首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 62 毫秒
1.
Samenvatting Tot voor kort was slechts weinig bekend over de identiteit van de virussen, die verantwoordelijk zijn voor de lepelbladziekte van rode bes en de Eckelraderziekte van kers. Een antiserum werd gemaakt tegen het lepelbladvirus en toetsingen werden uitgevoerd. Het lepelbladvirus bleek een stam van het Schotse raspberry ring spot-virus te zijn. Ook een virus uit Eckelraderzieke kersen bleek met het antiserum tegen lepelbladvirus te reageren. Het antiserum tegen lepelbladvirus reageerde met alle getoetste isolaties van dit virus tot een verdunning van 1/512, doch met een viertal isolaties uit Eckelraderzieke kersen tot een verdunning van slechts 1/128. Hoewel het lepelbladvirus en het virus uit Eckelraderzieke kersen dus duidelijk verwant zijn, bleek, ook uit premunitieproeven, dat er verschillen zijn. De verwantschap tussen het virus uit Eckelraderzieke kersen en het raspberry ring spot-virus is uit verschillende proefresultaten gebleken.Een derde virus, afkomstig uit aardbeiplanten van het ras Red Gauntlet, geïmporteerd uit Schotland, bleek te reageren met een antiserum tegenHarrisons beet ring spot stam van het tomato black ring-virus. Dit antiserum werd verstrekt door Dr.C. H. Cadman, Schotland.  相似文献   

2.
An apparently undescribed virus was isolated fromPhysalis subglabrata in Illinois, USA, and its properties were studied. The virus was namedPhysalis mosaic virus (PMV). It was readily transmitted by sap inoculation to 23 out of 34 Solanaceae tested, toChenopodium foetidum andSonchus oleraceus but not to 28 other non-solanaceous species inoculated. Purified preparations of PMV contained isometric particles of 27 nm in diameter, which sedimented as two components with sedimentation coefficients of 50 and 112 S. The 112 S component was infectious, the 52 S component was not. The virus contained 38% ribonucleic acid with a molar base content of G 14.4%, A 22.9%, C 37,2% and U 25.5%.Purified preparations were highly infectious; a concentration of about 6000 particles per ml was infectious on plants.PMV is a member of the Andean potato latent virus subgroup of the turnip yellow mosaic virus group. The virus was closely related to the viruses: Andean potato latent, belladonna mottle, dulcamara mottle and egg-plant mosaic.Samenvatting Een nog niet eerder beschreven virus, dat in de staat Illinois (V.S. van Amerika) opPhysalis subglabrata was gevonden, werd in Wageningen bestudeerd. Het virus dat Physalis mosaic virus (PMV) (in het Nederlands:Physalis-mozaïekvirus) werd genoemd, kon met sap worden overgebracht.BehalveChenopodium foetidum enSonchus oleraceus bleken ook 23 van de 34 getoetste soorten uit de familie Solanaceae vatbaar voor dit virus te zijn. Gezuiverde virus preparaten bevatten isometrische deeltjes met een diameter van 27 nm (Fig. 2) Het virus bestaat uit twee deeltjes met sedimentatie-coëfficiënten van 112 en 50 S. Het 112 S deeltje bleek infectieus te zijn, het andere niet. Op grond van de sedimentatiecoëfficiënten kan worden berekend dat het 112 S deeltje 38% nucleïnezuur bevat. Voor de basenverhouding in het nucleïnezuur werd 22,9% adenine, 14,4% guanine, 37,2% cytosine en 25,5% uracil gevonden (Tabel 1). Het hoge gehalte van cytosine kwam ook tot uiting in de U.V. absorptiekromme van het virus en het nucleïnezuur (Fig. 1). Het gezuiverde virus bleek zeer infectieus te zijn; 6000 deeltjes/ml waren in staat een plant van de soortNicotiana clevelandii ziek te maken.Op grond van serologisch onderzoek kon het virus tot de turnip yellow mosaic virus groep worden gerekend. Het vertoonde serologische verwantschap met de Andean potato latent virus (APLV) subgroep (Tabel 2). In premunitieproeven bood het slechts een geringe bescherming tegen APLV en dulcamara mottle virus. Het omgekeerde werd eveneens geconstateerd. De leden van de APLV-subgroep kunnen op grond van hun waardplantenreeks van elkaar onderscheiden worden (Tabel 3).  相似文献   

3.
Summary In 1960 and 1961Phytophthora syringae Klebahn was isolated repeatedly from diseased bark of apple (Cox's Orange Pippin, James Grieve) and pear (Beurré Hardy).As far as the author is aware, natural infection of apple- and pear bark byPhytophthora syringae has not hitherto been reported, either in The Netherlands or elsewhere.gedetacheerd bij het Proefstation voor de Fruitteelt in de volle grond, Wilhelminadorp  相似文献   

4.
Pathogenicity and symptom expression of seventeen described isolates of bean common mosaic virus (BCMV) and five previously unreported isolates were compared on many bean cultivars (Phaseolus vulgaris L.). From these cultivars, a standard set of differentials were assigned to nine groups with different disease reactions. The twenty-two virus isolates comprised seven strain (pathotype) groups, three of which were divided into two subgroups each. To promote international standardization in BCMV research, recommendations are given for test conditions and procedures, criteria for strain differentiation, and maintenance of differential cultivars and virus strains.Samenvatting Zeventien beschreven stammen van het bonerolmozaïekvirus en vijf niet geïdentificeerde isolaten (Tabel 1) werden bestudeerd op een uitgebreide reeks van toetsrassen. De meeste van deze toetsrassen waren in de literatuur als zodanig vermeld, maar door de desbetreffende onderzoekers waren vaak verschillende series toetsrassen gebruikt, hetgeen de onderlinge vergelijking van de stammen bemoeilijkte.De bedoeling van dit onderzoek was: vergelijking en indeling van de virusstammen, samenstelling van een standaard-toetsrassenserie en het ontwerpen en beschrijven van werden zowel in Wageningen als in Prosser, Washington, USA, uitgevoerd met dezelfde virusisolaten en dezelfde zaadmonsters van de toetsrassen.De toetsrassen konden op grond van hun differentiële reacties na inoculatie met de virusstammen worden ingedeeld in negen groepen. De rassen binnen een groep hebben hetzelfde resistentiespectrum t.o.v. een standaardserie virusstammen. Uit elke groep werden op grond van hun geschiktheid (duidelijkheid en reproduceerbaarheid van de symptomen) één of meer vertegenwoordigers gekozen, waaruit een standaardserie van toetsrassen werd samengesteld (Tabel 2).De 22 stammen en isolaten werden op grond van hun pathogeniteitsspectrum t.o.v. de standaardserie van toetsrassen ingedeeld in tien groepen en subgroepen (Tabel 1). De stammen en isolaten binnen een groep of subgroep hebben eenzelfde pathogeniteitsspectrum (Tabellen 4 en 6) en worden op grond daarvan als identiek beschouwd. De differentiële reacties tussen de rassen van de standaardserie en de virusstammen en-isolaten zijn vermeld in de Tabellen 3 en 5. Voorgesteld wordt om de naam van de eerstbeschreven stam van iedere groep te handhaven en de andere stammen in een groep of subgroep op te vatten als isolaten daarvan.De toetsmethodiek wordt uitvoerig beschreven om standaardisatie van de stammenidentificatie te bevorderen. Ter verklaring van de in de literatuur gevonden tegenstrijdigheden in de differentiële reactie van de toetsrassen wordt een negental mogelijke oorzaken genoemd, o.a. het gebruik van planten van toetsrassen die reeds vanuit zaad met een onbekende stam waren besmet en het gebruik van onzuivere virusstammen (mengisolaten).De auteurs stellen zich verantwoordelijk voor het distribueren (op aanvraag) van kleine zaadhoeveelheden van de toetsrassen en, op beperkte schaal, van in zaad aanwezige zuivere virusstammen aan onderzoekers die betrokken zijn bij de identificatie van de stammen van dit virus. Bovendien zal zaad van de standaardserie van toetsrassen worden gedeponeerd in het National Seed Storage Laboratory te Fort Collins, Colorado, USA, terwijl de virusstammen (in zaad) in bewaring worden gegeven bij de American Type Culture Collection te Rockville, Maryland, USA, waar ze beschikbaar zullen blijven voor verder onderzoek.  相似文献   

5.
Brown ring formation in bulbs of lilies, particularly of Mid-century hybrids, is described as a newly recognized disease. Symptoms of streak mottle in cultivars ofLilium speciosum Thunb., not associated with abnormalities of bulbs, are briefly described with reference to the literature. Sometimes the two syndromes occur in the same crop such as in the Mid-century hybrid Enchantment, showing brown ring formation in bulbs and an indistinct mottling in field plants. Severe leaf mottling appears in Midcentury hybrids andL. speciosum when plants are forced under glass. In both diseases tulip breaking virus (TBV) was always found to occur in complex with lily symptomless virus (LSV), which was consistently detected in apparently healthy plants of the Mid-century hybrid Enchantment and in severalL. speciosum cultivars.The part of TBV involved in the complex diseases described has been demonstrated by serological, electron-microscopical, and inoculation studies with lilies and tulips. LSV was sap-transmitted from lily to tulip but it could not be detected in several randomly taken samples of a dozen field-grown tulip cultivars. Suppression of TBV in plants of Enchantment, grown from bulbs with brown ring formation under field conditions, is discussed. TBV was serologically and electron-microscopically detectable only in plants grown under glass. A similar phenomenon was observed inL. speciosum cultivars under both conditions.Samenvatting Bruinkringerigheid in bollen van Midcentury-hybriden wordt beschreven als een nieuw onderkende virusziekte (Fig. 1, 2 en 3). Streperige vlekkerigheid op bladeren vanL. speciosum cultivars (Fig. 4), niet tegelijkertijd optredend met bolafwijkingen, wordt in het kort beschreven, en deed zich voor zoals in de literatuur wordt vermeld.Soms treden de twee syndromen op in hetzelfde gewas zoals in de Midcentury-hybride Enchantment, die bruinkringerigheid in bollen laat zien en een onduidelijke vlekkerigheid in veldplanten. Ernstige vlekkerigheid op de bladeren komt naar voren in Midcentury-hybriden enL. speciosum wanneer de planten in de kas worden gebroeid.Bij de beschreven ziekten was het complex van tulpemozaïekvirus (syn.: tulpebloembrekingsvirus; TBV) en symptoomloos lelievirus (LSV) steeds aanwezig. Het laatstgenoemde virus werd steeds aangetoond in ogenschijnlijk gezonde planten van de Midcentury-hybride Enchantment en van verscheidene cultivars vanL. speciosum.Het aandeel van het TBV in de beschreven complexe ziekten bleek uit serologisch en elektronenmicroscopisch onderzoek en uit inoculatieproeven met lelies en tulpen (Tabel 1 en 2). LSV werd met sap overgebracht van lelie naar tulp (Fig. 5 en 6). LSV kon niet worden aangetoond in verscheidene willekeurig genomen monsters uit planen met mozaïeksymptomen op de bladeren van een twaalftal te velde geteelde tulpecultivars. In planten met bruinkringerigheid te velde werd een teruglopen van de concentratie van het TBV waargenomen. TBV was serologisch en elektronenmicroscopisch lechts aantoonbaar in lelie-planten die in de kas groeiden. Een overeenkomstig verschijnsel werd waargenomen inL. speciosum-cultivars.  相似文献   

6.
The properties of two isolates of cowpea mosaic virus (CPMV), previously considered representing the yellow and the severe strains of CPMV are compared. The two isolates characteristically differ in host range, type of symptoms produced, serology, the ratio of the virus components as shown by the sedimentation pattern, and in thermal inactivation.Based on these differences, and earlier experiences on the genetic relationship among the two types of virus isolates, the severe and yellow strain isolates of CPMV, the authors tent to distinguish these as two different viruses. both members of the cowpea mosaic virus group.In view of taxonomical complications however, the two viruses may be kept together for the time being as two considerably differing strains of one virus.Samenvatting Agrawal (1964) heeft de eingenschappen van vijf verschillende isolaten van het cowpea-mozaïekvirus (CPMV) vergeleken en onderscheidde twee stammen: een gele, waartoe de isolaten Nig en Sb behoren en een severe, waartoe de isolaten Vu, Vs en Trinidad behoren.Nader onderzoek is verricht over het isolaat Nigeria (Nig) en het isolaat Vs, afkomstig uit Suriname, als vertegenwoordigers vas respectievelijk de gele en de severe stam.Het onderzoek toonde aan dat beide isolaten in waardplantenreeks, op een enkel karakteristiek verschil na sterk overeenkomen, maar dat de aard van symptomen op de meeste plantesoorten verschilt (Tabel 1). Onderzoek op de aanwezigheid van insluitsels in epidermisstrips van geïnfecteerde bladeren bracht géén verschil aan het licht tussen de twee isolaten. Bij iedere positieve reactie werd voor het isolaat Nig zowel als voor het isolaat Vs dezelfde amorfe structuren gevonden, die steeds tegen of rondom de kern lagen (Fig. 3).De serologische verwantschap tusen Nig en Vs is erg zwak. Beide hebben een sterke eigen, geheel verschillende, virus-specifieke antigene structuur. Een tweede antigene structuur is verantwoordelijk voor de geringe verwantschap (Fig. 1). Bij het bekijken van de sedimentatiepatronen in de analytische ultracentrifuge bleek dat de verhouding van midden- tot bodemcomponent voor Vs veel groter is dan voor Nig (Fig. 2).Het isolaat Vs bleek na 10 minuten verhitting bij 75°C niet meer tot infectie in staat te zin, terwijl Nig bij 80°C nog een goede infectie geeft.Op grond van deze verschillen en op grond van eerder gedaan onderzoek waarbij de genetische verwantschap van de twee isolaten is bestudeerd aan de hand van een vergelijking van de nucleotidenvolgorde van de beide RNA's met behulp van moleculaire hybridisatie (Van Kammen en Rezelman, 1972), ein met infactionsitetisproeven met mengsels van componenten van beide typen isolate (Van Kammen, 1968), lijkt het nauwelijks verantwoord de twee groepen isolaten van cowpea mozaïekvirus te blijven beschouwen als stammen van één virus.Wanneer echter op dit moment van de twee groepen virusisolaten twee verschillende virussen gemaakt worden, zou dat zeer vervelende nomenclatuur-problemen met zich meebrengen. Om zuiver praktische redenen kunnen de isolaten voorlopig beter nog als twee (zij het zeer verschillende) stammen van één virus beschouwd worden.Het lijkt echtet van groot belang om de betekenis die moleculaire hybridisatie kan hebben voor de classificatie van plantevirussen, nader uit te werken. Hetzelfde geldt voor de betekenis van kruisingsexperimenten, die gedaan kunnen worden met plantevirussen met een verdeeld genoom, waarvan de virussen van de cowpea mozaïekvirusgroep een voorbeeld zijn.  相似文献   

7.
Wilting and dying off of young shoots of the second flush of asparagus are typical symptoms of one of the soil-borne diseases of this crop. Fungi could not be isolated from these shoots. A positive correlation was found between an increase of the pF-value of the soil and the occurrence of topwilting.Samenvatting Een van de ziekten van asperge is topverwelking, waarbij de stengeltoppen van jonge scheuten vrij plotseling verwelken, en vervolgens de gehele stengel afsterft. Dit komt vooral voor in jonge stengels van het zogenoemde tweede schot in juli en augustus. Er werd een positieve correlatie gevonden tussen het optreden van dit verschijnsel en het oplopen van de pF curve (Fig. 3). Schimmels konden uit juist verwelkte stengels niet geïsoleerd worden.  相似文献   

8.
A virus contaminating a culture of pea enation mosaic virus was isolated and studied. The virus, tentatively named pea symptomless virus (PSV), was not aphid-borne but was readily transmitted by sap inoculation of Amaranthaceae, Chenopodiaceae and Leguminosae. Purified preparations of PSV contained isometric particles 26 nm in diameter, which sedimented as three components with sedimentation coefficients of 55, 94 and 118S, respectively, and contained ribonucleic acid with a molar base content of G 22%, A 26%, C 17%, U 34%.PSV is a member of the cowpea mosaic group of plant viruses, is closely related to red clover mottle broad bean stain, and pea green mottle viruses, and protects plants against infection with red clover mottle virus. PSV, the viruses of broad bean stain, red clover mottle and pea green mottle, and possibly MF-virus, probably constitute a subgroup of the cowpea mosaic virus group and may even considered to be members of a single virus species.Samenvatting Een virus dat als verontreiniging voorkwam in een cultuur van het erwte-enatiemozaïekvirus werd geïsoleerd en bestudeerd. Het virus dat voorlopig met de naam pea symptomless virus (PSV) wordt aangeduid, gaat met sap over en wordt niet door de bladluizenMyzus persicae enAcyrthosiphon pisum overgedragen.Plantesoorten uit de families der Amaranthaceae, Chenopodiaceae en Leguminosae (Tabel 1) zijn vatbaar voor dit virus. Gezuiverde preparaten van PSV bevatten isometrische deeltjes met een diameter van 26 nm (Fig. 1) en bestonden uit drie fracties (met sedimentatieconstanten van 118,94 en 55S (Fig. 2). Voor de basenverhouding in het RNZ werd 22% guanine, 26% adenine, 17% cytosine en 34% uracil (Tabel 2) gevonden.Het beschreven virus is serologisch zeer nauw verwant met het rode-klavervlekkenvirus (RCMV) en wat minder verwant met andere leden van de cowpea mosaic virus (CPMV) groep, zoals het broad bean stain virus (BBSV), en pea green mottle virus (PGMV). De symptomen die PSV en RCMV veroorzaakten werden vergeleken (Tabel 1); RCMV veroorzaakte in alle gevallen heviger symptomen.PSV is in staat om erwteplanten volledig tegen RCMV te beschermen indien de planten 9 dagen van te voren met eerstgenoemd virus geïnoculeerd waren. De auteurs concluderen uit hun werk dat PSV met BBSV, PGMV en RCMV een sub-groep binnen de CPMV-groep vormen, waartoe ook het MF-virus dat in Frankrijk is gevonden, zou kunnen worden gerekend.  相似文献   

9.
Most of 43 viruses could easily be detected directly in 53 out of 66 leaf samples dried and stored over CaCl2 for varying periods of time up to 20 1/2 years. Detection usually was with PTA pH 6.5, but alfalfa mosaic, cucumber mosaic and tomato aspermy viruses required PTA pH 3.0 to 4.0. Bean common mosaic, cowpea aphid-borne mosaic and cowpea mosaic viruses were also easily observed in newly dehydrated samples obtained for diagnosis from Morocco and Tanzania.Broad bean wilt virus, cowpea mosaic virus and cucumber mosaic virus were detected with agar gel-diffusion tests in dry leaf material ground in buffer. This serological assay demonstrated a high concentration of cucumber mosaic virus in leaf material dried over CaCl2 20 years ago. This paper further coroborates the value of the CaCl2 method of dehydration and storage of plant viruses in leaf material.Samenvatting Zeer uiteenlopende plantevirussen kunnen goed worden bewaard in bladmateriaal van geïnfecteerde planten dat is gedroogd en bewaard boven CaCl2. Bij rechtstreekse elektronenmicroscopische toetsing van 66 monsters met verschillende isolaten van 43 virussen konden in 53 monsters gemakkelijk virusdeeltjes worden waargenomen (Tabel 1 en Fig. 1 en 2). Meestal lukte dit met fosforwolfraamzuur pH 6,5 dat doorgaans voor in ruw plantesap voorkomende virussen wordt gebruikt. Bij luzernemozaïekvirus en komkommermozaïek virus gelukte dit alleen maar bij lagere pH (3,0 en 4,0). Ook het tomate-aspermievirus was dan veel gemakkelijker aantoombaar. Methylaminewolfraamzuur gaf geen beter resultaat.Draden van bonerolmozaïekvirus en van cowpea aphid-borne mosaic virus en bolletjes van cowpea mosaic virus waren snel waarneembaar in elektronenmicroscopische preparaten gemaakt van bladmateriaal van recent uit Marokko en Tanzania ontvangen monsters.Cowpea mosaic virus, tuinboneverwelkingsvirus en komkommermozaïekvirus konden eveneens gemakkelijk en snel serologisch worden aangetoond in met bufferoplossing vermalen droog blad van respectievelijk cowpea, erwt en tabak. Het laatstgenoemde, reeds 20 1/2 jaar geleden gedroogde bladmateriaal, bleek in vergelijking met pas geïnoculeerd vers blad van komkommer enChenopodium quinoa zelfs zeer veel serologisch actief virusmateriaal te bevatten (Fig. 3).De beschreven waarnemingen bevestigen nogmaals de waarde van de toegepaste methode van virusbewaring en tonen aan dat het mogelijk is vele virussen te herkennen in van elders ontvangen gedroogde bladmonsters, zonder het risico te lopen van virusontsnapping, zoals altijd aanwezig bij werk met toetsplanten in de kas.Guestworker from Istituto Sperimentale per la Patologia Vegetale, Rome, Italy, participating in the investigations from September 21 to December 21, 1977.  相似文献   

10.
Single-ascospore cultures ofCeratocystis ulmi from the progeny of a cross between a culture of compatibility type A from Belford, Massachusetts, U.S.A., and one of type B from Rotterdam, Netherlands, were morphologically heterogeneous and varied widely in virulence towards young elms inoculated in the greenhouse. Some cultures regularly caused typical wilt in callus cuttings ofUlmus hollandica Belgica (susceptible) but none in those ofU. carpinifolia Christine Buisman (resistant). Some cultures cuased wilt in trees of both clones; others in neither. All isolates produced abundant yeast-like cells in liquid culture. All isolated induced typical vascular discoloration except in the terminal inch of twigs. Similar progeny from a cross between cultures of types A and B, both from Naarden, Netherlands, however, were morphologically homogeneous and caused a fairly uniform level of symptoms in young trees ofU. hollandica Belgica (susceptible) and Commelin (moderately resistant), and in seedlings ofU. americana after inoculation in the nursery.Samenvatting Eén-ascosporecultures vanCeratocystis ulmi, verkregen uit de nakomelingen van een kruising tussen een cultuur van het compatibiliteitstype A uit Bedford, Massachusetts, V.S., en een type B uit Rotterdam, Nederland, waren morfologisch heterogeen en vertoonden grote verschillen in virulentie ten opzichte van jonge iepen, die in de kas waren geïnoculeerd. Enkele cultures veroorzaakten bij herhaling een typische verwelking bij callusstekken van de kloonUlmus hollandica Belgica (vatbaar), maar zij brachten geen verwelking teweeg bijUlmus carpinifolia Christine Buisman (resistent). Andere cultures veroorzaakten verwelking bij bomen van beide klonen, weer andere bij geen van beide. In alle gevallen ontstond na inoculatie de typische houtverkleuring, die echter uitbleef in de toppen van de twijgen (ca. 3cm). Alle cultures produceerden in een voedingsvloeistof een overvloed van gistachtige cellen.Eén-ascosporecultures, verkregen uit een kruising tussen de twee compatibiliteitstypen, beide afkomstig uit Naarden, Nederland, waren daarentegen morfologisch homogeen. Zij vertoonden bovendien vrijwel geen verschillen in virulentie na inoculatie in de kwekerij in jonge bomen vanU. hollandica Belgica en Commelin (respectivelijk vatbaar en matig resistent) en in zaailingen vanU. americana (vatbaar).A contribution of the Massachusetts Agricultural Experiment Station.  相似文献   

11.
A stochastic model to estimate the multiplication ofHeterodera rostochiensis at low densities (maximum multiplication) in field experiments was developed. This was done to analyse the results of four trials performed to investigate the effect of some systemic nematicides on this multiplication.Varying effects were found using aldicarb in three years while methomyl and oxamyl did not do better. A comparison between phenamiphos and phensulfothion yielded no significant differences.Samenvating Voor het bepalen van de vermenigvuldiging vanHeterodera rostochiensis bij lage dichtheden (de maximum vermenigvuldiging) in veldproeven werd een stochastisch model ontwikkeld. Dit werd gedaan ten behoeve van de analyse van de resultaten uit vier proeven welke zijn uitgevoerd om de werking van enige systemische nematiciden op deze vermenigvuldiging te onderzoeken.Het effect van aldicarb was verschillend in drie jaren terwijl methomyl en oxamyl niet beter werkten dan aldicarb. Een vergelijking tussen phenamiphos en phensulfothion leverde geen significant verschil op (Tabel 1, 2, 3).  相似文献   

12.
Depending upon the variety, fruits of plum trees infected with sharka virus may show grooves and pits, red bands and thin red rings and lines. The latter two types of symptom were only found on fruits that become orange, red or purple during ripening. On fruits of trees free from sharka virus these discolorations were never observed and therefore these symptoms are diagnostic for sharka virus. In several varieties the grooves and pits, previously thought to be the main symptom produced by sharka virus on plum fruits, were observed more or less frequently on fruits of trees free from sharka virus. Therefore, this symptom was unreliable for diagnosis of sharka virus under Dutch conditions.Inclusions were present in parenchyma cells of fruits of all varieties, when infected with sharka virus. They may be helpful for diagnosis when external symptoms are not conclusive.Samenvatting De diagnose van de sharkaziekte van de pruim is met behulp van de bladsymptomen goed mogelijk van begin juni tot ongeveer half juli. Daarna zijn de bladsymptomen bij de meeste rassen moeilijk of in het geheel niet meer te vinden. Daarom werd nagegaan in hoeverre vruchtsymptomen bruikbaar zijn voor een betrouwbare diagnose in de zomer.Op vruchten van met het sharkavirus geïnfecteerde bomen werden drie typen symptomen waargenomen (Tabel 1): 1. brede, rood- of paarsachtige bandvormige schilverkleuring, meestal aan een zijde scherp en aan de andere zijde diffuus begrensd (Plaat 2b en 4); 2. dunne, scherp begrensde rood- of paarsachtige lijntjes en kringetjes, vaak op de onderzijde van de vrucht (Plaat 5); 3. onregelmatige lijn- en putvormige inzinkingen, waaronder bruin necrotisch vruchtvles (Plaat 1b, 2b en 3b). Per vrucht kon meer dan een symptoomtype voorkomen. De symptomen verschenen pas 2–4 weken voor de rijping van de vruchten.Zowel de bandvormige verkleuringen als de dunne lijntjes en kringetjes werden waargenomen op vruchten van met het sharkavirus geïnfecteerde bomen van rassen met oranje, rode en paarse vruchten, doch niet op vruchten van rassen met gele of groene vruchten. Deze verkleuringen van de vruchtschil werden niet waargenomen op vruchten van niet mét het sharkavirus geïnfecteerde bomen (Tabel 1 en 2).De lijn- en putvormige inzikingen werden waargenomen op vruchten van verscheidene pruimerassen, zowel met als zonder het sharkavirus (Tabel 1 en 2; Plaat la en b, 2a en b en 3a en b). Bij een aantal rassen bleek dit pseudo-pox (inzinkingen op vruchten van bomen zónder het sharkavirus) vrij algemeen, zoals bij Warwickshire Drooper (Plaat la), Zoete Kwets (Plaat 3a) en incidenteel ook bij Victoria (Plaat 2a) en Early Prolific. De inzinkingen waren veelal alleen zichtbaar op de eerst rijpende vruchten, onafhankelijk van het voorkomen van het sharkavirus. Vruchten met dit symptoom vielen vaak vóór de rijping van de overige vruchten van de boom. De symptoomexpressie was op de vruchten van met het sharkavirus geïnfecteerde bomen vaak heviger dan op vruchten van niet met dit virus geïnfecteerde bomen, terwijl ook een groter aantal vruchten het sympttom toonden. Het is onmogelijk gebleken verschillen aan te geven tussen inzinkingen op vruchten van bomen die al dan niet met het sharkavirus waren geïnfecteerd. Alleen op vruchten van het ras Czar werden nooit inzinkingen gevonden.In de parenchymcellen van rijpende vruchten van sharkazieke bomen van alle onderzochte rassen werden voor het virus karakteristieke insluitsels gevonden. Deze insluitsels ontbraken in vruchten van niet met het sharkavirus geïnfecteerde bomen.Voor de diagnose van sharka kan dus bij rassen met oranje, rood of paars kleurende vruchten gebruik worden gemaakt van de beide typen schilverkleuring. Indien vruchten worden gevonden met inzinkingen, dan kan de aanwezigheid van het sharkavirus alleen worden vastgesteld op grond van andere symptomen op de vruchten en de bladeren, door insluitselonderzoek of door toetsing op indicatorplanten.  相似文献   

13.
A malformation in hyacinths, first observed in recent years, was found to be an effect of uptake by the roots of the herbicide chlorpropham. The risk of this malformation is even present when normal doses of this compound are used for weed killing, especially on sandy soils with very little organic matter and under conditions of shallow planting.Samenvatting De laatste jaren wordt in hyacinten een onbekende afwijking gevonden. In de neus van de bol bevindt zich een grotere of kleinere holte, vandaar de naam holle neuzen (Fig. 1). De bollen zijn niet rond zoals gezonde, maar aan één zijde, naar de bolschijf toe, afgeplat. In de rokken komen op die plaats talloze, glazige vlekjes voor, waardoor het weefsel een crème-achtige kleur heeft. Ernstig beschadigde bollen hebben een krans van klisters (Fig. 1 en 2). In het veld zijn vóór de oogst al afwijkingen in de bol te vinden. Wanneer beschadigde bollen in de herfst opnieuw worden geplant, ontstaan planten met verscheidene spruiten, zgn. bosjesplanten.Het verschijnsel wordt vooral waargenomen op zeer humusarme duinzandgronden (spuittuinen). De meeste klachten over holle neuzen zijn pas de laatste jaren ontvangen, min of meer sedert het ogenblik dat het machinaal planten sterk is toegenomen. In veldproeven en een potproef werd aangetoond, dat deze afwijking een gevolg is van het door de wortels opnemen van het onkruidbestrijdingsmiddel chloorprofam (Tabel 1 en 2). Het middel kan de wortels gemakkelijk bereiken op zeer humusarme grond en ook als de bollen ondiep of onregelmatig zijn geplant, zoals het geval kan zijn bij machinaal planten. De bol komt dan vaak niet met de bolschijf naar beneden gekeerd in de grond terecht. In dat geval groeien de wortels eerst omhoog in plaats van naar beneden, waardoor de kans op een rechtstreeks contact met het gebruikte herbicide sterk toeneemt.  相似文献   

14.
In release trials with sterile males ofAdoxophyes orana in an apple orchard of 1.4 ha in 1971 and in an other orchard of 1.9 ha in 1973 and 1974 a marked decrease in the population ofA. orana was observed. Release of sterile males seemed to cause the effect. Immigration of moths, usually not more than a few hundreds, did not disturb the programme but would obviously prevent eradication and control at low level. Other tortricids increased in the absence of chemical control but less competition fromA. orana might also offer some explanation. The other tortricids were responsible for up to 9% damage among apples. Consequently the sterile male method specifically against one pest does not result in an important reduction in the number of sprays and a specific control method is not always the solution to pest problems in integrated control.Samenvatting Twee loslaatproeven met steriele mannetjes ter bestrijding van de vruchtbladrollerAdoxophyes orana worden beschreven.In de eerste, uitgevoerd in 1971 bij Overberg, werden 41000, met 25 krad gamma-stralen gesteriliseerde mannetjes bij de eerste vlucht, en 56000 tijdens de tweede vlucht losgelaten. In geen van de proeven werden de mannetjes van de wijfjes gescheiden. De sexe verhouding was circa 11. Alle losgelaten motten waren gemerkt met Calco Red Oil D. Terugvangsten met vanglampen gaven een verhouding tussen losgelaten en wilde motten van 41 in de eerste vlucht en 131 in de tweede vlucht (Tabel 3). Tellingen van de aantallen larven, door het afzoeken van hele bomen, wezen op teruggang van het aantal rupsen (Tabel 4). De vangst aan wilde mannetjes in de vanglamp wijst op een duidelijke immigratie uit de omgeving (Tabel 3). Het aantal andere bladrollersoorten bleek sterk toe te nemen (Tabel 4).In de tweede proef, uitgevoerd in 1973 en 1974 bij Lienden, werden tijdens de eerste en tweede vlucht van 1973 resp. 17000 en 37000 mannetjes losgelaten en in 1974 resp. 55000 en 26000. De bestralingsdosis bedroeg 25 krad. De wijfjes werden in gelijke aantallen mee losgelaten. De motten waren gemerkt met Rotor kleurstoffen en werden teruggevangen in feromoonvallen. De terugvangverhouding bedroeg in 1973 tijdens de eerste vlucht 91 (Tabel 3). In 1974 was deze resp. 91 en 211. De larvetellingen (Tabel 4) wezen weer op sterke teruggang vanA. orana. Ook hier bleken andere soorten sterk in aantal toe te nemen (Tabel 5) zodat toch nog een vrij belangrijke bladrollerschade in de oogst ontstond.Hoewel de populatiedaling in beide proeven zeer duidelijk was, kan toch nog niet met zekerheid tot succes van de methode worden geconcludeerd omdat in de laatste jaren de betekenis vanA. orana in geïntegreerd bestreden percelen afnam. Een belangrijke moeilijkheid blijkt ook de statistische bewerking van de tellingen te zijn, daarA. orana zeer sterk pleksgewijs voorkomt. Het verdelingstype kon niet altijd worden vastgesteld maar leek soms op dat van een negatieve binomiaal met k-waarden keliner dan 1 (Tabel 6).Ook in deze proef werden aanwijzingen voor immigratie gevonden (Tabel 8). Deze is niet zo sterk dat het loslaatprogramma werd verstoord maar zou wel een uitvoerige campagne in de weg staan.Door het toenemend optreden van andere bladrollersoorten wordt het doel van de specifieke bestrijding vanA. orana verijdeld, daar toch nog chemische bestrijding noodzakelijk blijft. De specifieke bestrijdingsmethode hoeft dus niet altijd een oplossing van een plaagprobleem in de geïntegreerde bestrijding te geven.  相似文献   

15.
Fluorescence microscopy of cross sections of young twigs from sandal trees, stained with aniline blue, showed a marked difference in fluorescence in the phloem area of healthy and spike-diseased trees. In sections of twigs from healthy trees fluorescence was restricted to the outer zone of the phloem whereas the phloem zone in spike-diseased trees fluoresced over its total area. Older twigs and leaves, but not roots, showed a similar phenomenon. The diagnostic value of this method is discussed.Samenvatting Dwarscoupes van jonge takjes van sandelbomen werden gekleurd met 0,1% anilineblauw en de fluorescentie in ultraviolet licht met de microscoop bestudeerd.Van een spike-zieke sandelboom, die in een aantal takken de symptomen duidelijk vertoonde, werd een aantal monsters genomen (Fig. 1, monsters 1 t/m 5). Deze monsters bestonden uit jonge, groene takjes van een spike-vertonende tak (1), gezond uitziende takken (2, 3 en 4), en uit een ouder, verhout takje van een spike-vertonende tak (5). Tevens werd onderzoek verricht aan een sandelboom, die ongeveer een jaar geleden was geïnfecteerd met de ziekte door middel vanCuscuta, doch die, na het afsterven van enige takken, op het moment van onderzoek geen symptomen meer te zien gaf. Als controle diende een gezonde sandelboom.De monsters 1 (Fig. 2), 2 (Fig. 4), 3 (Fig. 5) en 5 (Fig. 7) vertoonden alle fluorescentie over de gehele breedte van het floëem (Fig. 2B, 4, 5 en 7B) in tegenstelling tot dat van de gezonde boom (Fig. 3 en 8) en monster 4 (een heel jong takje) van de zieke boom (Fig. 6).Takjes van de schijnbaar gezonde boom, die viaCuscuta was geïnfecteerd, vertoonden sterke fluorescentie over de gehele breedte van het floëem (Fig. 9 en 10).Dwarscoupes van bladeren van een gezonde boom (Fig. 11) en van die met spike-symptomen (Fig. 12) vertoonden ook de verschillen in fluorescentie in het floëem van de vaatbundels. In het eerste geval was de fluorescentie weer beperkt tot de buitenste lagen van het floëem (Fig. 11B), terwijl in het tweede geval fluorescentie in het gehele floëem optrad (Fig. 12B).Dwarscoupes van wortels van gezonde en zieke bomen gaven ongeveer dezelfde hoeveelheid fluorescentie in het floëem te zien.De toepassing van fluorescentiemicroscopie biedt perspectieven voor de diagnose van de spike-ziekte, wanneer de sandelboom nog geen uitwendige symptomen vertoont.  相似文献   

16.
In an attempt to unravel the complexity of chrysanthemum virus B eight isolates were grafted onto the chrysanthemum indicator cultivars Fanfare, Good News, Mistletoe, and Pink Marble. Six symptomatologically different entities could be distinguished. However, withantisera prepared against two of the isolates, no serological differences were detected. It is concluded that chrysanthemum virus B consists of many strains and that the number of strains that can be distinguished depends on the number of indicator cultivars used. The Good News, Yellow Doty, Nightingale, Improved Bronze Daisy and September Morn, mosaic viruses described by Brierley and Smith (1958) as well as the vein mottle, dwarf mottle and necrotic mottle viruses named by Hollings and Stone (1967) should be considered as strains of chrysanthemum virus B.Samenvatting In een poging de complexiteit van het chrysantevirus B te ontrafelen werden acht isolaten geënt op de chrysante-indicatorrassen Fanfare, Good News, Mistletoe en Pink Marble. Zes symptomatologisch verschillende eenheden konden worden onderscheiden (Tabel 1; Fig. 1,2 en 3), die echter serologisch niet verschilden. De conclusie wordt getrokken dat van het virus vele stammen voorkomen en dat het anntal te onderscheiden stammen afhangt van het aantal indicatorrassen dat men gebruikt. Ook de vijf mozaïekvirussen van Brierley en Smith (1958) en de leden van het leaf mottling complex van Hollings en Stone (1967) dienen als stammen van het chrysantevirus B te worden beschouwd.Stationed at the Research Station for Floriculture, Aalsmeer.  相似文献   

17.
The latent period ofS. nodorum (Berk.) Berk. on seedlings of the wheat Felix was determined in growth chambers under various temperature and moisture treatments, with two inoculum densities. In the wet treatment, where the inoculated plants were placed in continuously water-saturated air, the shortest latent period was 6 days at 23°C; in the alternate treatment, where 12 h saturated air alternated with 12 h at 85 to 90% r.h., maturity of pycnidia as indicated by extrusion of pycnidiospores was delayed by 5.6 days. In the dry treatment, continuously at 85 to 90% r.h., no sporulation occurred, though infection had taken place. On the average, sporulation at low inoculum density (5.104 pycnidiospores. ml–1) was delayed by 2.4 days when compared to sporulation at high inoculum density (5.105 spores.ml–1). From the data obtained, equations were derived to predict the latent period within the limits of the experiment. Eventually, these equations can be used in a computer simulator.Samenvatting De proeven werden gedaan in klimaatkamers met kiemplanten van het cv. Felix. De onafhankelijke variabelen waren temperatuur, vocht, en inoculumdichtheid. De afhankelijke variabele was de latente periode, dit is de kortst waarneembare periode in dagen vanaf de inoculatie tot de eerste sporulatie van de resulterende pycnidien. Voor de temperaturen zie Tabel 1. De vochtbehandelingen waren droog, nat en afwisselend nat en droog. Op planten van de droge behandeling, met RV van 85 tot 90%, sporuleerde de schimmel niet. Op planten van de natte behandeling, met water verzadigde lucht, sporuleerde de schimmel goed. Op planten met een wissel-behandeling, 's nachts in verzadigde lucht en overdag bij 85 tot 90% RV, sporuleerde de schimmel vertraagd.Bij inoculatie met 5×105 pycnidiosporen.ml–1 sporuleerde de schimmel eerder dan bij inoculatie met 5×104 sporen.ml–1. De gesignaleerde verschillen waren systematisch (Fig. 1, 3 en 4) en additief (Tabel 3). Latente periode en temperatuur (van laagste waarde tot optimum) waren omgekeerd evenredig aan elkaar (hyperbolisch verband, Tabel 2, Fig. 1 en 2).Gebruikmakend van de gesignaleerde regelmatigheden, n.l. het hyperbolisch verband tussen latente periode en temperatuur, de systematische verschillen ten gevolge van onderbreking van de natte behandeling en van de verlaging van de inoculumdichtheid, kon met enkele hulpaannamen een wiskundig verband afgeleid worden tussen latente periode, temperatuur, onderbrekingsduur van de natte behandeling en inoculumdichtheid.Dit verband werd in een in FORTRAN geschreven formule vastgelegd. Voor de symbolen zie Tabel 4. De ontwikkelingssnelheid kan worden gedefinieerd als de inverse van de latente periode. De ontwikkelingssnelheid wordt uitgedrukt in eenheden per dag, waarbij de totale ontwikkeling vanaf inoculatie tot en met het eerste sporulerende pycnidium de waarde 1 krijgt. De curve van de ontwikkelingssnelheid tegen de temperatuur (Fig. 5) is een typische optimumcurve.  相似文献   

18.
Twelve virus isolates from pea, broad bean, red clover and yellow lupin have been compared with the B25 strain of bean yellow mosaic virus (BYMV-B25), the E198 strain of pea mosaic virus (PMV-E198) and the pea necrosis virus (E178), which were described earlier (Bos, 1970).On the basis of host ranges, symptoms and bean and pea varietal reactions most isolates could be classified into three groups, representatives of which did not differ appreciably serologically. These groups were considered to be typicalbean yellow mosaic virus isolates (E212, L1, B25),pea yellow mosaic strain isolates of BYMV (E198, E204, Kow28) andpea necrosis strain isolates of BYMV (E197, E199, E221). From these results and from a survey of literature it is concluded that PMV is only a strain of BYMV.The pea necrosis virus (E178), described earlier as a distinct entity, is still considered a different virus. A severe pea necrosis isolate (Kow14) resembled E178 in many respects and was also more distantly related serologically to the BYMV isolates tested. Four other virus isolates from pea and broad bean (E196, Vf15, Vf18 and Vf30) could not yet be identified. Lettuce mosaic virus (LMV) was found to be serologically rather closely related to BYMV.Results of cross-protection tests were erratic, and particle length measurements were no help in differentiating the strains and viruses studied.Samenvatting Twaalf virusisolaten uit erwt, tuinboon, rode klaver en gele lupine werden vergeleken met de eerder beschreven (Bos, 1970) B25-stam van het bonescherpmozaïekvirus (BYMV), de E198-stam van het erwtemozaïekvirus (PMV) en het erwtenecrosevirus (E178) (Tabel 1).Op grond van waardplantreeksen, symptomen en de reacties van bone- en erwterassen (Tabel 2) konden de meeste isolaten worden ingedeeld in drie groepen, waarvan vertegenwoordigers serologisch niet duidelijk verschilden (Tabel 5). Een groen erwteisolaat (E212) en een met zaad overgaand isolaat uit gele lupine (L1) bleken typische bone-isolaten van hetbonescherpmozaïekvirus, dat duidelijke symptomen veroorzaakt in de meeste bonerassen en groen mozaïek in erwt (Fig. 1A) en tuinboon. InChenopodium amaranticolor geven deze isolaten in tegenstelling tot alle andere getoetste isolaten gewoonlijk systemische symptomen, die met het lupineïsolaat zeer hevig zijn (Fig. 4A).Twee erwtegeelmozaïekisolaten (E198 en E204) en een isolaat uit rode klaver (Kow28), die geelmozaïek in erwt en tuinboon doen ontstaan en slechts milde symptomen in een deel der op het bonescherpmozaïekvirus reagerende bonerassen, werden opgevat als behorend tot deerwtegeelmozaïekstam van het bonescherpmozaïekvirus.Drie erwtenecrose-isolaten (E197, E199, E221), die necrose veroorzaken in erwt (Fig. 3) en tuinboon (Fig. 2) terwijl de bonerassen gewoonlijk overgevoelig bleken, werden beschreven alserwteecrosestammen van het bonescherpmozaïekvirus.De drie voor erwtemozaïek onvatbare erwterassen bleken immuun voor alle isolaten van het bonescherpmozaïekvirus behalve E197, dat een latente systemische infectie gaf in Relonce.Het eerder als een aparte eenheid beschreven erwtenecrosevirus (E178) gedroeg zich ook nu duidelijk verschillend van de bonescherpmozaïekvirusisolaten. Het isolaat Kow14, dat in erwt eveneens ernstige necrose veroorzaakte, leek op E178 in de necrose die werd teweeggebracht in erwt en tuinboon, in de lokale vlekken in komkommerzaadlobben en in het ontbreken van systemische necrose inLupinus angustifolius, maar de meeste bonerassen waren onvatbaar voor Kow14. Het was ook serologisch minder nauw verwant aan de onderzochte bonescherpmozaïekvirusisolaten.Vier andere virusisolaten uit erwt en tuinboon konden nog niet worden geïdentificeerd. Eén ervan (Vf18) vertoonde een unieke latente systemische infectie in alle drie mozaïekonvatbare erwterassen (Tabel 2).Resultaten van de premunitieproeven (Tabel 3) waren wisselvallig en nergens werd een volledige bescherming verkregen. Deeltjeslengtemetingen (Tabel 4) bleken niet van nut bij de onderscheiding van de onderhavige stammen en virussen.Uit de verkregen resultaten en uit een overzicht van de literatuur wordt tenslotte geconcludeerddat het erwtemozaïekvirus opgevat moet worden als een stam van het bonescherpmozaïekvirus. Het laatstgenoemde virus is tamelijk nauw verwant aan het slamozaïekvirus, zoals met een antiserum tegen dit virus werd aangetoond.De variabiliteit van het bonescherpmozaïekvirus en zijn relaties met een groep van nauw verwante virussen wordt verder besproken. Biologische eigenschappen van de onderhavige virussen hoeven niet samen te vallen met de lichamelijke eigenschappen van hun deeltjes, inclusief de serologische. De virussen en hun stammen kunnen gemakkelijk worden onderscheiden met behulp van een beperkte reeks van differentiërende waardplantsoorten (Tabel 6). Een indeling van de betrokken virussen op grond van pathogeniteit is zowel van betekenis om praktische redenen, als voor het verkrijgen van inzicht in hun ontstaan.Guest worker from May through November 1973 as a fellow of the International Agricultural Centre, Wageningen. Research worker of the Institute of Plant Genetics, Polish Academy of Sciences, Pozna, Poland.  相似文献   

19.
In Kenya around Lake Victoria rice is affected by a hitherto undescribed virus for which the name Rice Yellow Mottle Virus (RYMV) is proposed. The virus was easily transmitted mechanically to rice and toOryza barthii andOryza punctata, but not toOryza eichingeri, barley, bulrush millet, durum wheat, finger millet, maize, oats, rye, sorghum, wheat, sugarcane, 20 other monocotyledonous and 9 dicotyledonous plant species.The disease is characterised by stunting and reduced tillering of the rice plant, crinkling, mottling and yellowish streaking of the leaves, malformation and partial emergence of the panicles, and sterility. In severe cases the plant may die. RYMV is stable and highly infective.The vector is the beetleSesselia pusilla Gerstaeker (fam. Chrysomelidae, Galerucinae). The beetle has been identified by Mr John A. Wilcox, New York State Museum and Science Service, New York.S. pusilla transmitted the virus for at least five successive days after feeding on an infective plant.Purified virus preparations consisted of polyhedral particles about 32 m in diameter. The sedimentation coefficient was 116S.Samenvatting In Kenya wordt rijst, voornamelijk Sindano, verbouwd op familiebedrijfjes aan de kust van de Indische Oceaan en langs het Victoria Meer, en door pachters van het meer naar het binnenland gelegen Mwea Irrigation Settlement. In de omgeving van Kisumu (Nyanza Province), waar rijst geteeld wordt volgens slechte cultuurmethoden, wordt sinds 1966 een tot dusver onbekende ziekte, hier rice yellow mottle genoemd, waargenomen.In het veld vallen de zieke planten onmiddellijk op door de gelige verkleuring van de bladeren. De jongste bladeren zijn gevlekt of geel-groen gestreept (Fig. 1). De uitstoeling is gering en de plant gedrongen (Fig. 2). De zaadopbrengst wordt sterk verlaagd door het optreden van steriliteit.Ongeveer 7 dagen na sap-inoculatie van Sindano-zaailingen verschijnen de eerste symptomen. Na inoculatie in een jong stadium van de plant krullen de eerstgevormde bladeren spiraalvormig (Fig. 3). Later worden de bladeren geel en necrotisch. Jong geïnfecteerde planten kunnen zelfs afsterven. De pluimen komen onvoldoende uit de bladschede, zijn misvormd en dragen veelal kleine en misvormde bloembakjes, die meestal loos zijn (Fig. 4). Sindano rijst, 3 weken voor het in pluim schieten geïnoculeerd, liet een zeer sterke opbrengstvermindering zien.In sap, verkregen van wortels van zieke rijstplanten, in de guttatievloeistof en in irrigatiewater van ernstig zieke rijstvelden kon het virus gemakkelijk worden aangetoond. Overdracht van RYMV door zaad en grond werd niet waargenomen.RYMV was nog infectieus na een verhitting gedurende 10 min bij 80°C. De verdunningsgrens hing af van het tijdstip waarop het bladmateriaal van de zieke planten getoetst werd en liep uiteen van 10–10 (2–3 weken na inoculatie) tot 10–6 (4–5 weken na inoculatie). Sap bewaard bij kamertemperatuur was nog infectieus na 33 dagen, maar had deze eigenschap verloren na 51 dagen. Bewaard in een koelkast bleef het sap zeker 71 dagen infectieus.A1 de getoetste rijstrassen werden na sap-inoculatie door het virus geïnfecteerd, evenalsOryza barthii enOryza punctata (Fig. 5). Niet vatbaar waren:Oryza eichingeri, baardtarwe, eleusine gierst, gerst (Proctor), haver (M.F.C. 15/67 en Lampton), mais (Hybrid 611B, Hybrid 612 en Hybrid 613B), parelgierst, rogge, sorghum (H726 en H6060), suikerriet (NCo 310 en Q 45), tarwe (Kenya Kudu en Wisconsin), evenals 20 andere monocotyle en 9 dicotyle plantesoorten, waaronder de doorgaans bij plantevirusonderzoek gebruikte toetsplanten.Het kevertjeSesselia pusilla Gerstaecker (fam. Chrysomelidae, Galerucinae; zie Fig. 6) bracht het virus over. Een enkel insekt was in staat het virus gedurende tenminste 5 dagen over te brengen.RYMV was gemakkelijk te zuiveren. Hierbij werd uitgegaan van 16,5–20 g jonge duidelijk zieke bladschijven van jonge 2–3 weken tevoren geïnoculeerde rijstplanten (Sindano) door uitschudden met chloroform en uitzouten met ammoniumsulfaat, iets gewijzigd naar Proll en Schmidt (1964). De elektronenmicroscopische beelden van de gezuiverde virussuspensie laten één type veelkantige deeltjes zien met een diameter van ongeveer 32 m (Fig. 7). De S20-waarde is 116S (Fig. 8 en 9).Ter bestrijding van de ziekte moet op korte termijn allereerst de cultuurmethode van de rijst op de familiebedrijfjes verbeterd worden. Het gehele jaar in verschillende groeistadia voorkomen van rijst op een klein gebied en veelal zieke opslag op juist geoogste velden, dragen belangrijk bij tot de verspreiding van de ziekte. Het gebruik van kortgroeiende rijst-varieteiten wordt aanbevolen om overlapping van de groeiseizoenen te voorkomen.This paper is published with permission of the Chief of Technical Services, Ministry of Agriculture, Kenya.  相似文献   

20.
In two pot experiments the pathotypes, AB and ABCD ofHeterodera rostochiensis multiplied at lower rates on the potato variety Libertas than pathotype A. Pathotype ABCD multiplied at the same rate on a variety resistant against pathotype A as pathotype A on Libertas. Pathotype AB multiplied at a lower rate on Libertas and a variety resistant against A than A on Libertas. In a third experiment with the pathotypes A and ABCD and five potato varieties susceptible to all pathotypes, two varieties resistant to A and AB and three resistant to A significant differences between the rate of reproduction of the same pathotype on different susceptible varieties were found. The rate of reproduction of the pathotype ABCD on the varieties tested tended to be slightly lower than that of pathotype A on varieties susceptible to that pathotype.Samenvatting In twee potproeven vermenigvuldigden de pathotypen AB en ABCD vanHeterodera rostochiensis zich minder sterk op het aardappelras Libertas dan pathotype A. Pathotype ABCD vermenigvuldigde zich even sterk op een tegen pathotype A resistenteS. andigenum-hybride als pathotype A op Libertas. Pathotype AB vermenigvuldigde zich minder sterk op Libertas en een tegen A resistente variëteit dan A op Libertas.In een derde proef met de pathotypen A en ABCD en vijf voor alle pathotypen vatbare aardappelrassen, twee tegen A en AB resistente en drie tegen A resistente rassen, werden significante verschillen aangetoond tussen de vermenigvuldiging van dezelfde pathotypen op verschillende daarvoor gevoelige aardappelrassen (Tabel 1 en 2). Tabel 3 geeft de indruk dat pathotype ABCD zich op de getoetste rassen minder sterk vermeerdert dan A op de daarvoor vatbare rassen.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号