首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 31 毫秒
1.
Isolates ofSphaerotheca fuliginea colleeted in 1981–1984 in cucumber giasshouses in the Netherlands were tested for their sensitivity to the ergosterol biosynthesis inhibitors (EBIs) fenarimol and imazalil.The data collected in the 1981 survey indicated that sensitivity to EBIs was lower than that of reference isolates. In the 1982 and 1983 surveys, sensitivity to EBIs continued to decrease. In 1984, data were collected until July; no significant difference in sensitivity with the 1983 level was apparent.Isolates collected in the district of Limburg, where EBIs were applied less frequently than in the district of Pijnacker, showed a significantly higher sensitivity to EBIs than isolates collected in Pijnacker.Besides differences in sensitivity to EBIs between years, differences within years were noticed. In 1983, the sensitivity to fenarimol and imazalil was significantly higher in the beginning of the growing season, before any fungicides were applied, than later in the growing season.Generally, changes in sensitivity to EBIs did not result in full failure of control. In most cases, a change to shorter spray intervals has been sufficient to compensate for the decrease in sensitivity and to achieve proper control by fenarimol and imazalil. The results once more emphasize the necessity of designing strategies to prevent resistance to EBIs.Samenvatting Uit komkommerkassen in Nederland werden gedurende de periode 1981–1984 isolaten vanSphaerotheca fuliginea verzameld. De gevoeligheid van deze isolaten voor fenarimol en imazalil, twee ergosterolbiosyntheseremmers (EBR's), werd getest. De gegevens verzameld in 1981 wijzen erop dat de gevoeligheid voor EBR's lager was dan die van referentie-isolaten. In 1982 en 1983 daalde de gevoeligheid voor EBR's nog verder. In 1984 werden gegevens verzameld tot en met juli. Er werd geen significant verschil in gevoeligheid waargenomen met het niveau van 1983.Isolaten verzameld in Limburg, waar EBR's minder vaak toegepast worden dan in Pijnacker, hadden een significant hogere gevoeligheid voor EBR's dan isolaten uit Pijnacker.Naast verschillen in gevoeligheid voor EBR's tussen jaren, werden ook verschillen binnen de jaren waargenomen. In het begin van het groeiseizoen in 1983, voordat fungiciden waren gebruikt, was de gevoeligheid voor fenarimol en imazalil hoger dan later in het groeiseizoen. In het algemeen hadden de veranderingen in gevoeligheid voor EBR's geen volledig falen van de bestrijding tot gevolg. In de meeste gevallen was een verkorting van de intervallen tussen de toepassingen van fenarimol en imazalil voldoende om te compenseren voor de verminderde gevoeligheid en om een goede bestrijding te verkrijgen. De resultaten benadrukken nogmaals de noodzaak om strategieën te ontwerpen die resistentie tegen EBR's voorkomen.  相似文献   

2.
Fungicides which inhibit ergosterol biosynthesis have been in use for control of wheat powdery mildew (Erysiphe graminis f. sp.tritici) in the Netherlands since 1978. Mildew populations were tested for their variation in sensitivity to triadimefon from 1982 to 1984.In 1982 isolates from the province Limburg, with a triazole spray-regime history, were less sensitive to triadimefon than isolates from the provinces Gelderland and Noord-Brabant, where triazoles had not been used. In the following years isolates with reduced sensitivity were also detected in the latter provinces and other parts of the country. This spread correlates with the increased use of triazoles, both in frequency and space, from 1983 onwards. The reduced sensitivity can as a whole or in part be responsible for the decline in field performance of triazoles, observed during these years.Cross-sensitivity to the triazoles triadimefon and propiconazole was established, but not to triazoles and the morpholine fungicide fenpropimorph. Effectiveness of the latter compound was similar to all isolates from Limburg tested in 1984. Field performance of fenpropimorph, introduced in 1983, appeared to be normal. It is recommended to counteract further development of resistance by sequential use of fenpropimorph early in the season (May) and triazoles at the end (June–July).Samenvatting Fungiciden die de ergosterolbiosynthese remmen worden in Nederland sinds 1978 gebruikt bij de bestrijding van tarwemeeldauw (Erysiphe graminis f. sp.tritici) Meeldauwpopulaties werden getoetst op hun variatie in gevoeligheid voor triadimefon van 1982 tot 1984.In 1982 bleken isolaten afkomstig uit de provincie Limburg, waar voordien triazolen werden toegepast, minder gevoelig te zijn voor triadimefon dan isolaten uit de provincies Gelderland en Noord-Brabant, waar nog geen triazolen werden gebruikt. In de daaropvolgende jaren werden isolaten met een verminderde gevoeligheid ook in laatstgenoemde provincies en in andere delen van het land gevonden. Deze uitbreiding is gecorreleerd met een toename in het gebruik van triazolen vanaf 1983 in areaal en frequentie. De afname in gevoeligheid kan geheel of gedeeltelijk verantwoordelijk zijn voor de verminderde meeldauwwerking van triazolen die gedurende deze jaren werd waargenomen.Kruisgevoeligheid werd vastgesteld voor de triazolen triadimefon en propiconazool, maar niet voor triazolen en het morfoline-derivaat fenpropimorf. De werking van dit middel was tegen alle isolaten uit Limburg die in 1984 werden getoetst, gelijk. De meeldauwwerking van fenpropimorf, dat in 1983 werd geïntroduceerd, was normaal. Aanbevolen wordt om verdere resistentie-ontwikkeling tegen te gaan door afwisselend gebruik van fenpropimorf vroeg in het groeiseizoen (mei) en een triazool aan het eind (juni-juli).  相似文献   

3.
Samenvatting In de zomer van 1980 gaf in een aantal gevallen het systemische fungicide metalaxyl een zeer onvoldoende werking te zien tegen de aardappelziekte.Phytophthora infestans-isolaten die uit de desbetreffende percelen werden verkregen vertoonden in een drijftoets een zeer geringe gevoeligheid voor het fungicide in vergelijking met isolaten uit percelen waar gebruik werd gemaakt van maneb/fentin-acetaat combinaties en waarin nagenoeg geen aantasting voorkwam.De oorzaak van de onvoldoende werking van metalaxyl moet worden gezocht in het ontstaan van metalaxyl-resistente stammen in de populatie, die als gevolg van de voor de aardappelziekte geschikte weersomstandigheden en de veelvuldige toepassing van alleen metalaxyl zich ongebreideld konden vermenigvuldigen.Metalaxyl-resistentie kwam voor in verschillende fysio's. Dit wijst erop dat de resistentie op meerdere plaatsen is ontstaan. Opmerkelijk was dat éé van de resistente fysio's nooit eerder in Nederland was geisoleerd.  相似文献   

4.
Samenvatting Diverse isolaten vanAscochyta phaseolorum Sacc., veroorzaker van spikkelziekte bij bonen, afkomstig uit Nederland, de Verenigde Staten van Noord-Amerika en Australië, bleken in cultuur niet te verschillen van de algemeen voorkomende wond- en zwakteparasietPhoma exigua Desm. Geconcludeerd werd dat de schimmel thuishoort in het geslachtPhoma en datA. phaseolorum een recenter synoniem is vanP. exigua.  相似文献   

5.
Samenvatting In proefvelden van een instituut voor gewasbescherming te Heraklion op Kreta, waar fungiciden op hun werking tegen komkommermeeldauw worden getoetst, bleek de werking van ditalimfos na toepassing in twee proeven reeds verminderd te zijn. Het optreden van resistentie werd bevestigd in proeven in een klimaatkamer. Voor drie isolaten uit de proefvelden was de ED50 van het middel ongeveer 19 maal zo hoog als die voor zes willekeurige isolaten uit praktijkpercelen.De detalimfos-resistente isolaten waren wel gevoelig voor fenarimol en pyrazophos.In proefvelden, die niet met het fungicide werden behandeld, bleken de resistente isolaten zich temidden van gevoelige isolaten te handhaven gedurende tenminste negen maanden.  相似文献   

6.
Corynebacterium fascians, which causes leafy gall, has been shown to be responsible for the unusual symptoms recently found in lilies. The symptoms are described and the different bacterial isolates compared by biochemical, serological and pathogenicity experiments. No evidence could be found for the existence of specialized strains even though considerable variation in virulence could be demonstrated. Although the role of variation in susceptibility of the different lily cultivars should not be underestimated, it would appear that high inoculum levels ofC. fascians in the soil may be largely responsible for these outbreaks.Also included in this study are the results of biochemical, serological and pathogenicity experiments ofC. fascians which has been isolated fromKalanchoe, Euphorbia, Brodiaea, Hebe andVerbascum.Samenvatting Reeds een aantal jaren was in lelies een woekering in stengelbollen bekend, die echter sporadisch voorkwam en economisch van weinig betekenis was. Tijdens de zomer van 1977 echter trad de ziekte op één enkel perceel zo ernstig op dat zeer aanzienlijke oogstderving het gevolg was. Behalve de stengelbol kan ook de hoofdbol misvormd zijn. Bovendien kunnen misvormde stengelbollen lange spruiten vormen, zgn. sabeltandvorming. Soms is het wortelstelsel gereduceerd; in de kas zijn verdikte stengels waargenomen. De ziekte staat nu bekend onder de naam woekerziekte.Door de PD te Wageningen en het LBO te Lisse werd de bacterieCorynebacterium fascians (Tilford) Dows. uit het zieke materiaal geïsoleerd. In gezamenlijk onderzoek werd nagegaan of de bacterie de veroorzaker is van bovengenoemde symptomen en of hier sprake is van een op lelie gespecialiseerde stam.Biochemische en serologische vergelijkingen tussen isolaten vanC. fascians uit lelie,Kalanchoe, Euphorbia, Brodiaeea, Hebe enVerbascum laten zien dat er zeer weinig verschillen bestaan. Alle isolaten reageren op een standaard antiserum met titers variërend tussen 1: 640–1: 5120.Een oriënterende inoculatieproef werd uitgevoerd op het LBO in 1977. Daarna werden op de PD 10 van de 25 isolaten uit lelie en 8 uit andere waardplanten getoetst op lelie, chrysant en lathyrus. Uit de inoculatieproeven blijkt, dat de bacterie de veroorzaker is van de waargenomen symptomen. Tussen de isolaten blijkt een groot verschil in pathogeniteit te bestaan (12–100% aantasting), zonder dat dit aan herkomst gebonden is. Het voorkomen van op lelie of andere waardplanten gespecialiseerde stammen is daarom niet aan te nemen.In hoeverre de hevige aantasting een gevolg is van een opbouw van de bacterie-populatie door een te nauwe vruchtwisseling en mechanische rooimethoden moet worden nagegaan.  相似文献   

7.
Reduction of chlamydospore formation and of lysis of macroconidial cells ofF. solani f.cucurbitae comparable to that found in chitin-amended soil was obtained with additions of NH4Cl or KNO3 to soil. NH4-nitrogen and NO3-nitrogen levels in these soils were kept comparable to those detected in chitin-amended soil. Combined addition of NH4Cl and KNO3 was most effective. Reduction of chlamydospore formation or macroconidial lysis in nitrogen-amended soils was not correlated with an increase or decrease in germination of macroconidia.Samenvatting Na toedienen van chitine aan grond (1 g/100 g grond) werden de concentraties van met water uit grond extraheerbaar NH4- en NO3-stikstof bepaald over een periode van twee maanden (Fig. 1). Indien door het toedienen van anorganische zouten concentraties van NH4- en NO3-stikstof werden verkregen, vergelijkbaar met die in chitinerijke grond, dan werd de vorming van chlamydosporen uit macroconidiën vanFusarium solani f.cucurbitae in een zelfde mate geremd als in chitinerijke grond (Fig. 2., Tabel 1). Evenals in de chitinerijke grond, werd ook de volledige afbraak van macroconidiën geremd, waardoor ongelyseerde, doch vooral gedeeltelijk gelyseerde, veelal tweecellige structuren van kiemkrachtige macroconidiën in de grond aanwezig bleven. De concentratie van anorganisch stikstof blijkt dus van invloed te zijn op vorming van chlamydosporen uit macroconidiën en op de afbraak van macroconidiën.Het effect van toedienen van NH4-N komt het meest overeen met het effect van toediening van chitine aan grond op lysis en chlamydosporenvorming.Gecombineerde toediening van NH4Cl en KNO3 remde de chlamydosporenvorming en lysis van macroconidiën het sterkst. Indien de macroconidiën na 4 tot 7 weken tenslotte geheel verdwijnen, zoals in chitinerijke grond werd geconstateerd (Schippers en de Weyer, 1972), zal de gecombineerde toediening van NH4Cl en KNO3 tot een aanzienlijke vermindering van de concentratie van het pathogeen in grond leiden.In een vorige publikatie werd verondersteld, dat de vermindering van chlamydosporenvorming en van lysis van macroconidiën in chitinerijke grond het gevolg zou kunnen zijn van kiemremming (Schippers en de Weyer, 1972). Deze kiemremming zou voortvloeien uit het vastleggen van eenvoudige C-verbindingen, die voor de kieming in grond vereist zijn. Het vastleggen van eenvoudige C-verbindingen is het gevolg van de door de verhoogde N-concentratie toegenomen microbiologische activiteit.Met enkele oriënterende experimenten kon echter geen duidelijk verband tussen chlamydosporenvorming of lysis van macroconidiën en kieming van macroconidiën worden aangetoond. (Tabel 2).  相似文献   

8.
Seven isolates of pea seed-borne mosaic virus (PSbMV) were compared on selectedPisum sativum L. differentials and by microprecipitin and SDS-gel serology and particle length. All isolates were characterized by 750 nm particle-length modes and were closely related serologically, but some were readily distinguished onP. sativum differentials. Isolate distinctions were of the magnitude typical for virus strains. Differentials, diversePisum germplasm from U.S. Plant Introduction accessions, provided a practical means of PSbMV strain differentiation.Samenvatting Tussen 1966 en 1970 zijn in verschillende landen virussen gerapporteerd, die bij erwt met zaad overgaan, maar in verschillende opzichten leken te verschillen. Isolaten uit Japan en de USA bleken serologisch nauw aan elkaar verwant, zo niet identiek te zijn. Daarom werd de internationale naam pea seed-borne mosaic virus voorgesteld. In Nederland was het virus beschreven onder de naam erwterolmozaïekvirus.Zeven isolaten van het virus uit de USA, Japan, Tsjechoslowakije en Nederland zijn nader met elkaar vergeleken in reactie op geselecteerde differentiërende rassen van erwt (Pisum sativum) en op enkele andere plantessorten, en in serologische eigenschappen zowel als in deeltjeslengte.Serologisch waren de isolaten niet van elkaar te onderscheiden, wel echter van het verwante bonescherpmozaïekvirus. De voor alle vormen van het laatste virus onvatbare Perfection-type erwterassen bleken al eerder alle vatbaar te zijn voor het erwterolmozaïekvirus. Ook verschillen de isolaten niet in deeltjeslengte (750 nm).Bij toetsing in zes verschillende over de wereld verspreide laboratoria bleek de reactie van de differentiërende erwterassen te variëren van een snelle, de hele plant dodende necrose (groep I) tot onvatbaarheid (groep V). Ook tussen de virusisolaten bestonden kleine verschillen in reactie. Het Nederlandse isolaat E224 gedroeg zich opvallend mild. Ook in de, directe vergelijkingsproeven op enkele toetsplantesoorten bleken kleine biologische verschillen te bestaan. De geconstateerde verschillen overschrijden echter niet die tussen stammen van eenzelfde virus. Wellicht gaat het bij het optreden van necrose en van zwakke symptomen om genen die het vatbaarheidsgensbm modificeren.Contribution of the U.S. Department of Agriculture, Science and Education Administration, Agricultural Research, in cooperation with the Agricultural Experiment Station, Oregon State University, Corvallis. Technical Paper No. 5192, Oregon Agricultural Experiment Station.Mention of a trademark of proprietary product does not constitute a guarantee or warranty of the product by the U.S. Department of Agriculture and does not imply its approval to the exclusion of other products that may also be suitable.Authors are members of the International Working Group on Legume Viruses.  相似文献   

9.
In some cucumber and gherkin greenhouses in the Netherlands, where Curamil (a.i. pyrazophos) had been used for control of powdery mildew, unsatisfactory disease control was obtained in recent years. Laboratory tests revealed a decreased sensitivity of the pathogen to the fungicide. The fitness and the competitive ability of pyrazophos resistant strains in absence of the fungicide appeared to be somewhat lower than that of the normal, sensitive strains. The implications with respect to disease control in practice are discussed.Samenvatting In enkele kassen, waar Curamil (a.i. pyrazofos) in 1977 aangewend werd ter bestrijding van meeldauw op komkommers en augurken, werd onvoldoende effekt met dit middel tegen deze ziekte verkregen. Toetsing in het laboratorium bracht een verminderde gevoeligheid van het pathogeen voor het fungicide aan het licht (Tabel 1). Bij afwezigheid van pyrazofos bleek het competitief vermogen (Tabel 2) en de vitaliteit (Tabel 3) van de pyrazofos resistente isolaten wat lager te zijn dan die van het normale, gevoelige pathogeen. De betekenis hiervan met betrekking tot de ziektebestrijding wordt besproken.  相似文献   

10.
During a survey of faba bean viruses in West Asia and North Africa a virus was identified as broad bean stain virus (BBSV) based on host reactions, electron microscopy, physical properties and serology. An antiserum to a Syrian isolate was prepared. With this antiserum the direct double antibody sandwich ELISA (DAS-ELISA) and dot-ELISA were very sensitive in detecting BBSV in leaf extracts, ground whole seeds and germinated embryos. Sensitivity was not reduced when the two-day procedure was replaced by a one-day procedure. Using ELISA the virus was detected in 73 out of 589 faba bean samples with virus-like symptoms collected from Egypt (4 out of 70 samples tested), Lebanon (6/44), Morocco (0/7), Sudan (19/254), Syria (36/145) and Tunisia (8/69). This is the first report of BBSV infection of faba bean in Lebanon, Sudan, Syria and Tunisia. Fourteen wild legume species indigenous to Syria were susceptible to BBSV infection, with only two producing obvious symptoms. The virus was found to be seed transmitted inVicia palaestina.Samenvatting Tijdens een inventarisatie van virussen in veld- of tuinbonen (Vicia faba) in het Midden-Oosten en Noord-Afrika werden virusisolaten verkregen, die op grond van toetsplantreacties en fysische eigenschappen en van elektronenmicroscopische en serologische waarnemingen werden herkend als het met zaad overgaande en door snuitkevers verspreide tuinbonezaadvlekkenvirus (broad bean stain virus).Met een nieuw antiserum, gemaakt tegen een Syrisch isolaat, bleek de aantoonbaarheid van het virus in bladextracten, vermalen zaden en gekiemde embryo's erg hoog te zijn, zowel bij toepassing van DAS-ELISA als dot-ELISA. De gevoeligheid van de methode werd niet geringer wanneer de procedure werd bekort van twee dagen tot één dag.Met ELISA werd het virus aangetoond in 73 van de 589 bladmonsters van veldboon, met symptomen die deden denken aan virusinfectie, verzameld in Egypte, Libanon, Marokko, Soedan, Syrië en Tunesië. Het virus werd aangetroffen in monsters uit alle genoemde landen behalve Marokko, maar het aantal uit dat land afkomstige monsters was slechts gering. Dit is de eerste maal dat het virus wordt gerapporteerd in Libanon, Soedan, Syrië en Tunesië.Veertien wilde soorten vlinderbloemigen uit Syrië bleken bij toetsing door inoculatie vatbaar voor infectie. Slechts twee ervan vertoonden symptomen. Het virus kan dus onzichtbaar voorkomen in de wilde vegetatie. InVicia palaestina ging het zelfs over met zaad.The project was financially supported by the Directorate General for International Cooperation (DGIS, Research and Technology Programme) of the Netherlands Minister for Development Cooperation.  相似文献   

11.
Isolates ofRhizoctonia solani were adapted in vitro to grow on a medium amended with tolclofos-methyl at a concentration 500 times that which initially almost completely inhibited growth.Acquired resistance was retained after five transfers on a fungicide-free medium. Pathogenicity of resistant isolates was not reduced, but their growth rates on PDA were significantly lower than those of the original isolates. Recovery of the resistant isolates was not improved on a selective medium amended with tolclofos-methyl.Samenvatting Na overenting op een medium dat tolchlofos-methyl bevatte, raakten enkele isolaten vanRhizoctonia solani gewend aan 500 maal de dosis die oorspronkelijk bijna alle groei verhinderde.Resistente isolaten vanR. solani bleven minder gevoelig voor tolchlofos-methyl na vijf overentingen op een medium zonder het fungicide. De pathogeniteit van resistente isolaten was niet verminderd, maar hun groeisnelheid op PDA was significant vertraagd vergeleken bij die van de oorspronkelijke isolaten. Isolatie van de resistente stammen werd niet verbeterd op een selectief medium waaraan tolchlofos-methyl was toegevoegd.  相似文献   

12.
The effects of a seed tuber treatment with antagonistic isolates of fluorescentPseudomonas spp. were investigated on potato plants from 1981 to 1984. The experimental plots were located in fields in short and long rotations of potato. The short rotations are characterized by serious yield reductions which are caused by unknown microbial factors. The reductions varied from 30% in 1982 to only 3% in 1983 in the 3-year rotations. A statistically significant increase in yield (four to five months after planting) of ware potatoes varying from 9 to 20% was obtained in these plots through tuber bacterization, but only in 1981. In 1982 and 1983 initially significant improvements in shoot or tuber weight of seed potatoes were no longer detectable at ware potato harvest at the end of the growing period. Seed tuber bacterization had no effect on tuber yield in long rotations. Initial colonization of basal root parts by 53×104 colony forming units (cfu) of antibiotic-resistant mutants per gram of root (fresh) dropped significantly to 20×104 cfu per gram after three months. The bacterization effect on tuber yield depended on the development of harmful microbial activity and of introduced antagonists during the growing period. Seed tuber bacterization is more promising for seed potatoes than for ware potatoes in short rotations, the latter being harvested two months later.Samenvatting De invloed van pootgoedbehandeling met antagonistische isolaten van fluorescerendePseudomonas-soorten op de aardappelteelt, werd onderzocht in de periode van 1981 tot en met 1984. De proefvelden maakten deel uit van zowel ruime als nauwe rotaties met aardappelen. Kenmerkend voor de nauwe rotatie is, dat de opbrengst aanzienllijk gereduceerd wordt als gevolg van de aanwezigheid van nog onbekende microbiële factoren. Deze opbrengstverlaging varieerde van 30% in 1982 tot slechts 3% in 1983 in de 3-jarige rotaties. Pootgoedbacterisatie had in deze proefvelden een significante toename van de eindopbrengst (vier tot vijf maanden na pootdatum) van consumptieaardappelen tot gevolg, die varieerde van 9 tot 20%, echter allen in 1981. In 1982 en 1983 werd het effect van bacterisatie ook in de loop van de groeiperiode onderzocht. Aanvankelijk significante toenames van zowel spruit-als knolgewicht waren aan het einde van het groeiseizoen niet meer aantoonbaar. Pootgoedbacteristie bleek geen effect te hebben op aardappel in ruimte rotaties. Aanvankelijk werden de basale wortelgedeelten gekoloniseerd door antibioticum-resistente mutanten met 53×104 kolonievormende eenheden (kve) per gram wortel(vers); dit aantal liep (drie maanden na pootdatum) echter significant terug tot 20×104 kve per gram. Het effect van bacterisatie op de eindopbrengst werd bepaald door de ontwikkeling van de schadelijke microbiële activiteit en de ontwikkeling van de geïntroduceerde antagonisten tijdens het groeiseizoen. Pootgoedbacterisatie in nauwe rotaties biedt meer mogelijkheden voor de teelt van pootaardappelen dan die van consumptieaardappelen, die geruime tijd later geoogst worden.  相似文献   

13.
One of the faba bean viruses found in West Asia and North Africa was identified as broad bean mottle virus (BBMV) by host reactions, particle morphology and size, serology, and granular, often vesiculated cytoplasmic inclusions. Detailed research on four isolates, one each from Morocco, Tunisia, Sudan and Syria, provided new information on the virus.The isolates, though indistinguishable in ELISA or gel-diffusion tests, differed slightly in host range and symptoms. Twenty-one species (12 legumes and 9 non-legumes) out of 27 tested were systemically infected, and 14 of these by all four isolates. Infection in several species was symptomless, but major legumes such as chickpea, lentil and especially pea, suffered severely from infection. All 23 genotypes of faba bean, 2 of chickpea, 4 of lentil, 11 out of 21 ofPhaseolus bean, and 16 out of 17 of pea were systemically sensitive to the virus. Twelve plant species were found to be new potential hosts and cucumber a new local-lesion test plant of the virus.BBMV particles occurred in faba bean plants in very high concentrations and seed transmission in this species (1.37%) was confirmed.An isolate from Syria was purified and two antisera were produced, one of which was used in ELISA to detect BBMV in faba bean field samples. Two hundred and three out of the 789 samples with symptoms suggestive of virus infection collected in 1985, 1986 and 1987, were found infected with BBMV: 4 out of 70 (4/70) tested samples from Egypt, 0/44 from Lebanon, 1/15 from Morocco, 46/254 from Sudan, 72/269 from Syria and 80/137 from Tunisia. This is the first report on its occurrence in Egypt, Syria and Tunisia. The virus is a potential threat to crop improvement in the region.Samenvatting Eén van de in West-Azië en Noord-Afrika in faba-boon aangetroffen virussen werd geïdentificeerd als het tuinbonevlekkenvirus (broad bean mottle virus) op grond van waardplantreacties, deeltjesvorm en-grootte, serologische eigenschappen en granulaire, vaak gevacuoliseerde celinsluitsels. Verder onderzoek aan vier isolaten uit respectievelijk Marokko, Tunesië, Soedan en Syrië verschafte nieuwe informatie, over het virus.De in ELISA of gel-diffusietoetsen serologisch niet te onderscheiden isolaten verschilden enigszins in waardplantenreeks en symptomen. Van 27 getoetste plantesoorten werden 21 systemisch geïnfecteerd (12 vlinderbloemigen, en 9 niet-vlinderbloemigen) waarvan 14 door alle vier isolaten. In vele ervan was de infectie symptoomloos, maar belangrijke als gewas geteelde vlinderbloemigen, zoals erwt, linzen en kekererwt, leden ernstig onder aantasting. Alle 23 getoetste faba-boongenotypen, beide van kekererwt, alle vier van linzen, 11 van de 21 getoetste vanPhaseolus-boon en 16 van de 17 van erwt bleken systemisch gevoelig voor het virus. Twaalf plantesoorten, bleken nieuwe potentiële waardplanten en komkommer een nieuwe lokale-lesietoetsplant voor het virus te zijn.In faba-boneplanten kwam, het virus in hoge concentratie voor en overdracht met zaad (1.37%) in deze soort kon worden bevestigd.Een Syrisch isolaat werd gezuiverd en twee antisera werden bereid, waarvan één werd gebruikt voor de detectie van het virus in te velde verzamelde monsters. Van 789 in 1985 tot en met 1987 verzamelde bladmonsters, met symptomen die deden denken aan virusinfectie, bleken 203 het virus te bevatten en wel 4 van de 70 (4/70) uit Egypte, 0/44 uit Libanon, 1/15 uit Marokko, 46/254 uit Soedan, 72/269 uit Syrië en 80/137 uit Tunesië. Het virus was nog niet eerder aangetoond in Egypte, Syrië en Tunesië.De grote verbreiding, grote kunstmatige waardplantenreeks, overdracht met zaad, en pathogeniteit voor een aantal belangrijke vlinderbloemige gewassen maken het virus tot een potentiële bedreiging van de programma's tot verbetering van de teelt van de bedoelde gewassen in het betrokken gebied.  相似文献   

14.
Samenvatting Rhizoctonia tuliparum veroorzaakt kwadegrond in tulp en iris. Sclerotiën van deze schimmel kunnen in grond zeer lang levensvatbaar en pathogeen blijven. Van sclerotiën van enkele schimmels is bekend, dat ze gevoelig zijn, voor inundatie die een aantal weken duurt. Inundatie wordt in Nederland vanaf 1982 door verscheidene, bollentelers 's zomers toegepast ter bestrijding van ziekten en onkruid.Sclerotiën vanR. tuliparum werden verpakt in nylon zakjes, ingegraven in emmers met grond en 1–6 weken geïnundeerd bij 17 °C. Op verschillende tijdstippen werden geïnundeerde en niet-geïnundeerde sclerotiën hetzij ontsmet, in 2,5% formaldehyde en vervolgens uitgeplaat op moutagar met oxytetracycline, hetzij aangebracht tussen de bruine huid en de buitenste bolrok van in kleine potjes geplante tulpebollen (cv. Apeldoorn); iedere bol werd geïnoculeerd met, een sclerotium. Na twee maanden werden de planten beoordeeld op symptomen van kwadegrond.In de eerste proef, waarbij sclerotiën werden uitgeplaat op agar, bleek er uit sommige sclerotiën die 2 weken waren geïnundeerd nog mycelium te groeien, terwijl dit na, 4 weken inundatie niet meer plaatsvond. In de tweede proef kiemden de sclerotiën op agar niet meer na 2 weken inundatie, maar meer dan de helft van de geïnoculeerde tulpebollen vertoonde wel symptomen. Pas als de sclerotiën 4 weken geïnundeerd waren bleken ze zodanig geïnactiveerd te zijn, dat er geen symptomen van kwadegrond werden waargenomen. Resultaten van veldproeven moeten nog worden afgewacht.  相似文献   

15.
Fenarimol-resistant isolates ofPenicillium italicum with cross-resistance to imidazole and triazole fungicides which inhibit ergosterol biosynthesis were tested for their sensitivity to fenpropimorph. Radial growth tests on PDA showed that the isolates (n=6) lacked cross-resistance to fenpropimorph or displayed enhanced sensitivity to the fungicide (negatively correlated cross-resistance). Control of blue mold decay of oranges incited by the wild-type isolate could be achieved by dipping fruits in suspensions of fenpropimorph at a concentration of 100 mg ml–1. Decay of oranges incited by the fenarimol-resistant isolates was controlled at the same or at a lower concentration (30 mg ml–1), thus showing that the normal or increased sensitivity to fenpropimorph is also expressed under in vivo conditions.Samenvatting Fenarimol-resistente isolaten vanPenicillium italicum met kruisresistentie tegen imidazool-en triazoolfungiciden die de ergosterolbiosynthese remmen, werden getoetst op hun gevoeligheid voor fenpropimorf. Radiale groeiproeven op PDA toonden aan dat de isolaten (n=6) geen kruisresistentie bezaten met fenpropimorf of een verhoogde gevoeligheid voor het middel vertoonden (negatief gecorreleerde kruisresistentie). Op sinaasappels konPenicillium-rot, veroorzaakt door het wild-type bestreden worden door middel van een dompelbehandeling met fenpropimorf bij een dosering van 100 g ml–1). Bestrijding van rot veroorzaakt door fenarimil-resistente isolaten werd verkregen bij dezelfde of een lagere dosering (30 g ml–1); aldus werd aangetoond dat de normale of verhoogde gevoeligheid voor fenpropimorf ook in vivo tot uiting komt.  相似文献   

16.
A new species of the genusEmbellisia (Hyphomycetes, Dematiaceae) was isolated from bulbs and leaves of various cultivars ofHyacinthus, Scilla andFreesia. It is characterized by dark, multiseptate conidia which are somewhat pointed at the apex and variable in shape and size. In contrast to other species of the genus it rarely forms chlamydospores in pure culture. The fungus was found on several locations in the Netherlands, and is also known in the USA and Germany. Inoculation experiments on several cultivars ofHyacinthus orientalis resulted in a high percentage of affected plants.Samenvatting Een nieuwe soort van het genusEmbellisia (Hyphomycetes, Dematiaceae),E. hyacinthi, werd geïsoleerd uit de buitenste bolrokken van cultivars vanHyacinthus orientalis. De schimmel is gekarakteriseerd door bruine, apicaal iets spitse conidiën met een wisselend aantal transversale, en dikwijls ook enkele longitudinale septa (Fig. 1), en de afwezigheid van duidelijk gedifferentieerde groepjes van chlamydosporen.Een sterk hierop gelijkende soort werd in 1876 beschreven door Massink alsCladosporium fasciculare Fr. Het opvallende voorkomen van longitudinale septa werd in zijn studie echter niet expliciet genoemd.WanneerEmbellisia hyacinthi wordt gekweekt op havermoutagar zijn na 5 dagen de meeste conidiën vrij lang, cylindrisch, met 3 of meer septa (Fig. 2a). Na langere tijd echter worden kleinere conidiën gevormd, zodat de variabiliteit der conidiën op dezelfde plaats groter wordt (Fig. 2b). Dit verschijnsel uit zich nog sterker op Czapekagar (Fig. 2c-d). Embellisia hyacinthi veroorzaakt kleine bruine plekjes op de buitenste bolrok van hyacint. Deze vorm van huidziekte is reeds lang bekend; de schimmel is ook in de USA en Duitsland gekonstateerd, en werd tevens geïsoleerd vanFreesia refracta enScilla sibirica. Soms ook komen langwerpige bladvlekken op de buitenste bladeren van hyacint voor. Een inoculatieproef werd gedaan met de cultivars la Victoire en Carnegie. De metEmbellisia hyacinthi geïnoculeerde planten vertoonden een aanzienlijk hoger aantastingspercentage dan die op het controleveld.  相似文献   

17.
Samenvatting Blumeriella jaapii (Rehm) v. Arx, het perfecte stadium vanPhloeosporella padi (Lib.) v. Arx, werd in het voorjaar van 1964 gevonden op bladeren van morel (Prunus cerasus), die afkomstig waren uit een boomgaard bij St. Odiliënberg (Limburg). Dit is waarschijnlijk de eerste vermelding van dit perfecte stadium op gekweekte kersen in West-Europa.  相似文献   

18.
Persistence of resistance to fungicides in Sphaerotheca fuliginea   总被引:2,自引:0,他引:2  
Isolates ofSphaerotheca fuliginea collected in 1981–1983 in cucumber glasshouses in the Netherlands were tested for their sensitivity to benzimidazole fungicides, dimethirimol, dinocap and pyrazophos.Resistance to dinocap was not observed, although this fungicide has been used for over 30 years. Resistance to benzimidazole fungicides and dimethirimol has been persistent since these fungicides were withdrawn for control of cucumber powdery mildew more than 10 years ago. Although pyrazophos has only been used incidentally after 1977, the level of resistance has not decreased.Factors possibly involved in the persistence of resistance and implications for disease control in practice are discussed.Samenvatting De gevoeligheid voor twee benzimidazool-fungiciden en dimethirimol, dinocap en pyrazofos werd getoetst vanSphaerotheca fuliginea isolaten die in 1981–1983 verzameld waren in komkommerkassen in Nederland. Resistentie tegen dinocap werd niet waargenomen, ofschoon dit fungicide al meer dan 30 jaar wordt gebruikt.De resistentie tegen benzimidazool-fungiciden en dimethirimol, die meer dan 10 jaar geleden werden teruggetrokken voor de bestrijding vanS. fuliginea, was persistent. Hoewel pyrazofos slechts incidenteel gebruikt is sinds 1977, is het resistentieniveau niet teruggelopen. Factoren die mogelijk betrokken zijn bij de persistentie van resistentie en de gevolgen voor de ziektebestrijding worden besproken.  相似文献   

19.
Isolates ofAzotobacter chroococcum were found to be promising for the control of infestation of potato plants withRhizoctonia solani. Inoculation with an isolate ofVerticillium biguttatum in combination with isolates ofA. chroococcum effectively protected sprouts, stems and stolons against infestation withR. solani. The effect of inoculation varied with soil temperature.No sclerotia were formed on potatoes harvested from soil in pots inoculated with isolates ofA. chroococcum plusV. biguttatum under glasshouse conditions; the yield increased significantly over the control.Samenvatting Enkele isolaten vanAzotobacter chroococcum bleken sterk antagonistisch ten opzichte vanRhizoctonia solani en leken goed bruikbaar voor een biologische bestrijding van deze ziekteverwekker van de aardappel.Beënting van de grond metVerticillium biguttatum enA. chroococcum gaf — in potproeven — een effective bescherming van spruiten, stengels en stolonen tegen aantasting doorR. solani.De vorming van sclerotiën bleef achterwege op knollen die gevormd waren in grond die was beënt metA. chroococcum plusV. biguttatum. De opbrengst uit behandelde grond was hoger dan die uit onbehandelde.De effectiviteit van de behandeling is afhankelijk van de temperatuur.  相似文献   

20.
Samenvatting In 1969 werd inBegonia bertinii een onbekende ziekte waargenomen waarbij aangetaste planten sterk geremd waren in groei, verwelkten en afstierven. Er werd vastgesteld dat deze ziekte wordt veroorzaakt doorE. chrysanthemi, in ons land bekend als parasiet van anjer, chrysant en dahlia.De ziekte kan gemakkelijk worden overgebracht door de knollen met een besmet mes in delen te splitsen, een methode die bij de vermeerdering van knollen wordt toegepast.Door hygiënische maatregelen wordt besmetting tegengegaan. Gezonde planten kunnen uit een zieke partij worden geselecteerd door op de kleur van de houtvaten te letten na afsnijden van de stengel.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号