Amino acid substitution in the coat protein of Melon necrotic spot virus causes loss of binding to the surface of Olpidium bornovanus zoospores

Melon necrotic spot virus (MNSV) is transmitted by the fungus Olpidium bornovanus. In this study, we used immunofluorescence microscopy to detect MNSV particles over the entire surface of the O. bornovanus zoospore; MNSV particles were not detected on the related fungus O. virulentus, which cannot transmit MNSV. The amino acid substitution Ile → Phe at position 300 in the MNSV coat protein resulted in loss of both specific binding and fungal transmission, while virion assembly and biological aspects were unaffected. Taken together, these results suggest that the MNSV coat protein acts as a ligand to the O. bornovanus zoospore as part of a fungal-vector transmission system.     

Watermelon necrosis caused by a strain of melon necrotic spot virus

A severe disease of watermelon (Citrullus vulgaris) grown in plastic houses in Crete, was characterized by leaf and stem necrosis followed by death of the plants. A strain of melon necrotic spot virus (MNSV) was identified as the causal agent of the disease on the basis of biological, morphological and serological properties. The watermelon strain of MNSV induced only local necrotic lesions in melon and cucumber plants and was serologically distinct from MNSV Cretan isolate. Gomphrena globosa was found a useful herbaceous host for differentiating it from common isolates of MNSV.     

Genetic diversity of Melon necrotic spot virus and Olpidium isolates from different origins

The geographic incidence, genetic diversity and phylogenetic relationships of Melon necrotic spot virus (MNSV) and Olpidium isolates were studied in three cucurbit species from several Latin American and European countries on different collecting dates. Of the 112 cucurbit samples analysed, 69 from Guatemala, Honduras, Mexico, Panama and Spain were DAS‐ELISA‐positive for MNSV. Olpidium bornovanus and O. virulentus infections, and MNSV infections mixed with these Olpidium species, were observed for all these countries. Twenty‐nine MNSV isolates from all the origins where the virus was detected were selected and amplified by RT‐PCR. The resulting RT‐PCR of the p29, p89, p7A, p7B and p42 proteins was used to estimate the genetic diversity and the phylogenetic relationships of the MNSV population. The sequences obtained in this study were compared with the MNSV sequences of the NCBI database, and three groups were recovered by nucleotide composition according to geographical origins: the EU‐LA genotype group (with two subgroups: EU and LA, European and Latin American isolates, respectively), the JP melon genotype group (Japanese melon reference isolates) and the JP watermelon genotype group (Japanese watermelon reference isolates). The genetic diversity in the entire p7A and p7B proteins of MNSV suggests that these coding regions are under strong selective pressure. Additionally, the rDNA‐ITS region was analysed in 40 O. bornovanus and O. virulentus isolates associated with each geographical location and host examined. Phylogenetic analysis showed two groups for each Olpidium species, and these groupings were related to the host from which they were originally isolated.     

Functional degeneration of the resistance gene nsv against Melon necrotic spot virus at low temperature

The single recessive gene, nsv, which confers resistance against Melon necrotic spot virus (MNSV), has recently been used to develop virus-resistant melon cultivars in Japan. However, the Chiba isolate of MNSV, a common isolate in Japan, infected resistant cultivars when inoculated melon plants were grown at 15°C. Viral RNAs accumulated in protoplasts from resistant cultivars at both 15 and 20°C. Mechanical inoculation of the cotyledons caused MNSV to spread throughout the leaves at 15°C, but not at 20°C. These results support our novel hypothesis that a temperature-sensitive inactivation of disease resistance genes occurs at the nsv locus in melon cultivars with the resistance gene grown at temperatures below 20°C. The first and second authors contributed equally to this research.     

广西三种甜瓜病毒分离物的分子检测与鉴定

瓜类褪绿黄化病毒Cucurbits chlorotic yellows virus(CCYV)、甜瓜黄化斑点病毒Melon yellow spot virus(MYSV)及甜瓜坏死斑点病毒Melon necrotic spot virus(MNSV)是近年来报道侵染瓜类作物的新病毒,在个别种植区大面积发生,对生产构成严重威胁。为了解3种病毒在广西的发生情况,先后到各西甜瓜种植区进行了调查,并采集疑似CCYV、MYSV及MNSV的甜瓜病叶样品,提取病叶总RNA,通过特异性引物分别进行一步法RTPCR扩增,电泳结果显示RT-PCR产物与预期大小一致的序列条带;将扩增产物分别连接到pMD19-T克隆载体上,挑选阳性克隆子进行序列测定及比对分析。结果表明:CCYV、MYSV和MNSV广西分离物的CP基因序列与其他已报道核苷酸序列一致性分别达95.1%~100%、96.5%~99%和83.7%~92.5%。     

两种甜瓜病毒寿光分离物的分子检测与鉴定

甜瓜坏死斑点病毒(Melon necrotic spot virus,MNSV)及瓜类褪绿黄化病毒(Cucurbit chlorotic yellows virus,CCYV)近年来在瓜类种植区均大面积发生,危害较为严重,已成为制约甜瓜生产的重要因素。本研究广泛收集疑似感染MNSV及CCYV的甜瓜病叶,从中提取植物总RNA进行RT-PCR扩增,将产物分别连接到pEASYT1Simple克隆载体上,对含有目的片段的重组子进行测序及比对分析。结果显示得到了与预期结果一致的DNA序列,其扩增产物大小分别为673bp(MNSV)和877bp(CCYV)。同源性分析结果表明,MNSV和CCYV寿光分离物的核苷酸序列与中国其他地区或一些国家已报道的分离物同源性达99%~100%。     

MNSV p42与寄主因子3-HIBADH互作

甜瓜坏死斑点病毒(melon necrotic spot virus,MNSV)是侵染甜瓜的重要病毒之一,为害严重.为了明确MNSV的致病机制,本研究以pGBK-p42为诱饵载体,利用Mating的方法从感染MNSV的甜瓜cDNA文库中筛选出6个与p42互作的寄主因子,进一步利用酵母双杂交系统、双分子荧光互补技术(Bi...     

Further characterization of melon necrotic spot virus causing severe disease in glasshouse cucumbers in the Netherlands and its control

A severe leaf necrosis, observed since 1978 in glasshouse cucumbers grown on rockwool and later also in crops on soil, is described. A virus could be isolated and the disease be reproduced in cucumber and melon. The virus could be transmitted by leaf inoculation with expressed sap and by pouring rockwool leakage water onto sterilized soil containing cucumber seedlings. Infectivity steeply declined in expressed sap between dilutions 10 and 100 (dilution endpoint ca 10⁶), at temperatures between 55 and 65°C (thermal inactivation point 75°C) and during storage between 1 and 1 1/2 month at room temperature.Out of 40 plant species tested only three species, viz. cucumber, melon and watermelon, were susceptible. All 21 cucumber cultivars and all 8 melon cultivars tested reacted severely with local lesions and some with systemic necrosis, but systemic infection and reaction were erratic under experimental conditions.Purified virus sedimented in sucrose and CsCl gradients and during analytical ultracentrifugation in a single peak. Thes ₂₀ was 134S and buoyant density in CsCl was 1.33 g.cm^–3. Virus particles in crude sap and purified suspensions were spherical and ca 30 nm in diameter. They contained one type of protein with a relative molecular mass of 46 000 and one RNA species. An antiserum with a titre of 1024 did not react with cucumber and tobacco necrosis viruses, nor did their antisera react with our cucumber virus. Serologically and in physicochemical properties the virus is similar to if not identical with the melon necrotic spot virus incompletely described in Japan.Disease control may be through improved hygiene, including steam sterilization of rockwool, soil disinfection by steam sterilization or with methyl bromide, and addition of a surfactant to nutrient solutions, and prevention may be by grafting cucumber ontoCucubita ficifolia rootstocks, immune to the virus.Samenvatting Sinds 1978 komt in de op steenwol en in grond geteelde kaskomkommer een ernstige bladnecrose voor, die vooral in het najaar tot afsterving van planten kan leiden en in wel 45% van de planten van een aangetast gewas is geconstateerd. Uit zieke planten kon een virus worden geïsoleerd dat gemakkelijk overging door sap-inoculatie en in lekvocht uit besmette steewol (waarschijnlijk door tussenkomst van eenOlpidium-soort), nadat dit werd gegoten op gesteriliseerde grond waarin komkommerzaailingen groeiden. Met dit virus konden de symptomen van de ziekte worden greproduceerd.Het infectivermogen van ruw platesap nam snel af bij verdunning tussen 10 en 100× (verdunningseindpunt ca 1 millioen), en bij warmtebehandelingen tussen 55 en 65°C (inactiveringstemperatuur 75°C) en bij bewaring bij kamertemperatuur tussen 1 en 1 1/2 maand.Slechts 3 van de 40 getoetste plantesoorten bleken vatbaar voor het virus, te weten komkommer, meloen en watermeloen. Alle 21 getoetste komkommercultivars en alle 8 getoetste meloenerassen reageerden hevig met lokale lesies en enkele, onder de heersende proeformastandigheden onvoorspelbaar, met systemische necrose. De wel als onderstam gebruikteCucurbita ficifolia is onvatbaar.Gezuiverd virus sedimenteerde in suiker- en CsCl-gradiënten en bij analytische ultracentrifugering in één piek. Des ₂₀ was 134S en de zweefdichtheid in CsCl 1.33 g.cm^–3. In ruw sap en gezuiverde suspensies deden de virusdeeltjes zich voor als bolletjes met een diameter van ongeveer 30 nm. Ze bevatten slechts éé soort eiwit met een relatieve moleculaire massa van 46 000 en één RNA-soort. Een antiserum met titer 1024 werd bereid. Het reageerde niet met komkommernecrosevirus en tabaksnecrosevirus. Wel reageerde het virus met een uit Japan ontvangen antiserum tegen het daar sinds 1966 bekende melon necrotic spot virus, terwijl het Japanse virus reageerde met het Nederlandse antiserum. Serologisch, zowel als in biologische en fysisch-chemische eigenschappen lijken de Nederlandse en Japanse isolaten identiek. Voor het virus wordt daarom de Nederlandse namm meloenenecrosevirus voorgesteld. Het verschilt van drie andere, onlangs min of meer gelijktijdig in Oost-Duitsland, op Kreta en in Libanese grond aangetroffen, via de bodem overgaande komkommervirussen, die evenals tabaks- en komkommernecrosevirus ook andere plantesoorten dan cucurbitaceeën kunnen infecteren.Waarschijnlijk is meloenencerosevirys al sinds 1967 bekend in Frankrijk als verwekker van criblure du melon. Het is ook nauw verwant aan de verwekker van een in een veredelingsprogramma van meloen in Californië opgedoken necrosevirus, waarvan echter wordt beweerd dat het overgaat met zaad van meloen en wordt overgebracht door bladkevertjes,Diabrotica-soorten. Het meloenenecrosevirus is in ons land voor het eerst geconstateerd als ziekteverwekker van kaskommer. Ook in England is het daarin onlangs aangetroffen. De ziekte kan op verschillende manieren bestreden, respectievelijk voorkomen worden. De grond dient gestoomd te worden of begast met methylbromide. Steenwolmatten kunnen bij hergebruik gestoomd worden, terwijl aan de voedingsoplossing uitloeier (Agral) toegediend kan worden. Zowel bij grond- als steenwolteelten is de ziekte te voorkomen door komkommerplante te enten op de onvatbare onderstamCucurbita ficifolia.     

Zucchini yellow mosaic virus; two outbreaks in the Netherlands and seed transmissibility

In 1983 and 1987/88 two limited outbreaks of zucchini yellow mosaic virus in cucumber and zucchini squash occurred in the Westland glasshouse district in the Netherlands, mainly in glasshouses. The disease could be eradicated and has not recurred so far. In both cases a relatively mild but still highly pathogenic strain of the virus was involved. Diseased plants of zucchini yielded severely distorted or no fruits and it was difficult to obtain seeds from infected plants. Two out of 4196 seedlings grown in isolation from seed from inoculated zucchini plants showed symptoms and contained the virus, indicating that the virus can be transmitted via seed but at very low rate. This explains the erratic incidence and international distribution of the virus.     

Infection and necrosis of cowpea mesophyll cells by tobacco necrosis virus and two strains of tobacco mosaic virus

When cowpea mesophyll tissue with or without any epidermal layer was inoculated with tobacco necrosis virus (TNV), local necrotic lesions were produced. In epidermal strips isolated after inoculation of intact leaves local lesions were never observed. Homogenates of epidermal strips removed within 30 min after inoculation of the leaf with the cowpea strain of tobacco mosaic virus (Cp-TMV) or with TNV and incubated on agar for 2 or 4 days were not infectious. However, when clusters of mesophyll cells or vein pieces were still attached to the epidermal strips after stripping, the homogenates showed virus activity. When cowpea leaves were inoculated with Cp-TMV or a common strain of TMV (TMV-U) infective virus material was present in the mesophyll tissue as measured in the homogenates, at the moment of stripping, i.e. within 10 min after inculation.It may be concluded that cowpea mesophyll cells can act as primary sites of viral ingress into the leaf and that the epidermis is not required for necrosis production after virus inoculation.Samenvatting De mogelijkheid werd onderzocht om cowpea-mesofylcellen zonder de aanwezigheid van epidermiscellen met TNV te infecteren. Kleine lokale necrotische lesies werden 40–72 uur na inoculatie zichtbaar waaruit blijkt, dat bij cowpea de epidermis niet noodzakelijk is voor de vorming van TNV-lesies. Geïsoleerd epidermisweefsel vertoonde nooit lokale lesies. Homogenaten van met TNV geïnoculeerde en daarna geïsoleerde cowpea-epidermisstukjes werden getoetst op virusactivitiet. Als de stukjes volledig vrij waren van mesofylcellen of nerfweefsel, dan vond daarin geen virusvermeerdering plaats tijdens een incubatie van 2 of 4 dagen op agar. Als na het strippen nog enkele mesofylcellen of nerfstukjes aanwezig waren, kon wel enige virusactiviteit in de homogenaten worden aangetoond.In cowpeabladeren die geïnoculeerd werden met de cowpea-stam van TMV of de normale stam van TMV had infectieus virusmateriaal al binnen 10 min na inoculatie het mesofyl bereikt. Blijkbaar is in cowpeabladeren de epidermis niet noodzakelijk voor de binnenkomst van virus of voor de necroseproduktie na virusinoculatie.     

New severe strains of Melon necrotic spot virus: symptomatology and sequencing

New strains of Melon necrotic spot virus (MNSV), designated MNSV-YS and MNSV-KS, caused much more severe growth retardation on melon plants than MNSV-NH, which was previously reported as the most severe strain of MNSV in Japan. MNSV-YS spread much more quickly than MNSV-NH in infected plants, and induced more severe growth retardation, even though the appearance of necrotic lesions on inoculated cotyledons was much slower. MNSV-KS had properties intermediate between those of the other two strains. The results suggest that faster-spreading strains can multiply more rapidly as a result of lower levels of activity in inducing necrotic lesions in melon plants. The complete sequences of MNSV-YS and MNSV-KS were determined, and an RT–PCR–RFLP method based on these sequences was successfully developed to detect and discriminate between the three strains.     

Acquisition and subsequent transmission of tobacco rattle virus isolates by Paratrichodorus and Trichodorus nematode species

Isolates of the PRN serotype of tobacco rattle virus (TRV) were transmitted with different efficiencies by the nematode vectorParatrichodorus pachydermus. Virus isolates which belonged to other serotypes were not acquired and/or transmitted by this vector, nor were PRN serotype isolates which had been obtained from naturally infected potato plants and maintained by mechanical transmission in the glasshouse for several years. PRN serotype TRV isolates from the Netherlands or from Scotland were equally well transmitted by initially virus-freeP. pachydermus populations from either country. Allowing a naturally viruliferous nematode population access for 3 weeks to uninfected or TRV-infected roots resulted in an increased proportion of the trichodorid population transmitting TRV.     

哈密瓜细菌性果斑病病原菌鉴定

 2000年在内蒙古和新疆的哈密瓜上发现一种新细菌病害-哈密瓜细菌性果斑病,从病叶和病果上分离到33个细菌菌株,接种哈密瓜、西瓜和甜瓜后,发病症状与自然发病症状完全一致,而且从接种病株上又重新分离到了此病原细菌,这33个细菌菌株经柯赫法则证明均为该病的致病菌。各菌株致病力无明显差异。经革兰氏染色反应、菌体形态、培养性状、生理生化反应、细胞化学成分分析(糖、蛋白质、氨基酸、脂肪酸、mol% G+C)、DNA-DNA杂交,确认该病原菌为燕麦食酸菌西瓜亚种(Acidovorax avenae subsp.citrulli Willems et al.1992)=类产碱假单胞菌西瓜亚种(Pseudomonas pseudoalcaligenes subsp.citrulli Schaad et al.1978)。该病菌除侵染哈密瓜外,人工接种尚能侵染多种葫芦科及番茄、茄子等作物。     

Suppression of Verticillium Wilt in Eggplant by Some Fungal Root Endophytes

One hundred and twenty-three fungal isolates were obtained from 225 root segments of eggplants, melon, tomato, strawberry and Chinese cabbage, grown as bait plants in a mixed soil made up of samples from different fields in Shizuoka, Japan. Isolates belonging to Mycelium radicis atrovirens (MRA), including Phialocephala fortinii, were the most prevalent in all the five bait plants. Eleven of the 123 isolates, after being inoculated onto axenically reared eggplant seedlings, almost completely suppressed the pathogenic effects of a post-inoculated, virulent strain of Verticillium dahliae. Seven of these 11 isolates had come from the roots of eggplant and included Heteroconium chaetospira, P. fortinii, and unidentified species of Fusarium, Penicillium, Trichoderma and MRA. P. fortinii, H. chaetospira, a non-sporulating isolate with white mycelium (SWM) and MRA were easily reisolated from root segments. Hyphae of H. chaetospira, P. fortinii and SWM colonized the root tissues of eggplant without causing apparent pathogenic symptoms. The mechanisms by which these endophytes confer resistance to infection by V. dahliae are unknown but the effectiveness of these fungi in a laboratory setting indicates that they have potential as biocontrol agents and merit further investigation.     

Characterization and vector relation of a serologically distinct isolate of tobacco rattle tobravirus (TRV) transmitted byTrichodorus similis in northern Greece

A virus isolated from diseased tobacco plants growing in Macedonia, northern Greece, had host range and physico-chemical properties typical of a tobravirus. Although it was serologically unrelated to any of the ten tobravirus isolates tested, it reacted in spot hybridization tests with a probe derived from RNA-1 of tobacco rattle virus (TRV) strain SYM. Therefore, the isolate probably represents a previously undescribed serotype of TRV. Male, female and juvenileTrichodorus similis nematodes recovered from the rhizosphere of the diseased tobacco plants transmitted TRV in each of three laboratory experiments. In two of these experiments 50% and 54%, respectively, of the nematodes transmitted virus toPetunia hybrida bait plants, whereas only 18% transmitted virus toNicotiana tabacum plants in a third test. Ultrathin sections of the feeding apparatus of individual nematodes, which had transmitted virus, were examined by electron microscopy. Virus particles were observed, retained as a monolayer in the apices of the oesophageal lumen and as a group of particles within a matrix in the open part of the lumen.     

Corynespora leaf spot of scarlet sage caused by <Emphasis Type="Italic">Corynespora cassiicola</Emphasis>

A leaf spot disease of scarlet sage (Salvia splendens Sellow ex J.A. Shultes) found in Kanagawa and Tokyo prefectures was demonstrated to be caused by Corynespora cassiicola (Berk. and Curt.) Wei based on inoculation experiments, and morphological identification of the pathogenic fungus. Isolates of C. cassiicola from cucumber, green pepper, and hydrangea were also pathogenic to scarlet sage leaves. Although the isolates from cucumber, green pepper, and hydrangea were pathogenic to scarlet sage leaves, the scarlet sage isolate was not pathogenic to cucumber, green pepper, hydrangea, eggplant, tomato or soybean.     

Viruses and virus-like pathogens transmitted by zoosporic fungi1

The viruses and virus-like pathogens transmitted by zoosporic fungi are reviewed. The nine furoviruses (and possible members of the group), with labile rod-shaped particles, have nearly all been shown to be transmitted by plasmodiophoromycete vectors. As they have been reviewed extensively elsewhere, they are covered only briefly; important examples are beet necrotic yellow vein furovirus and potato mop-top furovirus. Five viruses with filamentous particles, tentatively recognized as poty viruses, are transmitted by Polymyxa graminis. Within this group, wheat yellow mosaic virus should be considered to include wheat spindle streak mosaic virus, while the M and NM forms of barley yellow mosaic virus, the best known members of the group, should probably be regarded as distinct viruses. Chytrids (especially Olpidium brassicae) transmit a variety of viruses in different groups (e.g. tobacco necrosis necrovirus, lettuce big-vein virus, melon necrotic spot carmovirus, red clover necrotic mosaic dianthovirus). Finally, several diseases caused by uncharacterized pathogens appear to be transmitted by O. brassicae: freesia leaf necrosis, lettuce ring necrosis, pepper yellow vein, watercress chlorotic leaf spot.     

Molecular analysis and virus transmission tests place Olpidium virulentus, a vector of Mirafiori lettuce big-vein virus and tobacco stunt virus, as a distinct species rather than a strain of Olpidium brassicae

The rDNA-ITS sequences of ten single-sporangium isolates of Olpidium virulentus (a noncrucifer strain of Olpidium brassicae), which transmits Mirafiori lettuce big-vein virus (MLBVV) and tobacco stunt virus (TStV), were compared with those of six single-sporangium isolates of O. brassicae. The sequence similarity within isolates of O. virulentus or O. brassicae was almost identical (98.5%–100.0%), but was low between the two species (79.7%–81.8%). In a phylogenetic analysis of the rDNA-ITS region, O. virulentus and O. brassicae fell into two distinct clusters, indicating that O. virulentus, a vector of MLBVV and TStV, is a distinct species rather than a strain of O. brassicae.     

黄瓜花叶病毒两个甜瓜分离物的基因组及其侵染性克隆

为明确黄瓜花叶病毒（cucumber mosaic virus,CMV）甜瓜分离物的分子变异情况及其侵染性,对2个甜瓜分离物CH99和XH18的基因组进行克隆、测序和分析,并通过构建全长cDNA克隆分析其侵染性。结果显示,黄瓜花叶病毒甜瓜CH99分离物3条RNA长度分别为3 356、3 049和2 211 nt,甜瓜XH18分离物3条RNA长度分别为3 381、3 048和2 217 nt。分离物CH99与XH18的核苷酸序列一致性为89.40%～95.80%,氨基酸序列一致性为90.00%～97.80%,CH99分离物与其他CMV分离物的核苷酸和氨基酸序列一致性平均值分别为79.23%～89.29%和73.52%～93.90%,XH18分离物与其他CMV分离物的核苷酸和氨基酸序列一致性平均值分别为79.81%～89.83%和74.02%～95.14%。遗传发育分析显示,这2个分离物均属于亚组IB成员。接种试验结果显示,分离物CH99和XH18的侵染性克隆构建成功,这2个分离物均能系统侵染本生烟、甜瓜和黄瓜,并在本生烟和甜瓜上引起较严重的症状,在黄瓜上引起的症状较弱,而二者均不能侵染西...     

Transmission of the agent causing a melon yellowing disease by the greenhouse whitefly Trialeurodes vaporariorum in southeast Spain

The agent causing a yellowing disease of melon (Cucumis melo), which results in severe losses in crops under plastic on the coastal plains of southeast Spain, was shown to be transmitted in a semipersistent manner by the greenhouse whitefly (Trialeurodes vaporariorum Westwood). The agent was transmitted by grafting, but not by mechanical inoculation or through seeds. The agent was acquired in the minimum period tested (2 h) and could infect plants in an infection feeding interval of 6 h. Capsella bursa-pastoris, Cucumis melo, C. sativus, Cucurbita moschata, Cichorium endivia, Lactuca sativa andTaraxacum officinale were found susceptible.Results suggest that the yellowing disease affecting melon crops in the southeast of Spain is due to a pathogen similar to beet pseudo yellows virus, but this has to be confirmed by serology.