首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 31 毫秒
1.
Tomatoes grown in plastic houses in Crete have been inspected since 1980 for virus diseases. Plants with virus-like symptoms were checked by sap inoculation to test plants and the isolated viruses were identified by host reaction and serology. The most common viruses were, in order of frequency, tomato mosaic virus (ToMV), potato virus X, tomato bushy stunt virus (TBSV), potato virus Y and cucumber mosaic virus. The large use of ToMV-resistant cultivars reduces gradually the importance of ToMV while TBSV tends to become a serious problem of tomato in Crete.Samenvatting Van 1980–1984 werden op Kreta de in plasticfolie-kassen geteelde tomaten geïnventariseerd op de aanwezigheid van virussen. Verdachte plante werden door sapinoculatie op toetsplanten onderzocht. De daarbij geïsoleerde virussen werden daarna via de symptomen op de waardplanten en serologisch geïdentificeerd. In volgorde van belangrijkheid werden de volgende virussen het meest aangetroffen: tomatemozaïekvirus, aardappelvirus X, tomatedwerggroeivirus, aardappel Y virus en komkommermozaïekvirus, De laatste jaren is door de toenemende teelt van tomaterassen met resistentie tegen tomatemozaïekvirus het belang van dit virus sterk verminderd, terwijl het tomatedwerggroeivirus een steeds ernstiger probleem lijkt te worden.  相似文献   

2.
A number ofCapsicum accessions including nine species were tested for resistance to TMV based on hypersensitivity. The tobacco strain MA and the tomato strain SPS, which were both isolated from tomato, and two pathogenically distinct pepper strains P 11 and P 8, were used. Of the 73Capsicum accessions tested 58 were resistant to MA and SPS, 31 were resistant to P 11 and five were resistant to P 8.Samenvatting Om verschillen in pathogeniteit tussen twee in Nederland voorkomende paprikastammen van het TMV nader vast te stellen, werd een aantalCapsicum-herkomsten, waaronder negen soorten, op resistentie getoetst. Hierbij werden de representatieve paprika-isolaten P 11 en P 8 vergeleken met de uit tomaat afkomstige isolaten MA en SPS als vertegenwoordigers van respectievelijk de tabaks- en tomatestam van het TMV. Bij het beoordelen van de symptomen duidden lokale, necrotische vlekken en afvallen van geïnoculeerde bladeren op resistentie, systemische necrosen of mozaïeksymptomen op vatbaarheid. In deze symptomen kwamen tussen de gebruikte stammen verschillen in virulentie tot uitdrukking. Er werden echter vooral verschillen in agressiviteit waargenomen met betrekking tot zowel afzonderlijke, voor resistentie uitsplitsende,Capsicum-herkomsten als het totale aantal getoetste herkomsten. Van de ruim 73 herkomsten waren er 58 resistent tegen MA en SPS, 31 daarvan tegen P 11, maar slechts vijf daarvan tegen P 8. Deze resistentie tegen P 8 werd gevonden inC. chinense.  相似文献   

3.
Samenvatting Aangetoond werd datPetunia hybrida systemisch kan worden geïnfecteerd met het tomato golden mosaic virus (TGMV), een virus dat behoort tot de groep van de geminivirussen. Mechanische inoculatie van petuniaplanten met TGMV gaf in de systemisch geïnfecteerde bladeren symptomen, die eerder in een aantal andere Solanaceae waren waargenomen. Daar in eerdere proeven petunia niet met TGMV kon worden geïnfecteerd en DNA-replicatie en symptoomontwikkeling wel optrad in, voor de beide genomen van het virus, transgene planten, werd gesuggereerd dat het hier een geval betrof van uitbreiding van de waardplantenreeks.De hier gepresenteerde resultaten kunnen echter tot andere conclusies leiden. Het is namelijk mogelijk, dat bepaalde F1-hybriden van petunia resistenter zijn tegen het virus. Verschillen in de symptoomontwikkeling zijn echter ook niet uit te sluiten en zouden veroorzaakt kunnen worden door premunitie als gevolg van de aanwezigheid van het manteleiwit in opnieuw geïnfecteerde cellen.  相似文献   

4.
Beet yellows virus can be detected in leaf extracts of infected sugarbeet plants by ELISA. The use of discs was studied and proved to be a valuable and qualitatively reliable method. Leaf material could be stored at 4o or 22°C for at least six days without affecting the detection of this virus by ELISA. A dramatic decrease in ELISA values was found when leaf extracts were frozen.In an analysis of the distribution of virus over the plant it was found that young leaves present at the moment of infection and those which had still to develop after infection will contain virus. Symptoms produced by systemic virus invasion occur on the oldest leaves containing virus.Samenvatting Het bietevergelingsvirus kan op betrouwbare wijze met de ELISA methode in geïnfecteerde bieteplanten worden aangetoond. Een aanzienlijke vereenvoudiging van de procedure kan worden bereikt met de zogenaamde disc-method, waarbij intacte ponsstukjes in de putjes van de ELISA-plaat worden geïncubeerd. Hierbij komt voldoende virus uit de ponsstukjes voor ELISA vrij. Bladmateriaal kon op verschillende wijzen bewaard worden zonder dat de mogelijkheid om het virus aan te tonen achteruitging. Met bladextracten die ingevroren waren, werden echter slechte resultaten verkregen.In een analyse naar de verdeling van het virus over het loof bleek het virus voor te komen in de geïnoculeerde bladeren, in die bladeren die op het tijdstip van inoculatie minder dan de helft van hun uiteindelijke lengte bereikt hadden en in de bladeren die nog moesten verschijnen. De symptomen ontwikkelden zich op de oudste systemisch geïnfecteerde bladeren.  相似文献   

5.
The relationship between lettuce (Lactuca sativa) andMyzus persicae is influenced by internal and external factors. For the improvement of screening methods and the evaluation of the resistances found, a better knowledge of these factors is wanted.In five experiments the influence of plant age on resistance level was investigated for a partially resistant and a susceptible cultivar. Criteria for resistance were: remaining percentage of aphids (RPA), aphid developmental rate, insect biomass, and larvae production.It appeared that the aphids developed faster and grew better on older plants compared with younger plants, resulting in a decrease of overall level of resistance. The absolute differences between the susceptible and the resistant genotype for parameters such as biomass increased if plants were older and aphids were allowed to utilize all parts of the plant. It is concluded that with older plants (plant age e.g. 30–40 days) a better discriminative selection can be carried out.Samenvatting De relatie tussen sla enMyzus persicae wordt door zowel interne als externe factoren beïnvloed. Voor de verbetering van toetsmethoden en voor de evaluatie van gevonden resistenties, is meer kennis omtrent deze factoren noodzakelijk.In vijf proeven (I–V) werd de invloed van leeftijd van de plant op het resistentieniveau onderzocht bij een partiëel resistent en een vatbaar ras. Criteria voor resistentie waren: overblijvend percentage luizen 7 dagen na inoculatie, ontwikkelingssnelheid van de luizen, de insekt-biomassa en de larvenproduktie.Het bleek dat de groei en de ontwikkeling van de luizen op oudere planten beter was dan op jongere. Dit resulteerde in een afname van het resistentieniveau bij zowel het partiëel resistente als het vatbare genotype. De absolute verschillen tussen het vatbare en het resistente genotype voor bepaalde eigenschappen zoals biomassa namen echter toe naarmate planten ouder waren in de experimenten IV en V waarbij de luizen toegestaan was zich op alle delen (bladeren en stengel) van de planten te vestigen. Op basis van deze toegenomen absolute verschillen tussen resistente en vatbare planten is het dus beter om bij oudere planten (bijv. 30–40 dagen oud) op resistentie te selecteren.  相似文献   

6.
The immunogold-silver staining technique was developed for the light microscopical localization of viral antigen in plant tissue. Semi-thin sections of LR White-embedded plant tissue were immunologically labelled with primary antiserum and protein A-gold. Individual gold particles were covered with a silver precipitate using a physical developer. This precipitate could be seen as black spots in a conventional light microscope with brightfield and as brilliant white spots with darkfield illumination. Maximal sensitivity and low background was obtained when immunogold-labelled sections were fixed in glutaraldehyde prior to silver enhancement. Simultaneous observation of the silver coated gold label and cell morphology was achieved by epipolarization microscopy. Using this technique cowpea chlorotic mottle virus coat protein was detected in cowpea plants as function of the infection period. Virus translocation and multiplication was monitored in systemically inoculated tissue, showing viral antigen in phloem parenchyma of petiolules 6 h after systemic inoculation and subsequent spreading from the phloem to the neighbouring bundle sheath and cortex cells.Samenvatting De immunologische techniek (IGSS), waarbij complexen van antilichamen met proteïne A geadsorbeerd aan kolloïdaal goud (pAg) worden bedekt met zilver, werd met succes toegepast voor het aantonen van viraal antigeen in geïnfecteerd planteweefsel met behulp van de lichtmicroscoop. Semi-dunne plakjes weefsel werden ingebed in LR White en behandeld met antiserum tegen het cowpea chlorotic mottle virus (CCMV). Aan dit antigeen-antilichaam complex werd pAg gehecht. Vervolgens werd op de individuele gouddeeltjes zilver neersgeslagen met een ontwikkelaar bestaande uit een mensel van zilverlactaat en hydroquinone. De gouddeeltjes katalyseren de reductie van de zilverionen in oplossing tot metallisch zilver, dat neerslaat op de gouddeeltjes. Het zilverprecipitaat is waarneembaar als zwarting in een lichtmicroscoop met doorvallend licht en licht wit op bij donkerveld belichting. Maximale gevoeligheid van detectie en lage achtergrondkleuring werden bereikt door fixatie van het antigeen-antilichaam-pAg complex met glutaaraldehyde vóór de zilverkleuring.Gelijktijdige waarneming van het zilver label en de morfologie van de cellen was mogelijk door toepassing van gepolarisserd licht in een microscoop met opvallende belichting (epipolarisatiemicroscopie) in combinatie met doorvallend licht. Het zilverprecipitaat is hierbij waarneembaar als een helder blauwe kleur door de weerkaatsing en verstrooiing van het gefiltreerde gepolariseerde licht, terwijl de morfologie van de cytochemisch gekleurde cellen zichtbaar is met doorvallende belichting. Met IGSS in combinatie met epipolarisatiemicroscopie werd het CCMV gelokaliseerd in cowpea planten als functie van de infectieduur. De translocatie en vermenigvuldiging van het virus werden gevolgd in planteweefsel dat systemisch was geïnoculeerd volgens de differentiële-temperatuur-inoculatietechniek. Zes uur na systemische inoculatie werd het virus voor het eerst waargenomen in enkele floeemparenchymcellen en de infectie breidde zich daarna snel uit. Vierentwintig uur na inoculatie kon virus worden aangetoond in grote delen van het floeem, in de bundelschede en in de aangrenzende delen van de schors. Concluderend kan worden gesteld dat het virus vanuit de primaire bladeren naar de secundaire bladeren werd getransporteerd via het floeem, analoog aan het transport van assimilaten.Tot slot werden dunne plakjes geïnfecteerd weefsel, geïncubeerd met antiserum en proteïne A-goud, na zilverbehandeling vergeleken in licht-en elektronenmicroscoop.  相似文献   

7.
Several factors influencing the incidence of internal fruit rot of cucumber caused byDidymella bryoniae were studied.Internal infection of fruits is achieved via the flower. However, in most cases the majority of the fruits escaped infection after flower inoculation. It took more than two days for the fungus to reach the fruit after infection of the style. A mechanical barrier was not detected in the fruit tip within three days after inoculation of the open flower.Inoculation of wilted flowers resulted in 60% less infection than inoculation of fresh flowers. Blossom excision reduced fruit infection with ca 75%. Growing plants under drought stress markedly increased the incidence of internal fruit rot.Neither the method of inoculation, nor the composition of the inoculum, nor the relative humidity influenced the incidence of internal fruit rot. Fruit thinning, duration of fruit growth, flowering period and the removal of parts of the flower had no effect either on fruit infection.Cultivars resistant to powdery mildew were also resistant to internal fruit infection. The resistance was associated with a long style and a short flowering period.Growing cultivars in which the flowers quickly fall away from the fruitlets or in which the flowers have no style may solve the problem of internal fruit rot in cucumber.Samenvatting Factoren die van invloed kunnen zijn op het ontstaan van inwendig vruchtrot van komkommer, veroorzaakt doorDidymella bryoniae, werden onderzocht.Inwendige vruchtinfectie vindt plaats via het bloempje. Bijna altijd ontsnapte echter het grootste deel van de vruchten aan een aantasting als de bloem werd geïnoculeerd. Het duurde meer dan twee dagen voordat de schimmel via de stijl de vrucht had geïnfecteerd. In de punt van de vrucht werd binnen drie dagen na inoculatie van de open bloem geen mechanische barrière gevonden.Na inoculatie van verwelkte bloemen kwam 60% minder aantasting voor dan na inoculatie van bloemen die pas open waren. Het verwijderen van het bloempje reduceerde de aantasting met ca. 75%. Het optreden van inwendig vruchtrot nam aanzienlijk toe door de planten onder droge omstandigheden te telen.Noch de methode van inoculatie, noch de samenstelling van het inoculum, noch de relatieve luchtvochtigheid beïnvloedden het optreden van inwendig vruchtrot. Vruchtdunning, duur van de vruchtgroei, bloeiduur en het verwijderen van delen van de bloem hadden ook geen effect op de aantasting.Cultivars die resistent waren tegen echte meeldauw vertoonden ook resistentie tegen inwendige vruchtaantasting. De resistentie was gecorreleerd met een lange stijl en met een korte bloeiduur.De teelt van cultivars waarvan de bloemdelen snel van de vruchtbeginsels afvallen, of waarvan de bloempjes geen stijl hebben, zou het probleem van inwendig vruchtrot bij komkommer kunnen oplossen.  相似文献   

8.
Samenvatting In de literatuur zijn aanwijzingen te vinden, dat in bepaalde gevallen een schimmelaantasting tot staan gebracht kan worden door verhouting van de wanden van een aantal cellagen rondom de infectieplaats.Onderzocht werd of de doorvan Andel (1958) gevonden bescherming van komkommers tegenCladosporium cucumerinum—na toediening van,l-threo--phenylserine—toe te schrijven zou zijn aan een sterkere verhouting van de celwanden. Geconcludeerd werd, dat dit niet het geval is.Door dit onderzoek werd echter de aandacht gevestigd op de mogelijke betekenis van dit mechanisme voor de resistentie van bepaalde komkommerrassen. Om dit na te gaan werden geïnoculeerde en niet geïnoculeerde kiemplanten van het vatbare ras Lange gele Tros en het resistente ras Vios anatomisch onderzocht. Alleen in het geïnoculeerde resistente ras werd verhouting van schorsparenchymcellen waargenomen. Lignine-vorming kan dus inderdaad van belang zijn als mechanisme van actieve resistentie tegen pathogenen.In de laatste jaren zijn enige publikaties verschenen, waaruit blijkt dat de activiteit van het enzym peroxydase, dat de vorming van één van de tussenprodukten bij de vorming van lignine, katalyseert, toeneemt wanneer infectie van de plant optreedt. Het verschil tussen vatbaar en resistent zou in bepaalde gevallen kunnen berusten op het vermogen van de cellen rondom de infectieplaats, om in niet of wel voldoende mate het benodigde substraat te synthetiseren.  相似文献   

9.
Tomato plants infected by tomato mosaic virus (ToMV) were composted. Although the temperature in the stack of tomato residues did not exceed 47°C during composting, ToMV was not detected in samples during composting. Moreover, tomato seedlings grown in pots containing a mixture of Russian peat and the composted material did not become infected. Because ToMV was detected in samples stored in an incubator at 47°C up to the 75th day of the incubation, it was concluded that the biological degradation of ToMV seems to play a more important role than the heat inactivation of the virus.Samenvatting Met tomatemozaïekvirus (ToMV) geïnfecteerde tomateplanten werden gecomposteerd. Hoewel de temperatuur in de composthoop tijdens de compostering niet hoger werd dan 47°C, kon ToMV niet worden geïsoleerd uit monsters, die tijdens de compostering werden genomen. Bovendien werden tomatezaailingen, die in een mengsel van potgrond met gecomposteerd materiaal waren opgegroeid, niet met het virus geïnfecteerd. Omdat ToMV tot 75 dagen na het begin van de incubatie bij 47°C in de monsters kon worden aangetoond, kan worden geconcludeerd, dat de biologische afbraak van ToMV een belangrijker rol speelt dan de inactivering ten gevolge van de warmteontwikkeling.  相似文献   

10.
In growth chamber experiments, seedlings of a susceptible wheat cultivar (Rubis) were inoculated with urediospores of wheat leaf rust. Inoculated seedlings were incubated in a moist chamber. The period of exposure to leaf wetness varied in duration and progressed with or without one or more interruptions of variable duration. During the interruptions the leaves with germlings were dry. At near-optimal temperature, leaf wetness periods of six h resulted in 60 to 65% of the pustules produced with 12 or 24 h wetness periods. Interruption of a 6 h leaf wetness period by a 1 h dry period was most damaging to the rust germlings at about three to four h after inoculation. The damage became visible as a reduction in the number of resulting pustules and as a prolongation of the median latency period. Epidemiological implications of leaf wetness interruptions are discussed.Kiemplanten van het vatbare tarweras Rubis werden geïnoculeerd met uredosporen van de bruine roest van tarwe. De proeven vonden plaats in klimaatkamers. Geïnoculeerde planten werden geïncubeerd in incubatiehokjes met een zeer hoge luchtvochtigheid, teneinde condensatiedruppels op de bladeren en aldus bladnatperioden te krijgen. De toegediende bladnatperioden varieerden in tijdsduur en zij verliepen met of zonder één of meer onderbrekingen, ook weer van variërende duur. Tijdens de onderbrekingen stonden de planten met roestkiemlingen in het licht; het blad was dan droog. Bij ongeveer optimale temperatuur en bladnatperioden van 6 uur was het aantal verkregen puistjes 60 à 65% van het aantal verkregen puistjes na een bladnatperiode van 12 of 24 uur. Onderbreking van de 6-urige bladnatperiode door een 1-urige droge periode was voor de roestkiemlingen het schadelijkst ongeveer 3 tot 4 uur na inoculatie. De schade kwam tot uitdrukking in het kleinere aantal geproduceerde puistjes en in een verlenging van de mediane latentieperiode. De epidemiologische betekenis van onderbrekingen van de bladnatperiode wordt besproken.  相似文献   

11.
The time required for infectious tobacco necrosis virus (TNV) to pass through the epidermis of cowpea leaves after mechanical inoculation, depended on plant age and environmental temperature. At 22°C the passage time was about 2 h but at 32°C it was only 10 min. Water stress seemed to play a role in the transport of infectious virus into the mesophyll. It was possible to infect cowpea mesophyll cells with TNV directly by using a fine brush without carborundum. Differences between tobacco and cowpea in the establishment of virus infection are discussed.Samenvatting De mogelijkheden om cowpea-mesofylcellen met TNV te infecteren, hetzij via de epidermis, hetzij rechtstreeks, werden onderzocht. De minimum tijd die infectieus virusmateriaal nodig heeft om de epidermis te passeren werd bepaald. De ouderdom van de zaailingen speelde daarbij een rol. Bij 20 dagen oude planten bedroeg de passagetijd meer dan 4 uur, in 10 dagen oude planten was meer dan 2 uur nodig voor passage. De temperatuur van de omgeving was een belangrijke factor. In cowpeabladeren, direct na inoculatie met TNV bij 32°C gezet, bleek de passgetijd slechts 10 minuten te zijn. Verduistering van de planten 24 uur voor inoculatie bekortte de passagetijd aanzienlijk. Ook speelde water-stress in het blad door hoge temperatuur na inoculatie een rol in de vroege infectiestadia. Het was mogelijk, cowpea-mesofyl direct te infecteren, indien cowpea-bladeren gebruikt werden van 9–12 dagen oude zaailingen die opgekweekt waren bij 22±3°C. De bladeren werden gedurende ±1 uur na afplukken op droog filtreerpapier gelegd, daarna werd de onderepidermis met een fijn pincet verwijderd. Inoculatie van het naakte mesofyl met TNV onmiddelljk na het strippen met een fijne penseel zonder carborundum resulteerde in eenzelfde aantal lesies als in de niet-gestripte helft, die geïnoculeerd was door wrijven met hetzelfde TNV-inoculum in aanwezzigheid van carborundum.Het schijnt dat de processen, die betrokken zijn bij het tot stand komen van een TNV-infectie in cowpea en tabak, van elkaar verschillen.  相似文献   

12.
Summary Storage of antisera against plant viruses and leaf material from virus infected plants is simplified by application of freeze-drying. Dehydrated plant material is of great value for the removal of virus inhibiting substances by organic solvents. Several plant viruses are unaffected by this drying procedure.
Met een samenvatting: Enkele toepassingen van het drogen door sublimatie bij het virologische onderzoek
Samenvatting Biologische stoffen kunnen na drogen door sublimatie, zonder verlies aan activiteit, op eenvoudige wijze lange tijd bewaard worden. Goede resultaten werden geboekt bij het bewaren van verzadigde antisera tegen de volgende plantevirussen: X-virus, Y-virus, M-virus,Cucumis virus 1 st. Chr., tomaataspermyvirus, narcissemozaïekvirus, narcissegrijsvirus,Phaseolus virus 2, irisvirus en hyacintevirus. In tabel 1 wordt de invloed van enkele bewaartemperaturen en gassen op de serologische activiteit weergegeven. Uit deze resultaten blijkt een nadelige invloed van hogere bewaartemperaturen op de hoeveelheid antibodies. Vooral voor het diagnostische onderzoek is dit van groot belang.Ook voor het conserveren van bladmateriaal, al dan niet geïnfecteerd met plantevirus, opent deze methode belangrijke perspectieven. Niet alleen de antigeniteit maar ook het infectievermogen van Y-virus, ratelvirus enCucumis virus 1 st. Chr. uit gedroogd tabaksblad blijkt na 9 maanden bewaren bij 7 °C nog grotendeels aanwezig te zijn. Bij deze experimenten werd While Burley tabak geïnfecteerd met een suspensie die verkregen wordt door gedroogd blad fijn te wrijven met 9 delen fosfaatbuffer pH 7,0. Nader onderzoek zal moeten leren in hoeverre het infectievermogen ook kwantitatief onaangetast blijft.Gedroogd materiaal is van belang voor het verwijderen van verbindingen die remmend werken op eigenschappen van een virus.Vaughan (1956) gebruikte extractie met alcohol voor de verwijdering van tanninen, terwijlRozendaal & van Slogteren (1958) bij de zuivering van S- en M-virus voor antiserumbereiding een extractie met chloroform, aceton en ether toepasten. Deze methode bleek ook goede resultaten op te leveren bij de bereiding van antisera tegen: X-virus, Y-virus, narcissemozaïek en narcissegrijsvirus, hyacintevirus, irisvirus,Cucumis virus 1 st. Chr. en tomaataspermyvirus.
  相似文献   

13.
The suitability of inoculations of leaf disks of 1.8 cm diameter in determining resistance of coffee toHemileia vastatrix, the causal agent of coffee leaf rust, was studied. Results obtained by this method were similar to those obtained by greenhouse tests with respect to reaction types of coffee plants with complete and/or major gene resistance. The efficacy of the method in assessing incomplete resistance was tested on 19 plants ofCoffea canephora cv. Kouillou, which varied in level of disease in the field. Four series of inoculation were carried out in four different months of the year, and six components of resistance were assessed. The analysis of multiple correlation, applied to the average data of the four series, indicated that 79% of the variation in disease in the field could be explained by the observations in the leaf disk test. For the individual series this percentage varied from 58 to 70. The coefficients of correlation between the six components were significant and high. The percentage of leaf disks with sporulating lesions was found to be the most suitable component for assessing incomplete resistance.The number of lesions per leaf disk was affected substantially by the hour of the day of leaf collection and by light intensity in the field. No effect was observed of the size of the disks (1 to 2 cm in diameter) and of the leaf wetness period after inoculation (24 and 48h). Results were more consistent when the inoculum was applied in droplets of 0.025 ml than when the inoculum was sprayed onto the disks. No genotype x treatment interactions were observed for the hour of leaf collection, for the size of the leaf disk, for the inoculation method or for the leaf wetness period.It is concluded that the leaf disk method, if adequately standardized, can be a very useful tool in breeding for coffee leaf rust resistance and also in basic research on the coffee —H. vastatrix relationship.Samenvatting De geschiktheid van inoculaties van bladschijven van 1.8 cm diameter voor de bepaling van resistantie van koffie tegenHemileia vastatrix, de veroorzaker van koffieroest, werd nagegaan. Voor het bepalen van het reactietype van koffieplanten, met complete en/of monogene resistentie, bleek de bladschijfmethode resultaten op te leveren die vergelijkbaar waren met die van kasproeven. De geschiktheid van de methode voor het bepalen van onvolledige resistentie werd beproefd bij 19 planten, behorende tot het ras Kouillou vanCoffea canephora, die varieerden in veldaantasting. Vier inoculatie series werden uitgevoerd in vier verschillende maanden van het jaar, waarbij zes resistentie-componenten werden bepaald. Multipele correlatie voor de gemiddelden van de vier series toonde aan dat 79% van de variatie in veldaantasting te verklaren was door de waargenomen componenten in de bladschijftoets. Voor de individuele series varieerde dit percentage tussen de 58 en 70. De zes componenten vertoonden onderling een sterke mate van correlatie. Het percentage bladschijven met sporulatie bleek de meest geschikte component te zijn voor het schatten van onvolledige resistentie.Het aantal lesies per bladschijf werd duidelijk beïnvloed door het uur van de dag waarop de bladeren werden geplukt en de hoeveelheid licht waaraan de bladeren waren blootgesteld in het veld. De grootte van de bladschijven (1 à 2 cm in diameter) en de bladnatperiode na inoculatie (24 en 48 uur) bleken hierop geen effect te hebben. De inoculatiemethode, waarbij druppels van 0,025 ml werden gebruikt, bleek meer consistente resultaten te geven dan de methode waarbij het inoculum op de bladschijven werd gespoten. Er werd geen genotype x behandeling interactie waargenomen voor het uur van de dag waarop de bladeren werden geplukt, de grootte van de bladschijven, in inoculatiemethode en de duur van de bladnatperiode.Geconcludeerd wordt dat de bladschijfmethode, mits toegepast in gestandaardiseerde vorm, een zeer bruikbaar hulpmiddel kan zijn bij de veredeling van koffie op roestresistantie en bij het onderzoek naar de relatie tussen koffie enH. vastatrix.  相似文献   

14.
Seedling tests and field inoculations used to measure levels of resistance to coffee berry disease (CBD) in visually selected trees are evaluated against disease levels under natural conditions (field score).A scale for disease levels in the field is provided. The seedling test is improved to make it amenable for statistical analysis.Generalized results for field score and both test methods are given together with the relationships between the tests and field scores and among the tests themselves.A difference in seedling and field resistance to the disease was observed. Results of other tests to study this difference, together with the quantitative nature of the results obtained in the tests, support the hypothesis that the resistance is of a horizontal nature.The results of the application of selection criteria based on the correlations between seedling tests, field inoculations and field score are given together with their evaluation after one year. It is concluded that visual selection combined with seedling tests and field inoculations is highly effective in identifying that part of the arabica coffee population with a high level of resistance to CBD.Samenvatting Twee toetsmethoden, te weten inoculatie van respectievelijk zaailingen en van in het veld staande bomen, werden beoordeeld op hun waarde voor verificatie van resistentie tegen koffiebesziekte in arabica koffie.Voor ziektewaarneming in het veld (veldbeoordeling) werd een schaal ontwikkeld (Tabel 1). De zaailingentoets (Van der Vossen et al., 1976) werd ten behoeve van statistische verwerkbaarheid gewijzigd.Toetsen en veldbeoordelingen werden uitgevoerd op bomen met een ver uiteenlopende gevoeligheid (Jimma) en bomen die visueel geselecteerd waren voor resistentie tegen koffiebesziekte (Gera). In Gera werden bovendien in de veldinoculatie een aantal niet geselecteerde bomen getoetst en werd de ziekte over de ongeselecteerde populatie beoordeeld. In Tabel 2 zijn de veldbeoordeling van ongeselecteerde en geselecteerde koffie met elkaar vergeleken.Aan de hand van de veldbeoordelingen en de resultaten van toetsen werden de volgende relaties opgesteld: veldinoculaties en veldbeoordeling (Tabel 3); zaailingentoets en veldbeoordeling (Tabel 4) en zaailingentoets en veldinoculatie.De in de zaailingentoets waargenomen resistenties waren niet altijd direct gecorreleerd met de resistentieniveaus waargenomen bij natuurlijke infectie en na veldinoculaties. Of deze discrepantie veroorzaakt werd door het in de zaailingentoetsen gebruikte isolaat werd nader onderzocht. In zaailingentoetsen en toetsen met afgeplukte bessen werd de aantasting van een aantal genotypen door drie isolaten en inoculum verkregen van natuurlijk geïnfecteerde bessen, vergeleken (Tabel 5 en 6). In beide gevallen waren hoofdeffecten hoog significant. Interacties waren daarentegen niet aantoonbaar.De relatie tussen de resistentie in het zaailingenstadium en die in het veld, kon beschreven worden door het materiaal te splitsen in twee groepen. In de eerste groep was een directe correlatie aanwezig terwijl deze in de tweede groep ontbrak (Tabel 7).Het kwantitatieve karakter van de resultaten van de toetsen en de veldbeoordelingen samen met het ontbreken van interacties tussen inocula en koffiegenotypen wordt beschouwd als een zeer sterke aanwijzing voor het horizontale karakter van de resistentie.Aan de hand van de relatie tussen veldbeoordelingen en de toetsen werden selectiecriteria bepaald. Het resultaat van de toepassing van deze criteria op de visueel geselecteerde bomen in Gera is gegeven in Tabel 8.Na een jaar werd aan de hand van nieuwe ziektewaarnémingen in het veld, de selectieprocedure beoordeeld (Tabel 9). De conclusie wordt getrokken dat een combinatie van visuele selectie in het veld, zaailingentoetsen en veldinoculaties zeer effectief is om dat gedeelte van een arabica koffiepopulatie op te sporen dat een hoog niveau van resistentie tegen koffiebesziekte bezit.FAO Plant Pathologist.  相似文献   

15.
In three years field trials, the incubation period, i.e. the time between infection and the appearance of symptoms, of beet yellows virus (BYV) and beet mild yellowing virus (BMYV) increased with later infection during the growing season. The incubation period of BYV, a closterovirus, increased from 3 weeks in young plants infected before canopy closure, to 9 weeks in old plants infected in August. The incubation period of BMYV, a luteovirus, increased from 4 to 5 weeks in young plants to 9 weeks in old plants. Symptoms were observed c. one week earlier on the inoculated leaves than on those infected systemically, except on young BYV-infected plants. On these plants, symptoms developed in 3 weeks on both leaf types.The incubation period decreased at increasing temperature, a fixed temperature sum being required for the development of symptoms on plants of a certain age. This temperature sum increased with plant age. Symptom development was related to leaf growth; the systemic symptoms appeared after the infected leaves attained their final size. Young, expanding leaves did not show symptoms. Thus the development of symptoms seems to be related to physiological conditions occurring only in full-grown leaves. A low rate of leaf expansion may constitute the underlying reason for the long incubation period of virus symptoms in old plants and at low temperatures.The incubation period was not substantially affected by: (1) the number ofMyzus persicae used to inoculate the plants, (2) the number of leaves inoculated, (3) the development stage of the inoculated leaf and (4) the source plant of BMYV, beet or shepherd's-purse,Capsella bursapastoris. The incubation period can be used to obtain rough estimates of the infection-date of individual plants, given the date on which symptoms appear.Samenvatting De incubatieperiode van het bietevergelingsvirus, BYV, en het zwakke-bietevergelings-virus, BMYV, nam toe naarmate suikerbieteplanten later in het seizoen geïnfecteerd werden. Jonge planten ontwikkelden BYV-symptomen na ongeveer 3 weken terwijl na gewassluiting de incubatieperiode geleidelijk toenam tot 9 weken. De incubatieperiode van BMYV nam toe van 4 à 5 weken na inoculatie in juni tot 9 weken na inoculatie in augustus. Geïnoculeerde bladeren ontwikkelden ongeveer een week eerder symptomen dan de systemisch geïnfecteerde bladeren, behalve bij jonge planten, geïnfecteerd met BYV, waar de symptomen zich op beide typen bladeren tegelijkertijd ontwikkelden.De incubatieperiode nam bij hogere temperatuur af en, afhankelijk van de leeftijd van de plant (aantal bladeren) was een bepaalde temperatuursom nodig voor de ontwikkeling van symptomen. Deze temperatuursom nam toe met de ouderdom van de plant. Van alle systemisch besmette bladeren, vertoonden de oudste, welke juist verschenen op het moment dat de plant werd geïnfecteerd, als eerste symptomen. Dit gebeurde zodra of kort nadat ze hun uiteindelijke grootte hadden bereikt. Groeiende bladeren vertoonden nooit vergelingssymptomen. De trage bladexpansie in oude planten en bij lage temperaturen is een mogelijke oorzaak van de lange incubatieperiode aan het einde van het seizoen.De incubatieperiode werd niet duidelijk beïnvloed door inoculatieomstandigheden, zoals (1) het aantal groene perzikluizen,Myzus persicae, dat werd gebruikt voor inoculatie, (2) het aantal geïnoculeerde bladeren, (3) de ouderdom van het geïnoculeerde blad, (4) de bronplant van BMYV, biet of herderstasje, of (5) de vector species. Omdat de incubatieperiode niet in belangrijke mate afhankelijk is van deze factoren kan bij kennis van de datum waarop symptomen verschenen de infectiedatum worden bepaald op basis van de incubatieperiode.  相似文献   

16.
In total 98 plant species belonging to 15 families were tested on their possible value as indicator hosts for potato virus S. Plants were sap-inoculated with six virus isolates respectively. In only three families (Amaranthaceae, Chenopodiaceae and Solanaceae) suspectible species were found. The susceptible Chenopodiaceae reacted with local lesions. Seven of those Chenopodiaceae were not mentioned before as local lesion hosts for PVS, viz.Chenopodium ambrosioides, C. hybridum, C. murale, C. opulifolium, C. polyspermum, C. rubrum andC. urbicum.Samenvatting In totaal 98 plantesoorten behorende tot 15 families werden onderzocht als mogelijke toetsplanten van het aardappelvirus S. De planten werden met respectievelijke zes verschillende isolaten van het aardappelvirus S in bladsap geïnoculeerd. Slechts in de plantefamilies Amaranthaceae, Chenopodiaceae en Solanaceae werden soorten gevonden, die vatbaar zijn voor één of meer isolaten van het virus. De vatbare Solanaceae werden systemisch geïnfecteerd, terwijl de Amaranthaceae en Chenopodiaceae met lokale vlekken reageerden. De vatbaarheid van de lokale-vlekkenplanten was zeer ongelijk voor de zes isolaten van het aardappelvirus S (Tabel 3). Chenopodium album, C. polyspermum enC. quinoa (I.P.O.) reageerden met lokale vlekken na inoculatie met elk van de zes isolaten, de andere Chenopodiaceae deden dit na inoculatie met slechts enkele isolaten. Ook de herkomst van één en dezelfde Plantesoort (Chenopodium quinoa) had invloed op het al of niet verschijnen van lokale vlekken op de waardplant na inoculatie met de verschillende virusisolaten.  相似文献   

17.
The cortex of the roots of a susceptible and a resistant variety ofBrassica campestris var.rapa infected with sterile resting spores ofPlasmodiophora brassicae from senescent callus was studied at a stage prior to disease symptom development. Electron micrographs show the presence of amoeboid structures within the cortical cells of the susceptible variety 10 days after inoculation. Cell wall perforations, hypertrophied host cell nuclei, nucleoli and broken tonoplasts were frequently found in the susceptible variety. It has been concluded that amoeboid structures of the parasite penetrate the cell wall and disrupt the cortical cells.Electron micrographs of the resistant variety show the presence of zoosporangia with secondary zoospores in the root hairs nine days after inoculation. Two to four days later a large number of dead host cells can be observed in the outer cortical layer of the resistant variety, whereas no apparent changes are found in the inner cortex. The results suggest the occurrence of a hypersensitive host reaction which terminates further growth ofPlasmodiophora brassicae.Samenvatting Kiemplanten van een vatbare en een resistente variëteit vanBrassica campestris var.rapa werden geïnoculeerd met een suspensie van rustsporen vanPlasmodiophora brassicae. De rustsporen waren afkomstig uit verouderd ziek callusweefsel. Elektronenmicroscopisch onderzoek werd verricht aan de cortex van de hoofdwortel van vatbare planten in de periode die vooraf gaat aan de ontwikkeling van ziektesymptomen (10–13 dagen na inoculatie). Tien dagen na inoculatie werden amoebe-achtige structuren in de cortex gevonden (Fig. 1–4). Herhaaldelijk werden gaten in de celwand van de cortex gevonden (Fig. 5). De waardplantkern en kernlichaampje vertoonden een hypertrofische reactie terwijl de tonoplast vaak kapot was (Fig. 3). Deze resultaten vormen een aanwijzing dat de parasiet in de vorm van een amoebe door de celwand dringt en de celinhoud van de cortex verstoort. Dertien dagen na inoculatie werden de eerste secondaire plasmodiën in het binnenste gedeelte van de cortex of in de mergstraalcellen van de hoofdwortel gevonden (Fig. 6). Vanaf dat moment traden de typische knolvoetsymptomen op.Uit elektronen-microscopisch onderzoek van de resistente variëteit bleek dat negen dagen na inoculatie zoösporangien en secondaire zoösporen aanwezig waren in de wortelharen van de zijwortels (Fig. 7–9). Twee tot vier dagen later werden een groot aantal dode waardplantcellen in de buitenste cortexcellen van de hoofdwortel gevonden, terwijl het binnenste gedeelte van de cortex geen veranderingen vertoonde (Fig. 10 en 11). Deze resultaten wijzen er op dat in de resistente variëteit een overgevoeligheidsreactie in de cortex opgetreden is waardoor verdere groei vanPlasmodiophora brassicae verhinderd werd.  相似文献   

18.
When cowpea mesophyll tissue with or without any epidermal layer was inoculated with tobacco necrosis virus (TNV), local necrotic lesions were produced. In epidermal strips isolated after inoculation of intact leaves local lesions were never observed. Homogenates of epidermal strips removed within 30 min after inoculation of the leaf with the cowpea strain of tobacco mosaic virus (Cp-TMV) or with TNV and incubated on agar for 2 or 4 days were not infectious. However, when clusters of mesophyll cells or vein pieces were still attached to the epidermal strips after stripping, the homogenates showed virus activity. When cowpea leaves were inoculated with Cp-TMV or a common strain of TMV (TMV-U) infective virus material was present in the mesophyll tissue as measured in the homogenates, at the moment of stripping, i.e. within 10 min after inculation.It may be concluded that cowpea mesophyll cells can act as primary sites of viral ingress into the leaf and that the epidermis is not required for necrosis production after virus inoculation.Samenvatting De mogelijkheid werd onderzocht om cowpea-mesofylcellen zonder de aanwezigheid van epidermiscellen met TNV te infecteren. Kleine lokale necrotische lesies werden 40–72 uur na inoculatie zichtbaar waaruit blijkt, dat bij cowpea de epidermis niet noodzakelijk is voor de vorming van TNV-lesies. Geïsoleerd epidermisweefsel vertoonde nooit lokale lesies. Homogenaten van met TNV geïnoculeerde en daarna geïsoleerde cowpea-epidermisstukjes werden getoetst op virusactivitiet. Als de stukjes volledig vrij waren van mesofylcellen of nerfweefsel, dan vond daarin geen virusvermeerdering plaats tijdens een incubatie van 2 of 4 dagen op agar. Als na het strippen nog enkele mesofylcellen of nerfstukjes aanwezig waren, kon wel enige virusactiviteit in de homogenaten worden aangetoond.In cowpeabladeren die geïnoculeerd werden met de cowpea-stam van TMV of de normale stam van TMV had infectieus virusmateriaal al binnen 10 min na inoculatie het mesofyl bereikt. Blijkbaar is in cowpeabladeren de epidermis niet noodzakelijk voor de binnenkomst van virus of voor de necroseproduktie na virusinoculatie.  相似文献   

19.
Effectiveness of benzimidazole fungicides in controllingVerticillium disease of the commercial mushroom,Agaricus bisporus, was closely correlated with the differential in vitro activity. Thiophanatemethyl was an exception as greater disease control was achieved than expected from its in vitro activity.About one year after clearange for use of benzimidazole fungicides in mushroom growing, resistance inV. fungicola (Preuss) Hassebr. (syn.V. malthousei Ware) appeared on Dutch farms. In vitro, tests were made to determine the degree of resistance of two isolates, R1 and R2, obtained from diseased sporocarps from benomyl-sprayed crops. Mycelial growth of R2 was considerably less inhibited by MBC-fungicides than that of R1. In vivo, R1 was more pathogenic to mushrooms than a freshly made benomyl-sensitive isolate. Both benomyl-resistant isolates were cross-resistant to other MBC-fungicides and to thiabendazole and cypendazole. Likewise, two new experimental fungicides, imazalil and vinchlozolin, did not provide promising alternatives. When appearance of resistance inV. fungicola is suspected on mushroom farms, additional emphasis should be laid on farm hygiene to achieve disease control.Samenvatting De mate, waarinV. fungicola in de champignonteelt door verschillende benzimidazool-fungiciden wordt bestreden, is gecorreleerd met de remmende werking op de myceliumgroei in vitro. Thiofanaat-methyl vormt daarop een uitzondering. De ziekte werd door dit fungicide beter bestreden dan op grond van de remming van de myceliumgroei kon worden verwacht.Ongeveer een jaar na de toelating van benzimidazoolfungiciden in de champignonteelt trad in de praktijk resistentie inV. fungicola op. Al in 1973 hadden Amerikaanse onderzoekers (Wuest et al., 1974) resistentie gevonden in een isolaat van deze schimmel. Dit isolaat bleek echter niet pathogeen voor de champignon te zijn.De mate van resistentie van twee isolaten, afkomstig van zieke champignons van bedrijven waar toepassing van benomyl geen bestrijding van de ziekte tengevolge had, bleek zeer ongelijk (Fig. 2). In inoculatieproeven bleek het matig resistente isolaat zeer pathogeen. Ook in een fungicidevrije teelt was de aantasting na inoculatie met dit isolaat groter dan na inoculatie met een pas geïsoleerd benomyl-gevoelig isolaat (Fig. 3).De beide benomyl-resistente isolaten waren eveneens resistent tegen andere MBC-fungiciden en tegen thiabendazool en cypendazool. Twee nieuwe experimentele fungiciden boden evenmin een veelbelovend alternatief. Daarom zal in de bestrijding van droge mollen, met name waar men resistantie vermoedt, het accent moeten blijven liggen op de hygiëne.  相似文献   

20.
The disease     
In order to inoculate roots of tomato seedlings with tobacco mosaic virus, seeds were germinated singly in perforated plastic tubing obtained from ladies' hair curlers filled with sieved soil. The time which elapsed between inoculation of the roots and observation of first leaf symptoms varied with individual plants between one and ten weeks and was on average three to five weeks. As plant raising requires about six to eight weeks in winter, mosaic symptoms appearing in a tomato crop after planting out may well be the result of a root infection sustained during pricking off of the seedlings in the nursery.Samenvatting Om bij kiemplanten van tomaat wortelinoculaties met TMV uit te voeren werden geperforeerde plastiek hulzen, afkomstig van haarkrullers, met aarde gevuld en gebruikt voor het afzonderlijk laten kiemen van tomatezaden. Na inoculatie van de wortels, welke door de perforatie van de huls waren heengegroeid (Fig. 1), werden de desbetreffende kiemplanten tegelijk met de huls in potten overgeplant. Vervolgens werd het verschijnen van bladsymptomen afgewacht, terwijl van tijd tot tijd van uiterlijk nietgeïnfecteerde planten zowel bladeren als wortels afzonderlijk werden getoetst opNicotinana glutinosa. Uit de resultaten (Tabel 1) is gebleken, dat een aantal planten niet of slechts in de wortels werd geïnfecteerd. Bij de meeste planten had inoculatie van de wortels een systemische infectie tot gevolg. De periode tuseen wortelinoculatie en waarneming van de eerste bladsymptomen varieerde voor de individuele planten van één tot tien weken met een, ruw geschat, gemiddelde van drie tot vijf weken. Aangezien met de opkweek van planten in de winter zes tot acht weken gemoeid zijn, inhet niet uitgesloten, dat het verschijnen van mozaïeksymptomen kort na het uitplanten nog het gevolg is van een wortelinfectie in het kiemplantstadium.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号