首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 46 毫秒
1.
Conclusies Uit bovenstaande oude gegevens maken we op, dat ziekten in boomen, en zeker in iepen, niet nieuw is. Ofschoon men het kwijnen en den dood der iepen aan verschillende oorzaken als gasvergiftiging en kevervraat wil toeschrijven, blijkt toch steeds, dat andere oorzaken wel vermoed, doch niet gevonden zijn geworden. Of men met de nu heerschende iepenziekte te doen heeft gehad, is nergens met zekerheid uit op te maken. Het doorDuhamel du Monceau beschreven beeld van een ziekte klopt niet geheel, met hetgeen de tegenwoordig heerschende iepenziekte ons te zien geeft; toch is vooral in het plotseling afsterven van zeer goed groeiende en betrekkelijk jonge, meest grootbladige boomen, eenige overeenkomst te vinden. Trouwens, de opzet van bovenstaand artikel is niet geweest erop te wijzen, dat de iepenziekte, zooals wij die kennen, wellicht reeds eerder is voorgekomen; ik wilde enkel doen zien, dat men in vroeger tijd zeker gelet heeft op ziekten in boomen en dat die boomziekten toen ook al heel wat moeilijkheden aan de betrokken autoriteiten opleverden. Tevens verschenen als Medeeeeling No. 60 van den Plantenziektenkundigen Dienst. Wanneer ick door't Haeghsche bos, Van mijn beroep een weynigh los, Of in de naeste velden dwael: Soo vind'ick eycken, boven kael, Doch elders groen en wel gestelt, Gelijck de gaefste van het velt. Dit vind' ick vremt, dies vraegh ick dan, Ja, vraegh hier gront, en reden van;Jacob Cats.Uit Hof-Gedachten, oft op't Gesichte van Boomen enz. op Sorghvliet (1651–1660).  相似文献   

2.
A standard test method for detecting viroids was designed, to be applied on imported plant material, for which a zero-tolerance exists in the Netherlands towards potato spindle tuber viroid (PSTV).Partial purification of nucleic acids after homogenizing leaf material with a Polytron homogenizer, followed by increasing the viroid concentration by inoculation of an intermediate tomato host, and complete purification of the small nucleic acids from the tops of these plants, followed by polyacrylamide gelectrophoretic analysis, proved successful. With this procedure, now used as a standard method, more samples could be handled than with other methods tested.Desalting by Sephadex filtration proved to be superior to dialysis. An attempt to develop a serological test for PSTV failed. Albinism, induced in PSTV-infected tomato plants by certain environmental conditions, was not of diagnostic value.
Samenvatting Voor het viroïde, dat de aardappelspindelknolziekte veroorzaakt (ASKV) geldt in Nederland een nultolerantie. Al het geïmporteerde aardappelmateriaal wordt daarom getoetst op het voorkomen van het viroïde. Voor dat doel is een betrouwbare en, zo mogelijk, ook snelle toets noodzakelijk, die niet alleen secundaire infecties maar ook jonge, primaire infecties kan aantonen.Een standaardmethode, die werd ontwikkeld, bleek zeer betrouwbaar, hoewel niet snel. Zij toont meer infecties aan dan snellere methoden die in het buitenland beschreven zijn. De toets omvat de volgende stappen: 2–5 g bladmateriaal wordt vermalen en op het homogenaat wordt een eenvoudige nucleïnezuurextractie en-concentratie toegepast. Dit preparaat wordt gebruikt om vier jonge tomatezaailingen te inoculeren. Door deze zaailingen 4 weken onder optimale omstandigheden te houden wordt het eventueel aanwezige viroïde vermeerderd. Geeft tenminste één van de tomateplanten symptomen, dan wordt het oorspronkelijke monster ziek verklaard. Vertoont geen van de vier tomateplanten symptomen dan wordt een nucleïnezuurextractie uitgevoerd van de topjes van deze planten. Kleine nucleïnezuurmoleculen worden geïsoleerd, geconcentreerd en tenslotte geanaliseerd met behulp van polyacrylamide gelelektroforese.Om overdracht van het ene naar het andere monster te voorkomen werd voor het vermalen gebruik gemaakt van verwisselbare schachten bij de Polytron homogenisator.Ontzouten van de nucleïnezuurextracten met Sephadexfiltratie gaf betere resultaten en was sneller uitvoerbaar dan dialyse.Pogingen om een specifiek antiserum tegen ASKV te maken zijn niet gelukt. Onder onze omstandigheden was het ook niet mogelijk om op een betrouwbare manier albinisme in geïnfecteerde planten te induceren als middel om infecties met ASKV op te sporen.
  相似文献   

3.
Samenvatting Inoculaties metStereum purpureum werden in september 1952 uitgevoerd bij pruimen (var. Czar), in totaal bij 52 takken. Periodiek werd daarna telkens één dezer takken afgesnedne en door terugisolatie getracht vast de stellen over welke afstand de schimmel in lengterichting door het hout van de tak was gegroeid. Het is gebleken, dat jaarlijks twee maal groestilstand kan optreden, ten eerste in de winter, wanneer de temperatuur beneden het minimum komt waarbij groei van de schimmel nog mogelijk is, en ten tweede gedurende een bepaalde periode in de zomer. Tijdens deze zomerperiode staat niet alleen de groei stil, maar is ook isolatie van de zwam uit het hout niet mogelijk. Deze zeer inactieve periode van de schimmel wordt niet direct door het temperatuurverloop bepaald, doch door de fysiologische toestand van de waardplant, die nog niet te veel onder de aantasting mag hebden geleden; in zeer zwaar aangetaste takken treedt zij niet op, zoals bleek in de zomer van 1954 toen de takken zwaar ziek en grotendeels reeds afgestorven waren. In werkelijkheid is deze inactieve zomerperiode van de schimmel dus een periode van verhoogde resistentie van de waardplant. Het is mogelijk, dat deze resistentieverhoging wordt veroorzaakt door bepaalde producten van de koolzuurassimilatie, die zich van de bladeren naar het hout begeven en in de loop van de zomer een concentratie bereiken hoog genoeg om de groei van de schimmel te beletten.Om de aangetaste gedeelten van het hout kunnen zich donkere zônes vormen, wanneer de groei van de schimmel gedurende zekere tijd heeft gestagneerd; deze hebben geen betekenis als barrière voor de schimmel.Enige conclusies van belang voor de practijk van de loodglansbestrijding kunnen uit deze waarnemingen worden getrokken.  相似文献   

4.
Samenvatting 1e De levenswijze vanCarpocapsa pomonella in appels werd voor ons land nagegaan. Daarbij bleken zich verschillen voor te doen ten opzichte van de gegevens, die uit de literatuur van andere landen bekend zijn. 2e De motjes verschijnen in het voorjaar gedurende een zeer lange periode. Een zwakke tweede generatie is experimenteel aangetoond en mogelijk komt zij ook in het vrij veld voor, voornamelijk in warme zomers en in de Zuidelijke deelen van ons land. Voor de practijk echter is zij van zeer geringe beteekenis. 3e De motjes zetten haar eieren op willekeurige plaatsen op de vruchten af en nog vaker op de bladeren. 4e De larven boren zich op willekeurige plaatsen door den zijkant van de vrucht in en veel minder vaak door den kelk. In verband hiermede wordt een bespuiting met loodarsenaat eerst ongeveer 4 à 5 weken na den bloei het meest doeltreffend geacht. 5e Onder vangbanden van geribd karton werden aanzienlijk meer rupsen gevangen dan onder die van jutezakken. Of de vangbanden hoog of laag worden aangelegd, schijnt voor ons land van minder beteekenis te zijn, al is het niet uitgesloten, dat men onder lage vangbanden iets meer vangt. 6e De sluipwespPristomerus vulnerator is voor ons land als larve-parasiet vastgesteld.  相似文献   

5.
To obtain virus-free material from plant species or cultivars which are vegetatively propagated and totally infected with virus, three methods were developed. Heat treatment (with hot water or hot air) resulting in an inactivation or an inhibition of the multiplication of the virus has been successful in several cases (a.o. sugar-cane, fruit trees). However, there are viruses which are not inactivated by heat; to obtain virus-free material from plants infected with such viruses the small tip meristems are isolated and cultivated on nutrient media because in several cases the tip meristem of systemically infected plants appeared to be virus-free. The possibilities of this method and the difficulties in composing suitable nutrient media for further shoot development and rooting are treated in detail. Because the tip meristem is very small (0.1 mm) the percentage of growing meristems is not always satisfactory. To increase this percentage a combination of heat treatment and meristem culture has been applied. This gives the possibility of using somewhat larger stem tips (1 mm) which grow better on the nutrient media and may still be virus-free. It always remains necessary to test the treated material for presence of virus. A list is given of crop plants from which virus-free stocks are obtained in The Netherlands and other countries.Samenvatting Directe chemische bestrijding van virussen in de plant is niet mogelijk zonder de gastheer te schaden. De verspreiding van virussen, die op andere wijze dan door vectoren worden overgebracht, kan evenmin door chemische middelen voorkomen worden. Daardoor kunnen soorten en cultivars, die uitsluitend vegetatief vermeerderd worden, volledig met virus besmet raken. Voor deze plantesoorten of cultivars zijn methoden ontwikkeld door middel waarvan virusvrij plantenmateriaal verkregen kan worden, nl. toepassing van warmte, van meristeemcultuur en van een combinatie van beide. Warmte kan worden toegepast op twee manieren nl. als warm water en als warme lucht. Bij de eerste wordt het zieke gewas behandeld en bij de tweede uit het behandelde gewas virusvrij vermeerderingsmateriaal geïsoleerd en opgekweekt. De eerste methode werd met succes toegepast op sereh-zieke suikerrietstekken; verscheidene fruitgewassen zijn door middel van warme lucht virusvrij gemaakt.Wanneer warmtebehandeling niet tot het gewenste resultaat leidt, kan men door middel van meristeemcultuur proberen virusvrije planten te verkrijgen. Het meristematisch weefsel aan de top blijkt nl. in vele gevallen geen virus te bevatten. Door deze topjes te isoleren en op een voedingsbodem over te brengen is het mogelijk een plant op te kweken, die geen virus bevat. Deze cultuur stelt hoge eisen aan de voedingsbodems; deze zijn voor de scheutvorming en de beworteling zeer verschillend en dikwijls voor elke plantesoort en cultivar ook. Door de plant vóór de isolatie van het topmeristeem een warmtebehandeling te laten ondergaan kan men de stengeltopjes iets groter nemen d.w.z. met twee bladprimordia; daardoor wordt de kans dat het geïsoleerde weefsel zich ook verder tot een plantje ontwikkelt groter. Het blijft altijd noodzakelijk om het behandelde of het opgekweekte materiaal op aanwezigheid van virus te toetsen. Van verscheidene gewassen worden met behulp van meristeemcultuur — al of niet in combinatie met warmtebehandeling — reeds grote hoeveelheden virusvrij materiaal gekweekt. Behalve praktisch belang heeft dit laatste ook grote betekenis voor het onderzoek naar de invloed van een bepaald virus op de produktie en de kwaliteit van een gewas. Plantesoorten en cultivars waarvan in Nederland en andere landen virusvrij materiaal verkregen is worden opgenoemd.Lecture held at the VIth Int. Congr. Plant Protection, Vienna, 30 aug.–6 sept. 1967  相似文献   

6.
Samenvatting Het aaltljePratylenchus penetrans kan bijdragen tot het optreden van herbeplantingsmoeilijkhenden bij kers op lichte grond. Op zwaardere gronden komt dit aaltje veelal niet in schadelijke aantallen voor; toch kunnen ook hier ernstige herbeplantingsmoeilijkheden optreden. Bodemmoeheidsverschijnselen bij meerjarige gewassen zijn meestal specifiek voor verwante soorten, bijv. voor steenrespectievelijk pitvruchten. In potproeven is het bestaan van deze specificiteit en van factoren die naast aaltjes verantwoordelijk zijn voor moeheidsverschijnselen bij appel en kers nog eens aangetoond.Op wortels van kersezaailingen, die geteeld waren op grond afkomstig uit een kerseboomgaard, werden chlamydosporen vanThielaviopsis basicola (Berk. & Br.) Ferr. gevonden. Met deze schimmel werden inoculatieproeven gedaan, waaruit duidelijk de pathogeniteit ten opzichte van kers bleek. Bovendien zijn er aanwijzingen dat de teelt van kers tot een toeneming van de besmettingsgraad van de grond leidt (tabel 1). Appel bleek resistent te zijn tegen de schimmel.Deze gegevens wijzen er op datT. basicola een rol speelt bij het herbeplantingsprobleem van kers. Nader onderzoek zal echter moeten uitwijzen hoe groot de betekenis van deze factor onder praktijkomstandigheden is.  相似文献   

7.
Summary Storage of antisera against plant viruses and leaf material from virus infected plants is simplified by application of freeze-drying. Dehydrated plant material is of great value for the removal of virus inhibiting substances by organic solvents. Several plant viruses are unaffected by this drying procedure.
Met een samenvatting: Enkele toepassingen van het drogen door sublimatie bij het virologische onderzoek
Samenvatting Biologische stoffen kunnen na drogen door sublimatie, zonder verlies aan activiteit, op eenvoudige wijze lange tijd bewaard worden. Goede resultaten werden geboekt bij het bewaren van verzadigde antisera tegen de volgende plantevirussen: X-virus, Y-virus, M-virus,Cucumis virus 1 st. Chr., tomaataspermyvirus, narcissemozaïekvirus, narcissegrijsvirus,Phaseolus virus 2, irisvirus en hyacintevirus. In tabel 1 wordt de invloed van enkele bewaartemperaturen en gassen op de serologische activiteit weergegeven. Uit deze resultaten blijkt een nadelige invloed van hogere bewaartemperaturen op de hoeveelheid antibodies. Vooral voor het diagnostische onderzoek is dit van groot belang.Ook voor het conserveren van bladmateriaal, al dan niet geïnfecteerd met plantevirus, opent deze methode belangrijke perspectieven. Niet alleen de antigeniteit maar ook het infectievermogen van Y-virus, ratelvirus enCucumis virus 1 st. Chr. uit gedroogd tabaksblad blijkt na 9 maanden bewaren bij 7 °C nog grotendeels aanwezig te zijn. Bij deze experimenten werd While Burley tabak geïnfecteerd met een suspensie die verkregen wordt door gedroogd blad fijn te wrijven met 9 delen fosfaatbuffer pH 7,0. Nader onderzoek zal moeten leren in hoeverre het infectievermogen ook kwantitatief onaangetast blijft.Gedroogd materiaal is van belang voor het verwijderen van verbindingen die remmend werken op eigenschappen van een virus.Vaughan (1956) gebruikte extractie met alcohol voor de verwijdering van tanninen, terwijlRozendaal & van Slogteren (1958) bij de zuivering van S- en M-virus voor antiserumbereiding een extractie met chloroform, aceton en ether toepasten. Deze methode bleek ook goede resultaten op te leveren bij de bereiding van antisera tegen: X-virus, Y-virus, narcissemozaïek en narcissegrijsvirus, hyacintevirus, irisvirus,Cucumis virus 1 st. Chr. en tomaataspermyvirus.
  相似文献   

8.
A model is constructed to simulate the population dynamics of the potato cyst-nematode,Globodera pallida, and its effect on the growth of the potato. Parameters and rate variables are estimated from published data, and a preliminary evaluation is performed. Despite its simplicity, the model can provide realistic predictions of the real system's behaviour: the predicted relation between initial nematode density and the annual multiplication rate, and the effect of nematode density on tuber yield, are simulated well; the effects of early harvesting are similar to those described in the literature; and the predicted seasonal changes in population structure are in reasonable agreement with field observations. The weaknesses and potentials of the model, and of the dynamic simulation approach, are discussed.Samenvatting On dit moment vindt bestrijding van het aardappelcysteaaltje,Globodera rostochiensis enG. pallida voornamelijk plaats m.b.v. nematiciden, resistente rassen en vruchtwisseling. In Nederland worden deze drie bestrijdingswijzen gecombineerd in een stelsel van strakke voorschriften die wettelijk zijn vastgelegd. Problemen met resistentie en teruglopende effectiviteit in de bestrijding maken de ontwikkeling van een flexibele aanpak noodzakelijk. Teneinde deze regeling te ontwikkelen is het nodig te beschikken over een inzicht in de populatiedynamica van het aardappelcysteaaltje en de gevolgen van hoge dichtheden voor de opbrengst. Op grond van literatuurgegevens en niet gepubliceerde experimentele gegevens van diverse onderzoekers is een model geconstrueerd waarmee het populatieverloop kan worden berekend en waarmee de schade aan het gewas kan worden geschat.Vele relaties in dit model berusten op voorlopige schattingen, omdat nadere kwantitatieve gegevens ontbreken. Niettemin zijn de uitkomsten van het eenvoudige model zodanig, dat voorspellingen met het model mogelijk lijken. Zowel de relatie tussen initiële nematodendichtheid en de jaarlijkse vermenigvuldigingssnelheid, als het effect van de nematodendichtheid op de knolopbrengst worden goed gesimuleerd. Ook het effect van vroeg oogsten en de veranderingen in aantallen gedurende het seizoen worden goed gesimuleerd.Hoewel het model redelijke uitkomsten geeft en daarmee bruikbaar lijkt voor voorspelling en gevoeligheidsanalyse zijn er nog een aantal punten die verbetering behoeven. Zo dient het groeimodel voor de aardappel te worden aangevuld met een waterbalans, opdat situaties waarin watertekort optreedt goed kunnen worden behandeld. Voorts dient nauwkeuriger informatie over de fysiologische effecten van de nematoden op wortelactiviteit te worden geïntroduceerd. Deze verbeteringen vergen een goede synthese tussen voortgaande modelbouw en experimenteel werk. De resultaten van het nu geconstrueerde model tonen reeds aan hoe vruchtbaar deze samenwerking kan zijn.  相似文献   

9.
Samenvatting De beste bestrijding van het slamozaïek zou de teelt van resistente rassen zijn. Resistentie tegen dit virus is echter niet bekend. Omdat besmetting steeds via het zaad plaats vindt, sla in Nederland niet als wintergewas wordt geteeld en onkruiden als besmettingsbron geen rol spelen blijft alleen de mogelijkheid over om uitsluitend virusvrij zaaizaad te gebruiken.Ruimtelijke isolatie van zaadvelden is in West-Europa om technische redenen niet zo goed uitvoerbaar als in de Verenigde Staten. Het zou daarom belangrijk zijn, indien er slarassen beschikbaar waren, waarbij geen virusoverdracht via het zaad plaats vindt. Een uitgangspunt om dit te bereiken zou het kruisen zijn met wilde sla (Lactuca serriola L.), die volgensWelch et al. (1953) deze eigenschap zou bezitten.Om na te gaan of deze mededeling juist was, werd van 28 herkomsten vanLactuca serriola een vijftal planten met slamozaïekvirus geïnoculeerd en van de zieke planten werd het zaad afzonderlijk geoogst. Van iedere plant werden zo mogelijk 500 zaailingen uitgeplant. Uit tabel 1 blijkt, dat bij alle herkomsten het virus via zaad wordt overgebracht. het heeft dus in het geheel geen zinLactuca serriola als uitgangsmateriaal voor kruisingswerk te gebruiken, met als doel virusoverdracht via het zaad te voorkomen.

Gedetacheerd bij het Proefstation voor de Groenteteelt in de Volle Grond in Nederland, Alkmaar.  相似文献   

10.
Samenvatting Beschreven worden een, in ons land bij tabaksbladeren voor ’t eerst waargenomen, ziektebeeld en de onderzoekingen die leidden tot de determinatie van de onbekende bacterieele verwekker ervan. Deze blijkt verwant te zijn metErwinia aroideae, die een natrot veroorzaakt in bol, stengel en bladstelen vanZantedeschia aethiopica (Calla), e.a. Er zijn echter voldoende termen aanwezig om de nieuwe bacterie als een afzonderlijke species te beschouwen. De naamErwinia ni cotianae wordt gegeven. Het door deze bacterie veroorzaakte ziektebeeld wordt „natrot der tabak” genoemd. Of gehele planten door de werking vanErw. nicotianae te gronde kunnen gaan, kon nog niet met zekerheid worden uitgemaakt. In een volgende mededeling zal hierover misschien iets naders gezegd kunnen worden. Voorlopige mededeling over een nog niet eerder beschreven bacterieziekte der Tabak  相似文献   

11.
Samenvatting 1. Een methode werd vastgesteld door middel van cultuursoorten om de uitbreidingsvatbaarheid van aardappelknollen voorPhytophthora infestans te bepalen. Het doel is deze methode op nieuwe soorten toe te passen. Er werd gewerkt bij 10° C, de verschillen tusschen de cultuursoorten zijn dan grooter en beter in maten vast te leggen dan bij optimale temperatuur. 2. De tijdsduur, die verloopt tusschen het doorsnijden van de knollen, 5 dagen na de inoculatie, en het optreden van luchtmycelium werd als norm gebruikt. Deze werd in cijfers omgezet en vergeleken met de vatbaarheidscijfers van de Nederlandsche rassenlijst. 3. Drie verschillende typen van necrose, tengevolge van aantasting door de parasiet, werden onderscheiden. 4. In het algemeen is het naveleinde vatbaarder dan de top. 5. Twee isolaties van de schimmel werden gebruikt, die in virulentie verschilden, dit wijst eventueel op het bestaan van verschillende physiologische rassen. Door gebrek aan een goed testsortiment is het nauwkeurig vaststellen hiervan niet mogelijk. 6. De vari?teit, waarop de schimmel gegroeid is, heeft invloed op de zwermsporenontwikkeling. Deze directe werking van de voeding op sterkte en virulentie van het inoculatiemateriaal moet niet verward worden met dezelfde eigenschappen eigen aan een bepaalde Phytophthora-stam.
Method for the determination of the susceptibility of potato tubers to late blight

Laboratorium voor Mycologie en Aardappelonderzoek.  相似文献   

12.
Summary The comparative efficacy of a number of fungicides was tested on the conidia ofGloeosporium fructigenum Berk. f.chromogenum Gorter, the cause of olive anthracnose in South Africa. The tests were based on the slide-germination technique recommended by the American Phytopathological Society and modified to suit local conditions. It was necessary to use a stimulant to encourage germination.The tests showed that cuprous oxide was slightly better than Bordeaux mixture but that copper oxychloride and zineb were not as good. Captan and dichlone were appreciably more effective than Bordeaux mixture. Ferbam was the most effective of all the fungicides tested.Samenvatting Wegens de moeilijkheden welke bij praktijkproeven voor het gelijktijdig vergelijken van een aantal fungicide spuitmiddelen in plaatselijke boomgaarden van olijen ondervonden worden, werd de doeltreffendheid van enkele nieuwere koper- en organische schimmeldodende preparaten voor het bestrijden vanGloeosporium fructigenum Berk. fchromogenum Gorter, de oorzaak van de olijf-anthracnose in Zuid-Afrika, in sporekiemingsproeven bestudeerd.De gevolgde techniek was met enkele wijzigingen gebaseerd op een door de Amerikaanse Fytopathologische Vereniging aanbevolen methode. In plaats van gewone objectglazen werden echter vierkante glasplaatjes gebruikt, waarop naast elkaar drie objectglaasjes, elk van twee uithollingen voorzien, met canadabalsem vastgekleefd waren. Om van een goede en gelijkmatige ontkieming van de sporen verzekerd te zijn, was het noodzakelijk een stimulans toe te voegen, waarvoor een oplossing werd gekozen die voorGlomerella cingulata doeltreffend was bevonden. Waarnemingen over de ontkieming werden na een tijdsduur van acht uren verricht om te voorkomen dat de vorming van secundaire sporen het kiemingsbeeld vertroebelden.Drie koperpreparaten en vijf organische fungiciden werden aan de toets onderworpen. De verkregen resultaten zijn af te lezen uit tabel 1. Hoewel het verschil in reactie tussen de drie koperverbindingen gering is, werd er toch een duidelijke aanwijzing gevonden, dat cupro-oxide iets sterker en koper-oxychloride iets zwakker op de sporen inwerkt dan Bordeauxse pap. Bij de dithiocarbamaten deden zich echter opvallender verschillen voor. Zo bleek ferbam een uiterst effectief middel om de sporekieming bijG. fructigenum f.chromogenum te onderdrukken en is het zelfs het meest toxische van alle onderzochte preparaten. De maneb- en zineb-preparaten waren veel minder effectief; zineb reageerde zelfs zwakker dan Bordeauxse pap. Captan en dichlone daarentegen onderdrukten de kieming weer veel sterker dan Bordeauxse pap, maar niet zo effectief als ferbam.Van de onderzochte preparaten komen dus alleen ferbam, captan en dichlone in aanmerking voor verdere praktijkproeven om de anthracnose van olijven te bestrijden.  相似文献   

13.
Resumé en Conclusies De proefveldresultaten in Zeeland over 1935 en 1936 geven o.i. duidelijk aan, dat er een verband bestaat tusschen het voorkomen van kwade harten en het in onvoldoende mate aanwezig zijn van mangaan in den bodem.Deze conclusie kan mede gebaseerd zijn op de proeven van DrLöhnis, DrPethybridge en IrKoopman, terwijl het verkregen resultaat met de dubbele hoeveelheid MnSO4 ook een goede aanwijzing geeft, dat hier inderdaad gesproken moet worden van Mn-gebrek.(Uit een afschrift van een artikel van IrC. Koopman, ons welwillend toegezonden, blijkt, dat ook daar in 1936 goede resultaten met MnSO4 zijn verkregen).Uiteraard gaat het probleem zich daardoor bewegen in de richting van de bemestingsleer.In de tweede plaats is in 1935 nogmaals bevestigd, hetgeen ook in onze onderzoekingen in 1934 reeds tot uiting was gekomen, dat de schokkerrassen niet alle even gevoelig zijn voor kwade harten. Zelka is het minst gevoelig, daarna volgt Mansholts, terwijl Jumboka zeer gevoelig is.De genomen rijenafstandsproef heeft in 1935 geen resultaten opgeleverd.De resultaten van de proeven met het toedienen van MnSO4 op twee verschillende tijdstippen hebben duidelijk doen zien dat de  相似文献   

14.
In the root rot complex in crocus, three different causes have been identified. Under conditions prevailing in The Netherlands, free-living nematodes (Pratylenchus penetrans andP. pratensis) seem to be of minor importance. The present study has shown that roots are incidentally invaded byStromatinia gladioli; the corms and leaf-sheaths appear to be less susceptible to this pathogen. Crocus is often planted in soil known to be contaminated by this fungus. It is not clear why root rot can only occasionally be ascribed to this cause. Further results indicate thatPythium spp. play a major part in the development of root rot.Samenvatting Minstens drie pathogenen kunnen aanleiding geven tot de vorming van wortelrot in krokussen. Slootweg noemt in dit verbandPratylenchus penetrans enP. pratensis; onder de cultuuromstandigheden in Nederland, waar veel gronden gebruikt voor de krokuscultuur regelmatig worden ontsmet met nematiciden (dichloorpropaan/dichloorpropeen of metam-natrium), speelt deze oorzaak een ondergeschikte rol.Door middel van inoculatieproeven werd aangetoond datStromatinia gladioli, de verwekker van het droogrot in gladiolen, de wortels van krokussen ernstig kan aantasten (Fig. 1). De knollen en bladscheden blijken veel minder vatbaar te zijn dan de wortels. In de praktijk worden krokussen dikwijls geplant op grond, die door intensieve teelt van galdiolen ernstig besmet is geraakt door deze schimmel. Het is nog niet duidelijk waarom slechts in enkele gevallen van wortelrot een verband metS. gladioli kon worden aangetoond. Mogelijk wordt in een later stadium (wanneer bovengronds symptomen worden waargenomen) de aantasting in de wortels gemakkelijk gemaskeerd door opvallender beelden veroorzaakt doorPythium.Nader onderzoek wees uit, dat nog niet nader gedetermineerde schimmels uit het geslachtPythium ook wortelrot tot stand kunnen brengen (Fig. 2). Ernstige schade in de praktijk komt meestal door deze oorzaak tot stand.  相似文献   

15.
In field trials on fumigated sandy soil planted with stock of Fire King lilies lightly infested withPratylenchus penetrans, nematode control with aldicarb did not influence growth and yield of the lilies in the first growing season, perhaps because of the low initial number of nematodes. In the second season, however, a clear relation appeared between yield and nematode control by aldicarb.In such a biennial crop, yields after aldicarb treatment at planting were almost as good as after treatment in both years, 3 kg aldicarb a.i./ha (1.6 mmol.m–2) being optimum.Samenvatting Bij de bestrijding van wortellesieaaltjes moet niet alleen rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige aaltjes maar ook met die in de wortels van het plantgoed. Aan de wortels van het plantgoed is de aanwezigheid van deze aaltjes niet altijd duidelijk te zien. In als goed gekwalificeerd plantmateriaal van de leliecultivar Fire King werden gemiddeld 15Pratylenchus penetrans per bol gevonden en in slecht plantgoed 9.De aaltjes in de grond kunnen effectief worden bestreden door toepassing van grondontsmetting met een aaltjesdodend middel. In een tweejarige teelt van licht besmet plantmateriaal is dit echter onvoldoende om schade te voorkomen. Dit bleek uit een proef met Fire King in vooraf ontsmette zandgrond op de proeftuin Ens. In het tweede jaar was de groei van de lelies na toepassing van aldicarb ongeveer drie maal beter dan zonder dit middel. In de wortels van de onbehandelde lelies werden ongeveer twintig keer zoveel wortellesieaaltjes gevonden als in die van de behandelde planten.Om dit tweedejaarseffect nader te analyseren en de toepassing van aldicarb beter te preciseren werd het onderzoek op de proeftuin in 1975 en 1976 voortgezet, waarbij vooral aandacht werd besteed aan de dosering en de toedieningswijze van aldicarb in de vorm van Temik 10 G.Uit het pouplatieverloop van de wortellesieaaltjes gedurende de tweejarige teelt (Fig. 3) kan worden afgeleid dat pas merkbare schade optreedt bij meer dan 300P. penetrans per 10 g wortels en meer dan 20P. penetrans per 100 ml grond in mei, wanneer de ontwikkeling van de stengelwortels plaats vindt. De gevonden besmettingen blijven in het eerste jaar in alle objekten beneden deze schadegrens en komen in het tweede jaar daarboven in de objekten waar minder dan 3 kg aldicarb a.i./ha (1,6 mmol.m–2) is toegediend in het eerste jaar. Dit is in overeenstemming met de opbrengstresultaten (Tabel 2).Uit het verband tussen de toegediende hoeveelheid aldicarb en de relatieve opbrengst blijkt eveneens dat een hogere dosering dan 1,6 mmol.m–2 nog slechts weinig effectiever is en mogelijk zelfs groeiremmend kan werken. Het maakt daarbij weinig verschil of de toediening plaats vindt bij het planten in de vore of kort voor de opkomst van de lelies in de rug (Tabel 1). Uit praktische overwegingen moet de voorkeur worden gegeven aan de toediening in de plantvoor.De toediening van aldicarb in beide jaren had slechts een geringe produktieverhogend effect boven toediening uitsluitend in het eerste jaar (Tabel 2). Blijkbaar is de effectiviteit van dit nematicide veel groter tegen de lichte aanvangsbesmetting met aaltjes in de wortels van het plantgoed dan wanneer het in de rug wordt toegediend aan de veel hogere, verspreide besmetting aan het begin van het tweede jaar.Wat betreft de bewortelingskwaliteit van de bollen valt het op (Tabel 3) dat ook hogere doseringen dan 1,6 mmol.m–2 nog verbetering geven en dat toediening in beide jaren een betere bewortelingskwaliteit geeft dan wanneer alleen in het eerste jaar aldicarb wordt toegediend. Het nematicide aldicarb heeft slechts een werkingsduur van 1 à 2 maanden, zodat de aaltjes zich later in het seizoen weer sterk kunnen vermeerderen waardoor de kwaliteit van de wortels snel kan teruglopen. Om een betere bewortelingskwaliteit te bereiken wordt dan ook een veel effectievere bestrijding van de wortellesieaaltjes gevraagd dan voor het veiligstellen van de groei en de opbrengst van lelies.Aangezien de bolwortels van ondergeschikte betekenis zijn voor de groei en de opbrengst van deze lelies lijkt het niet verantwoord hogere doseringen dan 1,6 mmol.m–2 toe te passen.  相似文献   

16.
Samenvatting Naar aanleiding van literatuurgegevens werd de invloed van koper en zink op het optreden van aardappelschurft nagegaan. Daarbij werd gebruik gemaakt van een mengsel van zilverzand en perlite, beide zinkvrije materialen, terwijl koper alleen in perlite aangetoond kon worden in een hoeveelheid van 1 ppm. Een schurftisolatie van het IPO werd door deze kunstmatige grond gemengd. Een bepaalde hoeveelheid van beide metalen werd a1 of niet eens per week met de voedingsvloeistof gegeven.Aan het einde van de potproef werden door middel van de verdunningsmethode de aantallen S.scabies in de potten bepaald. De resultaten van de proef zijn in tabel 1 weergegeven.De invloed van zink was niet belangrijk; koper gaf daarentegen een duidelijke reductie van de schurftaantasting, maar tevens bij hoge concentratie een slechte wortelontwikkeling. Gezien de dichtheid van het organisme in het substraat is er sprake van een directe invloed van het koper op het pathogeen.Het resultaat van deze proef maakt het waard om koper op grotere schaal als schurftbestrijdingsmiddel te beproeven. Het fytotoxisch effect kan daarbij misschien vermeden worden door het enige tijd v66r het planten toe te passen.  相似文献   

17.
Samenvatting Aangetoond werd datPetunia hybrida systemisch kan worden geïnfecteerd met het tomato golden mosaic virus (TGMV), een virus dat behoort tot de groep van de geminivirussen. Mechanische inoculatie van petuniaplanten met TGMV gaf in de systemisch geïnfecteerde bladeren symptomen, die eerder in een aantal andere Solanaceae waren waargenomen. Daar in eerdere proeven petunia niet met TGMV kon worden geïnfecteerd en DNA-replicatie en symptoomontwikkeling wel optrad in, voor de beide genomen van het virus, transgene planten, werd gesuggereerd dat het hier een geval betrof van uitbreiding van de waardplantenreeks.De hier gepresenteerde resultaten kunnen echter tot andere conclusies leiden. Het is namelijk mogelijk, dat bepaalde F1-hybriden van petunia resistenter zijn tegen het virus. Verschillen in de symptoomontwikkeling zijn echter ook niet uit te sluiten en zouden veroorzaakt kunnen worden door premunitie als gevolg van de aanwezigheid van het manteleiwit in opnieuw geïnfecteerde cellen.  相似文献   

18.
Present conditions of high inputs and narrow rotations render the importance of vesicular-arbuscular mycorrhiza (VAM) in arable farming in the Netherlands rather low. Changes expected in the near future under the influence of economic pressures and environmental problems may change this situation. This is discussed in the light of some such expected changes in Dutch arable farming.De huidige Nederlandse akkerbouw is zeer intensief. Ze heeft in het algemeen een nauwe rotatie met slechts enkele gewassen (aardappelen, granen en suikerbieten) en een ruime toepassing van kunstmest en bestrijdingsmiddelen. Het is te verwachten dat er onder invloed van toenemende problemen met het milieu, afnemende bodemproduktiviteit en lagere prijzen voor nu geteelde gewassen ten gevolge van overschotten een tendens zal zijn in de richting van een meer geïntegreerde landbouw. In de bestaande akkerbouw werken zowel hoge kunstmestgiften (met name N en P) en bestrijdingsmiddelen negatief op VAM-vorming. Naarmate het gebruik van kunstmest en bestrijdingsmiddelen in de nabije toekomst wellicht zal verminderen, kan worden verwacht dat zowel de aanwezigheid als het belang van VAM in de nederlandse landbouw zal toenemen. Het laatste zal vooral het geval zijn indien de vruchtwisseling wordt verruimd met de teelt van andere gewassen (zoals vlinderbloemigen) met een hogere VAM-afhankelijkheid dan die van het huidige gewasassortiment. Het zou zeer verstandig zijn zich reeds nu te beraden over vormen van bedrijfsvoering die VAM zoveel mogelijk stimuleren en daardoor meer profijt trekken van de door deze symbiose geboden voordelen.  相似文献   

19.
Pyrazophos-resistant strains ofPyricularia oryzae were isolated from sectors in colonies of the fungus on a pyrazophos-containing agar medium. In contrast to the wild-type strain, resistant strains did not metabolize pyrazophos (Afugan, Curamil) into its phosphate analogue and 2-hydroxy-5-methyl-6-ethoxycarbonylpyrazolo(1,5-a)pyrimidine (PP), which is regarded as the fungitoxic principle of pyrazophos. Resistant strains possessed a slightly increased sensitivity to PP. These data indicate that the mechanism of resistance to pyrazophos is not related to a change of the target sites of PP, but rather with inability to convert pyrazophos into PP. The pyrazophos-resistant strains displayed cross-resistance to the organophosphorus fungicides EBP (Kitazin) and edifenphos (Hinosan). The mechanism of cross-resistance involved is not understood.Samenvatting Pyrazofos-resistente stammen vanPyricularia oryzae werden geïsoleerd van sectoren in kolonies op een pyrazofos-houdend medium. In tegenstelling tot de wild-stam zetten deze resistente stammen pyrazofos (Afugan, Curamil) niet om in zijn fosfaat-analoog en 2-hydroxy-5-methyl-6-ethoxycarbonylpyrazolo(1,5-a)pyrimidine (PP), dat als het fungitoxische principe van pyrazofos wordt beschouwd. De gevoeligheid van de resistente stammen voor PP was iets hoger dan die van de wild-stam. Deze gegevens wijzen er op dat het resistantie-mechanisme geen verband houdt met een verandering van de aangrijpingsplaatsen van PP, maar met het overmogen om pyrazofos in PP om te zetten. De pyrazofos-resistente stammen vertoonden kruisresistentie met andere organische fosforfungiciden als EBP (Kitazin) en edifenfos (Hinosan). Een verklaring voor deze kruisresistentie kan nog niet gegeven worden.  相似文献   

20.
Summary The blueing of tulip bulbs is a physiological disease resembling in some ways physiological diseases of other plants. Recent experiments indicate that sunlight influences blueing. By shading the plants the extent of the disease was considerably reduced or even eliminated. The influence of light was found to apply only during a certain period of the season, the most susceptible period being in the last week of April and the first two weeks of May.A hypothesis has been developed concerning the origin of the necrotic spots in the bulb, which may also hold good for toppling of tulips. It is assumed that cell sap, possibly together with sugars, are excreted from the cell into the intercellular spaces of the parenchymatous tissue, thus bringing about a necrosis.Samevatting Het blauwgroeien van tulpebollen is een fysiologische ziekte, die in bepaalde opzichten overeenkomst vertoont met fysiologische ziekten bij andere gewassen.Nadat vroeger werd aangetoond, dat er een duidelijke correlatie bestaat tussen de bolgrootte en het percentage zieke bollen en dat de groei van de bol waarschijnlijk verband houdt met de ziekte (fig. 4), is door recente veldproeven duidelijk geworden dat het zonlicht of de straling een grote invloed op het blauwgroeien heeft. De verspreiding van de zieke bollen in de bedden op het veld is niet willekeurig. Er is een duidelijk randeffect waar te nemen, d.w.z. dat de bollen in de regels aan de padkant verhoudingsgewijs een groter aantal zieke bollen hebben dan de bollen in de regels midden in de bedden (zie fig. 1–3). Dit randeffect werd in hoofdzaak toegeschreven aan de werking van het zonlicht. Door het gewas te beschaduwen met een scherm van plastic horregaas (lichtabsorptie ongeveer 50%) of van jute doek (lichtabsorptie ongeveer 75%) kon de ziekte sterk worden verminderd of zelfs geheel worden geëlimineerd. Door periodiek te schermen kon in veldproeven een bij uitstek gevoelige periode, wat de lichtinvloed betreft, worden aangetoond. Deze periode viel ongeveer in de laatste week van april en in de eerste twee weken van mei (fig. 3). Het afschermen van het gewas tijdens de gevoelige periode zou met het oop op de ziekte het bruikbare deel van de geoogste bollen aanzienlijk vergroten (fig. 6). Het bolgewicht wordt door deze periodieke afscherming slechts matig ongunstig beïnvloed. Of deze maatregel met het oog op de kosten ook economisch verantwoord is, valt te betwijfelen.Behalve het feit dat het licht effect zal hebben op de groei en de grootte van de bol en daarmede het ziektepercentage zal beïnvloeden, kon worden aangetoond dat het licht of de straling een zeer specifieke werking op de ziekte heeft (zie fig. 5). Welke werking het zonlicht of de straling heeft, is niet geanalyseerd. In de discussie zijn over het ontstaan van de necrotische plekken inde bol suggesties gedaan, die echter bij gebrek aan nadere gegevens een speculatief karakter dragen. Als basis voor verder onderzoek wordt aangenomen, dat analoog aan wat zich bij het kiepen van tulpen voordoet, een excretie van vloeistof celinhoud) in de intercellulaire ruimten van het parenchymweefsel plaats heeft, die een necrose zou veroorzaken.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号