首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 31 毫秒
1.
The time required for infectious tobacco necrosis virus (TNV) to pass through the epidermis of cowpea leaves after mechanical inoculation, depended on plant age and environmental temperature. At 22°C the passage time was about 2 h but at 32°C it was only 10 min. Water stress seemed to play a role in the transport of infectious virus into the mesophyll. It was possible to infect cowpea mesophyll cells with TNV directly by using a fine brush without carborundum. Differences between tobacco and cowpea in the establishment of virus infection are discussed.Samenvatting De mogelijkheden om cowpea-mesofylcellen met TNV te infecteren, hetzij via de epidermis, hetzij rechtstreeks, werden onderzocht. De minimum tijd die infectieus virusmateriaal nodig heeft om de epidermis te passeren werd bepaald. De ouderdom van de zaailingen speelde daarbij een rol. Bij 20 dagen oude planten bedroeg de passagetijd meer dan 4 uur, in 10 dagen oude planten was meer dan 2 uur nodig voor passage. De temperatuur van de omgeving was een belangrijke factor. In cowpeabladeren, direct na inoculatie met TNV bij 32°C gezet, bleek de passgetijd slechts 10 minuten te zijn. Verduistering van de planten 24 uur voor inoculatie bekortte de passagetijd aanzienlijk. Ook speelde water-stress in het blad door hoge temperatuur na inoculatie een rol in de vroege infectiestadia. Het was mogelijk, cowpea-mesofyl direct te infecteren, indien cowpea-bladeren gebruikt werden van 9–12 dagen oude zaailingen die opgekweekt waren bij 22±3°C. De bladeren werden gedurende ±1 uur na afplukken op droog filtreerpapier gelegd, daarna werd de onderepidermis met een fijn pincet verwijderd. Inoculatie van het naakte mesofyl met TNV onmiddelljk na het strippen met een fijne penseel zonder carborundum resulteerde in eenzelfde aantal lesies als in de niet-gestripte helft, die geïnoculeerd was door wrijven met hetzelfde TNV-inoculum in aanwezzigheid van carborundum.Het schijnt dat de processen, die betrokken zijn bij het tot stand komen van een TNV-infectie in cowpea en tabak, van elkaar verschillen.  相似文献   

2.
Samenvatting Protoplasten werden geïsoleerd uit cowpeabladeren en konden worden geïnfecteerd met tabaksmozaïekvirus en tabaksnecrosevirus serotype A. De virusvermeerdering in de protoplasten werd tot twee dagen na de inoculatie onderzocht.  相似文献   

3.
In total 98 plant species belonging to 15 families were tested on their possible value as indicator hosts for potato virus S. Plants were sap-inoculated with six virus isolates respectively. In only three families (Amaranthaceae, Chenopodiaceae and Solanaceae) suspectible species were found. The susceptible Chenopodiaceae reacted with local lesions. Seven of those Chenopodiaceae were not mentioned before as local lesion hosts for PVS, viz.Chenopodium ambrosioides, C. hybridum, C. murale, C. opulifolium, C. polyspermum, C. rubrum andC. urbicum.Samenvatting In totaal 98 plantesoorten behorende tot 15 families werden onderzocht als mogelijke toetsplanten van het aardappelvirus S. De planten werden met respectievelijke zes verschillende isolaten van het aardappelvirus S in bladsap geïnoculeerd. Slechts in de plantefamilies Amaranthaceae, Chenopodiaceae en Solanaceae werden soorten gevonden, die vatbaar zijn voor één of meer isolaten van het virus. De vatbare Solanaceae werden systemisch geïnfecteerd, terwijl de Amaranthaceae en Chenopodiaceae met lokale vlekken reageerden. De vatbaarheid van de lokale-vlekkenplanten was zeer ongelijk voor de zes isolaten van het aardappelvirus S (Tabel 3). Chenopodium album, C. polyspermum enC. quinoa (I.P.O.) reageerden met lokale vlekken na inoculatie met elk van de zes isolaten, de andere Chenopodiaceae deden dit na inoculatie met slechts enkele isolaten. Ook de herkomst van één en dezelfde Plantesoort (Chenopodium quinoa) had invloed op het al of niet verschijnen van lokale vlekken op de waardplant na inoculatie met de verschillende virusisolaten.  相似文献   

4.
Samenvatting Een methode werd ontwikkeld om de resistentie van in de kas geteelde tomateplanten tegen tomatemozaïek virus (ToMV) te bepalen. Bladeren van een vatbare en een resistente cultivar werden afgesneden en geïnoculeerd met ToMV. Na 6, 10 en 17 dagen werden de geïnoculeerde bladeren getoetst op de aanwezigheid van virus met ELISA en door inoculatie van bladeren vanNicotiana glutinosa. Met beide toetsmethoden kon de virustoename in de vatbare cultivar al vroeg na inoculatie duidelijk worden aangetoond. In de bladeren van de resistente cultivar was een zeer kleine hoeveelheid virus pas laat na de inoculatie aantoonbaar. Met deze methode is het mogelijk om de resistentie tegen ToMV te bepalen, tevens zaad te winnen en landbouwkundige eigenschappen te evalueren, zonder de plant te infecteren.  相似文献   

5.
Samenvatting Aangetoond werd datPetunia hybrida systemisch kan worden geïnfecteerd met het tomato golden mosaic virus (TGMV), een virus dat behoort tot de groep van de geminivirussen. Mechanische inoculatie van petuniaplanten met TGMV gaf in de systemisch geïnfecteerde bladeren symptomen, die eerder in een aantal andere Solanaceae waren waargenomen. Daar in eerdere proeven petunia niet met TGMV kon worden geïnfecteerd en DNA-replicatie en symptoomontwikkeling wel optrad in, voor de beide genomen van het virus, transgene planten, werd gesuggereerd dat het hier een geval betrof van uitbreiding van de waardplantenreeks.De hier gepresenteerde resultaten kunnen echter tot andere conclusies leiden. Het is namelijk mogelijk, dat bepaalde F1-hybriden van petunia resistenter zijn tegen het virus. Verschillen in de symptoomontwikkeling zijn echter ook niet uit te sluiten en zouden veroorzaakt kunnen worden door premunitie als gevolg van de aanwezigheid van het manteleiwit in opnieuw geïnfecteerde cellen.  相似文献   

6.
The disease     
In order to inoculate roots of tomato seedlings with tobacco mosaic virus, seeds were germinated singly in perforated plastic tubing obtained from ladies' hair curlers filled with sieved soil. The time which elapsed between inoculation of the roots and observation of first leaf symptoms varied with individual plants between one and ten weeks and was on average three to five weeks. As plant raising requires about six to eight weeks in winter, mosaic symptoms appearing in a tomato crop after planting out may well be the result of a root infection sustained during pricking off of the seedlings in the nursery.Samenvatting Om bij kiemplanten van tomaat wortelinoculaties met TMV uit te voeren werden geperforeerde plastiek hulzen, afkomstig van haarkrullers, met aarde gevuld en gebruikt voor het afzonderlijk laten kiemen van tomatezaden. Na inoculatie van de wortels, welke door de perforatie van de huls waren heengegroeid (Fig. 1), werden de desbetreffende kiemplanten tegelijk met de huls in potten overgeplant. Vervolgens werd het verschijnen van bladsymptomen afgewacht, terwijl van tijd tot tijd van uiterlijk nietgeïnfecteerde planten zowel bladeren als wortels afzonderlijk werden getoetst opNicotinana glutinosa. Uit de resultaten (Tabel 1) is gebleken, dat een aantal planten niet of slechts in de wortels werd geïnfecteerd. Bij de meeste planten had inoculatie van de wortels een systemische infectie tot gevolg. De periode tuseen wortelinoculatie en waarneming van de eerste bladsymptomen varieerde voor de individuele planten van één tot tien weken met een, ruw geschat, gemiddelde van drie tot vijf weken. Aangezien met de opkweek van planten in de winter zes tot acht weken gemoeid zijn, inhet niet uitgesloten, dat het verschijnen van mozaïeksymptomen kort na het uitplanten nog het gevolg is van een wortelinfectie in het kiemplantstadium.  相似文献   

7.
Samenvatting Bladeren vanHyoscyamus niger planten vertoonden chlorotische lokale lesies 7 dagen na inoculatie met sap van mozaïekziekeHippeastrum-planten. Met sap vanHippeastrum-planten zonder mozaïeksymptomen werd geen reactie verkregen. In dooppreparaten gemaakt van chlorotische lesies inHyoscyamus-bladeren en van bladeren vanHippeastrum planten met mozaïeksymptomen werden draadvormige virusdeeltjes van 648–772 nm aangetroffen. Het virus kon met sap geperst uit geïnoculeerdeHyoscyamus-planten weer op gezondeHippeastrum-planten worden overgebracht.  相似文献   

8.
Samenvatting De beste bestrijding van het slamozaïek zou de teelt van resistente rassen zijn. Resistentie tegen dit virus is echter niet bekend. Omdat besmetting steeds via het zaad plaats vindt, sla in Nederland niet als wintergewas wordt geteeld en onkruiden als besmettingsbron geen rol spelen blijft alleen de mogelijkheid over om uitsluitend virusvrij zaaizaad te gebruiken.Ruimtelijke isolatie van zaadvelden is in West-Europa om technische redenen niet zo goed uitvoerbaar als in de Verenigde Staten. Het zou daarom belangrijk zijn, indien er slarassen beschikbaar waren, waarbij geen virusoverdracht via het zaad plaats vindt. Een uitgangspunt om dit te bereiken zou het kruisen zijn met wilde sla (Lactuca serriola L.), die volgensWelch et al. (1953) deze eigenschap zou bezitten.Om na te gaan of deze mededeling juist was, werd van 28 herkomsten vanLactuca serriola een vijftal planten met slamozaïekvirus geïnoculeerd en van de zieke planten werd het zaad afzonderlijk geoogst. Van iedere plant werden zo mogelijk 500 zaailingen uitgeplant. Uit tabel 1 blijkt, dat bij alle herkomsten het virus via zaad wordt overgebracht. het heeft dus in het geheel geen zinLactuca serriola als uitgangsmateriaal voor kruisingswerk te gebruiken, met als doel virusoverdracht via het zaad te voorkomen.

Gedetacheerd bij het Proefstation voor de Groenteteelt in de Volle Grond in Nederland, Alkmaar.  相似文献   

9.
Samenvatting Uit bladeren, zowel als uit vruchten van sharka-zieke pruimebomen werd een virus overgebracht opChenopodium foetidum enNicotiana clevelandii. C. foetidum reageerde met duidelijke chlorotische of okerachtige lesies.N. clevelandii werd wel door het virus geïnfecteerd, maar bleek ongeschikt als toetsplant. Het virus werd met sap vanC. foetidum naarN. clevelandii en met de bladluisMyzus persicae vanN. clevelandii naar perzik overgebracht en terug. Zo kon worden aangetoond, dat het geïsoleerde virus het sharka virus is. Een nog niet geïdentificeerd virus kon ook van pruim opC. foetidum worden overgebracht, doch er werden geen symptomen waargenomen op de geinoculeerde bladeren.  相似文献   

10.
A number ofCapsicum accessions including nine species were tested for resistance to TMV based on hypersensitivity. The tobacco strain MA and the tomato strain SPS, which were both isolated from tomato, and two pathogenically distinct pepper strains P 11 and P 8, were used. Of the 73Capsicum accessions tested 58 were resistant to MA and SPS, 31 were resistant to P 11 and five were resistant to P 8.Samenvatting Om verschillen in pathogeniteit tussen twee in Nederland voorkomende paprikastammen van het TMV nader vast te stellen, werd een aantalCapsicum-herkomsten, waaronder negen soorten, op resistentie getoetst. Hierbij werden de representatieve paprika-isolaten P 11 en P 8 vergeleken met de uit tomaat afkomstige isolaten MA en SPS als vertegenwoordigers van respectievelijk de tabaks- en tomatestam van het TMV. Bij het beoordelen van de symptomen duidden lokale, necrotische vlekken en afvallen van geïnoculeerde bladeren op resistentie, systemische necrosen of mozaïeksymptomen op vatbaarheid. In deze symptomen kwamen tussen de gebruikte stammen verschillen in virulentie tot uitdrukking. Er werden echter vooral verschillen in agressiviteit waargenomen met betrekking tot zowel afzonderlijke, voor resistentie uitsplitsende,Capsicum-herkomsten als het totale aantal getoetste herkomsten. Van de ruim 73 herkomsten waren er 58 resistent tegen MA en SPS, 31 daarvan tegen P 11, maar slechts vijf daarvan tegen P 8. Deze resistentie tegen P 8 werd gevonden inC. chinense.  相似文献   

11.
Samenvatting UitHippeastrum hybridum planten werd een virus geïsoleerd dat in diverse waardplanten symptomen induceerde overeenkomend met symptomen welke door de normale stam van het tabaksmozaïekvirus in eenzelfde waardplantenreeks werden veroorzaakt.De inoculatie vanHippeastrum-planten met het uitHippeastrum geïsoleerde TMV slaagde niet. Mogelijk werd dit verooizaakt door de aanwezigheid van virus-remstoffen inHippeastrum.  相似文献   

12.
Several factors influencing the incidence of internal fruit rot of cucumber caused byDidymella bryoniae were studied.Internal infection of fruits is achieved via the flower. However, in most cases the majority of the fruits escaped infection after flower inoculation. It took more than two days for the fungus to reach the fruit after infection of the style. A mechanical barrier was not detected in the fruit tip within three days after inoculation of the open flower.Inoculation of wilted flowers resulted in 60% less infection than inoculation of fresh flowers. Blossom excision reduced fruit infection with ca 75%. Growing plants under drought stress markedly increased the incidence of internal fruit rot.Neither the method of inoculation, nor the composition of the inoculum, nor the relative humidity influenced the incidence of internal fruit rot. Fruit thinning, duration of fruit growth, flowering period and the removal of parts of the flower had no effect either on fruit infection.Cultivars resistant to powdery mildew were also resistant to internal fruit infection. The resistance was associated with a long style and a short flowering period.Growing cultivars in which the flowers quickly fall away from the fruitlets or in which the flowers have no style may solve the problem of internal fruit rot in cucumber.Samenvatting Factoren die van invloed kunnen zijn op het ontstaan van inwendig vruchtrot van komkommer, veroorzaakt doorDidymella bryoniae, werden onderzocht.Inwendige vruchtinfectie vindt plaats via het bloempje. Bijna altijd ontsnapte echter het grootste deel van de vruchten aan een aantasting als de bloem werd geïnoculeerd. Het duurde meer dan twee dagen voordat de schimmel via de stijl de vrucht had geïnfecteerd. In de punt van de vrucht werd binnen drie dagen na inoculatie van de open bloem geen mechanische barrière gevonden.Na inoculatie van verwelkte bloemen kwam 60% minder aantasting voor dan na inoculatie van bloemen die pas open waren. Het verwijderen van het bloempje reduceerde de aantasting met ca. 75%. Het optreden van inwendig vruchtrot nam aanzienlijk toe door de planten onder droge omstandigheden te telen.Noch de methode van inoculatie, noch de samenstelling van het inoculum, noch de relatieve luchtvochtigheid beïnvloedden het optreden van inwendig vruchtrot. Vruchtdunning, duur van de vruchtgroei, bloeiduur en het verwijderen van delen van de bloem hadden ook geen effect op de aantasting.Cultivars die resistent waren tegen echte meeldauw vertoonden ook resistentie tegen inwendige vruchtaantasting. De resistentie was gecorreleerd met een lange stijl en met een korte bloeiduur.De teelt van cultivars waarvan de bloemdelen snel van de vruchtbeginsels afvallen, of waarvan de bloempjes geen stijl hebben, zou het probleem van inwendig vruchtrot bij komkommer kunnen oplossen.  相似文献   

13.
The immunogold-silver staining technique was developed for the light microscopical localization of viral antigen in plant tissue. Semi-thin sections of LR White-embedded plant tissue were immunologically labelled with primary antiserum and protein A-gold. Individual gold particles were covered with a silver precipitate using a physical developer. This precipitate could be seen as black spots in a conventional light microscope with brightfield and as brilliant white spots with darkfield illumination. Maximal sensitivity and low background was obtained when immunogold-labelled sections were fixed in glutaraldehyde prior to silver enhancement. Simultaneous observation of the silver coated gold label and cell morphology was achieved by epipolarization microscopy. Using this technique cowpea chlorotic mottle virus coat protein was detected in cowpea plants as function of the infection period. Virus translocation and multiplication was monitored in systemically inoculated tissue, showing viral antigen in phloem parenchyma of petiolules 6 h after systemic inoculation and subsequent spreading from the phloem to the neighbouring bundle sheath and cortex cells.Samenvatting De immunologische techniek (IGSS), waarbij complexen van antilichamen met proteïne A geadsorbeerd aan kolloïdaal goud (pAg) worden bedekt met zilver, werd met succes toegepast voor het aantonen van viraal antigeen in geïnfecteerd planteweefsel met behulp van de lichtmicroscoop. Semi-dunne plakjes weefsel werden ingebed in LR White en behandeld met antiserum tegen het cowpea chlorotic mottle virus (CCMV). Aan dit antigeen-antilichaam complex werd pAg gehecht. Vervolgens werd op de individuele gouddeeltjes zilver neersgeslagen met een ontwikkelaar bestaande uit een mensel van zilverlactaat en hydroquinone. De gouddeeltjes katalyseren de reductie van de zilverionen in oplossing tot metallisch zilver, dat neerslaat op de gouddeeltjes. Het zilverprecipitaat is waarneembaar als zwarting in een lichtmicroscoop met doorvallend licht en licht wit op bij donkerveld belichting. Maximale gevoeligheid van detectie en lage achtergrondkleuring werden bereikt door fixatie van het antigeen-antilichaam-pAg complex met glutaaraldehyde vóór de zilverkleuring.Gelijktijdige waarneming van het zilver label en de morfologie van de cellen was mogelijk door toepassing van gepolarisserd licht in een microscoop met opvallende belichting (epipolarisatiemicroscopie) in combinatie met doorvallend licht. Het zilverprecipitaat is hierbij waarneembaar als een helder blauwe kleur door de weerkaatsing en verstrooiing van het gefiltreerde gepolariseerde licht, terwijl de morfologie van de cytochemisch gekleurde cellen zichtbaar is met doorvallende belichting. Met IGSS in combinatie met epipolarisatiemicroscopie werd het CCMV gelokaliseerd in cowpea planten als functie van de infectieduur. De translocatie en vermenigvuldiging van het virus werden gevolgd in planteweefsel dat systemisch was geïnoculeerd volgens de differentiële-temperatuur-inoculatietechniek. Zes uur na systemische inoculatie werd het virus voor het eerst waargenomen in enkele floeemparenchymcellen en de infectie breidde zich daarna snel uit. Vierentwintig uur na inoculatie kon virus worden aangetoond in grote delen van het floeem, in de bundelschede en in de aangrenzende delen van de schors. Concluderend kan worden gesteld dat het virus vanuit de primaire bladeren naar de secundaire bladeren werd getransporteerd via het floeem, analoog aan het transport van assimilaten.Tot slot werden dunne plakjes geïnfecteerd weefsel, geïncubeerd met antiserum en proteïne A-goud, na zilverbehandeling vergeleken in licht-en elektronenmicroscoop.  相似文献   

14.
When leaf-halves of Samsun NN tobacco or bean plants were floated on a solution of 10–15 M eosin Y after inoculation with tobacco mosaic virus (TMV) and kept at 20° C, local lesion formation was markedly diminished. There was also a decrease in the size of the lesions.Depending on the temperature very strong fluorescence due to callose formation was seen around the lesions in eosin Y-treated leaf-halves of Samsun NN tobacco and bean plants. It lasted from 3–5 days after inoculation, whereas fluorescence around lesions in the water-treated control leaves disappeared within 2–3 days after inoculation.When leaf discs of Samsun tobacco, a systemic host for TMV, were floated on a solution of eosin Y after inoculation with TMV and kept at 20°C for 5 days, TMV multiplication was not prevented. Callose deposition could be detected, neither in eosin Y-treated nor in water-treated control leaves.The relation between the inhibition of local lesion formation and the accumulation of callose in eosin Y-treated leaves is discussed.Samenvatting Het is bekend dat er een verband bestaat tussen afzetting van callose en de vorming van lokale lesies bij verschillende virus-waardplantcombinaties. Tevens staat vast dat eosine ophoping van callose op zeefplaten veroorzaakt. Onderzocht werd nu of eosine Y van invloed is op de vorming van lokale lesies en tevens ophoping van callose veroorzaakt in bladeren van Samsun NN-tabak en boon, geïnoculeerd met tabaksmozaïekvirus (TMV).Het bleek dat bladhelften van tabak die, na inoculatie met TMV, bij 20°C gedreven hadden op een oplossing van 10 of 15 M eosine Y, minder en kleinere lesies hadden dan de controlehelften die op water hadden gedreven (Tabel 1; Fig. 1). Bij 25°C werden deze effecten niet waargenomen (Fig. 2). Een concentratie van 15 M veroorzaakte wat beschadiging van de bladeren (verbruining van een deel van de zijnerven).Bij bladhelften van de boon was geen beschadiging te zien bij een concentratie van 15 M. Bij bonebladeren geïnoculeerd met TMV bleek behandeling met eosine Y zowel bij 20°C als bij 25°C en zelfs bij 30°C minder en kleinere lesies tot gevolg te hebben (Tabel 2; Fig. 3 en 4).Als gezonde bladhelften van Samsun NN-planten te drijven waren gelegd op water verscheen er callose in de buurt van het wondvlak (Fig. 5). Deze ophoping van callose was sterker als de bladhelften hadden gedreven op eosine Y in concentraties van 10 of 15 M (Fig. 6). In de zijnerven, die als gevolg van de behandeling met 15 M bruin waren geworden, was eveneens een sterke fluorescentie als gevolg van de aanwezigheid van callose te zien (Fig. 7 en 8).Als bladhelften van Samsun NN-planten na inoculatie met TMV te drijven waren gelegd op oplossingen van 10 of 15 M bij een temperatuur van 20°C bleek er niet alleen een reductie in aantal en afmeting van de lesies opgetreden te zijn, maar ook sterke fluorescentie als gevolg van aanzienlijke callose-afzettingen rondom de in hun uitbreiding geremde lesies (Fig. 9). De sterke fluorescentie verdween zelfs niet 3–5 dagen na inoculatie, hoewel bij bladeren die op water hadden gedreven dit al na 2–3 dagen het geval was (Fig. 10). Hadden de bladhelften na inoculatie echter bij 25°C op eosine Y gedreven dan was de fluorescentie rondom de lesies dezelfde als in de bladhelften die op water hadden gedreven.Bij bladhelften van gezonde bonen was niet veel ophoping van wondcallose waarneembaar en evenmin stimuleerde eosine Y de vorming ervan. Wel bracht deze stof een ophoping van callose teweeg op de zeefplaten van bladnerven (Fig. 11). Eveneens was er in de met eosine Y behandelde bladhelften fluorescentie in delen van de zijnerven (Fig. 12).Bij bonebladeren die waren geïnoculeerd met TMV was een sterke afzetting van callose te zien rondom de lesies die zich niet meer uitbreidden als gevolg van behandeling met eosine Y bij temperaturen tussen 20°C en 30°C (Fig. 13). In de controlehelften die op water hadden gedreven verdween de fluorescentie binnen 2 dagen na inoculatie (Fig. 14).Hadden bladschijfjes van Samsun-tabak na inoculatie met TMV gedreven op een oplossing van eosine Y dan bleek de virusvermeerdering in deze schijfjes niet geremd te zijn (Tabel 3).We kunnen concluderen dat er een correlatie bestaat tussen de hoeveelheid afgezette callose in de bladeren en de uiteindelijke grootte van de lokale lesies. De vraag blijft echter nog wel bestaan of callose-afzetting inderdaad de verspreiding van virus naar naburige cellen verhindert.  相似文献   

15.
Potato leafroll virus (PLRV) was purified fromPhysalis floridana, applying freezing, low-speed centrifuging, ammonium sulphate precipitation, clarification with chloroform and butanol, ultracentrifuging and sucrose-gradient centrifuging. Three antisera with titers from 64 to 256 were prepared, one of them being sufficiently specific to be used in the enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA).With this test PLRV could be detected reliably in the foliage of secondarily infected, glasshouse-grown potato plants of six cultivars tested, and in sprouts of four or five of them. The results indicate that ELISA may be used successfully for routine testing of foliage of glasshouse-grown potato plants.Samenvatting Aardappelbladrol, veroorzaakt door het aardappelbladrolvirus (PLRV) is reeds meer dan een eeuw in Europa bekend en is in veel landen vermoedelijk nog steeds de ernstigste virusziekte van de aardappel. De bestrijding wordt ernstig bemoeilijkt door het ontbreken van een betrouwbare toetsmethode. De callosetoets heeft als routinetoets voor het aantonen van PLRV in knollen op beperkte schaal ingang gevonden, maar is niet 100% betrouwbaar.Sinds kort is voor virussen een zeer gevoelige serologische methode beschikbaar gekonen, de enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA). Hierbij wordt het virus in plantemateriaal aangetoond door middel van een enzymreactie, waarvan de kleuromslag met het blote oog of (bij voorkeur) met een fotometer wordt afgelezen. De uitslag van de fotometer (extinctie) is een aanduiding voor de aanwezigheid van het virus. De methode lijkt bruikbaar voor routinematige toepassing. Om de bruikbaarheid voor het aardappelbladrolvirus te onderzoeken werd dit virus gezuiverd, werden antisera bereid en werden loof en spruiten van bladrolvirusvrije en-zieke aardappels onderzocht.Bij de viruszuivering uitPhysalis floridana, werd gebruik gemaakt van bevriezing, precipitatie door middel van ammoniumsulfaat, klaring met chloroform en butanol, centrifugering bij laag en hoog toerental en suikergradiëntcentrifugering. Met de viruspreparaten werden drie konijnen geïnjiceerd. De verkregen antisera bereikten titers van 64 tot 256 in de micro-precipitatietoets (Tabel 2). Eén hierven (B) was voldoende specifiek om in ELISA gebruikt te worden.Toetsingen werden uitgevoerd met blad van in een kas opgekweekte bladrolvrije en secundair geïnfecteerde aardappelplanten en met in het donker gekweekte spruiten. Tabel 1 geeft een overzicht van de getoetste rassen, de aantallen knollen, die ter kieming waren weggelegd en waarvan telkens één oog in de kas werd uitgeplant, en van de virussen waarmee ze geïnfecteerd waren. De resultaten van de toetsingen, weergegeven in de Tabellen 3 en 4, laten zien, dat het bladrolvirus betrouwbaar kan worden aangetoond in het blad van alle zes cultivars, maar in de spruiten van slechts vier of vijf, nl. Bintje, Element, Ostara, Resy en mogelijk Désirée. ELISA kan derhalve goed worden gebruikt voor het aantonen van het bladrolvirus in blad van secundair geïnfecteerde kasplanten. Of dit ook geldt voor veldplanten moet nog worden onderzocht.ELISA zal voor de Nederlandse pootgoedteelt het meest waardevol zijn wanneer met deze toets het virus in vers gerooide, slapende knollen kan worden aangetoond (nacontrole). Helaas waren zulke knollen niet beschikbaar toen we onze proeven met blad en spruiten uitvoerden.  相似文献   

16.
Samenvatting Cytologisch onderzoek werd verricht aan helften van tabaksbladeren, waarin nieuwe eiwitcomponenten voorkwamen als gevolg van inoculatie van de tegenoverliggende bladhelften met tabaksmozaïekvirus. Er werden geen verschillen in ultrastructuur gevonden tussen dit materiaal en dat van niet met virus geïnoculeerde planten. In beide gevallen werden twee soorten insluitsels waargenomen, nl. myeline-achtige en granulaire lichaampjes. Aard en mogelijke functie van deze lichaampjes worden besproken.  相似文献   

17.
Beet yellows virus can be detected in leaf extracts of infected sugarbeet plants by ELISA. The use of discs was studied and proved to be a valuable and qualitatively reliable method. Leaf material could be stored at 4o or 22°C for at least six days without affecting the detection of this virus by ELISA. A dramatic decrease in ELISA values was found when leaf extracts were frozen.In an analysis of the distribution of virus over the plant it was found that young leaves present at the moment of infection and those which had still to develop after infection will contain virus. Symptoms produced by systemic virus invasion occur on the oldest leaves containing virus.Samenvatting Het bietevergelingsvirus kan op betrouwbare wijze met de ELISA methode in geïnfecteerde bieteplanten worden aangetoond. Een aanzienlijke vereenvoudiging van de procedure kan worden bereikt met de zogenaamde disc-method, waarbij intacte ponsstukjes in de putjes van de ELISA-plaat worden geïncubeerd. Hierbij komt voldoende virus uit de ponsstukjes voor ELISA vrij. Bladmateriaal kon op verschillende wijzen bewaard worden zonder dat de mogelijkheid om het virus aan te tonen achteruitging. Met bladextracten die ingevroren waren, werden echter slechte resultaten verkregen.In een analyse naar de verdeling van het virus over het loof bleek het virus voor te komen in de geïnoculeerde bladeren, in die bladeren die op het tijdstip van inoculatie minder dan de helft van hun uiteindelijke lengte bereikt hadden en in de bladeren die nog moesten verschijnen. De symptomen ontwikkelden zich op de oudste systemisch geïnfecteerde bladeren.  相似文献   

18.
Three plots with groundnut crops of different ages were inoculated withPuccinia arachidis in their centres and the development of primary gradients around these centres was studied. Spontaneous infection of the plots was inevitable and increased with age. After correction for spontaneous infections, significant differences were found between primary gradients, mean values and slopes being higher with increasing plot age. An index for vertical distribution of disease, the relative height of infectionH, was developed.H increased with increasing spontaneous infection. It was also increased by the primary gradient in the older plot. The differences observed are attributed to variations in dispersibility and accessibility, related to age-dependent differences in canopy structure. The relative shallowness of the gradients observed in the experiment indicated an intense and rapid dispersal of groundnut rust.Samenvatting Drie aardnootveldjes van verschillende leeftijd werden in het centrum geïnoculeerd met aardnootroest, teneinde de ontwikkeling te bestuderen van de primaire gradiënten rond de inoculatiecentra. De eerste infectiegolf na inoculatie produceert de puistjes in de geïnoculeerde centra. De tweede sporulatiegolf, uitgaande van deze puistjes, produceert de primaire gradiënt rondom de geïnoculeerde centra. Spontane infectie bleek onvermijdelijk te zijn; zij nam toe met de leeftijd van de veldjes. Na correctie van waargenomen aantastingen voor spontane infectie werden significante verschillen gevonden tussen primaire gradiënten. Hun gemiddelde waarden en hellingshoeken namen toe met de leeftijd van de veldjes. Een indexH, de relatieve hoogte van de infectie, geeft de verticale verdeling van de ziekte aan. Deze waarde nam voor de primaire gradiënt eveneens toe met de leeftijd van het veldje. De geconstateerde verschillen worden toegeschreven aan variaties in verspreidbaarheid en toegankelijkheid, gerelateerd aan leeftijdsafhankelijke verschillen in de gewasstructuur. De betekenis van de resultaten voor het begrijpen van spontane epidemieën wordt besproken.  相似文献   

19.
The influence of transition from night to day temperature 3 h before, 1 h before, 1h after and 3 h after sunrise on the incidence ofDidymella bryoniae was studied both on inoculated and on uninoculated glasshouse-grown cucumber plants. The effect of inoculation on plant growth and fruit production was studied as well.The later the transition to day temperature took place, the longer were the periods with a high relative air humidity and of condensation of water on fruits.The time of transition had no effect on plant growth, yield, disease incidence on growing tips, number of lesions on the main stems of uninoculated plants and external fruit rot. The later the transition to day temperature took place, the more lesions on the main stem of inoculated plants appeared and the higher was the incidence of internal fruit rot.Inoculation of plants increased the number of lesions on the main stem, the disease incidence on growing tips, the production of misshapen fruits and the internal and external fruit rot. The number of secondary side shoots was incrreased but the total number of their internodes was reduced by inoculation.Inoculation caused an 18% reduction in number of internodes over a period of four weeks and a 10% reduction in number of fruits in the corresponding harvest period.The consequences of a more humid glasshouse climate and of a high infection pressure ofD. bryoniae for the grower are briefly discussed.Samenvatting De invloed van het 3 uur vóór, 1 urr vóór, 1 uur na en 3 uur na zonsopgang overgaan van de nacht-naar de dagtemperatuur op het optreden vanDidymella bryoniae werd zowel op geïnoculleerde als op niet-geïnocullerde planten van kaskomkommers onderzocht. De invloed van inoculatie op de groei van de planten en de produktie van vruchten werd eveneens nagegaan.Hoe later naar de dagtemperatuur werd overgegaan, hoe langer de perioden met een hoge relatieve luchtvochtigheid waren en hoe langer de perioden waarin condensatie van water op vruchten optrad.Het tijdstip van overgang had geen effect op de groei van de planten, de opbrengst, de aantasting van groeipunten, het aantal lesies op de hoofdstengel van niet geïnoculeerde planten en uitwendig vruchtrot. Hoe later naar de dagtemperatuur werd overgegaan, hoe meer lesies na vier weken op de hoofdstengel van geïnoculeerde planten en hoe meer vruchten met inwendig rot voorkwamen.Door inoculatie van de planten nam het aantal lesies op de hoofdstengel, de aantasting van groeipunten, de produktie van stekvruchten en het aantal vruchten met inen uitwendig rot toe. Het aantal zijscheuten van de tweede orde nam toe, maar het totaal aantal internodiën ervan nam door inoculatie af. Inoculatie reduceerde het aantal internodiën met 18% over een periode van vier weken en die van het aantal vruchten met 10% in de overeenkomstige oogstperiode. De praktische consequenties van eenSeconded to the Glashouse Crops Research and Experiment Station, Zuidweg 38, 2671 MN Naaldwijk, the Netherlands  相似文献   

20.
In three years field trials, the incubation period, i.e. the time between infection and the appearance of symptoms, of beet yellows virus (BYV) and beet mild yellowing virus (BMYV) increased with later infection during the growing season. The incubation period of BYV, a closterovirus, increased from 3 weeks in young plants infected before canopy closure, to 9 weeks in old plants infected in August. The incubation period of BMYV, a luteovirus, increased from 4 to 5 weeks in young plants to 9 weeks in old plants. Symptoms were observed c. one week earlier on the inoculated leaves than on those infected systemically, except on young BYV-infected plants. On these plants, symptoms developed in 3 weeks on both leaf types.The incubation period decreased at increasing temperature, a fixed temperature sum being required for the development of symptoms on plants of a certain age. This temperature sum increased with plant age. Symptom development was related to leaf growth; the systemic symptoms appeared after the infected leaves attained their final size. Young, expanding leaves did not show symptoms. Thus the development of symptoms seems to be related to physiological conditions occurring only in full-grown leaves. A low rate of leaf expansion may constitute the underlying reason for the long incubation period of virus symptoms in old plants and at low temperatures.The incubation period was not substantially affected by: (1) the number ofMyzus persicae used to inoculate the plants, (2) the number of leaves inoculated, (3) the development stage of the inoculated leaf and (4) the source plant of BMYV, beet or shepherd's-purse,Capsella bursapastoris. The incubation period can be used to obtain rough estimates of the infection-date of individual plants, given the date on which symptoms appear.Samenvatting De incubatieperiode van het bietevergelingsvirus, BYV, en het zwakke-bietevergelings-virus, BMYV, nam toe naarmate suikerbieteplanten later in het seizoen geïnfecteerd werden. Jonge planten ontwikkelden BYV-symptomen na ongeveer 3 weken terwijl na gewassluiting de incubatieperiode geleidelijk toenam tot 9 weken. De incubatieperiode van BMYV nam toe van 4 à 5 weken na inoculatie in juni tot 9 weken na inoculatie in augustus. Geïnoculeerde bladeren ontwikkelden ongeveer een week eerder symptomen dan de systemisch geïnfecteerde bladeren, behalve bij jonge planten, geïnfecteerd met BYV, waar de symptomen zich op beide typen bladeren tegelijkertijd ontwikkelden.De incubatieperiode nam bij hogere temperatuur af en, afhankelijk van de leeftijd van de plant (aantal bladeren) was een bepaalde temperatuursom nodig voor de ontwikkeling van symptomen. Deze temperatuursom nam toe met de ouderdom van de plant. Van alle systemisch besmette bladeren, vertoonden de oudste, welke juist verschenen op het moment dat de plant werd geïnfecteerd, als eerste symptomen. Dit gebeurde zodra of kort nadat ze hun uiteindelijke grootte hadden bereikt. Groeiende bladeren vertoonden nooit vergelingssymptomen. De trage bladexpansie in oude planten en bij lage temperaturen is een mogelijke oorzaak van de lange incubatieperiode aan het einde van het seizoen.De incubatieperiode werd niet duidelijk beïnvloed door inoculatieomstandigheden, zoals (1) het aantal groene perzikluizen,Myzus persicae, dat werd gebruikt voor inoculatie, (2) het aantal geïnoculeerde bladeren, (3) de ouderdom van het geïnoculeerde blad, (4) de bronplant van BMYV, biet of herderstasje, of (5) de vector species. Omdat de incubatieperiode niet in belangrijke mate afhankelijk is van deze factoren kan bij kennis van de datum waarop symptomen verschenen de infectiedatum worden bepaald op basis van de incubatieperiode.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号