首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 31 毫秒
1.
J. C. s'jacob 《Euphytica》1955,4(2):107-115
Summary Determinations of races of Melampsora lini with the new set of differentials, each containing only one gene for rust resistance occurring in Holland, are described. The great advantages of these differentials for the breeding of flax for rust resistance are discussed. Different methods for the determination of the resistance and susceptibility to rust of flax varieties are described. Special attention is given to the genes for resistance of new races and how to find these.
Samenvatting Een van de moeilijkheden bij het kweken van vlas op roestresistentie is de omstandigheid dat van de parasiet vele physiologische rassen voorkomen, die ieder slechts bepaalde vlasrassen kunnen aantasten. Het is dus noodzakelijk voor het veredelingswerk eerst de voorkomende physio's te kennen. Vroeger geschiedde dit op het oude standaardsortiment van Flor. Hiermede waren wel de physio's te onderscheiden maar een juist inzicht omtrent de genetische basis, waarop de resistentie tegen de verschillende physio's berust, was er niet of zeer onvoldoende mede te verkrijgen. Als gevolg van een uitgebreid onderzoek gedurende de laatste 10 jaar is genoemde onderzoeker er in geslaagd een standaardsortiment samen te stellen waarvan ieder vlasras slechts één resistentiefactor bezit. Al deze factoren erven dominant over. Na een determinatie van alle in een bepaald land voorkomende physio's op dit nieuwe standaardsortiment weet ment uit het aantal rassen dat door geen enkel physio wordt aangetast direct, hoeveel en welke resistentie-genen in dat land een volledige resistentie kunnen bepalen.Met dit nieuwe standaardsortiment werden in 1953 op het Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek een groot aantal herkomsten van vlasroest uit Nederland op de daarin voorkomende physio's onderzocht. Er werden 8 verschillende physio's gevonden en 9 resistentie-genen die ieder afzonderlijk volledige resistentie tegen alle 8 physio's bepalen. Deze 9 genen moeten door herhaalde terugkruising in onze goede vlasrassen gebracht worden. Beter zou zijn direct meerdere in één vlasras te verenigen maar met de hier aanwezige roestphysio's is dit niet mogelijk. Daarvoor zouden andere physio's geïmporteerd moeten worden, doch dit is te gevaarlijk voor de vlascultuur in ons land. Een combinatie van alle genen in één vlasras is op theoretische gronden reeds onmogelijk, omdat deze genen tot 3 groepen behoren die ieder in één chromosoom gelocaliseerd zijn en de genen binnen één groep meestal multiple allelomorphen zijn.De toetsing op resistentie van vlasrassen kan op twee verschillende wijzen geschieden. In de eerste plaats door infectie van kiemplanten in de kas. Hierbij kan met de afzonderlijke physio's gewerkt worden, terwijl men tevens meerdere generaties per jaar kan kweken. Aangezien de meeste veredelingsbedrijven van landbouwgewassen niet over kasruimte beschikken, wordt in ons land meestal een andere eenvoudiger maar eveneens bruikbare methode toegepast. Hierbij worden speciale roestproeven op het veld uitgezaaid en daarna met een mengsel van alle physio's kunstmatig besmet. De resistente vlasrassen van het standaardsortiment worden eveneens in deze proeven uitgezaaid om na te gaan, of nieuwe physio's zijn opgetreden. Ook voor dit werk is het gebruik van een standaardsortiment met bekende resistentie-genen een grote verbetering.Het bepalen van resistentie van vlasrassen met in acht neming van de genetische basis van de resistentie is in West-Europa nog niet geschied. Wel zijn er enkele gegevens over verschillen in vatbaarheid in België, Denemarken en Noord Ierland gepubliceerd maar meestal is bij dit onderzoek geen rekening gehouden met de physio's van de schimmel. Indien dit wel geschiedde is nog van het oude toetssortiment gebruik gemaakt.
  相似文献   

2.
H. Lamberts 《Euphytica》1955,4(2):97-106
Samenvatting Van de alcaloïdvrije stammen 8, 80 en 102 gevonden door Von Sengbusch, is het in hoofdzaak de eerste, welke gediend heeft om practijkrassen te verkrijgen. Door schrijver werden in het landras van Schouwen 19 alcaloïdvrije planten gevonden. Bij één dezer genotypen berust de alcaloïdvrijheid niet op een der genen welke in de stammen van Von Sengbusch voorkomen. Bij onderlinge kruising van de vier hier genoemde lijnen ontstaan bittere hybriden; een gedeelte van de nakomelingen is eneneens bitter.In nummer W.H. 20, afkomstig van wilde lupine uit Spanje, is resistentie tegen meeldauw (Erysiphe polygoni D.C.) gevonden. De resistentie wordt bepaald door één dominante erffactor, door schrijver aangeduid met Er.Bij het onderzoek naar het voorkomen van resistentie tegen verwelkingsziekte (Fusarium oxysporum lupini) werd een aantal genotypen, welke op een bepaald proefveld en ook bij kasproeven niet werd aangetast, op andere plaatsen ziek. Van de schimmel zijn thans drie physio's ontdekt. Er zijn lijnen gevonden welke resistent zijn tegen de drie physio's.Gebleken is verder dat de bodemtemperatuur van grote invloed is op de aantasting. Tot ± 20°C vertonen de resistente planten geen aantasting en bij kruising van resistente genotypen met vatbare, vindt men bij physio 1 in de F2 splitsingen, welke ongeveer de verhouding 3 resistent : 1 vatbaar vertonen. Bij hogere temperaturen neemt de aantasting toe en bij 27°C worden zowel de resistente als de vatbare volledig ziek. Op grond van de ervaringen in de afgelopen 5 jaren, op zeer uiteenlopende proefvelden, mag worden aangenomen, dat in een goed ontwikkeld lupinegewas de bodemtemperatuur, althans in Nederland, niet of slechts kortere tijd, boven de gevaarlijke temperatuursgrens uitkomt. De gevonden resistentie is daarom van grote waarde voor de teelt.Bij de mozaïekziekte is resistentie gevonden in één lijn uit het Nederlandse landras. Deze resistentie is hierdoor gekenmerkt, dat in tegenstelling tot de vatbare planten, de ziekte eerst optreedt tijdens of na de bloei. Door deze late aantasting is de schade aan de opbrengst geringer dan normaal, terwijl tot dusverre geen overgang met het zaad werd aangetroffen.Uit een Palestijnse wilde herkomst is een nieuw type met een snelle jeugdontwikkeling geïsoleerd. De gunstige eigenschap berust op één dominante erffactor, (door schrijver Rapidus, Rp, genoemd) in tegenstelling tot het Duitse ras Weiko III, waar één recessief gen de snelle ontwikkeling bepaalt. Combinatie van beide genen geeft transgressie in de lengtegroei.Bij het niet openspringen van de peulen, het niet hardschalig worden van de zaadhuid en het onbehaard zijn van de peulen werden nieuwe genotypen ontdekt, welke ten dele als een vooruitgang ten opzichte van de reeds bekende mogen worden beschouwd.In Portugees wild materiaal werden enkele zeer goede zaadproducenten opgemerkt.Vermeld is welke landbouwkundige betekenis kan worden toegekend aan de verschillende behandelde eigenschappen. Tevens wordt besproken hoe de combinatie van de verschillende gunstige eigenschappen te verwezenlijken is.De bronnen, waaruit voor de veredeling kan worden geput, zijn: gekweekte rassen, landrassen en wilde vormen. Aangetoond wordt dat de wilde herkomsten de beste kansen voor verdere vooruitgang bieden. Er wordt op gewezen dat het noodzakelijk is op korte termijn zo veel mogelijk wild materiaal te verzamelen en maatregelen te nemen om de landrassen in stand te houden. Aanbevolen wordt dit internationaal te organiseren, zodat de verschillende landen de beschikking kunnen krijgen over een zo groot mogelijk aantal geniteurs.  相似文献   

3.
H. de Haan 《Euphytica》1952,1(3):212-218
Samenvatting Vlasveredeling in Nederland De oudste gegevens over vlasveredeling in Nederland dateren uit 1816, toen de landbouwer G.Jensma teTernaard (ten noorden vanDokkum) een aantal witbloeiende planten in Russisch blauwbloei opmerkte en deze bij de oogst afzonderde.De moderne vlasveredeling stamt uit het begin van deze eeuw. L.Broekema te Wageningen was de eerste in Nederland, die lijnselectie bij vlas toepaste (omstreeks 1900). Het gelukte de kwekers J. C.Dorst en P. J.Hijlkema belangrijke resultaten te bereiken. Ook in het buitenland hebben verschillende Nederlandse rassen verbreiding gevonden. De kwekersarbeid van de jonge kweker J. P.Wiersema is veelbelovend.Enige gegevens over de vlasveredeling in Nederland zijn neergelegd in de tabellen. Tabel 1 geeft een overzicht van de rassenstatistiek van vlas in Nederland in de jaren 1946–1951. Daaruit blijkt, dat de Nederlandse rassen geheel overheersen en van de buitenlandse momenteel alleen Liral Crown op kleine schaal wordt verbouwd. In tabel 2 zijn de kwekersvergoedingen over het oogstjaar 1949 vermeld. Tabel 3 omvat de afstamming van de rassen, die op de Nederlandse rassenlijst zijn geplaatst of daarvan zijn geschrapt. De afstamming (selectie uit landras of gekweekt ras, resp. kruising) en het aantal jaren, dat nodig was om het ras te kweken, zijn vermeld.  相似文献   

4.
Summary The appearance, a few years ago, of red core disease (Phytophthora fragariae Hickman) in strawberry crops in the Netherlands, has made it desirable to grow resistant varieties and to include red core resistance in our breeding programme.An account is given of the results of some field trials in 1968–1970 on a very wet, sandy soil, infected with P. fragariae, involving varieties, selections and seedling progenies.In both years distinct differences in resistance and susceptibility occurred between varieties and selections. The seedling progenies gave significant differences in percentages of surviving, healthy plants.Samenvatting Het optreden van rood wortelrot (Phytophthora fragariae Hickman) enkele jaren geleden in de aardbeiteelt in Nederland, heeft het gewenst gemaakt resistente rassen te telen en resistentie in ons veredelingsprogramma op te nemen.In dit artikel worden de resultaten vermeld van enkele veldproeven met rassen, selecties en zaailingpopulaties in de jaren 1968–69 en 1969–70 op een zeer natte, met P. fragariae besmette zandgrond.In beide jaren traden duidelijke verschillen in vatbaarheid op tussen de rassen en selecties. De zaailingpopulaties vertoonden eveneens duidelijke verschillen in de percentages overlevende, gezonde planten.  相似文献   

5.
Summary While various methods of testing for neck rot resistance were compared, it was found thatBotrytis allii behaves as a wound parasite and that its pathogenicity is rather low. The degree of infection was strongly influenced by the amount of inoculum by the temperature at which the cultures were stored and by storage duration. Besides, infection appeared to be much influenced by pre-treating, the inoculated bulbs, the method of inoculation and finally the environmental conditions after inoculation.Three test methods were compared: inoculation of seedlings, of detached leaves and of bulbs. The bulb test seemed the most suitable because of its reliability and the possibility of carrying out the test at any desired period in autumn or winter. A drawback of the bulb test is that it is rather laborious.The results of the seedling test indicated that seedlings of the cultivated onion (Allium cepa) hardly ever showed any resistance. OtherAllium species proved highly resistant during the seedling stage. In an older stage however, the leaves of most of these species were found to be almost as susceptible as those of onion. The foliage of some ornamental onion species appeared to be very resistant.The test of about 20,000 bulbs of the cultivated onion yielded some strikingly resistant individuals.Samenvatting Het toetsen van uien (Allium cepa L.) en andere Allium soorten op resistentie tegen Botrytis allii Munn.Bij het vergelijken van verschillende methoden voor het toetsen op resistentie tegen koprot werd gevonden datB. allii zich gedraagt als een wondparasiet en dat de pathogeniteit van deze schimmel tamelijk gering is. De mate van infectie werd zeer beïnvloed door de hoeveelheid inoculum, door de temperatuur waarbij de sporen waren bewaard en door de tijdsduur van de bewaring. De infectie bleek ook sterk af te hangen van de voorbehandeling van de geï noculeerde bollen, de methode van inoculeren en tenslotte van de uitwendige omstandigheden na inoculatie.Er werden drie methoden onderling vergeleken: de toetsing van zaailingen, van afgeknipt blad en van bollen. Hiervan leek de bollentoets de geschiktste vanwege zijn betrouwbaarheid en de mogelijkheid de toets op elk gewenst moment in de herfst of de winter uit te voeren. Een nadeel is dat deze methode vrij veel arbeid vergt.De resultaten van de zaailingentoets toonden aan, dat zaailingen van de cultuur-ui nauwelijks enige resistentie bezitten.Als zaailing bleken andereAllium-soorten zeer resistent. In een later stadium bleken de bladeren van de meeste van deze soorten echter bijna even gevoelig te zijn als die van de ui.Enkele sieruiensoorten hadden zeer resistent blad.Het toetsen van ongeveer 20.000 bollen vanAllium cepa leverde enkele opvallend resistente exemplaren op.  相似文献   

6.
W. Scheijgrond  H. Vos 《Euphytica》1954,3(2):125-139
Summary Club root (Plasmodiophora brassicae) is a destructive disease of several cruciferous crops in practically all countries. The cultivation of resistant varieties offers the best possibility for control.This disease causes in some areas of the Netherlands considerable damage to turnips which are frequently grown as a catch crop in many regions; other cruciferous crops are generally grown on a much smaller scale.On badly infested plots we found a yield reduction ranging from 35–80%, depending on the method of calculation. In foreign literature (Findley, Van Slijcken andLindfors) figures ranging between 15–100% are reported.Crops and varieties with an abundant foliage give with an equal infection a smaller yield reduction than crops and varieties with a smaller amount of leaves.The affected part has a somewhat higher dry matter content and a higher N-content in the dry matter. The content of sugar is considerably lower.Resistance of some crops and of many turnip and swede varieties has been investigated by means of field experiments, carried out in several years. The infection by club root fluctuates, so that a great many replications are required.Table 1 gives a summary of the susceptibility of some fodder crops. Contrary toKarling and others we found that Chinese radish is not immune.As to the turnip types we refer to Table 2. The varieties belonging to the types Halflong green top yellow, Halflong purple top white, Flat round yellow turnip, and Round yellow-fleshed turnip are less susceptible than varieties belonging to the other types. Within the type Halflong purple top white to which the principal varieties of the Netherlands can be ranged, there appears to exist the greatest variation in susceptibility. Several foreign varieties stated as resistant were more or less badly affected (Table 3).The percentage of destroyed plants correlates with the percentage of affected plants.Resistance may correlate with sweet taste. Some resistant varieties are now being investigated in the Netherlands.The results of some of our trials suggested the existence of physiological strains of club root within the crop turnips. Several examples of such physiological races in various crops have been mentioned in literature.In breeding work we consider it advisable to allow for the existence of physiological strains of club root within the crop turnips.
Samenvatting Knolvoet (Plasmodiophora brassicae) is in praktisch alle landen een belangrijke ziekte voor verschillende kruisbloemige gewassen. De verbouw van resistente rassen biedt nog de beste perspectieven voor de bestrijding, omdat andere maatregelen vaak op practische bezwaren stuiten.Deze ziekte veroor zaakt in sommige streken van Nederland nogal schade bij het gewas stoppelknollen, dat in tal van streken veelvuldig wordt verbouwd; andere kruisbloemige gewassen worden gewoonlijk minder intensief verbouwd.Op zwaar besmette percelen constateerden wij een opbrengstderving van 35–80 %, afhangende van de wijze van berekening. In de buitenlandse literatuur (Findley, van Slijcken enLindfords) vindt men opgaven van 15 %– 100 %, verband houdende met vatbaarheid der rassen en zwaarte van besmetting. Schade kan veroorzaakt worden door wegvallen van zeer jonge planten, groeiremming, aantasting van het te oogsten deel of door snelle rotting.Bladrijke gewassen en bladrijke rassen geven bij gelijke aantasting een geringere oogstderving dan minder bladrijke gewassen en rassen.Het aangetaste deel heeft een wat hoger drogestofgehalte en een hoger N-gehalte in de drogestof. Het suikergehalte is belangrijk lager.Door middel van veldonderzoek op een achttal percelen, uitgevoerd in verschillende jaren, is de resistentie van enkele gewassen en bij stoppelknollen en koolrepen van vele rassen nagegaan. De besmetting door knolvoet is per perceel wisselvallig, zodat zeer veel herhalingen gewenst zijn.Tabel 1 geeft een indruk van de vatdaarheid van enkele voedergewassen.In tegenstelling metscKarling en anderen voden wij, dat Chinese zomeramenas niet immuun is. Bij koolrapen waren de ,,Gele groenkoppen enigszins resistent in vergelijking met andere rassen.Voor de stoppelknollentypen zij verwezen naar tabel 2. De rassen behorend rot de typen ,,Halflange gele groenkop, ,,Halflange witte blauwkop, ,,Platronde gele, Platronde gele en Ronde gele (Gele boterknollen) zijn minder vatbaar dan ressen behorende tot de overige typen. Binnen het type Halflange witte blauwkop, waaronder de belangrijkste rassen in Nederland gerangschikt kunnen worden, blijkt de grootste variatie in vatbaarheid te bestaan. Verschillende buitenlandse, als resistent beoordeelde rassen werden meer of minder zwaar aangetast (tabel 3).Het percentage weggevallen planten correleert met het percentage aangetaste planten.Resistentie lijkt wel verenigbaar met zachte smaak. In Nederland zijn thans enige resistente rassen in onderzoek.Op enkele proefvelden gaven de uitkomsten ons aaleiding tot de veronderstelling, dat er physio's bestaan binnen het gewas stoppelknollen.Er zijn verschillende voorbeelden in de literatuur vermeld van physio's bij verschillende gewassen.Er is verder nog een voorbeeld gegeven, waaruit blijkt, dat men voorzichtig moet zijn met conclusies hierover.Bij de veredeling lijkt het ons gewenst met de mogelijkheid van het bestaan van verschillende physio's binnen het gewas stoppelknollen rekening en houden.
  相似文献   

7.
The results of testing a large group of species and varieties of wild tuber-bearing Solanum species from Central America and adjoining regions of the United States with several races of Phytophthora infestans are reported.In the species bulbocastanum and polytrichon a valuable degree of resistance was observed. This may be caused by genes for hypersensitivity as well as for field resistance.Some cases of deviations from the international scheme of relations between R genes and races of the parasite are mentioned.The results of extensive cross-breeding experiments with the two above mentioned species are given. S. bulbocastanum is a very difficult species in this respect; S. polytrichon shows more promise.
Samenvatting Een groot aantal wilde knoldragende Solanum-soorten en variëteiten is op hun resistentie tegen de physio's 4, 1.2.4, 1.3.4, 2.3.4 en 1.2.3.4 van Phytophthora infestans onderzocht.De soorten, welke in dit onderzoek zijn betrokken, zijn afkomstig uit Midden-Amerika en de Noord-Amerikaanse grensstaten, Nieuw Mexico en Arizona. In hoofdzaak betreft het materiaal, dat door Dr. Hawkes in 1958 op zijn expeditie door deze gebieden is bijeengebracht.Een bijzonder hoge mate van resistentie is gevonden in de beide soorten bulbocastanum en polytrichon. Vermoedelijk bezitten beide een hoge graad van veldresistentie, waardoor het moeilijk is conclusies te trekken ten aanzien van de aanwezigheid van de R-genen voor overgevoeligheidsresistentie.Deze ervaringen en de gegevens welke daarover in de literatuur zijn vermeld wijzen er wel op, dat beide soorten waardevol zijn als bron van resistentie voor het veredelingswerk. Helaas is S. bulbocastanum niet of slechts met zeer veel moeite in een kruisingsschema te betrekken. In de tabellen 9 en 10 zijn de ervaringen samengevat van de pogingen, welke daartoe in 1958 en 1959 zijn gedaan. De soort S. polytrichon lijkt, zoals uit tabel 11 mag blijken in dit opzicht aanmerkelijk meer perspectieven te bieden.In enkele gevallen passen de uitkomsten van de toetsing met verschillende physio's niet in het internationale schema, zoals dat door een groep onderzoekers in onderlinge samenwerking voor de relaties tussen de genotypen van de waardplanten en die van de parasiet is opgesteld. Dit behoeft geen verwondering te wekken, daar het schema op grond van de uitkomsten van onderzoekingen aan kruisingen tussen de soort Solanum demissum en S. tuberosum is opgebouwd. In andere soorten komen kennelijk nog andere genen voor.Enkele gevallen kunnen worden verklaard door het schema van oorspronkelijk vier verschillende R-genen voor overgevoeligheidsresistentie uit te breiden tot zes. Andere gevallen kunnen echter niet door deze eenvoudige en niet principiëele wijziging van het schema worden verklaard. Voor de oplossing van dit probleem is verder genetisch onderzoek noodzakelijk.
  相似文献   

8.
Breeding material of potatoes containing the genes R 1, R 2 and R 3, single or in combination, was tested for its resistance in the flesh to five different races of Phytophthora infestans.There was a considerable variation in response, from extreme hypersensitivity with no necrosis visible with the naked eye to cases where the tuber hardly showed any inhibition at all to the growth of the parasite.It appeared that the effect of the genes R 2 and R 3 in the tubers was very different from that exerted in the foliage. However, a correlated effect of the gene R 1 cannot be denied.The results are compared with those obtained by Lehmann in 1938 and in great outline they agree very well.
Samenvatting Onderzoekingen zijn bij de aardappel verricht over de invloed van de R-genen voor overgevoeligheid van het blad tegen Phytophthora infestans op de resistentie van het vlees van de knollen. Daarbij werd gevonden dat het gen R 1 in de knol dikwijls eenzelfde reactie veroorzaakt als in het blad. Wanneer de genen R 2 en R 3 alleen of in combinatie aanwezig zijn, is er geen correlatie tussen blad en knolreactie te onderkennen.Een onderzoek naar de correlatie tussen de resistentie van knol en blad in dit materiaal wees uit dat een hoge graad van resistentie in de knol in vrijwel alle gevallen samengaat met overgevoeligheid van het blad, terwijl materiaal dat vatbaar is in de knol zowel vatbaar als overgevoelig in het blad kan zijn. Uitgaande van de blad-resistentie is het zo, dat overgevoeligheid van het blad in het geheel geen aanwijzing is voor resistentie in de knol terwijl daarentegen planten met vatbaar blad zeer overwegend vatbare knollen bezitten.De resultaten van ons onderzoek en die van Lehmann stemmen in dit opzicht in hoge mate overeen.
  相似文献   

9.
H. De Haan 《Euphytica》1954,3(2):81-88
Summary While towards the turn of the century the German yellow oat Probsteier had spread considerably in the Netherlands a shift occurred after about 1910 in favour of Svalöf varieties. First Victory spread, later other varieties followed. Dutch agriculture has derived much benefit from these varieties.However, oat breeding in the Netherlands developed also. In the course of years the breederMansholt produced several varieties, which together occupied about 20% of the area under oats. To the breederP. J. Hijlkema belongs the honour of creating the variety Marne, which could successfully compete with the Svalöf varieties.In 1953 Mansholt's varieties occupied 2% of the area under oats; Hijlkema's varieties 63%; the variety of the Central Bureau 5% and Black President 1%. That means that in 1953 home-bred varieties occupied 71% of the land under oats.The changes that have occurred in the varietal range are shown in Fig. 1.Some of the Dutch varieties are also appreciated abroad.
Samenvatting Nadat in het laatst van de vorige eeuw de Duitse Probsteier gele haver zich sterk had verbreid in Nederland, is sedert ±1910 een verschuiving ingetreden in de richting van de Svalöf-rassen. De Zegehaver b.v. kreeg een zeer grote verbreiding; daarna volgden andere. De Nederlandse landbouw heeft dankbaar gebruik gemaakt van de buitenlandse haverrassen.Toch heeft de haververedeling in Nederland niet stilgestaan. In de loop der jaren zijn verschillende Mansholt-rassen gekweekt, die gedurende een aantal jaren tezamen ongeveer 20 % innamen van de in Nederland met haver beteelde oppervlakte.Aan de kwekerP. J. Hijlkema komt de eer toe, dat hij er in slaagde de Marne haver te kweken, die in staat was de concurrentie tegen de buitenlandse rassen op te nemen.Het Nederlandse haverareaal is thans voor meer dan de helft gebaseerd op Nederlandse rassen en verschillende daarvan vinden in het buitenland waardering. Het percentage van de Mansholt-rassen bedroeg in 1952 2 %, van de Hijlkema-rassen 63 %, van het C B-ras 5 % en van de Zwarte President 1 %; in totaal was dus 71 % van het Nederlandse haverareaal in 1953 bezet met Nederlandse rassen.De verschuiving in het rassensortiment van 1933 af is aangegeven in fig. 1.
  相似文献   

10.
C. Mastenbroek 《Euphytica》1952,1(3):187-198
Samenvatting Onderzoekingen over de vererving van de resistentie tegen Phytophthora infestans d.B.van Solanum demissum Lindl.1. De aardappelziekte kost de Nederlandse economie naar schatting gemiddeld 20 millioen gulden perjaar; dit is evenveel als de geldelijke opbrengst van 13.000 ha aardappelen of 6 1/2% van het aardappelareaal.2. Van de bijna over de gehele wereld voorkomende schimmelPhytophthora infestans, die de aardappelziekte veroorzaakt, zijn de laatste decennia een aantal physio's bekend geworden, die zich onderscheiden door hun spectrum (reeks van planten, die vatbaar zijn voor een bepaald physio). In Nederland word het voorkomen van 9 verschillende physio's geconstateerd (waarvan physio N 3 zeer veel gelijkt op physio N 1 en in tabel 1 werd weggelaten).3. De spectra van de physio's overlappen elkaar (fig. 1), zodat resistentie tegen de physio's N 8 en N 9 steeds samen zal gaan met resistentie tegen alle overige van de thans bekende physio's.4. Ter verklaring van een aantal waarnemingen over de vererving van de resistentie, werden drie verschillende dominante onafhankelijke erfelijke factoren aangenomen:R7, geeft resistentie tegen de physio's N 1, N 2, N 4 en N 7;R8, geeft resistentie tegen de physio's N 1, N 2, N 4, N 5, N 6, N 7 en N 8;R9, geeft resistentie tegen de physio's N 1, N 4, N 5, N 6 en N 9.Volgens de voor 2 en P berekende waarden is deze verklaring zeer waarschijnlijk juist.5. De splitsingsgetallen in kruisingen van planten met twee dezelfde factoren maken een vrije combinatiemogelijkheid tussen de betreffende chromosomen van alle 4 genomen zeer waarschijnlijk.6. Naast de drie onder 4 genoernde factoren bestaat zeer waarschijnlijk nog een vierde factor, die resistentie tegen de physio's N 1, N 2 en N 5 bepaalt.7. Resistentie tegen alle thans bekende physio's wordt bereikt bij gezamenlijke aanwezigheid van de factoren R8 en R9.  相似文献   

11.
M. Keuls 《Euphytica》1952,1(2):112-122
Summary A numerical example is given of the analysis of variance applied on yields per cabbage.After having concluded from a F-test, that the varieties show significant differences, a discussion is given of a new method to decidewhich varieties are different.The t-test though in frequent use, gives wrong conclusions. The method indicated in this article diverges from those discussed byNewman andTukey and is I suppose the more plausible.Samenvatting Het gebruik van de studentized range in verband met de variatieanalyse Een rekenvoorbeeld wordt gegeven van de variatieanalyse toegepast op spitskoolopbrengstcijfers.Na op grond van een F-test te hebben geconcludeerd dat de rassen duidelijke verschillen tonen, wordt een nieuwe methode besproken om uit te makenwelke rassen verschillen. Hoewel de t-test hiertoe geregeld gebruikt wordt geeft deze verkeerde uitkomsten. De aangegeven methode wijkt af van die welke doorNewman enTukey worden besproken en lijkt mij de meest voor de hand liggende van de drie.  相似文献   

12.
G. Houtzagers 《Euphytica》1952,1(3):161-174
Samenvatting Het genetische werk in de bosbouw, in het bijzonder de populierenveredeling in Nederland IINadat in het voorgaande artikel enkele algemene grondslagen voor het veredelingswerk in de bosbouw zijn gegeven, behandelt dit vervolgartikel meer in het bijzonder de tegenwoordige stand van de populierencultuur in Nederland.De populier is te allen tijde in Nederland meer een boom van de landbouwgronden dan een bosboom geweest. Nog geen 2% van de Nederlandse bossen is populierenbos en toch bestaat 20% van onze jaarlijkse houtopbrengst uit populierenhout, voor verreweg het grootste gedeelte afkomstig van weg-, grens- en erfbeplanting. Aangetoond wordt dat dit feit aanvankelijk mede oorzaak is geweest van een geleidelijke achteruitgang van de cultuur, verbastering van soorten, veel optreden van kanker en onvoldoende verzorging.De Nederlandse Heidemaatschappij die in 1888 is opgericht, heeft in Nederland de eerste stoot gegeven tot verbetering, door import van nieuw stekhout uit Amerika (1891). Toch bleef ook daarna deze cultuur een min of meer kwijnend bestaan leiden, omdat het sortiment in West-Europa over het algemeen zo was verbasterd (2-huizigheid van de populier) dat men er niet meer uit kon komen. Het in 1937 door schrijver van dit artikel gepubliceerde werk: Het geslachtPopulus, in verband met zijn betekenis voor de bosbouw, heeft getracht de nomenclatorische moeilijkheden, waaronder dit geslacht zuchtte, op te heffen en tevens voorstellen gedaan betreffende de verdere benamingen en cultuur. Deze voorstellen hebben internationaal ingang gevonden en zijn mede aanleiding geweest tot de oprichting van de Commission Internationale des Peupliers, waarbij thans vrijwel alle populieren- verbouwende landen zijn aangesloten.Nadat de te naamstelling en botanische onderkenning aldus was opgelost, heeft de Ned. Heide Mij authentiek materiaal van voor dit doel geselecteerde moederbomen van bruikbare soorten in een centrale kwekerij te Keppel samengebracht en het hiervan verkregen materiaal onder keur en plombe van de Ned. Alg. Keuringsdienst B. in de handel gebracht. Dit materiaal was tevoren door kunstmatige infectie onderzocht op zijn resistentie tegen kanker. Alleen volledig resistent materiaal wordt uitgegeven.Deze maatregel is een volledig succes geworden, daar in Nederland thans de gehele populierenhandel loopt via de N.A.K.B.-contrôle, met waarborg voor soortechtheid en kankerresistentie. Alle door de Ned. kwekers als cultuurbomen verkochte populieren zijn thans oorspronkelijk afkomstig van de Centrale Populierenkwekerij der Ned. Heide Mij te Keppel.Echter gold het voorgaande uitsluitend een selectie uit hetbestaande materiaal.Een 2e stap is geweest, het tot stand brengen van nieuwe doelbewuste kruisingen. De hierbij gevolgde werkwijze, de aanvankelijke doelstellingen, de ondervonden moeilijkheden en de als gevolg daarvan thans gedeeltelijk gewijzigde werkwijzen en nieuwe principes worden in het artikel nader beschreven, in het bijzonder de kruisingen binnen de groep Leuce met de Amerikaanse trilpopulieren en het gebruik voor dit kruisingswerk van zuivere soorten uit de groep Aigeiros (P. deltoides angulata, missouriensis, monilifera, P. nigra ennigra italica).Tevens wordt in dit verband nog besproken, dat bij het steeds toenemend aantal kruisingen de individuele infectie ter contrôlering van de resistentie tegen kanker schier onmogelijk wordt, en het vòòr en tegen van natuurlijke en kunstmatige infectie wordt tegenover elkander afgewogen. Dit mede in verband met de toekomstige ontwikkeling van de gehele cultuur: de éénclonige beplanting of het veelclonige bos. Voor de Aigeirosgroep zal waarschijnlijk ook in de toekomst hier te lande de één- of althans weinig-clonige beplanting blijven overheersen, omdat hier het hoofdaccent zal blijven vallen op de grens-, weg- en erfbeplantingen. Voor bosbeplanting, waarvoor in de eerste plaats de Leucegroep is te bestemmen, doch waarvoor toch ook nog Aigeirospopulieren in aanmerking komen (we hebben hier te lande ook nog circa 4400 ha populierenbos) is in de algemene inleiding (I) reeds de waarde en betekenis van de veelclonigheid betoogd.Nederland produceert thans per jaar 135.000 m3 populierenhout, doch ziet zich genoodzaakt, in verband met de steeds toenemende vraag, deze hoeveelheid op korte termijn zeer sterk op te voeren. Zulks is voor deze snelgroeiende soort ook mogelijk niet alleen door uitbreiding van het areaal, maar ook en vooral door het doelbewust kweken van nieuwe bastaarden.  相似文献   

13.
A historical review is given of the breeding for resistance to streak disease in Maize. The latest advances in this respect in South Africa include the production of a commercial streak tolerant three-way hybrid, S.A. 31, in which the resistance to streak is derived from P x H maize. New sources of resistance have been found in Mexican maize, the inbreds Urg. 54 and Mex. 37-5 being the most promising.
Samenvatting Een historisch overzicht wordt gegeven van het kweken op resistentie tegen de door een virus veroorzaakte strepenziekte (streak-disease) bij maïs.Het gelukte in Zuid-Afrika de tolerante driestam-hybride SA 31 te kweken, die de resistentie tegen strepenziekte dankt aan de P×H hybride.Nieuwe bronnen van resistentie zijn gevonden in Mexicaanse maïs, waarvan de inteeltstammen Urg.54 en Mex.37-5 veelbelovend zijn.
  相似文献   

14.
J. A. Huyskes 《Euphytica》1971,20(2):235-238
Summary A simple walk in growth chamber was constructed for testing resistance to fungal leaf diseases. It consisted of a small tent of transparent plastic, provided with heat insulation and fluorescent tubes, and was placed in a refrigerated unit. A day-night effect was produced in the tent by switching on the lights and turning them off again.This set-up was used to incubate small plants and leaf discs of lettuce, inoculated with Bremia lactucae Regel, and small spinach plants inoculated with Peronospora spinaciae Laub.The method proved to be reliable and practical; its use is recommended for other diseases as well.Samenvatting Een eenvoudige groeikamer werd gebouwd voor toetsen op resistentie tegen bladschimmelziekten. Het apparaat bestond uit een kleine tent van transparant plastic, voorzien van warmte isolatie en TL verlichting. Het geheel bevond zich in een koelcel. Door de lampen in en uit te schakelen werd een dag en nacht wisseling in de tent verkegen.Deze apparatuur werd gebruikt gedurende de incubatieperiode van kleine slaplantjes en bladschijfjes, besmet met Bremia lactucae Regel en van kleine spinazieplantjes, besmet met Peronospora spinaciae Laub. De methode bleek betrouwbaar en praktisch te zijn en is ook bruikbaar te maken voor andere ziekten.  相似文献   

15.
M. Nieuwhof 《Euphytica》1971,20(4):527-535
Summary A study was made on the incidence of internal deviations in buttons of Brussels sprouts. Sprouts picked in the autumn showed an only slight degree of internal necrosis, in contrast to those picked in the winter. Large sprouts were more sensitive than smaller ones. No clear direct effect of nitrogen and planting distance could be established. Low temperatures in the winter are considered to be the main causal factor of this type of necrosis. Very distinct differences in sensitivity between varieties and strains were found. probably resistant varieties may be bred by selection.
Samenvating Onderzoek werd uitgevoerd over het voorkomen van inwendige afwijkingen in spruitkool. In spruiten geplukt in de herfst kwam weinig inwendige necrose voor, in tegenstelling tot de in de winter geplukte spruiten. Grote spruiten waren gevoeliger dan kleine. Er kon geen direct van stikstof en plantafstand worden vastgesteld. Lage temperaturen in de winter zijn waarschijnlijk de belangrijkste oorzaak van het optreden van de gevonden necrose. Tussen rassen en selecties werden zeer duidelijke verschillen in gevoeligheid gevonden. Misschien kunnen door selectie resistente rassen worden gekweekt.
  相似文献   

16.
T. Visser 《Euphytica》1970,19(3):293-302
Summary The stem diameter of apple seedlings, either measured in the nursery or later, is associated with both the duration of the juvenile period (the thicker, the shorter) and initial productivity (the thicker, the higher) of the seedlings. The relation between vigour and juvenile period, or precocity in general, is probably largely inherent, and thus remains valid for the propagated clone.No significant relation existed between stem diameter and size or season of ripening of the fruits, nor between the latter two characteristics and the duration of the juvenile period. The stem diameter is therefore an effective parameter of selection for fertility alone during the nursery stage. Provided growth conditions are uniform, selection for vigour may enhance breeding efficiency in three ways:- it shortens the first screening period of seedlings on their own roots in the orchard;- it shortens the second screening period of the seedlings selected and propagated after the first period;- it improves the chances of finding precocious varieties.Samenvatting Het verband tussen groei, jeugdperiode en vruchtdracht van appelzaailingen en zijn gebruik om de veredelingsefficiëntie te verbeteren De lange duur van de jeugdperiode (tijd in jaren tussen zaadkieming en eerste bloei) bij fruitgewassen, zoals appel, vormt een belangrijke hinderpaal voor de veredeling. Verkorting van deze periode verhoogt de doelmatigheid. Eén van de middelen hiertoe is het toepassen van voorselectie in de kwekerij op basis van groeikracht. Het is nl. gebleken, dat de stamdiameter, gemeten na twee of meer groeiseizoenen, in sterke mate gecorreleerd is met de duur van de jeugdperiode; d.w.z. de dikkere zaailingen blijken gemiddeld eerder te bloeien en beter te dragen dan de dunnere. De relatie is goeddeels erfelijk bepaald en handhaaft zich na vermeerdering op onderstam. Selectie van de dikste zaailingen verkort dus de omlooptijd van een nakomelingschap. Een zodanige selectie blijkt geen nadelige invloed te hebben op de grootte of rijptijd van de vruchten, maar biedt wel het extra voordeel dat de kansen op het vinden van vruchtbare rassen worden vergroot.  相似文献   

17.
Significance of wild species and primitive forms for potato breeding   总被引:1,自引:0,他引:1  
J. G. Hawkes 《Euphytica》1958,7(3):257-270
Three stages in the history of the utilization of wild potatoes are outlined, and it is suggested that we are now entering on a fourth stage, typified by a fuller international co-operation than has hitherto been possible.The availability of useful genes is considered in the light of our knowledge of the crossability and evolutionary relationships of potato species. Breeding mechanisms in species at various levels of ploidy are shown to play an important part in speciation, and the significant role of asexual reproduction in potatoes is discussed.The geographical localization of most genes carrying resistance to Phytophthora, viruses, Heterodera, Leptinotarsa and frost is discussed. Certain explanations to account for this localization are put forward.Samenvatting Drie stadia in de geschiedenis van het gebruik van wilde aardappelsoorten en primitieve aardappelrassen worden genoemd. Omstreeks 100 jaar geleden waren nieuwe rassen nodig ter bestrijding van degeneratieziekten, terwijl omstreeks 1909 het wilde materiaal voor het kweken op ziekteresistentie ter hand werd genomen. Het 3e stadium begon in 1925 toen de eerste grote expeditie werd gehouden om materiaal te verzamelen voor een onderzoek naar de genetische variatie van de aardappelsoorten. Thans is men gekomen in het 4e stadium, nl. een nauwere internationale samenwerking dan tot nu toe mogelijk was.Schrijver geeft een overzicht van de perspectieven voor het kweken op resistentie tegen Phytophthora, virusziekten, Heterodera, coloradokever en vorst. Het is gebleken dat bepaalde genen in bepaalde gebieden voorkomen (geographical localization).
Zusammenfassung Bedeutung der Wildkartoffeln und Primitivformen für die Kartoffelzüchtung In der Geschichte der Verwertung der Wildkartoffeln werden drei Stufen abgezeichnet und die Ansicht vertreten, daß wir eben in eine vierte eintreten, welch durch vollere internationale Zusammenarbeit als bisher möglich gewesen ist, charakterisiert wird.Die Tatsache, daß wertvolle Gene zur Verfügung stehen, wird im Lichte unserer Kenntnisse der Kreuzbarkeit und der Entwicklungsbeziehungen von Kartoffelarten betrachtet.Es wird aufgezeigt, daß Reproduktionsmechanismen in Arten auf verschiedenen Stufen der Ploidie eine wichtige Rolle in der Artzüchtung spielen, ferner wird die wichtige Rolle asexueller Reproduktion in Kartoffeln behandelt.Die geographische Lokalisierung der meisten Genen, die gegen Phytophthora, Viren, Heterodera, Leptinotarsa und Frost resistent sind, ist hier behandelt. Erklärungen für diese Lokalisierung werden hier vorgeschlagen.Zusammenfassung In der Geschichte der Verwertung der Wildkartoffeln werden drei Stufen abgezeichnet und die Ansicht vertreten, daß wir eben in eine vierte eintreten, welche durch vollere internationale Zusammenarbeit als bisher möglich gewesen ist, charakterisiert wird.Die Tatsache, daß wertvolle Gene zur Verfügung stehen, wird im Lichte unserer Kenntnisse der Kreuzbarkeit und der Entwicklungsbeziehungen von Kartoffelarten betrachtet.Es wird aufgezeigt, daß Reproduktionsmechanismen in Arten auf verschiedenen Stufen der Ploidie eine wichtige Rolle in der Artzüchtung spielen, ferner wird die wichtige Rolle asexueller Reproduktion in Kartoffeln behandelt.Die geographische Lokalisierung der meisten Genen, die gegen Phytophthora, Viren, Heterodera, Leptinotarsa und Frost resistent sind, ist hier behandelt. Erklärungen für diese Lokalisierung werden hier vorgeschlagen.
  相似文献   

18.
In infection experiments with clover rot (Sclerotinia trifoliorum Erikss.) on 9 pairs of diploid and corresponding autotetraploid families arisen from chimaera plants the tetraploid families proved to be more resistant than their corresponding diploid families. Significant interaction between family pairs and ploidy level was demonstrated and this is an indication that there may be differences between different genotypes with respect to the effect of autotetraploidy on resistance to clover rot in red clover.
Samenvatting Bij kunstmatige infectie met klaverkanker van 9 paren (uit chimaere planten van rode klaver afkomstige) diploide en daarmede corresponderende autotetraploide families bleken de tetraploide families grotere resistentie te vertonen dan de daarmede corresponderende diploide families.Uit een vergelijking van de families bleek dat er verschillen in invloed van de autotetraploidie op de resistentie tegen klaverkanker zijn.
  相似文献   

19.
B. Veen 《Euphytica》1954,3(2):89-96
Samenvatting Houtsoorten met een groot verbreidingsgebied blijken al naar de groeiplaats in verschillende eigenschappen te variëren. Men onderscheidt daarom in de bosbouwgroeiplaatsrassen, dat zijn autochthone populaties, die over het geheel genomen onder bepaalde omstandigheden karakteristieke physiologische en morphologische eigenschappen vertonen. Het begripras wordt slechts gebezigd, wanneer de kenmerkende eigenschappen inderdaad erfelijk zijn gebleken, anders spreekt men vantypen ofherkomsten (provenances, Provenienzen).Tureson spreekt vanecotypen, welke hij de finieert als het genotypische antwoord van een plantensoort op de omstandigheden van zijn standplaats.De vorming van groeiplaatsrassen is na de ijstijden geschied door voortdurende mitaties en natuurlijke selectie. Een belangrijke selectieve invloed ging uit van: de duur van de vegetatietijd (groei); het temperatuursverloop in het voorjaar (uitlopen, vorstbeschadiging); de daglengte omstandigheden (groei en fructificatie); sneeuw (kroonvorm). Herkomstenproeven hebben ten doel na te gaan, hoe een serie ecotypen van een bepaalde houtsoort reageert op overbrenging naar andere klimaten en ecologische omstandigheden. Men onderzoekt hoe de vesspreiding en het verloop van bepaalde eigenschappen en kenmerken over het natuurlijke verspreidingsgebied verdeeld zijn (Schmidt, 1943). Sedert de laatste 10 jaar streeft men tevens naar verrijking van het genengarnituur om bij kruising en veredeling uit te kunnen putten. De herkomstproeven bieden gelegenheid te zoeken naar betere rassen, welke direct in de practijk kunnen worden gebruikt en ook om achter de verklaring van bepaalde reacties te komen. Speciaal, wanneer dergelijke herkomstenproeven internationaal worden opgezet, kan men uit het gedrag van een groot sortiment belangrijke informaties verkrijgen wegens de statistische mogelijkheid van afsplitsing van de interactie herkomst × groeiplaatsomstandigheden.Aan de hand van enkele voorbeelden wordt het empirische karakter der meeste oude proeven gedemonstreerd. De noodzaak van meer systematisch opgezette proeven en van een internationale contrôle op de garantie van de herkomst van boomzaden wordt betoogd.  相似文献   

20.
C. A. Huijsman 《Euphytica》1955,4(2):133-140
Summary During the winter of 1953/54 and in the following summer, additional data concerning the inheritance of resistance to the potato root eelworm have been obtained. These data strongly support the theory that the resistance in each of the andigenum clones C.P.C. 1673 and 1685 is governed by one dominant gene with a major effect in a tetraploid scheme. Whether these genes are identical remains to be proved.In first backcross seedlings (AT x T) of the clone C.P.C. 1673 the same ratios resistant: susceptible (1 : 1 and 5 : 1) have been found as in 1953 in the AT crosses.A genetical analysis has been made of 20 resistant AT seedlings by backcrossing them to potato varieties (nulliplex). In close agreement with the theoretical ratio H : HH=4 : 1 in the resistant material, four duplex (HH) plants have been recognized.Among the AT seedlings selected for commercial characters, the percentage of resistant seedlings was the same as in the random material from which they were selected.The nature of the few cysts occurring on resistant plants was discussed in connection with the results of the testing of the AT plants, derived from crosses with the resistant andigenum clone Potozi 7.
Samenvatting De in 1954 verkregen resultaten van proefnemingen over de erfelijkheid van de resistentie tegen het aardappelcystenaaltje werden samengevat. Daarbij kon de door ons in 1953 opgestelde theorie, dat de resistentie in de cloon C.P.C. 1673 berust op één dominant gen H in een tetraploid schema, volledig worden bevestigd.De splitsingen onder de terugkruisingen van deze cloon met aardappelrassen vertoonden dezelfde verhoudingen als die in 1953 in de AT kruisingen werden vastgesteld. Onder 20 resistente AT zaailingen werden vier duplex planten gevonden (theor. verhouding H : HH=4:1).Selectie van het kweekmateriaal op economisch belangrijke eigenschappen bleek van geen invloed te zijn op het percentage resistente planten. Deze conclusie moet voor de praktijk van het kweekwerk van groot belang worden geacht.Op grond van de resultaten van de toetsing van AT zaaisels afkomstig van zaailing 15 van cloon C.P.C. 1685 werd in 1953 de aanwezigheid van twee genen K en L verondersteld, die in samenwerking resistentie bepalen. De resultaten van een onderzoek van drie andere zaailingen van deze kloon, steunen deze opvatting niet, maar wijzen, evenals bij kloon 1673, op de aanwezigheid van slechts één dominante factor. Verdere proeven moeten uitmaken, welke de oorzaak van de afwijkende splitsingsverhoudingen in 1953 was.De AT zaaisels van de resistente kloon Potozi 7 gaven een afwijkend beeld te zien. Wel konden twee groepen worden onderscheiden, nl. resistent en vatbaar, maar er bleven planten over met een zodanig aantal cysten op de potkluit, dat ze niet te classificeren waren. Niettemin wordt ook hier voorlopig ter verklaring een dominant gen aangenomen.Naar aanleiding van de waarnemingen aan deze AT zaaisels en van de omstandigheid dat er ook in de nakomelingschap van C.P.C.1673 en C.P.C.1685 onder de resistente planten voorkomen met een enkele cyste (bij 1685 meer dan bij 1673) werden enkele verklaringsmogelijkheden gegeven. Nader onderzoek zal uitsluitsel moeten geven.
  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号