首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 31 毫秒
1.
Races ofCladosporium fulvum, which can overcome the resistance of the genes Cf2, Cf4, Cf5, Cf8, Cf9 and Cf11 have appeared in the Netherlands, France and Poland. Known isolates from the Netherlands and France and three new isolates from Poland have been investigated for the presence of virulence genes using a set of genotypes carrying resistance genes Cf2 to Cf11.Several Dutch isolates of races, earlier designated as 2.4, 2.4.5 and 2.4.5.9, were found to break down the resistance gene Cf11. These races must therefore be designated as 2.4.11, 2.4.5.11 and 2.4.5.9.11 respectively. In the new Polish isolates virulence genes, overcoming the resistance genes Cf2, Cf4, Cf8, Cf9 and Cf11 were found. Since all races able to grow on genotypes with Cf4, could also grow on genotypes carrying Cf8, it was impossible to discriminate between the genes Cf4 and Cf8. These Polish isolates were designated as races 4.11, 2.4.11 and 2.4.9.11. The consequences of the occurrence of these races for tomato breeding are discussed.Samenvatting Fysio's vanCladosporium fulvum, die de resistentie-genen Cf2, Cf4, Cf5, Cf8, Cf9 en Cf11 kunnen doorbreken, zijn in Nederland, Frankrijk en Polen opgetreden. Met behulp van een groep genotypen, die de resistentie genen Cf2 tot en met Cf11 dragen, zijn Nederlandse, Franse en enkele nieuwe Poolse isolaten onderzocht op de aanwezigheid van virulentiegenen. Enkele Nederlandse isolaten, eerder aangeduid met 2.4, 2.4.5. en 2.4.5.9, bleken het resistentie-gen Cf11 te kunnen doorbreken. Deze moeten daarom aangeduid worden als respectievelijk 2.4.11, 2.4.5.11 en 2.4.5.9.11. In de nieuwe Poolse isolaten werd virulentie gevonden voor Cf2, Cf4, Cf8, Cf9 en Cf11. Alle fysio's die op genotypen met Cf4 konden groeien, groeiden ook op genotypen met Cf8. Daarom kon geen ondersheid gemaakt worden tussen Cf4 en Cf8. De Poolse isolaten behoren tot de fysio's 4.11, 2.4.11 en 2.4.9.11. De gevolgen van het voorkomen van deze fysio's voor de tomateveredeling worden besproken.  相似文献   

2.
Model experiments were carried out with the tomato varieties Moneymaker (no resistance genes), Leaf Mould Resister No. 1 (resistance gene Cf 1), Vetomold (resistance gene Cf 2) and V 473 (resistance genes Cf 1 and Cf 2) and various physiological races ofCladosporium fulvum. Leaking of32P from labelled leaf disks, was obtained on infiltration with high molecular weight excretion products from incompatible races ofC. fulvum but not with those from compatible races. These products were obtained by Sephadex G-25 gel filtration of culture filtrates.The observations are in line with our hypothesis that the gene-for-gene relation existing between tomato andC. fulvum is based on interaction of specific fungal excretion products with specific receptors in the host which may be located in the cell membrane. The presence of these fungal compounds is supposed to be controlled by four avirulence genes (A1, A2, A3 and A4) and that of the receptors by the four resistance genes (Cf 1, Cf 2, Cf 3 and Cf 4). Results obtained from experiments with tomatoes Cf 1, Cf 2 and Cf 1 Cf 2 suggest that leakage followed by the hypersensitivity reaction occurs whenC. fulvum races possessing a specific avirulence allele penetrate into a host carrying the corresponding resistance allele.It is not yet clear why growth ofC. fulvum is stopped when leakage of the host tissue resulting in the hypersensitive reaction takes place. No compound toxic toC. fulvum is present or is formed in homogenates of tomato leaves.Samenvatting Modelproeven werden uitgevoerd met de tomatenvariëteiten Moneymaker (geen resistentiegenen), Leaf Mould Resister No. 1 (resistentiegen Cf 1), Vetomold (resistentiegen Cf 2), V 473 (resistentiegen Cf 1 en Cf 2) en verschillende fysiologischen rassen vanCladosporium fulvum. Bladponsjes van radioactief gemerkte bladeren (gemerkt met32P) werden geïnfiltreerd en geïncubeerd met cultuurfiltraatfracties (fractionering over Sephadex G-25) vanC.fluvum. Waargenomen werd dat ponsjes, behandeld met cultuurfiltraat van een niet compatibeleC.fulvum, een grotere uitlek van radioactief gemerkt materiaal te zien gaven dan in de, gevallen waarin een compatibele schimmel werd gebruikt.Deze waarnemingen stemden overeen met onze hypothese dat de gen-om-gen relatie die bestaat tussen tomaten enC.fulvum, gebaseerd, is op een interactie van specifieke schimmelprodukten met specifieke receptoren in de plantencellen, mogelijk in de membranen. De produktie van de specifieke stoffen door de schimmel zou worden bepaald door vier avirulentiegenen (A1, A2, A3 en A4), en de aanwezigheid van de specifieke receptoren in de plantencel door de vier resistentiegenen Cf 1, Cf 2, Cf 3 en Cf 4.De waarnemingen, verkregen uit de proeven met de tomaten Cf 1, Cf 2 en Cf 1 Cf 2, doen vermoeden dat de uitlek een gevolg is van een overgevoeligheidsreactie die optreedt, indien een fysio vanC.fulvum, dat een specifiek avirulentie allel bezit, een gastheer binnendringt die beschikt over een bijpassend resistentie allel.Het is tot nu toe niet duidelijk waarom de groei vanC.fulvum stopt indien, uitlek op gaat treden als gevolg van de overgevoeligheidsreactie. In homogenaten van tomatenbladeren werd geen stof gevonden die de groei vanC.fulvum remt.  相似文献   

3.
A comparison was made between the genes in 29 new selections of wild emmer wheat resistant to yellow rust over wide geographic areas and the previously extensively studied selectionTriticum dicoccoides G-25. In 23 selections the resistance may be conferred by 1 dominant gene; these include 11 selections in which the gene is different from the dominant gene in sel. G-25 and two others in which the genes were closely linked or allelic to the gene in G-25, differing from sel. G-25 by race-specificity. Two dominant genes different from the gene in sel. G-25, seem to be present in one selection. In five selections the resistance may be conferred by one or two recessive genes, including three instances in which the recessive gene was associated with a dominat gene. Our findings show that at least 19 out of the 29 selections studied possess genes which are different from the gene inT. dicoccoides sel. G-25.Samenvatting In dit onderzoek werden 29 nieuwe resistente wilde-emmer selecties (Triticum dicoccoides) gekruist met de reeds uitvoerig bestudeerde resistente selectie G-25, om na te gaan of de resistentie van de nieuwe selecties wordt veroorzaakt door genen op dezelfde locus als het dominante gen in sel. G-25 of dat er andere loci bij zijn betrokken. De ouders, de F1-en F2-populaties van een bepaalade selectie werden in het kiemplantstadium getoetst met één Israëlisch gele-roest isolaat van fysio 2E0 of van fysio 2E18. In de uitsplitsende F2-populaties werden de niet-sporulerende planten als resistent beschouwd en de sporulerende als vatbaar.In de F2-populaties van 12 herkomsten werden geen vatbare planten gevonden, hetgeen er op duidt dat de resistentie wordt veroorzaakt door een gen op dezelfde locus als het gen in G-25 of door een gen dat neuw gekoppeld is aan het gen in G-25. Voor twee van deze herkomsten kan op basis van een fysio-specifieke interactie worden vastgesteld dat de resistentie berust op allelen die verschillen van het allel in sel. G-25. In 11 herkomsten werd een uitsplitsing voor twee dominante gene gevonden (RS=151), waarbij het tweede dominante gen uit de getoetste nieuwe selectie afkomstig is. De aanwezigheid van twee dominante genen verschillend van het gen in sel. G-25 werd gevonden in één herkomst (631). In de overige vijf selecties bleek de resistentie te worden veroorzaakt door één of twee recessieve genen waarnaast in drie gevallen ook nog een dominant gen werd gevonden.De resultaten tonen aan dat tenminste 19 van de 29 bestudeerde selecties resistentiegenen bezitten die verschillen van het gen inT. dicoccoides sel. G-25. Slechts in twee van deze selecties kan het gen allel zijn met het gen in sel. G-25.  相似文献   

4.
One of the components of partial resistance of barley to leaf rust,Puccinia hordei, is a reduced infectibility. It was investigated whether this low infectibility may rest on a hampered appressorium formation of the leaf rust fungus. The appressorium formation on the primary leaves of 11 barley genotypes with an intermediate-to-low infectibility was compared with that on the highly infectible L94. The number of stomata per cm2 leaf area occupied by appressoria ofP. hordei was determined per genotype by means of fluorescence microscopy. No cosistent differences could be detected, indicating that the mechanisms causing a low infectibility of partially resistant barley seedlings act at a phase later than the formation of the appressoria. On the non-host wheat not fewer appressoria were formed than on L94, but no appressoria were found on a lettuce genotype. The latter probably lacks the stimuli that enable the fungus to find stomata.Samenvatting Eén van de componenten van partiële resistentie van gerst tegen dwergroest,Puccinia hordei, is een verminderde infectiedichtheid. Het mechanisme, dat hieraan ten grondslag ligt, is onbekend. Een experiment werd uitgevoerd om na te gaan of bij partieel resistente rassen een verminderde appressoriumvorming optreedt. Na inoculatie in een inoculatietoren en een zorgvuldig uitgevoerde incubatie werd het aantal huidmondjes per cm2 bladoppervlak bepaald dat bezet was door appressoria vanP. hordei. De elf weinig vatbare gerstlijnen uit deze studie bleken niet reproduceerbaar te verschillen van de zeer vatbare gerstlijn L94 in de mate van appressoriumbezetting. Dit wijst erop dat infectiedichtheidsverschillen t.g.v. partiële resistentie veroorzaakt worden door mechanismen die werken na de appressoriumvorming. In een tweede experiment werd aangetoond dat zelfs op de niet-waardsoort tarwe, waaropP. hordei geen symptomen veroorzaakt, niet minder appressoria worden gevormd dan op L94. Op een sla-genotype trad echter geen appressoriumvorming op. Op deze laatste niet-waardsoort ontbreken waarschijnlijk de stimuli die de schimmel in staat stellen huidmondjes te vinden.  相似文献   

5.
Eightinoculumdensities (ID), increasing in geometric progression from 0.1×105 to 12.8×105 conidia ml–1 ofSeptoria tritici were sprayed onto the leaves of five cultivars ofTriticum aestivum, differing in resistance toS. tritici. Host response to infection byS. tritici, measured as either thelatencyperiod (LPD) orpercentage ofleafarea covered bylesions with pycnidia (PLAL), was significantly linearly correlated with log10ID (r=0.84 to 0.96, with 6 degrees of freedom). As the ID increased from 0.2×105 to 12.8×105 conidia ml–1, LPD decreased by 1 to 2 days for the susceptible and resistant cultivars and by 3 to 5 days for the moderately susceptible cultivars. Within the same ID range, PLAL increased from 73% to 90% for the susceptible cultivar and 2 to 12% for the resistant cultivar. The ID50 value (the number of conidia required for 50% PLAL) calculated from the regression equations relating log10ID to PLAL for each cultivar, ranged from 6.42×103 conidia ml–1 for the susceptible cultivar to 7.13×1013 conidia ml–1 for the resistant cultivar. Estimates of the number of conidia ml–1 required to initiate a lesion (obtained by substituting 1% PLAL into the regression equations relating log10 ID to PLAL) ranged from 16 conidia ml–1 for the susceptible cultivar to 1.0×104 conidia ml–1 for the resistant cultivar. Using the change of PLAL with ID, the restriction of lesion development for each cultivar could be partitioned into that due to host resistance and that due to interaction between lesions. Log10LPD was significantly correlated negatively with PLAL. As a general rule when screening cultivars for resistance toS. tritici, it is advisable to inoculate them with several inoculum densities and to determine the latency period.Samenvatting Sporensuspensies vanSeptoria tritici die in dichtheid (ID) varieerden volgens een geometrische reeks van 0,1 tot 12,8×105 sporen.ml–1, werden gebruikt bij de inoculatie van kiemplanten van vijf cultivars vanTriticum aestivum die verschilden in resistentie tegenS. tritici.De reactie van de waardplanten werd gemeten aan de latentie periode (LPD) en aan het percentage bladoppervlak dat ingenomen werd door vlekken met pycniden (PLAL). Beide grootheden toonden een significante lineaire correlatie met log10ID (r=0,84 tot 0,96 bij 6 vrijheidsgraden). Bij een toename van ID van 0,2×105 tot 12,8×105 sporen.ml–1 nam de lengte van de latentie periode af met 1 tot 2 dagen bij de vatbare en de resistente cultivars, en met 3 tot 5 dagen bij de matig vatbare cultivars (Fig. 2).In hetzelfde traject van inoculumdichtheid nam de PLAL toe van 73 tot 90% bij vatbare cultivars, en van 2 tot 12% bij de resistente cultivars (Fig. 3). De ID50-waarde, het aantal sporen dat nodig is om 50% aantasting te verkrijgen, werd berekend uit de regressievergelijkingen die voor iedere cultivar het verband aangeven tussen log10 ID en het aantastingspercentage (PLAL). Deze waarde varieerde van 6,42×103 sporen per ml voor vatbare tot 7,13×103 sporen per ml voor de resistente cultivars (Tabel 1). Schattingen voor het aantal sporen dat nodig is om een vlek te doen ontstaan werden verkregen door de 1% aantastingswaarde te substitueren in de eerder genoemde regressievergelijkingen. Deze waarden varieerden van 16 sporen.ml–1 voor de vatbare cultivar tot 10000 sporen.ml–1 voor de resistente cultivar (Tabel 1). Via de toename van de aantastingsgraad (PLAL) per eenheid stijging in de inoculumdichtheid kon de remming op de vlekontwikkeling opgesplitst worden in een gedeelte dat toegeschreven werd aan de resistentie van de plant en een gedeelte dat te wijten was aan de interactie tussen de vlekken (Fig. 4 en 5; Tabel 2).Log10 LPD was negatief gecorreleerd met PLAL (Fig. 6). Bij het toetsen van cultivars op resistentie tegenS. tritici zouden sporensuspensies van verschillende dichtheden gebruikt moeten worden en zou de latentie periode, evenals de aantastingsgraad bepaald moeten worden.  相似文献   

6.
Adult-plant resistance to yellow rust in wild emmer wheat   总被引:3,自引:0,他引:3  
Seventy-six entries of wild emmer, susceptible to a culture of yellow rust, race 39E134, in the seedling stage at a low temperature-profile, were tested with the same culture for field resistance at two locations in the Netherlands. While most entries were susceptible also in the adult-plant stage, 15 showed an intermediate or resistant infection-type in Flevoland and 18 at Wageningen. In subsequent seedling tests at low and high temperature-profiles, including 20 entries which at either of the two locations had displayed field resistance, 16 entries were shown to possess temperature-sensitive genes, whereas four appeared to have true host stage-bound adult-plant resistance.Samenvatting Voor dit onderzoek werden 76 herkomsten van wilde emmer tarwe (Triticum dicoccoides Körn.) geselecteerd op basis van vatbaarheid voor gele roest (Puccinia striiformis Westend f. sp.tritici) in het kiemplantstadium. In een veldtoets met hetzelfde gele roest isolaat (fysio 39E134) werd de reaktie in het volwassenplantstadium bepaald. Deze toets werd in Wageningen in een plastic kas uitgevoerd en in Flevoland in een geïsoleerd veld.In Flevoland vertoonden 15 herkomsten een intermediaire of resistente reaktie, in Wageningen werd dit bij 18 herkomsten waargenomen. Om na te gaan of de waargenomen veldresistentie mogelijk berust op temperatuurgevoelige genen, werd de resistentie vergeleken bij hoge en lage temperatuur. Van de 20 herkomsten, die resistentie vertoonden in de veldtoets in Wageningen of in Flevoland, bleken er 16 temperatuurgevoelige resistentiegenen te hebben. Vier herkomsten lijken echte, stadium afhankelijke, volwassenplantresistentie te vertonen.  相似文献   

7.
The suitability of inoculations of leaf disks of 1.8 cm diameter in determining resistance of coffee toHemileia vastatrix, the causal agent of coffee leaf rust, was studied. Results obtained by this method were similar to those obtained by greenhouse tests with respect to reaction types of coffee plants with complete and/or major gene resistance. The efficacy of the method in assessing incomplete resistance was tested on 19 plants ofCoffea canephora cv. Kouillou, which varied in level of disease in the field. Four series of inoculation were carried out in four different months of the year, and six components of resistance were assessed. The analysis of multiple correlation, applied to the average data of the four series, indicated that 79% of the variation in disease in the field could be explained by the observations in the leaf disk test. For the individual series this percentage varied from 58 to 70. The coefficients of correlation between the six components were significant and high. The percentage of leaf disks with sporulating lesions was found to be the most suitable component for assessing incomplete resistance.The number of lesions per leaf disk was affected substantially by the hour of the day of leaf collection and by light intensity in the field. No effect was observed of the size of the disks (1 to 2 cm in diameter) and of the leaf wetness period after inoculation (24 and 48h). Results were more consistent when the inoculum was applied in droplets of 0.025 ml than when the inoculum was sprayed onto the disks. No genotype x treatment interactions were observed for the hour of leaf collection, for the size of the leaf disk, for the inoculation method or for the leaf wetness period.It is concluded that the leaf disk method, if adequately standardized, can be a very useful tool in breeding for coffee leaf rust resistance and also in basic research on the coffee —H. vastatrix relationship.Samenvatting De geschiktheid van inoculaties van bladschijven van 1.8 cm diameter voor de bepaling van resistantie van koffie tegenHemileia vastatrix, de veroorzaker van koffieroest, werd nagegaan. Voor het bepalen van het reactietype van koffieplanten, met complete en/of monogene resistentie, bleek de bladschijfmethode resultaten op te leveren die vergelijkbaar waren met die van kasproeven. De geschiktheid van de methode voor het bepalen van onvolledige resistentie werd beproefd bij 19 planten, behorende tot het ras Kouillou vanCoffea canephora, die varieerden in veldaantasting. Vier inoculatie series werden uitgevoerd in vier verschillende maanden van het jaar, waarbij zes resistentie-componenten werden bepaald. Multipele correlatie voor de gemiddelden van de vier series toonde aan dat 79% van de variatie in veldaantasting te verklaren was door de waargenomen componenten in de bladschijftoets. Voor de individuele series varieerde dit percentage tussen de 58 en 70. De zes componenten vertoonden onderling een sterke mate van correlatie. Het percentage bladschijven met sporulatie bleek de meest geschikte component te zijn voor het schatten van onvolledige resistentie.Het aantal lesies per bladschijf werd duidelijk beïnvloed door het uur van de dag waarop de bladeren werden geplukt en de hoeveelheid licht waaraan de bladeren waren blootgesteld in het veld. De grootte van de bladschijven (1 à 2 cm in diameter) en de bladnatperiode na inoculatie (24 en 48 uur) bleken hierop geen effect te hebben. De inoculatiemethode, waarbij druppels van 0,025 ml werden gebruikt, bleek meer consistente resultaten te geven dan de methode waarbij het inoculum op de bladschijven werd gespoten. Er werd geen genotype x behandeling interactie waargenomen voor het uur van de dag waarop de bladeren werden geplukt, de grootte van de bladschijven, in inoculatiemethode en de duur van de bladnatperiode.Geconcludeerd wordt dat de bladschijfmethode, mits toegepast in gestandaardiseerde vorm, een zeer bruikbaar hulpmiddel kan zijn bij de veredeling van koffie op roestresistantie en bij het onderzoek naar de relatie tussen koffie enH. vastatrix.  相似文献   

8.
Isolates ofPhytophthora megasperma f. sp.medicaginis resistant to the systemic fungicide metalaxyl were obtained by mycelial adaptation and by mass selection from zoospores either untreated or treated with UV irradiation or with the chemical mutagenN-methyl-N-nitro-N-nitrosoguanidine. In an assay with one-week-old lucerne seedlings all of 19 spontaneously obtained isolates showed a relatively low degree of resistance and were less virulent than the original isolate. Only one of these isolates showed resistance in vivo in this test. From 176 highly resistant isolates obtained after mutagenic treatment, 81 were as virulent as the orginal isolate and 33 of the latter displayed a considerable degree of resistance in vivo.Metalaxyl at a concentration of a.i. in soil of 20 mg.l–1 failed to control root rot of 7–8 week old lucerne plants inoculated with mycelial fragments of virulent resistant isolates. Under similar conditions root rot caused by the original isolate was completely prevented even at a concentration of a.i. of 2.5 mg.l–1.The resistance to metalaxyl appeared to be highly stable since virulent and resistant strains did not loose their resistance after 12 infection cycles in a seedling assay in the absence of the fungicide, neither did mixed populations of a resistant and a sensitive isolate under similar conditions.The likelihood of development of resistance to acylalanine fungicides under practical conditions is discussed.Samenvatting VanPhytophthora megasperma f. sp.medicagninis, een wortelpathogeen van luzerne, konden tegen metalaxyl resistente isolaten worden verkregen na adaptatie van mycelium en selectie uit, zoösporen die al dan niet behandeld waren met het chemisch mutagensN-methyl-N-nitro-N-nitrosoguanidine. Alle 19 spontaan verkregen isolaten vertoonden een lage graad van resistentie en hun virulentie in een zaailingentest was lager dan van het oorspronkelijke isolaat. Slechts één van deze isolaten vertoonde resistentie in vivo. Bij toetsing van 176 isolaten met een hoge graad van resistentie die na een mutagene behandeling waren verkregen bleek dat 81 isolaten even virulent waren als het oorspronkelijke isolaat en dat er 33 een aanzienlijke graad van resistentie in vivo te zien gaven.Metalaxyl in een a.i. concentratie van 20 mg.l–1 grond kon het optreden van wortelrot bij 7–8 weken oude luzerne planten niet verhinderen, wanneer deze werden geinoculeerd met gefragmenteerd mycelium van resistente isolaten. Onder dezelfde omstandigheden kon het oorspronkelijke isolaat reeds volledig worden bestreden bij een a.i.-dosering van 2.5 mg.l–1.Resistentie tegen metalaxyl bleek een zeer stabiele eigenschap te zijn omdat bij een viertal getoetste stammen de resistentie niet verdween na 12 infectiecycli in een zaalingentest bij afwezigheid van het fungicide.Onder deze omstandigheden bleek ook dat de resistente stammen niet verdwenen uit mengpopulaties van een gevoelige en een resistente stam hetgeen erop wijst dat de virulentie van de resistente isolaten van hetzelfde niveau is als dat van het oorspronkelijke isolaat.Op grond van de gevonden resultaten mag de mogelijkhei tot resistentieontwikkeling tegen acylalanine fungiciden in de praktijk aanwezig worden geacht.  相似文献   

9.
Seedling tests and field inoculations used to measure levels of resistance to coffee berry disease (CBD) in visually selected trees are evaluated against disease levels under natural conditions (field score).A scale for disease levels in the field is provided. The seedling test is improved to make it amenable for statistical analysis.Generalized results for field score and both test methods are given together with the relationships between the tests and field scores and among the tests themselves.A difference in seedling and field resistance to the disease was observed. Results of other tests to study this difference, together with the quantitative nature of the results obtained in the tests, support the hypothesis that the resistance is of a horizontal nature.The results of the application of selection criteria based on the correlations between seedling tests, field inoculations and field score are given together with their evaluation after one year. It is concluded that visual selection combined with seedling tests and field inoculations is highly effective in identifying that part of the arabica coffee population with a high level of resistance to CBD.Samenvatting Twee toetsmethoden, te weten inoculatie van respectievelijk zaailingen en van in het veld staande bomen, werden beoordeeld op hun waarde voor verificatie van resistentie tegen koffiebesziekte in arabica koffie.Voor ziektewaarneming in het veld (veldbeoordeling) werd een schaal ontwikkeld (Tabel 1). De zaailingentoets (Van der Vossen et al., 1976) werd ten behoeve van statistische verwerkbaarheid gewijzigd.Toetsen en veldbeoordelingen werden uitgevoerd op bomen met een ver uiteenlopende gevoeligheid (Jimma) en bomen die visueel geselecteerd waren voor resistentie tegen koffiebesziekte (Gera). In Gera werden bovendien in de veldinoculatie een aantal niet geselecteerde bomen getoetst en werd de ziekte over de ongeselecteerde populatie beoordeeld. In Tabel 2 zijn de veldbeoordeling van ongeselecteerde en geselecteerde koffie met elkaar vergeleken.Aan de hand van de veldbeoordelingen en de resultaten van toetsen werden de volgende relaties opgesteld: veldinoculaties en veldbeoordeling (Tabel 3); zaailingentoets en veldbeoordeling (Tabel 4) en zaailingentoets en veldinoculatie.De in de zaailingentoets waargenomen resistenties waren niet altijd direct gecorreleerd met de resistentieniveaus waargenomen bij natuurlijke infectie en na veldinoculaties. Of deze discrepantie veroorzaakt werd door het in de zaailingentoetsen gebruikte isolaat werd nader onderzocht. In zaailingentoetsen en toetsen met afgeplukte bessen werd de aantasting van een aantal genotypen door drie isolaten en inoculum verkregen van natuurlijk geïnfecteerde bessen, vergeleken (Tabel 5 en 6). In beide gevallen waren hoofdeffecten hoog significant. Interacties waren daarentegen niet aantoonbaar.De relatie tussen de resistentie in het zaailingenstadium en die in het veld, kon beschreven worden door het materiaal te splitsen in twee groepen. In de eerste groep was een directe correlatie aanwezig terwijl deze in de tweede groep ontbrak (Tabel 7).Het kwantitatieve karakter van de resultaten van de toetsen en de veldbeoordelingen samen met het ontbreken van interacties tussen inocula en koffiegenotypen wordt beschouwd als een zeer sterke aanwijzing voor het horizontale karakter van de resistentie.Aan de hand van de relatie tussen veldbeoordelingen en de toetsen werden selectiecriteria bepaald. Het resultaat van de toepassing van deze criteria op de visueel geselecteerde bomen in Gera is gegeven in Tabel 8.Na een jaar werd aan de hand van nieuwe ziektewaarnémingen in het veld, de selectieprocedure beoordeeld (Tabel 9). De conclusie wordt getrokken dat een combinatie van visuele selectie in het veld, zaailingentoetsen en veldinoculaties zeer effectief is om dat gedeelte van een arabica koffiepopulatie op te sporen dat een hoog niveau van resistentie tegen koffiebesziekte bezit.FAO Plant Pathologist.  相似文献   

10.
Samenvatting In de literatuur zijn aanwijzingen te vinden, dat in bepaalde gevallen een schimmelaantasting tot staan gebracht kan worden door verhouting van de wanden van een aantal cellagen rondom de infectieplaats.Onderzocht werd of de doorvan Andel (1958) gevonden bescherming van komkommers tegenCladosporium cucumerinum—na toediening van,l-threo--phenylserine—toe te schrijven zou zijn aan een sterkere verhouting van de celwanden. Geconcludeerd werd, dat dit niet het geval is.Door dit onderzoek werd echter de aandacht gevestigd op de mogelijke betekenis van dit mechanisme voor de resistentie van bepaalde komkommerrassen. Om dit na te gaan werden geïnoculeerde en niet geïnoculeerde kiemplanten van het vatbare ras Lange gele Tros en het resistente ras Vios anatomisch onderzocht. Alleen in het geïnoculeerde resistente ras werd verhouting van schorsparenchymcellen waargenomen. Lignine-vorming kan dus inderdaad van belang zijn als mechanisme van actieve resistentie tegen pathogenen.In de laatste jaren zijn enige publikaties verschenen, waaruit blijkt dat de activiteit van het enzym peroxydase, dat de vorming van één van de tussenprodukten bij de vorming van lignine, katalyseert, toeneemt wanneer infectie van de plant optreedt. Het verschil tussen vatbaar en resistent zou in bepaalde gevallen kunnen berusten op het vermogen van de cellen rondom de infectieplaats, om in niet of wel voldoende mate het benodigde substraat te synthetiseren.  相似文献   

11.
The influence of leaf age on incomplete resistance to race II of coffee leaf rust (Hemileia vastatrix), which is the most common race in Brazil, was tested in the greenhouse and in the field. Three stages of leaf age were distinguished: young leaves which had just fully expanded and still had a shiny appearance on the day of inoculation, adult leaves of 1 to 4 months old, and old leaves of 6 to 12 months old which were formed in the foregoing growing season.The effect of leaf age varied with the coffee genotype. With the susceptibleCoffea arabica cvs Mundo Novo and Catuai no important effect of leaf age on latency period and reaction type was observed. Lesion density, depending on inoculation method, was affected to some extent, older leaves showing lower values. With genotypes of theC. canephora cv. Kouillou, which varied in level of incomplete resistance, adult leaves appeared to be more resistant than young and old leaves. This adult leaf resistance was expressed mainly by a lower lesion density, but also by a longer latency period and a lower reaction type.Within the hybrid populations Icatu and Catimor, genotypes with race-specific incomplete resistance were tested and others of unknown specificity. Resistance was expressed mainly by a low reaction type. Generally, resistance decreased with increasing leaf age, which was occasionally associated with a complete change in reaction type. Contrary to cv. Kouillou, in Icatu and Catimor no higher susceptibility of young leaves than of adult leaves was observed.The incomplete resistance to race I of the differential CIFC H152/3, heterozygous for SH4, was also better expressed in young leaves, older ones becoming gradually more susceptible.It is concluded that for screening incomplete resistance to coffee leaf rust leaves of different ages should be tested.Samenvatting Het effect van bladleeftijd op incomplete resistentie van koffie tegen fysio II van koffieroest (Hemileia vastatrix), het algemeen voorkomende fysio in Brazilië, werd getoetst in de kas en in het veld. Drie stadia in de bladleeftijd werden onderscheiden: jong blad dat net volgroeid was en nog glansde op de dag van inoculatie, volwassen blad van 1 tot 4 maanden oud en oud blad van 6 tot 12 maanden oud dat gevormd was in het voorafgaande groeiseizoen.Het effect van bladleeftijd varieërde met het koffiegenotype. Bij de vatbareCoffea arabica rassen Mundo Novo en Catuai werd geen belangrijke invloed waargenomen van bladleeftijd op latentieperiode en reactietype. Lesiedichtheid werd, afhankelijk van de inoculatiemethode, wel enigszins beïnvloed. Bij vijf genotypen van hetC. canephora ras Kouillou, die varieerden in niveau van incomplete resistentie, bleek volwassen blad veelal resistenter dan jong en oud blad. Deze resistentie uitte zich voornamelijk door een lagere lesiedichtheid maar ook door een langere latente periode en een lager reactietype.Van de hybride populaties Icatu en Catimor werden enkele genotypen met fysiospecifieke incomplete resistentie getoets alsmede genotypen waarvan de specificiteit van de resistentie onbekend was. Verschillen in resistentie uitten zich voornamelijk door verschillen in reactietype. Over het algemeen nam de resistentie af bij toenemende bladouderdom. Anders dan bij de cv. Kouillou werd bij Icatu en Catimor geen grotere vatbaarheid van jong ten opzichte van volwassen blad waargenomen. Bij sommige genotypen kwam resistantie zelfs alleen maar tot uiting in het jonge blad, terwijl het volwassen blad normaal vatbaar was. Een soortgelijk effect van bladleeftijd werd waargenomen bij inoculatie van de koffiedifferentieel CIFC H153/3, die heterozygoot is voor het resistentiegen SH4, met het incompatibele fysio I.Er wordt geconcludeerd dat voor het bepalen van incomplete resistentie tegen koffieroest bladeren van verschillende ouderdom getoetst dienen te worden.  相似文献   

12.
Samenvatting Een populatie van kasspint (T. urticae Auct.), die werd verzameld in een rozekas, werd onder laboratoriumcondities gekweekt en onderzocht op gevoeligheid voor kelthane. Het bleek, dat deze populatie resistent was tegen dit middel. Deze resistentie heeft zich binnen de tijd van twee jaar ontwikkeld. In deze twee jaar is van de groep van gechloreerde koolwaterstoffen kelthane slechts in hoogstens tien bespuitingen toegepast. Dat deze resistentie een cross-resistance is, wordt waarschijnlijk gemaakt door het feit dat ook voor chloorbenzilaat resistentie was opgetreden.Summary A spider mite population from an Aalsmeer rose-house was cultivated under laboratory conditions and its susceptibility to kelthane examined. It was found to be resistant to kelthane (figs. 1 and 2) and as it was also resistant to chlorobenzilate it must be assumed that this is a case of cross-resistance to the group of chlorinated hydrocarbons. This resistance developed within two years and after no more than ten applications. As the population was resistant to organophosphorous compounds, also, this is the first case of multi-resistance at Aalsmeer.  相似文献   

13.
Phytophthora root rot of sweet pepper   总被引:1,自引:0,他引:1  
Phytophthora capsici proved to be the causal agent of a root and crown rot of sweet pepper in the Netherlands.P. capsici was pathogenic on sweet pepper, tomato and sometimes on eggplant but not on tobacco Xanthi. Of these test plants only tomato was infected byP. nicotianae.No different symptoms in plants infected with eitherP. capsici orP. nicotianae were found. Dipping the roots of tomato and sweet pepper plants in a suspension ofP. capsici resulted in a more severe attack than pouring the suspension on the stem base.Resistance in tomato toP. nicotianae did not include resistance toP. capsici. A method to distinguishP. capsici fromP. nicotianae after isolation from soil is described. Both species were able to infect green fruits of tomato and sweet pepper.p. capsici survived in moist soil in the absence of a host for at least 15 months.Samenvatting Phytophthora capsici bleek de oorzaak te zijn van een voet-en wortelrot in paprika op twee bedrijven in 1977 in Nederland.P. capsici was pathogeen op paprika, tomaat en soms op aubergine maar niet op tabak Xanthi.P. nicotianae tastte van deze toetsplanten alleen tomaat aan. Verschillen in symptomen tussenP. nicotianae enP. capsici werden bij tomaat niet waargenomen.Het dompelen van de wortels in eenP. capsici suspensie gaf een ernstiger aantasting dan het begieten van de wortelhals met deze suspensie.Resistentie in tomaat tegenP. nicotianae bleek geen resistentie tegenP. capsici in te houden. P. capsici kan in grond worden aangetoond door groene paprikavruchten als vangsubstraat te gebruiken.P. capsici enP. nicotianae kunnen beide zowel vruchten van tomaat als paprika aantasten. P. capsici overleefde een periode van 15 maan den in vochtige grond waarop geen waardplant werd geteeld.  相似文献   

14.
A number ofCapsicum accessions including nine species were tested for resistance to TMV based on hypersensitivity. The tobacco strain MA and the tomato strain SPS, which were both isolated from tomato, and two pathogenically distinct pepper strains P 11 and P 8, were used. Of the 73Capsicum accessions tested 58 were resistant to MA and SPS, 31 were resistant to P 11 and five were resistant to P 8.Samenvatting Om verschillen in pathogeniteit tussen twee in Nederland voorkomende paprikastammen van het TMV nader vast te stellen, werd een aantalCapsicum-herkomsten, waaronder negen soorten, op resistentie getoetst. Hierbij werden de representatieve paprika-isolaten P 11 en P 8 vergeleken met de uit tomaat afkomstige isolaten MA en SPS als vertegenwoordigers van respectievelijk de tabaks- en tomatestam van het TMV. Bij het beoordelen van de symptomen duidden lokale, necrotische vlekken en afvallen van geïnoculeerde bladeren op resistentie, systemische necrosen of mozaïeksymptomen op vatbaarheid. In deze symptomen kwamen tussen de gebruikte stammen verschillen in virulentie tot uitdrukking. Er werden echter vooral verschillen in agressiviteit waargenomen met betrekking tot zowel afzonderlijke, voor resistentie uitsplitsende,Capsicum-herkomsten als het totale aantal getoetste herkomsten. Van de ruim 73 herkomsten waren er 58 resistent tegen MA en SPS, 31 daarvan tegen P 11, maar slechts vijf daarvan tegen P 8. Deze resistentie tegen P 8 werd gevonden inC. chinense.  相似文献   

15.
Abastract The photosynthesis and transpiration rates of winter wheat leaves were measured at different developmental stages and at various levels of mildew infection. Even at low levels of infection, circa 4% leaf area being covered, both the assimilation and transpiration rates at light satiation were considerably reduced. Light use efficiency and dark respiration were not significantly affected. The physiological background of these effects was analysed by photosynthesis measurements at different external CO2 concentrations. It was shown that the carboxylation resistance was increased due to mildew infection and that stomatal resistance, boundary layer resistance and transport resistance in the mesophyll were only indirectly affected.A simulation model was used to compute the consequences of these effects on daily growth rate of a winter wheat canopy at different development stages and with different levels of mildew severity. These computations show that a low infection level may result in a considerable reduction of the crop growth rate. This effect was more pronounced when the sky was clear than overcast.Samenvatting Bepalingen van fotosynthese en verdamping werden verricht bij verschillende ontwikkelingsstadia van wintertarwe, die in verschillende mate was aangetast door meeldauw. Zelfs bij vrij lage infectiepercentages (circa 4%) was er al een aanzienlijke reductie van assimilatie en verdampingssnelheid bij lichtverzadiging. Lichtbenuttingsefficiëntie en donkerademhaling werden niet significant beïnvloed.De fysiologische achtergrond van deze effecten werd onderzocht door fotosynthesemetingen bij verschillende externe CO2 concentraties. Er werd aangetoond dat de carboxylatieweerstand werd verhoogd door meeldauwinfectie en dat de huidmondjesweerstand, grenslaagweerstand en transportweerstand in het mesofyl indirect werden beïnvloed.De gevolgen van deze effecten op de dagelijkse groeisnelheid van een wintertarwegewas in verschillende ontwikkelingsfasen en met verschillende LAI werd nagegaan met een simulatiemodel. Deze berekeningen tonen aan dat een geringe meeldauwaantasting resulteert in een aanzienlijke reductie van de groeisnelheid van het gewas. Dit effect was duidelijker bij heldere dan bij bewolkte hemel.  相似文献   

16.
Samenvatting Cladosporium fulvum staat bekend om zijn vermogen zich snel aan te passen aan nieuw geïntroduceerde resistentiegenen. Die laatste jaren bleven tomaterassen met C5 resistentie in de praktijk resistent. Deze rassen zijn zelfs resistent tegen het complexe fysio 2.4.5 door het bezit van Cf9 of een ander resistentie-gen. Een fysio 2.4.5.9 trad weliswaar op bij proeven op het IVT (Wageningen), maar werd nooit in de praktijk gevonden.In 1985 werd in Frankrijk het ras Rianto F1 in een praktijkteelt aangetast. Een isolaat vanC. fulvum van dit C5-resistente ras bleek fysio 2.5.9 te zijn. Een deel van de thans bij onderzoek gebruikte resistentiebronnen, zoals Bulgaria no. 1, Japan 74S en Japan 76S, is resistent voor dit nieuwe fysio.Het optreden van dit nieuwe fysio onderstreept de wenselijkheid ten minste twee nieuwe resistentiegenen in nieuwe rassen te gebruiken ter verbetering van de duurzaamheid van de resistentie.  相似文献   

17.

Leaf mold caused by the fungus Cladosporium fulvum (syn. Passalora fulva) has been a serious disease in greenhouse tomatoes in Cuba, but less damage is seen in outdoor grown plants. This study was conducted to identify races of the causal agent of tomato leaf mold. A total of 36 single conidial isolates obtained from different provinces in Cuba and the reference strain race 0 were inoculated on a differential set of tomato cultivars carrying different Cf resistance genes. Further, a polymerase chain reaction (PCR) was developed using Avr9 gene-specific primers. As result, all isolates could overcome the Cf-9 resistance gene only, but not resistance genes Cf-2, Cf-4 and Cf-5 and must therefore be coined race 9. Race identity was also confirmed by PCR analysis, which showed that the Avr9 gene was not amplified in any of 36 single conidial isolates studied proving that they all lack this gene. This is the first report of the occurrence of race 9 of C. fulvum in Cuba. Pyramiding other Cf genes in hybrid of tomato may provide a more durable level of resistance to C. fulvum.

  相似文献   

18.
Samenvatting Een methode werd ontwikkeld om de resistentie van in de kas geteelde tomateplanten tegen tomatemozaïek virus (ToMV) te bepalen. Bladeren van een vatbare en een resistente cultivar werden afgesneden en geïnoculeerd met ToMV. Na 6, 10 en 17 dagen werden de geïnoculeerde bladeren getoetst op de aanwezigheid van virus met ELISA en door inoculatie van bladeren vanNicotiana glutinosa. Met beide toetsmethoden kon de virustoename in de vatbare cultivar al vroeg na inoculatie duidelijk worden aangetoond. In de bladeren van de resistente cultivar was een zeer kleine hoeveelheid virus pas laat na de inoculatie aantoonbaar. Met deze methode is het mogelijk om de resistentie tegen ToMV te bepalen, tevens zaad te winnen en landbouwkundige eigenschappen te evalueren, zonder de plant te infecteren.  相似文献   

19.
Samenvatting In de zomer van 1980 gaf in een aantal gevallen het systemische fungicide metalaxyl een zeer onvoldoende werking te zien tegen de aardappelziekte.Phytophthora infestans-isolaten die uit de desbetreffende percelen werden verkregen vertoonden in een drijftoets een zeer geringe gevoeligheid voor het fungicide in vergelijking met isolaten uit percelen waar gebruik werd gemaakt van maneb/fentin-acetaat combinaties en waarin nagenoeg geen aantasting voorkwam.De oorzaak van de onvoldoende werking van metalaxyl moet worden gezocht in het ontstaan van metalaxyl-resistente stammen in de populatie, die als gevolg van de voor de aardappelziekte geschikte weersomstandigheden en de veelvuldige toepassing van alleen metalaxyl zich ongebreideld konden vermenigvuldigen.Metalaxyl-resistentie kwam voor in verschillende fysio's. Dit wijst erop dat de resistentie op meerdere plaatsen is ontstaan. Opmerkelijk was dat éé van de resistente fysio's nooit eerder in Nederland was geisoleerd.  相似文献   

20.
Corynebacterium fascians, which causes leafy gall, has been shown to be responsible for the unusual symptoms recently found in lilies. The symptoms are described and the different bacterial isolates compared by biochemical, serological and pathogenicity experiments. No evidence could be found for the existence of specialized strains even though considerable variation in virulence could be demonstrated. Although the role of variation in susceptibility of the different lily cultivars should not be underestimated, it would appear that high inoculum levels ofC. fascians in the soil may be largely responsible for these outbreaks.Also included in this study are the results of biochemical, serological and pathogenicity experiments ofC. fascians which has been isolated fromKalanchoe, Euphorbia, Brodiaea, Hebe andVerbascum.Samenvatting Reeds een aantal jaren was in lelies een woekering in stengelbollen bekend, die echter sporadisch voorkwam en economisch van weinig betekenis was. Tijdens de zomer van 1977 echter trad de ziekte op één enkel perceel zo ernstig op dat zeer aanzienlijke oogstderving het gevolg was. Behalve de stengelbol kan ook de hoofdbol misvormd zijn. Bovendien kunnen misvormde stengelbollen lange spruiten vormen, zgn. sabeltandvorming. Soms is het wortelstelsel gereduceerd; in de kas zijn verdikte stengels waargenomen. De ziekte staat nu bekend onder de naam woekerziekte.Door de PD te Wageningen en het LBO te Lisse werd de bacterieCorynebacterium fascians (Tilford) Dows. uit het zieke materiaal geïsoleerd. In gezamenlijk onderzoek werd nagegaan of de bacterie de veroorzaker is van bovengenoemde symptomen en of hier sprake is van een op lelie gespecialiseerde stam.Biochemische en serologische vergelijkingen tussen isolaten vanC. fascians uit lelie,Kalanchoe, Euphorbia, Brodiaeea, Hebe enVerbascum laten zien dat er zeer weinig verschillen bestaan. Alle isolaten reageren op een standaard antiserum met titers variërend tussen 1: 640–1: 5120.Een oriënterende inoculatieproef werd uitgevoerd op het LBO in 1977. Daarna werden op de PD 10 van de 25 isolaten uit lelie en 8 uit andere waardplanten getoetst op lelie, chrysant en lathyrus. Uit de inoculatieproeven blijkt, dat de bacterie de veroorzaker is van de waargenomen symptomen. Tussen de isolaten blijkt een groot verschil in pathogeniteit te bestaan (12–100% aantasting), zonder dat dit aan herkomst gebonden is. Het voorkomen van op lelie of andere waardplanten gespecialiseerde stammen is daarom niet aan te nemen.In hoeverre de hevige aantasting een gevolg is van een opbouw van de bacterie-populatie door een te nauwe vruchtwisseling en mechanische rooimethoden moet worden nagegaan.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号