首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 93 毫秒
1.
The time required for infectious tobacco necrosis virus (TNV) to pass through the epidermis of cowpea leaves after mechanical inoculation, depended on plant age and environmental temperature. At 22°C the passage time was about 2 h but at 32°C it was only 10 min. Water stress seemed to play a role in the transport of infectious virus into the mesophyll. It was possible to infect cowpea mesophyll cells with TNV directly by using a fine brush without carborundum. Differences between tobacco and cowpea in the establishment of virus infection are discussed.Samenvatting De mogelijkheden om cowpea-mesofylcellen met TNV te infecteren, hetzij via de epidermis, hetzij rechtstreeks, werden onderzocht. De minimum tijd die infectieus virusmateriaal nodig heeft om de epidermis te passeren werd bepaald. De ouderdom van de zaailingen speelde daarbij een rol. Bij 20 dagen oude planten bedroeg de passagetijd meer dan 4 uur, in 10 dagen oude planten was meer dan 2 uur nodig voor passage. De temperatuur van de omgeving was een belangrijke factor. In cowpeabladeren, direct na inoculatie met TNV bij 32°C gezet, bleek de passgetijd slechts 10 minuten te zijn. Verduistering van de planten 24 uur voor inoculatie bekortte de passagetijd aanzienlijk. Ook speelde water-stress in het blad door hoge temperatuur na inoculatie een rol in de vroege infectiestadia. Het was mogelijk, cowpea-mesofyl direct te infecteren, indien cowpea-bladeren gebruikt werden van 9–12 dagen oude zaailingen die opgekweekt waren bij 22±3°C. De bladeren werden gedurende ±1 uur na afplukken op droog filtreerpapier gelegd, daarna werd de onderepidermis met een fijn pincet verwijderd. Inoculatie van het naakte mesofyl met TNV onmiddelljk na het strippen met een fijne penseel zonder carborundum resulteerde in eenzelfde aantal lesies als in de niet-gestripte helft, die geïnoculeerd was door wrijven met hetzelfde TNV-inoculum in aanwezzigheid van carborundum.Het schijnt dat de processen, die betrokken zijn bij het tot stand komen van een TNV-infectie in cowpea en tabak, van elkaar verschillen.  相似文献   

2.
Pretreating with decenylsuccinic acid (DSA) increased numbers of lesions developing whenVicia faba leaflets were inoculated with conidia ofBotrytis fabae. The increase is partly attributed to an effect on conidial germination. More conidia germinated on DSA than on water-prepreated leaflets, an effect associated with greater concentrations of sugars and amino acids in leachates from the former.Samenvatting Eén van de blaadjes van het jongste tweetallige blad van een tuinbouwplant werd voor de inoculatie met conidiën vanBotrytis fabae gedurende 2 uur ondergedompeld in een 3×10–5M decenylbarnsteenzuuroplossing (DSA), het andere blaadje van het bladpaar in gedistilleerd water. Op de met DSA behandelde blaadjes waren 24 uur na de inoculatie meer vlekjes aanwezig dan op de met water behandelde (Tabel 2). Deze verhoging van de vatbaarheid moet voor een deel worden toegeschreven aan een effect op de ontkieming van de conidiën op het blad. Hogere percentages ontkiemde conidiën werden gevonden op de met DSA behandelde blaadjes (Tabel 3). Dit zou het gevolg kunnen zijn van een grotere afgifte van kiemingsbevorderende stoffen door het met DSA behandelde blaadje in vergelijking met een met water behandeld (Tabel 1).  相似文献   

3.
Samenvatting Bewortelde stekken vanOpuntia exaltata, die geïnfecteerd waren met een virus dat heksenbezemsymptomen veroorzaakt, werden in september 1964 gedurende perioden variërend van één tot vijf uur gedompeld in water van 45°C. Nu, ruim twee jaar na de behandeling, zijn twee van de acht planten, welke vijf uur in warm water verbleven, nog volkomen vrij van symptomen. Dit maakt het waarschijnlijk dat het virus in deze planten inderdaad volledig geïnactiveerd is door de warm-waterbehandeling.  相似文献   

4.
In growth chamber experiments, seedlings of a susceptible wheat cultivar (Rubis) were inoculated with urediospores of wheat leaf rust. Inoculated seedlings were incubated in a moist chamber. The period of exposure to leaf wetness varied in duration and progressed with or without one or more interruptions of variable duration. During the interruptions the leaves with germlings were dry. At near-optimal temperature, leaf wetness periods of six h resulted in 60 to 65% of the pustules produced with 12 or 24 h wetness periods. Interruption of a 6 h leaf wetness period by a 1 h dry period was most damaging to the rust germlings at about three to four h after inoculation. The damage became visible as a reduction in the number of resulting pustules and as a prolongation of the median latency period. Epidemiological implications of leaf wetness interruptions are discussed.Kiemplanten van het vatbare tarweras Rubis werden geïnoculeerd met uredosporen van de bruine roest van tarwe. De proeven vonden plaats in klimaatkamers. Geïnoculeerde planten werden geïncubeerd in incubatiehokjes met een zeer hoge luchtvochtigheid, teneinde condensatiedruppels op de bladeren en aldus bladnatperioden te krijgen. De toegediende bladnatperioden varieerden in tijdsduur en zij verliepen met of zonder één of meer onderbrekingen, ook weer van variërende duur. Tijdens de onderbrekingen stonden de planten met roestkiemlingen in het licht; het blad was dan droog. Bij ongeveer optimale temperatuur en bladnatperioden van 6 uur was het aantal verkregen puistjes 60 à 65% van het aantal verkregen puistjes na een bladnatperiode van 12 of 24 uur. Onderbreking van de 6-urige bladnatperiode door een 1-urige droge periode was voor de roestkiemlingen het schadelijkst ongeveer 3 tot 4 uur na inoculatie. De schade kwam tot uitdrukking in het kleinere aantal geproduceerde puistjes en in een verlenging van de mediane latentieperiode. De epidemiologische betekenis van onderbrekingen van de bladnatperiode wordt besproken.  相似文献   

5.
Botrytis spot or ghost spot on tomato fruits occurs after penetration of germ tubes ofB. cinerea into epidermal cells. A few days after the penetration a halo appears around the infected necrotic cells. These symptoms can be reproduced by inoculating young fruits with a few dry conidia. When many conidia alight on the epidermis of the fruit, scab-like symptoms develop, while under conditions of high humidity, blisters can be formed on the fruit surface before the fungus spreads through the fruit parenchyma. Under conditions of low humidity, necrotic areas are formed.In the necrotic cells, developed after inoculation with many or with a few conidia, no mycelium could be found by the histological methods so far used. However,B. cinera can be reisolated, implying that theBotrytis spot is a latent infection by the fungus. No renewed growth takes place when the fruit is fully ripe.Samenvatting Botrytis-stip op tomatevruchten ontstaat na binnendringen van kiembuizen vanB. cinerea in epidermiscellen van een jonge vrucht. Enkele dagen na de infectie treden celdelingen op in het onderliggende parenchymweefsel. De geïnfecteerde cel en enkele aangrenzende cellen sterven af, terwijl rondom dit necrotische plekje een zilverwit gekleurde ring ontstaat. Worden veel conidiën bijeen op een vruchtwand gebracht, dan krijgt de epidermis binnen 24 uur een schurftig uiterlijk. Blijft de luchtvochtigheid na de inoculatie hoog, dan kunnen daarentegen kleinere en grotere blaasjes in de vruchtwand ontstaan. Deze barsten na enkele dagen open, terwojl mycelium zich door de vrucht verbreidt. Daalt de luchtvochtigheid circa 16 uur na de inoculatie, dan blijft de aantasting beperkt tot de epidermis. Hoewel in het necrotische weefsel geen mycelium vanB. cinerea kon worden aangetoond, blijkt herisolatie van de schimmel gemakkelijk te zijn. Ook uitBotrytis-stippen van uit de praktijk afkomstige vruchten kanB. cinerea geïsoleerd worden. Dit betekent, dat het hier om een latente infectie gaat, waarbij evenwel geen hernieuwde groei plaats vindt als de vrucht geheel rijp is.  相似文献   

6.
Samenvatting TuinboonplantenVicia faba werden na een 24-urig verblif, in een14CO2-milieu geïnoculeerd met conidiën vanBotrytis fabae. Zes uur na de inoculatie werden de conidiën verzameld. De adsorptie van met14C gemerkte bladexudaten door de conidiën kon microautoradiografisch worden vastgesteld.  相似文献   

7.
The ability of the green peach aphid,Myzus persicae, to transmit potato leafroll virus after a six-hours' acquisition feeding period on leafroll-diseased plants ofPhysalis floridana, followed by a feeding for different lengths of time on Chinese cabbage (Brassica pekinensis) was determined. Virus transmission was optimally efficient at about the ninth day after aphid birth. If after a one-hour acquisition feeding period on a virus source the aphids were starved for different numbers of days at 4°C, the efficiency increased with increasing starvation periods. Starvation at 4°C prior to the one-hour acquisition feeding period had no effect on the ability to transmit the virus. Starvation of larvae at 4°C did not prevent them completing their larval stage in about 9–10 days when transferred to plants at 20°C.Samenvatting Het vermogen van de groene perzikluis,Myzus persicae, om het aardappelbladrolvirus over te brengen werd gedurende haar leven nagegaan. Daartoe werden pasgeboren luizen zes uur op een bladrolzieke plant vanPhysalis floridana gezet en daarna op Chinese kool. Vervolgens werden de luizen op verschillende tijden gedurende 24 uur getoetst op zaailingen vanP. floridana. Het bleek dat maximale virusoverdracht doorM. persicae plaatsvond op de negende dag na infectie (Fig. 1). Tevens werd gevonden dat het vermogen van virusoverdracht door de luis werd verhoogd wanneer ze na een opneemperiode van 1 uur op een virusbron werden weggezet bij 4°C zonder voedsel. Werden de luizen vóór de opneemperiode van 1 uur op de virusbron weggezet bij 4°C zonder voedsel, dan bleek deze behandeling geen invloed te hebben op de virusoverdracht (Fig. 2, zie*). Een opneemperiode op de virusbron van 4 uur of langer en een verblijf bij 4°C zonder voedsel, had eveneens géén invloed op de virusoverdracht (Tabel 1).  相似文献   

8.
Bean leaves inoculated with spores ofAlternaria zinniae showed small purplish brown lesions after incubation in light for 3 days. After incubation in darkness for 1–3 days necrotic spots were formed, the size of which increased with increasing length of the period of incubation in darkness. Application of culture filtrates ofA. zinniae to the leaves caused the same symptoms as did inoculation with spore suspensions.Samenvatting Bonebladeren, geïnoculeerd met sporen vanAlternaria zinniae, vertoonden na 3 dagen incubatie in het licht kleine paarsbruine lesies (Fig. 1A). Na incubatie gedurende 1 tot 3 dagen in het donker ontstonden necrotische vlekken (Fig. 1B), waarvan de grootte toenam met de lengte van de incubatieperiode in het donker (Tabel 1).Toediening van cultuurfiltraten vanA. zinniae aan de bladeren veroorzaakte dezelfde symptomen als inoculatie met sporensuspensies.De grotere vatbaarheid van bonebladeren voor deze schimmel in het donker is waarschijnlijk te wijten aan een verhoogde gevoeligheid voor een toxische stof, mogelijk zinniol, gevormd doorA. zinniae.  相似文献   

9.
The disease     
In order to inoculate roots of tomato seedlings with tobacco mosaic virus, seeds were germinated singly in perforated plastic tubing obtained from ladies' hair curlers filled with sieved soil. The time which elapsed between inoculation of the roots and observation of first leaf symptoms varied with individual plants between one and ten weeks and was on average three to five weeks. As plant raising requires about six to eight weeks in winter, mosaic symptoms appearing in a tomato crop after planting out may well be the result of a root infection sustained during pricking off of the seedlings in the nursery.Samenvatting Om bij kiemplanten van tomaat wortelinoculaties met TMV uit te voeren werden geperforeerde plastiek hulzen, afkomstig van haarkrullers, met aarde gevuld en gebruikt voor het afzonderlijk laten kiemen van tomatezaden. Na inoculatie van de wortels, welke door de perforatie van de huls waren heengegroeid (Fig. 1), werden de desbetreffende kiemplanten tegelijk met de huls in potten overgeplant. Vervolgens werd het verschijnen van bladsymptomen afgewacht, terwijl van tijd tot tijd van uiterlijk nietgeïnfecteerde planten zowel bladeren als wortels afzonderlijk werden getoetst opNicotinana glutinosa. Uit de resultaten (Tabel 1) is gebleken, dat een aantal planten niet of slechts in de wortels werd geïnfecteerd. Bij de meeste planten had inoculatie van de wortels een systemische infectie tot gevolg. De periode tuseen wortelinoculatie en waarneming van de eerste bladsymptomen varieerde voor de individuele planten van één tot tien weken met een, ruw geschat, gemiddelde van drie tot vijf weken. Aangezien met de opkweek van planten in de winter zes tot acht weken gemoeid zijn, inhet niet uitgesloten, dat het verschijnen van mozaïeksymptomen kort na het uitplanten nog het gevolg is van een wortelinfectie in het kiemplantstadium.  相似文献   

10.
The chlorotic leaf spot virus which occurs latent in apples, is widespread in Dutch orchards. In the present paper sap inoculation onChenopodium quinoa is recommended for rapid indexing of trees. Young leaves gave satisfactory results when tested during the first 4–6 weeks after expansion of the buds.The best results were obtained when homogenated petals were used as inoculum.Samenvatting Het chlorotische-bladvlekkenvirus komt in Nederland zeer algemeen latent voor in alle appelrassen. Het virus kan door middel van sapinoculatie opChenopodium quinoa worden aangetoond. Een week na de inoculatie reageren de toetsplanten met lokale vlekken op de bladeren. Deze methode is veel sneller dan de indicatie met behulp van houtige toetsplanten. Hoewel gedurende het gehele seizoen virusoverdracht mogelijk is, kan het virus goed worden aangetoond met jong blad in de eerste 4 tot 6 weken na het uitlopen van de bladknoppen. Nog betere resultaten worden verkregen met bloemblaadjes.  相似文献   

11.
The immunogold-silver staining technique was developed for the light microscopical localization of viral antigen in plant tissue. Semi-thin sections of LR White-embedded plant tissue were immunologically labelled with primary antiserum and protein A-gold. Individual gold particles were covered with a silver precipitate using a physical developer. This precipitate could be seen as black spots in a conventional light microscope with brightfield and as brilliant white spots with darkfield illumination. Maximal sensitivity and low background was obtained when immunogold-labelled sections were fixed in glutaraldehyde prior to silver enhancement. Simultaneous observation of the silver coated gold label and cell morphology was achieved by epipolarization microscopy. Using this technique cowpea chlorotic mottle virus coat protein was detected in cowpea plants as function of the infection period. Virus translocation and multiplication was monitored in systemically inoculated tissue, showing viral antigen in phloem parenchyma of petiolules 6 h after systemic inoculation and subsequent spreading from the phloem to the neighbouring bundle sheath and cortex cells.Samenvatting De immunologische techniek (IGSS), waarbij complexen van antilichamen met proteïne A geadsorbeerd aan kolloïdaal goud (pAg) worden bedekt met zilver, werd met succes toegepast voor het aantonen van viraal antigeen in geïnfecteerd planteweefsel met behulp van de lichtmicroscoop. Semi-dunne plakjes weefsel werden ingebed in LR White en behandeld met antiserum tegen het cowpea chlorotic mottle virus (CCMV). Aan dit antigeen-antilichaam complex werd pAg gehecht. Vervolgens werd op de individuele gouddeeltjes zilver neersgeslagen met een ontwikkelaar bestaande uit een mensel van zilverlactaat en hydroquinone. De gouddeeltjes katalyseren de reductie van de zilverionen in oplossing tot metallisch zilver, dat neerslaat op de gouddeeltjes. Het zilverprecipitaat is waarneembaar als zwarting in een lichtmicroscoop met doorvallend licht en licht wit op bij donkerveld belichting. Maximale gevoeligheid van detectie en lage achtergrondkleuring werden bereikt door fixatie van het antigeen-antilichaam-pAg complex met glutaaraldehyde vóór de zilverkleuring.Gelijktijdige waarneming van het zilver label en de morfologie van de cellen was mogelijk door toepassing van gepolarisserd licht in een microscoop met opvallende belichting (epipolarisatiemicroscopie) in combinatie met doorvallend licht. Het zilverprecipitaat is hierbij waarneembaar als een helder blauwe kleur door de weerkaatsing en verstrooiing van het gefiltreerde gepolariseerde licht, terwijl de morfologie van de cytochemisch gekleurde cellen zichtbaar is met doorvallende belichting. Met IGSS in combinatie met epipolarisatiemicroscopie werd het CCMV gelokaliseerd in cowpea planten als functie van de infectieduur. De translocatie en vermenigvuldiging van het virus werden gevolgd in planteweefsel dat systemisch was geïnoculeerd volgens de differentiële-temperatuur-inoculatietechniek. Zes uur na systemische inoculatie werd het virus voor het eerst waargenomen in enkele floeemparenchymcellen en de infectie breidde zich daarna snel uit. Vierentwintig uur na inoculatie kon virus worden aangetoond in grote delen van het floeem, in de bundelschede en in de aangrenzende delen van de schors. Concluderend kan worden gesteld dat het virus vanuit de primaire bladeren naar de secundaire bladeren werd getransporteerd via het floeem, analoog aan het transport van assimilaten.Tot slot werden dunne plakjes geïnfecteerd weefsel, geïncubeerd met antiserum en proteïne A-goud, na zilverbehandeling vergeleken in licht-en elektronenmicroscoop.  相似文献   

12.
Requirements for germination, germ tube growth and appressorium formation of urediospores ofHemileia vastatrix, the causal organism of coffee leaf rust, were investigated by applying treatments with constant temperatures, ranging from 10 to 31°C, and with variable temperatures. Observations were made after 4, 6, 8 and 24 h of incubation of the spores in distilled water on glass slides. The lower and upper limits for germination were estimated to be 13 and about 30°C, respectively. Germination was quickest at 22 to 28°C, whereas appressoria formed more rapidly at 13 to 16°C. After 24 h of incubation, a broad optimum, from 16 to 28°C, was observed for germinationn and total appressorium formation. The shape of the appressoria was torpedo-like or roundish at 13 to 19°C, whereas at higher temperatures their shape was predominantly irregular. Germ tube length increased linearly with time, with an optimum at 19 to 22°C. The degree of branching of the germ tube was positively correlated with germ tube length. Germination percentage and appressorium formation were higher on leaf disks than on glass slides. With variable temperatures, significant correlation were found between temperature sum and percentage of germination, appressorium formation and germ tube length.The results show that germination and appressorium formation can occur at lower temperatures than reported in literature. Penetration byH. vastatrix seems te be realized most rapidly in nature, if, after wetting of the spores, a decline in temperature occurs from initially ca. 23 to 17°C within a few hours. Such conditions prevail during evening and early night in many areas where Arabica coffee is grown.Samenvatting De temperatuurbehoeften voor kieming en appressoriumvorming van uredosporen vanHemileia vastatrix werden onderzocht door incubatie bij constante temperaturen, 10 tot 31°C, en variabele temperaturen. Waarnemingen werden gedaan na 4, 6, 8 en 24 uur incubatie van de sporen in gedestilleerd water op glasplaatjes. De onder- en bovengrens voor kieming bleek bij 13 en ca 30°C te liggen. De kieming kwam het snelst op gang bij 22 tot 28°C en de appressoriumvorming bij 13 tot 16°C. Na 24 uur incubatie werd een breed optimum waargenomen van 16 tot 28°C voor het kiempercentage en het totale aantal appressoria. De vorm van de appressoria was torpedoachtig of rond bij 13 tot 19°C, terwijl bij hogere temperaturen de vorm meestal onregelmatig was. De lengte van de kiembuis nam vrijwel rechtlijnig toe met de tijd, met een optimum van 19 tot 22°C. De vertakkingsgraad van de kiembuizen was positief gecorreleerd met de kiembuislengte.Kieming en appressoriumvorming verliepen beter op de bladschijven dan op glasplaatjes. Bij de behandelingen met variabele temperaturen werden significante correlaties waargenomen tussen de temperatuursom en de kiembuislengte en ook tussen de temperatuursom en het kiem- en appressoriumpercentage.De resultaten tonen aan dat kieming en vooral appressoriumvorming bij lagere temperaturen kan plaatsvinden dan verondersteld in de literatuur. Ze suggereren dat penetratie vanH. vastatrix het snelst gerealiseerd kan worden in de natuur als, na bevochtiging van de sporen, een temperatuurdaling plaatsvindt van aanvankeljk ca. 23 naar ca. 17°C binnen een paar uur. Deze conditie komt veelvuldig voor in de namiddag en het begin van de nacht in vele gebieden waar Arabica-koffie wordt verbouwd.  相似文献   

13.
The influence of transition from night to day temperature 3 h before, 1 h before, 1h after and 3 h after sunrise on the incidence ofDidymella bryoniae was studied both on inoculated and on uninoculated glasshouse-grown cucumber plants. The effect of inoculation on plant growth and fruit production was studied as well.The later the transition to day temperature took place, the longer were the periods with a high relative air humidity and of condensation of water on fruits.The time of transition had no effect on plant growth, yield, disease incidence on growing tips, number of lesions on the main stems of uninoculated plants and external fruit rot. The later the transition to day temperature took place, the more lesions on the main stem of inoculated plants appeared and the higher was the incidence of internal fruit rot.Inoculation of plants increased the number of lesions on the main stem, the disease incidence on growing tips, the production of misshapen fruits and the internal and external fruit rot. The number of secondary side shoots was incrreased but the total number of their internodes was reduced by inoculation.Inoculation caused an 18% reduction in number of internodes over a period of four weeks and a 10% reduction in number of fruits in the corresponding harvest period.The consequences of a more humid glasshouse climate and of a high infection pressure ofD. bryoniae for the grower are briefly discussed.Samenvatting De invloed van het 3 uur vóór, 1 urr vóór, 1 uur na en 3 uur na zonsopgang overgaan van de nacht-naar de dagtemperatuur op het optreden vanDidymella bryoniae werd zowel op geïnoculleerde als op niet-geïnocullerde planten van kaskomkommers onderzocht. De invloed van inoculatie op de groei van de planten en de produktie van vruchten werd eveneens nagegaan.Hoe later naar de dagtemperatuur werd overgegaan, hoe langer de perioden met een hoge relatieve luchtvochtigheid waren en hoe langer de perioden waarin condensatie van water op vruchten optrad.Het tijdstip van overgang had geen effect op de groei van de planten, de opbrengst, de aantasting van groeipunten, het aantal lesies op de hoofdstengel van niet geïnoculeerde planten en uitwendig vruchtrot. Hoe later naar de dagtemperatuur werd overgegaan, hoe meer lesies na vier weken op de hoofdstengel van geïnoculeerde planten en hoe meer vruchten met inwendig rot voorkwamen.Door inoculatie van de planten nam het aantal lesies op de hoofdstengel, de aantasting van groeipunten, de produktie van stekvruchten en het aantal vruchten met inen uitwendig rot toe. Het aantal zijscheuten van de tweede orde nam toe, maar het totaal aantal internodiën ervan nam door inoculatie af. Inoculatie reduceerde het aantal internodiën met 18% over een periode van vier weken en die van het aantal vruchten met 10% in de overeenkomstige oogstperiode. De praktische consequenties van eenSeconded to the Glashouse Crops Research and Experiment Station, Zuidweg 38, 2671 MN Naaldwijk, the Netherlands  相似文献   

14.
Prolonged and short-lasting fumigations with NO2 were carried out with tomato plants. Very young plants showed increase in length as a consequence of fumigations with 0.5 ppm for ten days. A concentration of 0,4–0.5 ppm applied during a period of 21 to 45 days also resulted in an increase in length and gave rise to the development of smaller leaves and shorter leaf petioles. Fumigations with a concentration of 0.25 ppm during the entire growth period caused a decrease in crop yield of 22%.Samenvatting Met NO2 werden begassingen van betrekkelijk korte en van lange duur op tomateplanten uitgevoerd. Concentraties van 0,4–0,5 dpm (delen per miljoen delen lucht), gedurende 20–37 dagen toegepast, hadden enerzijds een afname van het bladoppervlak en verkorting van de bladstelen, en anderzijds een toename in lengtegroei van de planten tot gevolg (Tabel 1). Een begassing met 0,5 dpm gedurende 10 dagen veroorzaakte een gewichtsvermindering van bladeren en bladstelen en wederom een toename in lengtegroei van de planten vergeleken met de controle (Tabel 2). Door begassing met een concentratie van 0,25 dpm gedurende de gehele teelt verminderde de opbrengst met 22% (Tabel 3). Het nitraatgehalte van de bladeren bleek na deze langdurige begassingen te zijn afgenomen, terwijl dat van de bovenste 30 cm van de grond hoger was geworden (Tabel 4).  相似文献   

15.
Methods of inoculation with bulb and stem eelworms to obtain artificially infected tulip bulbs and leaves are described. Using these methods one can rapidly determine whether an infested crop of daffodils is attacked by the tulip or the daffodil race ofDitylenchus dipsaci.Samenvatting Een methode om tulpebladeren en-bollen kunstmatig te infecteren met het stengelaaltje,Ditylenchus dipsaci, wordt beschreven.Karakteristieke symptomen van aantasting ontstaan 8–14 dagen na inoculatie met het tulperas; inoculatie met het narcisseras levert geen symptomen.Aangezien het tulperas zowel de tulp als de narcis kan aantasten en het narcisseras slechts de laatste, kan door middel van de beschreven methode in korte tijd worden uitgemaakt of een in narcis gevonden stengelaaltje wel of niet tot het tulperas behoort.  相似文献   

16.
Samenvatting Een methode werd ontwikkeld om de resistentie van in de kas geteelde tomateplanten tegen tomatemozaïek virus (ToMV) te bepalen. Bladeren van een vatbare en een resistente cultivar werden afgesneden en geïnoculeerd met ToMV. Na 6, 10 en 17 dagen werden de geïnoculeerde bladeren getoetst op de aanwezigheid van virus met ELISA en door inoculatie van bladeren vanNicotiana glutinosa. Met beide toetsmethoden kon de virustoename in de vatbare cultivar al vroeg na inoculatie duidelijk worden aangetoond. In de bladeren van de resistente cultivar was een zeer kleine hoeveelheid virus pas laat na de inoculatie aantoonbaar. Met deze methode is het mogelijk om de resistentie tegen ToMV te bepalen, tevens zaad te winnen en landbouwkundige eigenschappen te evalueren, zonder de plant te infecteren.  相似文献   

17.
Urediospores ofPuccinia recondita f.sp.tritici were applied to wheat seedlings. Inoculated plants were placed in a growth chamber to expose the spores to dry periods from zero to nine days at near-optimal temperatures. The dry period was followed by a wet period varying from 2 to 24 hours for spore germination. Results were subjected to analysis of variance. The effects of dry period, wet period, and temperature on germination were highly significant. The dry period×wet period interaction was significant atP<0.1. The interaction implies that germinability of spores increased (ripening) or decreased (dying) according to the conditions. Postdetachment ripening of urediospores ofP. recondita is a real but erratic phenomenon, which is difficult to predict. The magnitude of the ripening phenomenon varied considerably, but on average it was small. Longevity of urediospores on dry wheat leaves at near-optimal temperatures was at least nine days. The epidemiological relevance of these indoor results is discussed.Samenvatting Uredosporen van de bruine roest van tarwe (Puccinia recondita f.sp.tritici) werden over het eerste blad van tarwekiemplanten verstoven. De aldus geïnoculeerde planten werden in een klimaatkamer geplaatst bij vrijwel optimale temperatuur gedurende nul tot negen dagen, teneinde de sporen aan een droge periode bloot te stellen. Deze werd gevolgd door een natte periode (met bladnat) variërend van 2 tot 24 uur om de sporen te laten kiemen. De kiemingsresultaten werden onderworpen aan een variantieanalyse. De effecten van droge periode, natte periode en temperatuur op de kieming waren zeer significant. De interactie tussen de droge periode en de natte periode was weinig significant (P<0.1). Deze interactie geeft aan dat de kiemkracht van de sporen stijgt (sporenrijping) of daalt (sporendood) al naar gelang de combinatie van uitwendige omstandigheden. Sporenrijping na losmaking uit het sporenhoopje is bij uredosporen van bruine roest een reëel maar grillig verschijnsel, dat zich moeilijk laat meten en voorspellen. De sporenrijping, uitgedrukt als toename van het kiempercentage, wisselt maar is meestal niet omvangrijk. De levensduur van uredosporen, droog en bij ongeveer optimale temperatuur bewaard op tarwebladeren, was ten minste negen dagen. De epidemiologische betekenis van deze resultaten, verkregen uit proeven in klimaatkamers, wordt besproken.  相似文献   

18.
The cortex of the roots of a susceptible and a resistant variety ofBrassica campestris var.rapa infected with sterile resting spores ofPlasmodiophora brassicae from senescent callus was studied at a stage prior to disease symptom development. Electron micrographs show the presence of amoeboid structures within the cortical cells of the susceptible variety 10 days after inoculation. Cell wall perforations, hypertrophied host cell nuclei, nucleoli and broken tonoplasts were frequently found in the susceptible variety. It has been concluded that amoeboid structures of the parasite penetrate the cell wall and disrupt the cortical cells.Electron micrographs of the resistant variety show the presence of zoosporangia with secondary zoospores in the root hairs nine days after inoculation. Two to four days later a large number of dead host cells can be observed in the outer cortical layer of the resistant variety, whereas no apparent changes are found in the inner cortex. The results suggest the occurrence of a hypersensitive host reaction which terminates further growth ofPlasmodiophora brassicae.Samenvatting Kiemplanten van een vatbare en een resistente variëteit vanBrassica campestris var.rapa werden geïnoculeerd met een suspensie van rustsporen vanPlasmodiophora brassicae. De rustsporen waren afkomstig uit verouderd ziek callusweefsel. Elektronenmicroscopisch onderzoek werd verricht aan de cortex van de hoofdwortel van vatbare planten in de periode die vooraf gaat aan de ontwikkeling van ziektesymptomen (10–13 dagen na inoculatie). Tien dagen na inoculatie werden amoebe-achtige structuren in de cortex gevonden (Fig. 1–4). Herhaaldelijk werden gaten in de celwand van de cortex gevonden (Fig. 5). De waardplantkern en kernlichaampje vertoonden een hypertrofische reactie terwijl de tonoplast vaak kapot was (Fig. 3). Deze resultaten vormen een aanwijzing dat de parasiet in de vorm van een amoebe door de celwand dringt en de celinhoud van de cortex verstoort. Dertien dagen na inoculatie werden de eerste secondaire plasmodiën in het binnenste gedeelte van de cortex of in de mergstraalcellen van de hoofdwortel gevonden (Fig. 6). Vanaf dat moment traden de typische knolvoetsymptomen op.Uit elektronen-microscopisch onderzoek van de resistente variëteit bleek dat negen dagen na inoculatie zoösporangien en secondaire zoösporen aanwezig waren in de wortelharen van de zijwortels (Fig. 7–9). Twee tot vier dagen later werden een groot aantal dode waardplantcellen in de buitenste cortexcellen van de hoofdwortel gevonden, terwijl het binnenste gedeelte van de cortex geen veranderingen vertoonde (Fig. 10 en 11). Deze resultaten wijzen er op dat in de resistente variëteit een overgevoeligheidsreactie in de cortex opgetreden is waardoor verdere groei vanPlasmodiophora brassicae verhinderd werd.  相似文献   

19.
Samenvatting Bij de biologische beoordeling van dieldrin-residu's met graanklanders moeten de dieren ten minste 7 dagen bewaard worden tussen graankorrels bij een temperatuur van 20°C.Bij aaneengesloten residu's kieze men een looptijd, op de residu's van één uur, daar de verschillen tussen de residu's bij langere looptijd vervagen.Bij langere looptijden (20 uur) zijn de verschillen tussen aaneengesloten en druppelresidu's met een zelfde hoeveelheid toxicans per cm2 gering; bij korte looptijden van 1 en 3 uur zijn de verschillen tussen de diverse typen residu's groot. Voor de beoordeling van het type residu kieze men looptijden van 3 uur, voor bepaling van de activiteit van het residu moet men de klanders er ten minste 20 uur over laten lopen.Bij een niet te lange looptijd heeft men in de middelbare fout van het sterftecijfer voorts een maat voor de dichtheid van het druppelresidu.Dieldrin dringt niet binnen in de waslaag van de plant. Het vormt een kristallijn beslag, dat bij kamertemperatuur gedurende ten minste 24 dagen zijn werkzaamheid behoudt op glas, bladeren van Deense witte en van chinese kool.Summary Experiments were conducted to compare the effect of dieldrin films with dieldrin dropletresidues on the mortality of the grain weevil (Calandra granaria L.). It was shown that the time between exposure of the insects to the residues and the time of final reading must be at least 7 days. After the exposure the insects were kept at 20°C and given wheat.The differences in activity between dieldrin films and dropletresidues with the same amount of toxicans per cm2 are large when exposure time is one to three hours. At an exposure time of twenty hours differences are small. In experiments with different concentrations of insecticides in films the time of exposure must be one hour since a longer period decreases the differences between the rates.To test the density of the residues the time of exposure must be three hours. To estimate the activity of residues an exposure time of at least twenty hours is necessary. The mean error of the percentages kill of the observations in experiments with a short exposure time is a measure of the density of the dropletresidues.Dieldrin does not penetrate into the was layer of the plant. On glass and leaves of two different kinds of cabbage, the residues did not diminish in activity during 24 days.  相似文献   

20.
Tomatoes were grown in a greenhouse by nutrient film technique (NFT). They were inoculated withPhytophthora nicotianae either by direct inoculation of roots or by adding fungal spores to a container with recirculating nutrient solution. In the first case, the resulting epidemic seemed to be polycyclic, in the second case monocyclic. In both cases, inoculum freely circulated through the NFT system and was present in the nutrient solutions for at least 6 days after inoculation.Samenvatting Kastomaten werden gekweekt met behulp van voedingsfilmtechniek. Zij werden geinoculeerd metPhytophthora nicotianae hetzij door directe besmetting van wortels, hetzij door een sporensuspensie toe te voegen aan het voorraadvat met voedingsoplossing. In het eerste geval leek een polycyclische epidemie te volgen. In het tweede geval ontstond een monomcyclische epidemie. In beide gevallen werd schimmelinoculum door het gehele gotensysteem rondgepompt. Inoculum bleef gedurende tenminste 6 dagen na inoculatie aantoonbaar in de voedingsoplossing.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号