nog onzekerheid. Door wittevliegen overgebrachte virussen komen veelvuldig en in een schadelijke mate voor in de tropen.  相似文献   

19.
In epidermal strips of pea plants with the Wisconsin strain of the pea streak virus, studied from about three weeks after inoculation, extensive parts of the cytoplasm stained red when treated with phloxine and methylene blue. Usually the stained areas were not sharply delimited. Sometimes more or less well-defined granular and often vacuolated inclusion bodies were observed. They were mainly located near the nucleus and along the cell wall.When sap of such plants was studied in the electron microscope, either negatively stained or shadow-cast, it contained very large amounts of elongate rigid particles typical of the virus. The particles were often found attached to cell organelles.In ultrathin sections the virus particles could be easily detected occurring separately or in bundles of one particle long in the cytoplasm. Several of such bundles frequently occurred together and they were usually attached to membranes, e.g. around vacuoles, like other members of the carlavirus group (potato virus S group).Samenvatting Erwteplanten werden geïnoculeerd met de Wisconsin-stam van het erwtestrepenvirus (pea streak virus). Na behandeling van epidermisreepjes met floxine en methyleenblauw kleurden grote delen van het cytoplasma rood (Fig. 1). Gewoonlijk waren de gekleurde gebieden niet scherp begrensd. Soms echter hadden ze ook het karakter van korrelige, vaak van vacuoles voorziene insluitsels. Ze kwamen voornamelijk voor bij de celkern en tegen de celwand.Wanneer sap van zulke planten met de elektronenmicroscoop werd bestudeerd, negatief gekleurd of na schaduwing van de preparaten, bleek dit zeer grote hoeveelheden stugge langgerekte deeltjes te bevatten die karakteristiek zijn voor het virus (Fig. 2 en 3). De deeltjes vertoonden een duidelijke neiging zich met hun uiteinden te hechten aan celorganellen en membranen (Fig. 2B).In ultradunne coupes van bladweefsel kon het virus veelvuldig worden aangetroffen als afzonderlijke deeltjes in het celplasma of in bundels van één deeltje lang. Wel was de concentratie meestal hoog (Fig. 4). Veel van zulke bundels kwamen vaak samen voor en ze waren meestal gehecht aan membranen, bijv. rond vacuoles (Fig. 5 en 6).De verkregen resultaten zijn vergelijkbaar met die van andere, tot dusver bestudeerde virussen van de aardappelvirus-S-groep. De hoeveelheden virus zijn bij het erwtestrepenvirus echter uitzonderlijk hoog.  相似文献   

20.
Samenvatting Licht gedurende 6 tot 24 uur na inoculatie heeft een remmende invloed op het infectieproces met als resultaat dat weinig sporenhoopjes gevormd worden. De lichtremming vindt hoofdzakelijk plaats in een fase voorafgaand aan de penetratie. Bij routinewerk in de kas werden de resultaten belangrijk verbeterd door na inoculatie de planten gedurende 16 tot 24 uur te incuberen in volledige duisternis, uiteraard bij 100% relatieve luchtvochtigheid.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号