首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 718 毫秒
1.
To obtain virus-free material from plant species or cultivars which are vegetatively propagated and totally infected with virus, three methods were developed. Heat treatment (with hot water or hot air) resulting in an inactivation or an inhibition of the multiplication of the virus has been successful in several cases (a.o. sugar-cane, fruit trees). However, there are viruses which are not inactivated by heat; to obtain virus-free material from plants infected with such viruses the small tip meristems are isolated and cultivated on nutrient media because in several cases the tip meristem of systemically infected plants appeared to be virus-free. The possibilities of this method and the difficulties in composing suitable nutrient media for further shoot development and rooting are treated in detail. Because the tip meristem is very small (0.1 mm) the percentage of growing meristems is not always satisfactory. To increase this percentage a combination of heat treatment and meristem culture has been applied. This gives the possibility of using somewhat larger stem tips (1 mm) which grow better on the nutrient media and may still be virus-free. It always remains necessary to test the treated material for presence of virus. A list is given of crop plants from which virus-free stocks are obtained in The Netherlands and other countries.Samenvatting Directe chemische bestrijding van virussen in de plant is niet mogelijk zonder de gastheer te schaden. De verspreiding van virussen, die op andere wijze dan door vectoren worden overgebracht, kan evenmin door chemische middelen voorkomen worden. Daardoor kunnen soorten en cultivars, die uitsluitend vegetatief vermeerderd worden, volledig met virus besmet raken. Voor deze plantesoorten of cultivars zijn methoden ontwikkeld door middel waarvan virusvrij plantenmateriaal verkregen kan worden, nl. toepassing van warmte, van meristeemcultuur en van een combinatie van beide. Warmte kan worden toegepast op twee manieren nl. als warm water en als warme lucht. Bij de eerste wordt het zieke gewas behandeld en bij de tweede uit het behandelde gewas virusvrij vermeerderingsmateriaal geïsoleerd en opgekweekt. De eerste methode werd met succes toegepast op sereh-zieke suikerrietstekken; verscheidene fruitgewassen zijn door middel van warme lucht virusvrij gemaakt.Wanneer warmtebehandeling niet tot het gewenste resultaat leidt, kan men door middel van meristeemcultuur proberen virusvrije planten te verkrijgen. Het meristematisch weefsel aan de top blijkt nl. in vele gevallen geen virus te bevatten. Door deze topjes te isoleren en op een voedingsbodem over te brengen is het mogelijk een plant op te kweken, die geen virus bevat. Deze cultuur stelt hoge eisen aan de voedingsbodems; deze zijn voor de scheutvorming en de beworteling zeer verschillend en dikwijls voor elke plantesoort en cultivar ook. Door de plant vóór de isolatie van het topmeristeem een warmtebehandeling te laten ondergaan kan men de stengeltopjes iets groter nemen d.w.z. met twee bladprimordia; daardoor wordt de kans dat het geïsoleerde weefsel zich ook verder tot een plantje ontwikkelt groter. Het blijft altijd noodzakelijk om het behandelde of het opgekweekte materiaal op aanwezigheid van virus te toetsen. Van verscheidene gewassen worden met behulp van meristeemcultuur — al of niet in combinatie met warmtebehandeling — reeds grote hoeveelheden virusvrij materiaal gekweekt. Behalve praktisch belang heeft dit laatste ook grote betekenis voor het onderzoek naar de invloed van een bepaald virus op de produktie en de kwaliteit van een gewas. Plantesoorten en cultivars waarvan in Nederland en andere landen virusvrij materiaal verkregen is worden opgenoemd.Lecture held at the VIth Int. Congr. Plant Protection, Vienna, 30 aug.–6 sept. 1967  相似文献   

2.
Samenvatting In de zomer van 1980 gaf in een aantal gevallen het systemische fungicide metalaxyl een zeer onvoldoende werking te zien tegen de aardappelziekte.Phytophthora infestans-isolaten die uit de desbetreffende percelen werden verkregen vertoonden in een drijftoets een zeer geringe gevoeligheid voor het fungicide in vergelijking met isolaten uit percelen waar gebruik werd gemaakt van maneb/fentin-acetaat combinaties en waarin nagenoeg geen aantasting voorkwam.De oorzaak van de onvoldoende werking van metalaxyl moet worden gezocht in het ontstaan van metalaxyl-resistente stammen in de populatie, die als gevolg van de voor de aardappelziekte geschikte weersomstandigheden en de veelvuldige toepassing van alleen metalaxyl zich ongebreideld konden vermenigvuldigen.Metalaxyl-resistentie kwam voor in verschillende fysio's. Dit wijst erop dat de resistentie op meerdere plaatsen is ontstaan. Opmerkelijk was dat éé van de resistente fysio's nooit eerder in Nederland was geisoleerd.  相似文献   

3.
Samenvatting In proefvelden van een instituut voor gewasbescherming te Heraklion op Kreta, waar fungiciden op hun werking tegen komkommermeeldauw worden getoetst, bleek de werking van ditalimfos na toepassing in twee proeven reeds verminderd te zijn. Het optreden van resistentie werd bevestigd in proeven in een klimaatkamer. Voor drie isolaten uit de proefvelden was de ED50 van het middel ongeveer 19 maal zo hoog als die voor zes willekeurige isolaten uit praktijkpercelen.De detalimfos-resistente isolaten waren wel gevoelig voor fenarimol en pyrazophos.In proefvelden, die niet met het fungicide werden behandeld, bleken de resistente isolaten zich temidden van gevoelige isolaten te handhaven gedurende tenminste negen maanden.  相似文献   

4.
Samenvatting 1e De levenswijze vanCarpocapsa pomonella in appels werd voor ons land nagegaan. Daarbij bleken zich verschillen voor te doen ten opzichte van de gegevens, die uit de literatuur van andere landen bekend zijn. 2e De motjes verschijnen in het voorjaar gedurende een zeer lange periode. Een zwakke tweede generatie is experimenteel aangetoond en mogelijk komt zij ook in het vrij veld voor, voornamelijk in warme zomers en in de Zuidelijke deelen van ons land. Voor de practijk echter is zij van zeer geringe beteekenis. 3e De motjes zetten haar eieren op willekeurige plaatsen op de vruchten af en nog vaker op de bladeren. 4e De larven boren zich op willekeurige plaatsen door den zijkant van de vrucht in en veel minder vaak door den kelk. In verband hiermede wordt een bespuiting met loodarsenaat eerst ongeveer 4 à 5 weken na den bloei het meest doeltreffend geacht. 5e Onder vangbanden van geribd karton werden aanzienlijk meer rupsen gevangen dan onder die van jutezakken. Of de vangbanden hoog of laag worden aangelegd, schijnt voor ons land van minder beteekenis te zijn, al is het niet uitgesloten, dat men onder lage vangbanden iets meer vangt. 6e De sluipwespPristomerus vulnerator is voor ons land als larve-parasiet vastgesteld.  相似文献   

5.
An electronic leaf wetness recorder   总被引:1,自引:0,他引:1  
Samenvatting Gezien het belang van een accurate bladnat-bepalingsmethode voor het onderzoek naar de epidemiologie van een groot aantal schimmelziekten bij planten werd een elektronische m methode ontwikkeld voor het meten van de bladnatperiode aan het blad zelf. Het resultaat was een instrument, waarmee een verandering van het geleidingsvermogen van het blad (door het nat worden) wordt gemeten met op het blad aangebrachte elektroden (Fig. 1 en 2). Het verkregen signaal wordt omgevormd tot een gelijkspanning met een eventueel bij te stellen bereik van ongeveer 2 mV, geschikt voor registratie samen met bijvoorbeeld thermokoppel-signalen. Door het gedeelt van het circuit binnen de stippellijn (Fig. 1) te verveelvoudigen kan op even zovele punten gemeten worden. De curve verkregen met het elektronische instrument (Fig. 3) is vergelijkbaar met die van de De Wit's bladnatschrijver. Bovendien kan het electrisch signaal geheel automatisch verwerkt worden. Een nadere studie is gewenst om de vorm en het niveau van de curve epidemiologisch te interpreteren.  相似文献   

6.
Summary The comparative efficacy of a number of fungicides was tested on the conidia ofGloeosporium fructigenum Berk. f.chromogenum Gorter, the cause of olive anthracnose in South Africa. The tests were based on the slide-germination technique recommended by the American Phytopathological Society and modified to suit local conditions. It was necessary to use a stimulant to encourage germination.The tests showed that cuprous oxide was slightly better than Bordeaux mixture but that copper oxychloride and zineb were not as good. Captan and dichlone were appreciably more effective than Bordeaux mixture. Ferbam was the most effective of all the fungicides tested.Samenvatting Wegens de moeilijkheden welke bij praktijkproeven voor het gelijktijdig vergelijken van een aantal fungicide spuitmiddelen in plaatselijke boomgaarden van olijen ondervonden worden, werd de doeltreffendheid van enkele nieuwere koper- en organische schimmeldodende preparaten voor het bestrijden vanGloeosporium fructigenum Berk. fchromogenum Gorter, de oorzaak van de olijf-anthracnose in Zuid-Afrika, in sporekiemingsproeven bestudeerd.De gevolgde techniek was met enkele wijzigingen gebaseerd op een door de Amerikaanse Fytopathologische Vereniging aanbevolen methode. In plaats van gewone objectglazen werden echter vierkante glasplaatjes gebruikt, waarop naast elkaar drie objectglaasjes, elk van twee uithollingen voorzien, met canadabalsem vastgekleefd waren. Om van een goede en gelijkmatige ontkieming van de sporen verzekerd te zijn, was het noodzakelijk een stimulans toe te voegen, waarvoor een oplossing werd gekozen die voorGlomerella cingulata doeltreffend was bevonden. Waarnemingen over de ontkieming werden na een tijdsduur van acht uren verricht om te voorkomen dat de vorming van secundaire sporen het kiemingsbeeld vertroebelden.Drie koperpreparaten en vijf organische fungiciden werden aan de toets onderworpen. De verkregen resultaten zijn af te lezen uit tabel 1. Hoewel het verschil in reactie tussen de drie koperverbindingen gering is, werd er toch een duidelijke aanwijzing gevonden, dat cupro-oxide iets sterker en koper-oxychloride iets zwakker op de sporen inwerkt dan Bordeauxse pap. Bij de dithiocarbamaten deden zich echter opvallender verschillen voor. Zo bleek ferbam een uiterst effectief middel om de sporekieming bijG. fructigenum f.chromogenum te onderdrukken en is het zelfs het meest toxische van alle onderzochte preparaten. De maneb- en zineb-preparaten waren veel minder effectief; zineb reageerde zelfs zwakker dan Bordeauxse pap. Captan en dichlone daarentegen onderdrukten de kieming weer veel sterker dan Bordeauxse pap, maar niet zo effectief als ferbam.Van de onderzochte preparaten komen dus alleen ferbam, captan en dichlone in aanmerking voor verdere praktijkproeven om de anthracnose van olijven te bestrijden.  相似文献   

7.
Samenvatting In het kader van een veredelingsprogramma voor de aanpassing van de aardappel aan de teelt in het warme, vochtige tropische laagland worden sinds 1975 aardappels verbouwd op een proefveld te Yurimáguas in het Amazonebekken van Peru. Vanaf het begin is veelvuldig een ernstige aantasting van het loof waargenomen veroorzaakt doorChoanephora cucurbitarum en enkele nauwverwante soorten. Het ziektebeeld is gekenmerkt door lesies die zich aanvankelijk van bladranden en bladspitsen uitbreiden, waarbij aangetaste weefsels eerst waterig worden en daarna uitdrogen en een olijfgroene kleur aannemen. Bij droog weer worden vier tot vijf mm lange sporangi?ndragers gevormd op de aangetaste delen en ontstaat het voor de ziekte zo kenmerkende beeld (Fig. 2). Dezelfde schimmel is ook gevonden op andere cultuurgewassen (Fig. 1) en is ter plaatse waarschijnlijk de meest beperkende factor voor vele gewassen gedurende regenrijke perioden.  相似文献   

8.
The properties of two isolates of cowpea mosaic virus (CPMV), previously considered representing the yellow and the severe strains of CPMV are compared. The two isolates characteristically differ in host range, type of symptoms produced, serology, the ratio of the virus components as shown by the sedimentation pattern, and in thermal inactivation.Based on these differences, and earlier experiences on the genetic relationship among the two types of virus isolates, the severe and yellow strain isolates of CPMV, the authors tent to distinguish these as two different viruses. both members of the cowpea mosaic virus group.In view of taxonomical complications however, the two viruses may be kept together for the time being as two considerably differing strains of one virus.Samenvatting Agrawal (1964) heeft de eingenschappen van vijf verschillende isolaten van het cowpea-mozaïekvirus (CPMV) vergeleken en onderscheidde twee stammen: een gele, waartoe de isolaten Nig en Sb behoren en een severe, waartoe de isolaten Vu, Vs en Trinidad behoren.Nader onderzoek is verricht over het isolaat Nigeria (Nig) en het isolaat Vs, afkomstig uit Suriname, als vertegenwoordigers vas respectievelijk de gele en de severe stam.Het onderzoek toonde aan dat beide isolaten in waardplantenreeks, op een enkel karakteristiek verschil na sterk overeenkomen, maar dat de aard van symptomen op de meeste plantesoorten verschilt (Tabel 1). Onderzoek op de aanwezigheid van insluitsels in epidermisstrips van geïnfecteerde bladeren bracht géén verschil aan het licht tussen de twee isolaten. Bij iedere positieve reactie werd voor het isolaat Nig zowel als voor het isolaat Vs dezelfde amorfe structuren gevonden, die steeds tegen of rondom de kern lagen (Fig. 3).De serologische verwantschap tusen Nig en Vs is erg zwak. Beide hebben een sterke eigen, geheel verschillende, virus-specifieke antigene structuur. Een tweede antigene structuur is verantwoordelijk voor de geringe verwantschap (Fig. 1). Bij het bekijken van de sedimentatiepatronen in de analytische ultracentrifuge bleek dat de verhouding van midden- tot bodemcomponent voor Vs veel groter is dan voor Nig (Fig. 2).Het isolaat Vs bleek na 10 minuten verhitting bij 75°C niet meer tot infectie in staat te zin, terwijl Nig bij 80°C nog een goede infectie geeft.Op grond van deze verschillen en op grond van eerder gedaan onderzoek waarbij de genetische verwantschap van de twee isolaten is bestudeerd aan de hand van een vergelijking van de nucleotidenvolgorde van de beide RNA's met behulp van moleculaire hybridisatie (Van Kammen en Rezelman, 1972), ein met infactionsitetisproeven met mengsels van componenten van beide typen isolate (Van Kammen, 1968), lijkt het nauwelijks verantwoord de twee groepen isolaten van cowpea mozaïekvirus te blijven beschouwen als stammen van één virus.Wanneer echter op dit moment van de twee groepen virusisolaten twee verschillende virussen gemaakt worden, zou dat zeer vervelende nomenclatuur-problemen met zich meebrengen. Om zuiver praktische redenen kunnen de isolaten voorlopig beter nog als twee (zij het zeer verschillende) stammen van één virus beschouwd worden.Het lijkt echtet van groot belang om de betekenis die moleculaire hybridisatie kan hebben voor de classificatie van plantevirussen, nader uit te werken. Hetzelfde geldt voor de betekenis van kruisingsexperimenten, die gedaan kunnen worden met plantevirussen met een verdeeld genoom, waarvan de virussen van de cowpea mozaïekvirusgroep een voorbeeld zijn.  相似文献   

9.
Samenvatting en Conclusie Een kevertje,Scymnus punctillum geheeten, is een natuurlijke vijand van het spint. Het komt momenteel in het Westland veel voor en brengt naar mijn meening spintaantastingen tot staan. Of het spint hiermede op afdoende wijze bestreden kan worden, moet nog worden afgewacht. Na schrijven van het bovenstaande kreeg ik Twentieth Annual Report 1934 van het Experimental and Research Station te Cheshunt in handen. Hierin wordt op p. 71 vermeld, dat men aldaar getracht heeftStethorus punctillum in te voeren, om ze te gebruiken voor het verdelgen van Spint op tomaten, boonen en anjers. Voor dit doel hadden zij in Mei 1934 twintig kevertjes uit Hoeijlaert ontvangen. Ofschoon eieren gelegd werden en larven zich daaruit ontwikkelden en verspreidden, bleef toch succes uit; in den loop van den zomer verdweenStethorus punctilllum daar geheel.  相似文献   

10.
Resistance of coffee to race II ofHemileia vastatrix was tested in different environments at light intensities (LI) from 17 to 100% of total outdoor radiation. Nine treatments, in which three levels of LI before inoculation were combined with three levels of LI after inoculation, were applied to seedlings of the susceptible cv. Mundo Novo. Higher LI before inoculation induced a significant increase in lesion density, whereas the opposite was observed for treatments after inoculation. Maximum differences in lesion density were threefold. The interaction between pre-and post-inoculation treatments was also significant. Necrosis of lesions occurred under extremely high LI after inoculation.Genotypes of the Icatu population and ofCoffea canephora cv. Kouillou, which varied in disease level in the field, were tested in different environments, constant LI being applied before and after inoculation. Most genotypes were more resistant at low LI than at high LI, paralleling the results obtained for the control cv. Mundo Novo. With cv. Kouillou, sporulating lesion density, latency period and reaction type were significantly affected by LI and genotype. The interaction between LI and genotypes was significant for sporulating lesion density and reaction type, mainly because the most resistent genotype was not affected, or affected in opposite direction, by LI.Environment affected the expression of the resistance gene SH4. Observations on a segregating F2 population indicated dominant gene action in the greenhouse (low LI) and incomplete dominant to nearly recessive gene action in the nursery (high LI). Incomplete dominance was expressed by heterogeneous to susceptible reaction types of heterozygote plants (SH4sH4), under high LI.Some ecological and breeding aspects of the observed effect of LI on resistance to coffee leaf rust are discussed.Samenvatting Resistentie van koffie tegen fysio II vanHemileia vastatrix werd getoetst in milieus bij lichtintensiteiten (LI), die varieerden van 17 tot 100% van de totale instraling. Negen behandelingen, bestaande uit de combinaties van drie niveaus van LI vóór inoculatie en drie ná inoculatie, werden toegepast op zaailingen van het vatbareCoffea arabica ras Mundo Novo. Toenemende LI vóór inoculatie veroorzaakte een significante toename in lesiedichtheid, terwijl het tegenovergestelde werd waargenomen bij de behandeling na inoculatie. Maximale verschillen in lesiedichtheid waren drievoudig. De interactie tussen behandelingen vóór en ná inoculatie was ook significant. Bij extreem hoge LI ná inocultie trad necrose van de lesies op.Genotypen van de Icatu populatie en van hetC. canephora ras Kouillou, met verschillende ziektescores in het veld, werden beproefd in verschillende milieus, waarbij een constante LI voor en na inoculatie werd toegepast. De resistentie van de meeste genotypen kwam beter tot uiting bij lage LI dan bij hoge LI, wat ook waargenomen werd voor het controle ras Mundo Novo. Bij het ras Kouillou werden de dichtheid van sporulerende lesies, de latentieperiode en het reactietype significant beïnvloed door LI en genotype. De interactie tussen LI en genotype was ook significant voor dichtheid van sporulerende lesies en voor reactietype, voornamelijk doordat het meest resistente genotype niet, of in de omgekeerde richting, beïnvloed werd door LI.De expressive van het resistentiegen Sh4 bleek ook afhankelijk van het milieu. Waarnemingen aan een uitsplitsende F2-populatie duidden op een dominante genwerking in de kas (lage LI) en een incompleet dominante, of bijna recessieve, genewerking in de kwekerij (hoge LI). Deze incomplete dominantie uitte zich d.m.v. heterogene tot vatbare reactietypes van heterozygote planten (SH4sH4) onder hoge LI.Enkele ecologische en veredelingstechnische aspecten van de waargenomen invloed van LI worden besproken.  相似文献   

11.
The relationship between lettuce (Lactuca sativa) andMyzus persicae is influenced by internal and external factors. For the improvement of screening methods and the evaluation of the resistances found, a better knowledge of these factors is wanted.In five experiments the influence of plant age on resistance level was investigated for a partially resistant and a susceptible cultivar. Criteria for resistance were: remaining percentage of aphids (RPA), aphid developmental rate, insect biomass, and larvae production.It appeared that the aphids developed faster and grew better on older plants compared with younger plants, resulting in a decrease of overall level of resistance. The absolute differences between the susceptible and the resistant genotype for parameters such as biomass increased if plants were older and aphids were allowed to utilize all parts of the plant. It is concluded that with older plants (plant age e.g. 30–40 days) a better discriminative selection can be carried out.Samenvatting De relatie tussen sla enMyzus persicae wordt door zowel interne als externe factoren beïnvloed. Voor de verbetering van toetsmethoden en voor de evaluatie van gevonden resistenties, is meer kennis omtrent deze factoren noodzakelijk.In vijf proeven (I–V) werd de invloed van leeftijd van de plant op het resistentieniveau onderzocht bij een partiëel resistent en een vatbaar ras. Criteria voor resistentie waren: overblijvend percentage luizen 7 dagen na inoculatie, ontwikkelingssnelheid van de luizen, de insekt-biomassa en de larvenproduktie.Het bleek dat de groei en de ontwikkeling van de luizen op oudere planten beter was dan op jongere. Dit resulteerde in een afname van het resistentieniveau bij zowel het partiëel resistente als het vatbare genotype. De absolute verschillen tussen het vatbare en het resistente genotype voor bepaalde eigenschappen zoals biomassa namen echter toe naarmate planten ouder waren in de experimenten IV en V waarbij de luizen toegestaan was zich op alle delen (bladeren en stengel) van de planten te vestigen. Op basis van deze toegenomen absolute verschillen tussen resistente en vatbare planten is het dus beter om bij oudere planten (bijv. 30–40 dagen oud) op resistentie te selecteren.  相似文献   

12.
Conclusie De groene kikvorsch vangt zonder voorkeur alle bewegende dieren, die zich in zijn gezichtsveld vertoonen, zoo wel boven als onder water. Zooals elk van roof levend dier is hij echter gebonden aan prooien, wier grootte binnen zekere grenzen ligt. In de lucht is de kikvorsch bijziend en kan daardoor zeer kleine prooien (tot enkele millimeters) zien, welke dikwijls in groot aantal door hem worden gegeten. Door zijn gebrekkig gezichtsvermogen onder water, nl. sterke verziendheid, kan hij daar slechts vrij groote (grooter dan 1 centimeter) prooien zien. De grootste prooi, die wij constateerden, was een volwassen muis. Het hoofdvoedsel bestaat uit insecten, waaronder zeer veel schadelijke. Voor land- en tuinbouw is de groene kikvorsch daarom overwegend nuttig. Op de vischkweekerijen rooft de kikvorsch veel vischjes ter lengte van 3 tot 4 cm, waardoor hij daar overwegend schadelijk geacht moet worden. In de open wateren van Noord Holland eet hij weinig visch, zoodat hij daar aan de visscherij, althans door het eten van visch, geen schade van eenige beteekenis toebrengt. Ook de overige schade aan de visscherij schijnt mij gering te zijn, terwijl hij vele insecten verdelgt, welke voor de visscherij schadelijk worden genoemd. Een matige vangst, zooals die de laatste jaren door de visschers wordt uitgeoefend, is, mede tengevolge van het zeer groote voort-plantingsvermogen en het veelvuldig optredend kannibalisme, wellicht slechts van geringen invloed op het aantal. Zoolang geen achteruitgang zich demonstreert, kan zij worden toegestaan.   相似文献   

13.
Samenvatting 1. Een methode werd vastgesteld door middel van cultuursoorten om de uitbreidingsvatbaarheid van aardappelknollen voorPhytophthora infestans te bepalen. Het doel is deze methode op nieuwe soorten toe te passen. Er werd gewerkt bij 10° C, de verschillen tusschen de cultuursoorten zijn dan grooter en beter in maten vast te leggen dan bij optimale temperatuur. 2. De tijdsduur, die verloopt tusschen het doorsnijden van de knollen, 5 dagen na de inoculatie, en het optreden van luchtmycelium werd als norm gebruikt. Deze werd in cijfers omgezet en vergeleken met de vatbaarheidscijfers van de Nederlandsche rassenlijst. 3. Drie verschillende typen van necrose, tengevolge van aantasting door de parasiet, werden onderscheiden. 4. In het algemeen is het naveleinde vatbaarder dan de top. 5. Twee isolaties van de schimmel werden gebruikt, die in virulentie verschilden, dit wijst eventueel op het bestaan van verschillende physiologische rassen. Door gebrek aan een goed testsortiment is het nauwkeurig vaststellen hiervan niet mogelijk. 6. De vari?teit, waarop de schimmel gegroeid is, heeft invloed op de zwermsporenontwikkeling. Deze directe werking van de voeding op sterkte en virulentie van het inoculatiemateriaal moet niet verward worden met dezelfde eigenschappen eigen aan een bepaalde Phytophthora-stam.
Method for the determination of the susceptibility of potato tubers to late blight

Laboratorium voor Mycologie en Aardappelonderzoek.  相似文献   

14.
Fusarium oxysporum Schlecht. f.lycopersici (Sacc.) Snyder & Hansen, was observed on tomatoes under glass in the Netherlands for the first time in 1968 and spread widely in the following years. Experiments showed that soil infestation could be reduced by sterilization with steam, methyl bromide and chloropicrin, provided the treatments were applied with great care. Disinfection of the glasshouse structures with formaldehyde killed deposited dry macroconidia but gaseous methyl bromide and chloropicrin and sprays of systemic fungicides, which are usually effective againstFusarium spp., did not.Samenvatting In 1968 werd voor het eerst op enkele bedrijven in NederlandFusarium verwelkingsziekte in tomaat waargenomen. De ziekte verspreidde zich snel in het volgende jaar.Goede ontsmetting van een zandige grond blijkt mogelijk door nauwkeurige toediening van veel stoom (verbruik van 10 1 stookolie per m2), van chloorpicrine (60 ml/m2) en van methylbromide (100 g/m2) (zie Tabel 1).Door beregening en bij het verwijderen van dode planten, waarop de schimmel sporuleert, worden veel conidiën afgezet op verwarmingsbuizen en kasvoeter. Per strekkende meter verwarmingsbuis werden 30.000 macroconidia gevonden. Ontsmetting hiervan met formaline gaf goede resultaten, maar met de systemische fungiciden uit de benzimidazol-groep niet (Tabel 2). De kasopstanden bleken niet ontsmet te worden door het methylbromide of chloorpicrine gas boven het plastiek bij de in de praktijk gebruikelijke grondontsmetting met deze middelen.Voor een goede bestrijding van de schimmel is een grote bedrijfshygiëne vereist en dienen alle voor de produktie benodigde hulpmiddelen ontsmet te worden. In potgrond en zaaizaad is het pathogeen tot nu toe niet gevonden.  相似文献   

15.
Samenvatting Sinds 1946 is bekend dat Amerikaanse vogelkers, een uiterst algemene struik of boom van lichte gronden in Nederland, fungeert als winterwaard van de perzikluis (Myzus persicae). In gebieden waar de perzik ontbreekt biedt Amerikaanse vogelkers, hoewel vele exemplaren minder geschikt zijn als waardplant, een goede mogelijkheid voor overwintering van de perzikluis. Vooral waar in de nabijheid pootaardappelen of bieten worden verbouwd, gewassen die ernstig lijden onder virusziekten door deze bladluis overgebracht, is de economische betekenis van Amerikaanse vogelkers buitengewoon groot. Ook andere bladluissoorten kunnen met succes op Amerikaanse vogelkers overwinteren en van deze soorten is de hopluis (Phorodon humuli) in het buitenland vaak bijzonder schadelijk op hop. Gevonden werd dat de appel-grasluis (Rhopalosiphum insertum) vaak ook op Amerikaanse vogelkers als ei overwintert, hoewel de literatuur uitsluitend winterwaardplanten uit de onderfamilie der appelachtigen (Pomoideae) vermeldt. Bovendien kolonissert de appel-takluis (Aphis pomi) soms met succes jonge scheuten van deze importboom. Veel bladluissoorten, die met succes op andere soorten van het geslachtPrunus als ei overwinteren, leggen vaak zeer grote aantallen eieren opPrunus serotina, zonder dat zich daaruit in het voorjaar volwassen bladluizen ontwikkelen. De schrijver beschouwt Ameriaanse vogelkers als een zeer gevaarlijk gewas voor land- en tuinbouw, speciaal als bron voor virusoverbrengende bladluissoorten.  相似文献   

16.
In field trials on fumigated sandy soil planted with stock of Fire King lilies lightly infested withPratylenchus penetrans, nematode control with aldicarb did not influence growth and yield of the lilies in the first growing season, perhaps because of the low initial number of nematodes. In the second season, however, a clear relation appeared between yield and nematode control by aldicarb.In such a biennial crop, yields after aldicarb treatment at planting were almost as good as after treatment in both years, 3 kg aldicarb a.i./ha (1.6 mmol.m–2) being optimum.Samenvatting Bij de bestrijding van wortellesieaaltjes moet niet alleen rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige aaltjes maar ook met die in de wortels van het plantgoed. Aan de wortels van het plantgoed is de aanwezigheid van deze aaltjes niet altijd duidelijk te zien. In als goed gekwalificeerd plantmateriaal van de leliecultivar Fire King werden gemiddeld 15Pratylenchus penetrans per bol gevonden en in slecht plantgoed 9.De aaltjes in de grond kunnen effectief worden bestreden door toepassing van grondontsmetting met een aaltjesdodend middel. In een tweejarige teelt van licht besmet plantmateriaal is dit echter onvoldoende om schade te voorkomen. Dit bleek uit een proef met Fire King in vooraf ontsmette zandgrond op de proeftuin Ens. In het tweede jaar was de groei van de lelies na toepassing van aldicarb ongeveer drie maal beter dan zonder dit middel. In de wortels van de onbehandelde lelies werden ongeveer twintig keer zoveel wortellesieaaltjes gevonden als in die van de behandelde planten.Om dit tweedejaarseffect nader te analyseren en de toepassing van aldicarb beter te preciseren werd het onderzoek op de proeftuin in 1975 en 1976 voortgezet, waarbij vooral aandacht werd besteed aan de dosering en de toedieningswijze van aldicarb in de vorm van Temik 10 G.Uit het pouplatieverloop van de wortellesieaaltjes gedurende de tweejarige teelt (Fig. 3) kan worden afgeleid dat pas merkbare schade optreedt bij meer dan 300P. penetrans per 10 g wortels en meer dan 20P. penetrans per 100 ml grond in mei, wanneer de ontwikkeling van de stengelwortels plaats vindt. De gevonden besmettingen blijven in het eerste jaar in alle objekten beneden deze schadegrens en komen in het tweede jaar daarboven in de objekten waar minder dan 3 kg aldicarb a.i./ha (1,6 mmol.m–2) is toegediend in het eerste jaar. Dit is in overeenstemming met de opbrengstresultaten (Tabel 2).Uit het verband tussen de toegediende hoeveelheid aldicarb en de relatieve opbrengst blijkt eveneens dat een hogere dosering dan 1,6 mmol.m–2 nog slechts weinig effectiever is en mogelijk zelfs groeiremmend kan werken. Het maakt daarbij weinig verschil of de toediening plaats vindt bij het planten in de vore of kort voor de opkomst van de lelies in de rug (Tabel 1). Uit praktische overwegingen moet de voorkeur worden gegeven aan de toediening in de plantvoor.De toediening van aldicarb in beide jaren had slechts een geringe produktieverhogend effect boven toediening uitsluitend in het eerste jaar (Tabel 2). Blijkbaar is de effectiviteit van dit nematicide veel groter tegen de lichte aanvangsbesmetting met aaltjes in de wortels van het plantgoed dan wanneer het in de rug wordt toegediend aan de veel hogere, verspreide besmetting aan het begin van het tweede jaar.Wat betreft de bewortelingskwaliteit van de bollen valt het op (Tabel 3) dat ook hogere doseringen dan 1,6 mmol.m–2 nog verbetering geven en dat toediening in beide jaren een betere bewortelingskwaliteit geeft dan wanneer alleen in het eerste jaar aldicarb wordt toegediend. Het nematicide aldicarb heeft slechts een werkingsduur van 1 à 2 maanden, zodat de aaltjes zich later in het seizoen weer sterk kunnen vermeerderen waardoor de kwaliteit van de wortels snel kan teruglopen. Om een betere bewortelingskwaliteit te bereiken wordt dan ook een veel effectievere bestrijding van de wortellesieaaltjes gevraagd dan voor het veiligstellen van de groei en de opbrengst van lelies.Aangezien de bolwortels van ondergeschikte betekenis zijn voor de groei en de opbrengst van deze lelies lijkt het niet verantwoord hogere doseringen dan 1,6 mmol.m–2 toe te passen.  相似文献   

17.
Experiments were performed to detect low concentrations of plant viruses with the latex-agglutination test, the bentonite-flocculation test, and a test using water-insoluble antiserum protein polymers. Special attention was paid to the potato viruses X and S, and to the influence of high concentrations of normal plant constituents, notably from potato plants, on the sensitivity of the methods. It was found that under certain circumstances lower virus concentrations could be detected with these methods than with the conventional micro-agglutination or micro-precipitation test. However, sensitivity was negatively influenced by sap from potato plants, especially in experiments with potato virus S. To really profit from the sensitive tests mentioned, their sensitivity should be greater than in my experiments.Samenvatting Veel virussen komen in een dusdanig lage concentratie in plantemateriaal voor, dat ze daarin met behulp van de gebruikelijke agglutinatie-, precipitatie- of agar-geldiffusietoets niet zijn aan te tonen. Er bestaat derhalve veel interesse voor serologische methodieken, waarmee lage virusconcentraties kunnen worden aangetoond. Een aantal orienterende proeven werd uitgevoerd met de latex-agglutinatietoets (in twee uitvoeringen, aangeduid als LA1- en LA2-toets), de bentoniet-uitvlokkingstoets (BF-toets) en een toets met behulp van gepolymeriseerde serumeiwitten (APP-toets). De gevoeligheid van deze toetsen werd vergeleken met die van de gewone micro-agglutinatie of-precipitatietoets. De meeste aandacht werd besteed aan de aardappelvirussen X (PVX) en S (PVS).De belangrijkste met PVX en PVS bereikte resultaten zijn weergegeven in Tabel 1–9. Geconcludeerd kan worden dat met de LA-, BF- en APP-toets onder bepaalde omstandigheden inderdaad lagere virusconcentraties kunnen worden aangetoond. Hoge concentraties normale bestanddelen, met name uit aardappelplanten, hadden echter dikwijls een negatieve invloed op de gevoeligheid, vooral met het PVS. Ook was in onverdund ruw sap dikwijls geen reactie zichtbaar, terwijl dit met de gewone agglutinatietoets wel het geval was.De gevonden verschillen in gevoeligheid tussen de LA-, BF- en APP-toetsen en de agglutinatie- en precipitatietoetsen, waren soms zo klein, dat ze door verdunning van het sap met buffer of fysiologische zoutoplossing (om de remmende invloed van normale plantebestanddelen te beperken) weer grotendeels zouden worden teniet gedaan. Werk van andere onderzoekers doet echter veronderstellen, dat verdere verhoging van de gevoeligheid van de LA2-toets mogelijk is door zeer bepaalde fracties uit de antisera te gebruiken.Met de gewone agglutinatietoets kon in ruw sap bij een verdunning van 1 op 4 virus in lagere concentraties worden aangetoond dan in onverdund ruw sap. Ook hier wordt de grotere gevoeligheid weer grotendeels tenietgedaan door het verdunnen. Een duidelijke verbetering werd echter verkregen wanneer het ruwe sap werd gecentrifugeerd, d.w.z. wanneer in plaats van de agglutinatie- de precipitatietoets werd toegepast (zie Tabel 9).  相似文献   

18.
In replicate-plot field experiments done in the UK, at one site in Avon for 3 years and another in Warwickshire for 2 years, application of ethirimol or triadimenol sprays or seed treatments was followed by decreases in sensitivity of mildew samples to the particular fungicide applied. Application of ethirimol-triadimenol or tridemorph-triadimenol mixtures caused smaller or no decreases in sensitivity. Differences between isolates in responses to ethirimol and to triadimenol treatment were usually negatively correlated. Early-season inoculum differed in fungicide sensitivity between sites. At one site sensitivity shifted markedly from one season to another. No clear interactions between cultivar, mildew pathotype and shifts in fungicide response could be discerned. There were no major differences in resistance build-up between seed or spray treatments.In veldexperimenten met herhalingen uitgevoerd in Engeland, gedurende een periode van 3 jaar in Avon en gedurende een periode van 2 jaar in Warwickshire, werd na behandeling van zomergerst met ethirimol of triadimenol een verminderde gevoeligheid van meeldauw voor deze fungiciden waargenomen.Behandelingen met mengsels van ethirimol-triadimenol of tridemorf-triadimenol gaven weinig tot geen verminderde gevoeligheid. Verminderde gevoeligheid van isolaten voor ethirimol was meestal gecorreleerd met een verhoogde gevoeligheid voor triadimenol en omgekeerd. Vroeg in het seizoen werd in de meeldauwpopulatie op de twee proefvelden een verschil in gevoeligheid voor de fungiciden waargenomen. Op één proefveld trad van het ene op het andere seizoen een aanzienlijke verandering in de gevoeligheid voor de fungiciden op. Er was geen duidelijke correlatie tussen de waargenomen verminderde gevoeligheid voor de fungiciden en de gebruikte cultivars of voorkomende fysio's. Verminderde gevoeligheid voor de fungiciden werd zowel bij zaadbehandeling als bij het bespuiten van planten waargenomen.  相似文献   

19.
The immunogold-silver staining technique was developed for the light microscopical localization of viral antigen in plant tissue. Semi-thin sections of LR White-embedded plant tissue were immunologically labelled with primary antiserum and protein A-gold. Individual gold particles were covered with a silver precipitate using a physical developer. This precipitate could be seen as black spots in a conventional light microscope with brightfield and as brilliant white spots with darkfield illumination. Maximal sensitivity and low background was obtained when immunogold-labelled sections were fixed in glutaraldehyde prior to silver enhancement. Simultaneous observation of the silver coated gold label and cell morphology was achieved by epipolarization microscopy. Using this technique cowpea chlorotic mottle virus coat protein was detected in cowpea plants as function of the infection period. Virus translocation and multiplication was monitored in systemically inoculated tissue, showing viral antigen in phloem parenchyma of petiolules 6 h after systemic inoculation and subsequent spreading from the phloem to the neighbouring bundle sheath and cortex cells.Samenvatting De immunologische techniek (IGSS), waarbij complexen van antilichamen met proteïne A geadsorbeerd aan kolloïdaal goud (pAg) worden bedekt met zilver, werd met succes toegepast voor het aantonen van viraal antigeen in geïnfecteerd planteweefsel met behulp van de lichtmicroscoop. Semi-dunne plakjes weefsel werden ingebed in LR White en behandeld met antiserum tegen het cowpea chlorotic mottle virus (CCMV). Aan dit antigeen-antilichaam complex werd pAg gehecht. Vervolgens werd op de individuele gouddeeltjes zilver neersgeslagen met een ontwikkelaar bestaande uit een mensel van zilverlactaat en hydroquinone. De gouddeeltjes katalyseren de reductie van de zilverionen in oplossing tot metallisch zilver, dat neerslaat op de gouddeeltjes. Het zilverprecipitaat is waarneembaar als zwarting in een lichtmicroscoop met doorvallend licht en licht wit op bij donkerveld belichting. Maximale gevoeligheid van detectie en lage achtergrondkleuring werden bereikt door fixatie van het antigeen-antilichaam-pAg complex met glutaaraldehyde vóór de zilverkleuring.Gelijktijdige waarneming van het zilver label en de morfologie van de cellen was mogelijk door toepassing van gepolarisserd licht in een microscoop met opvallende belichting (epipolarisatiemicroscopie) in combinatie met doorvallend licht. Het zilverprecipitaat is hierbij waarneembaar als een helder blauwe kleur door de weerkaatsing en verstrooiing van het gefiltreerde gepolariseerde licht, terwijl de morfologie van de cytochemisch gekleurde cellen zichtbaar is met doorvallende belichting. Met IGSS in combinatie met epipolarisatiemicroscopie werd het CCMV gelokaliseerd in cowpea planten als functie van de infectieduur. De translocatie en vermenigvuldiging van het virus werden gevolgd in planteweefsel dat systemisch was geïnoculeerd volgens de differentiële-temperatuur-inoculatietechniek. Zes uur na systemische inoculatie werd het virus voor het eerst waargenomen in enkele floeemparenchymcellen en de infectie breidde zich daarna snel uit. Vierentwintig uur na inoculatie kon virus worden aangetoond in grote delen van het floeem, in de bundelschede en in de aangrenzende delen van de schors. Concluderend kan worden gesteld dat het virus vanuit de primaire bladeren naar de secundaire bladeren werd getransporteerd via het floeem, analoog aan het transport van assimilaten.Tot slot werden dunne plakjes geïnfecteerd weefsel, geïncubeerd met antiserum en proteïne A-goud, na zilverbehandeling vergeleken in licht-en elektronenmicroscoop.  相似文献   

20.
Symptoms of notched leaf in gladiolus are described in this paper. The disease can occur either in patches in the field (only on sandy or light sandy loam soils) or in plants scattered throughout a field planted with a certain stock (independent of soil type). Experiments showed that this disease is caused by tobacco rattle virus (TRV), which is transmitted byTrichodorus pachydermus Seinhorst andT. similis Seinhorst. Gladiolus corms planted in infested soil show a more or less serious reduction of growth and sometimes typical symptoms of notched leaf. In experiments these notched leaf symptoms could be reproduced in the first season only whenTrichodorus from infested soil was able to infect the young sprouts on top of the corms. If infection took place through the roots, the growth of the plants was not or only slightly retarded and the typical notched leaf symptoms appeared in the offspring in the following season. At least two serologically different strains of TRV could be isolated from affected gladiolus. These serotypes were not found to be typical for a certain location as in some cases both were isolated from the same infested field. In fields where potatoes showed stem-mottle and/or spraing, gladiolus was affected by notched leaf.Samenvatting Kartelblad in gladiolen kenmerkt zich door slecht uitgegroeide, misvormde planten, waarbij langs de randen en de nerven van de bladeren necrotische strepen en karakteristieke kartel- en zaagranden optreden (fig. 1). De planten komen meestal niet tot bloei. Alle overgangen tussen normale planten en die met de beschreven symptomen komen voor.In de knollen en kralen van de aangetaste planten zijn geen kenmerkende symptomen waar te nemen. In het gewas te velde kunnen deze aangetaste planten, in variërende percentages, verspreid tussen de gezonde planten van een partij voorkomen, terwijl aangrenzende partijen geheel gezond kunnen zijn. In deze gevallen, die op alle grondsoorten worden aangetroffen, is de partij één of meer seizoenen eerder geïnfecteerd. In andere gevallen worden planten als zojuist beschreven pleksgewijs in het gewas aangetroffen (fig. 2). Dergelijke aantastingen komen uitsluitend voor op de lichtere gronden en hierbij wordt eveneens een abnormale ontwikkeling van het wortelstelsel waargenomen (fig. 3).In proeven kon worden aangetoond dat de ziekte veroorzaakt wordt door virussen van de ratelvirusgroep (zie tabel 1 tot en met 6). In de grond aanwezige aaltjes van het geslachtTrichodorus (T. pachydermus Seinhorst,T. similis Seinhorst en mogelijk nog andere soorten) brachten het virus op de waardplant over (tabellen 2, 5 en 6).In het seizoen waarin infectie plaatsvond, ontstonden uitsluitend kenmerkende kartelblad-symptomen indien aaltjes, afkomstig van besmette grond, de mogelijkheid werd gegeven jonge, nauwelijks uitgegroeide spruiten aan te tasten (fig. 5, tabel 6). Infectie in de wortels veroorzaakt geen of slechts een geringe groeistoornis, maar in de nakomelingschap van deze planten komen in het volgende seizoen de typische symptomen van kartelblad voor (fig. 4, tabel 3, 5 en 6).Op een aantal gronden waar aardappelen waren geïnfecteerd door stengelbont of kringerigheid, werden gladiolen door kartelblad aangetast. In proeven waar gladiolen en aardappelen door TRV op dezelfde percelen waren geïnfecteerd, bleek een opmerkelijke overeenkomst in het verloop van kartelbladaantasting bij gladiolen en stengelbontaantasting bij aardappelen te bestaan (tabel 4).Bij het onderzoek van verschillende TRV-isolaties uit gladiolen met kartelblad-symptomen en uit andere waardplanten die afkomstig waren van met TRV enTrichodorus sp. besmette gronden, konden tenminste twee verschillende serotypen van het TRV worden aangetoond. Isolaties van het ene serotype bleken nauw verwant te zijn met een TRV-isolatie uit tabak White Burley, waartegen een antiserum is vervaardigd doorMaat (1963). Vertegenwoordigers van het andere serotype reageerden alle serologisch positief met een antiserum bereid tegen een TRV-isolatie uit gladiool. Beide serotypen bleken niet specifiek te zijn voor bepaalde plaatsen, daar beide verspreid door het land blijken voor te komen en in sommige gevallen uit eenzelfde perceel konden worden geïsoleerd. In een volgende publikatie zal hierop nader worden ingegaan.A preliminary report on this subject has been published in Nematologica 10 (1964):69–70.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号