首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 15 毫秒
1.
Samenvatting Van de in Nederland bij komkommer optredende virusziekten worden het ziektebeeld en de belangrijkste eigenschappen beschreven.Aantasting door komkommervirus 1 vindt voornamelijk plaats bij een nateelt van komkommers. Het virus wordt overgebracht door de groene katoenbladluis (Aphis gossypii Glover) bij het opkweken en tijdens de teelt. De komkommerplanten hebben hiervan ernstiger te lijden naarmate de temperatuur gedurende de incubatieperiode lager is. De planten kunnen dan verwelken en afsterven.Bij de teelt onder glas wordt komkommervirus 2 verreweg het meest aangetroffen. Vers komkommerzaad is een belangrijke infectiebron. Tijdens de bewaring van het zaad loopt het infectievermogen snel achteruit. Toch kan een deel van het op het zaad aanwezige virus gedurende meer dan een half jaar zijn activiteit behouden. De in Nederland veel gebruikte onderstamCucurbita jicifolia kan worden beschouwd als een carriër voor dit virus. Bij het enten kan het virus gemakkelijk worden overgebracht, ook met behulp van besmet sap, dat op het hierbij gebruikte mes is achtergebleven. Er zijn aanwijzingen, dat het virus in de grond kan overblijven.Het optreden van komkommervirus 2 A is veel minder algemeen, hoewel het ziektebeeld veel ernstiger is. De eigenschappen stemmen overeen met die van komkommervirus 2.Het komkommernecrosevirus kan grote schade te weeg brengen aan de teelt, doordat de vruchten van de aangetaste planten onverkoopbaar zijn en de planten soms geheel afsterven. De inactiveringstemperatuur van dit virus bedraagt ruim 80°C gedurende 10 minuten. Een groot aantal waardplanten reageert met plaatselijke necrose op de geïnoculeerde bladeren. Een enkele maal kan tijdelijk een systemisch beeld worden waargenomen, zo b.v. opNicotiana tabacum var. White Burley. In de grond behoudt het virus zijn infectievermogen minstens een half jaar. Aantasting vindt van de grond uit plaats. Zij wordt bevorderd door een lage temperatuur van bodem en lucht. Tijdens een periode van warm, zonnig weer kan algeheel herstel plaats vinden. OpCucurbita ficifolia geënte planten zijn veel minder gevoelig en herstellen gemakkelijker.Summary The symptoms and the properties of the virus diseases occurring on cucumber in Holland, are described in this article. Cucumis virus 1 occurs mainly on cucumbers grown in autumn. It is transmitted byAphis gossypii Glover, both during the propagation period and during the remainder of the season. Cucumber plants suffer most when the temperature during the incubation period is low. The plants may then wilt and die. Cucumis virus 2 is found very frequently in cucumber growing under glass. Freshly harvested seed is an important source of infection. Although the percentage of infection diminishes fairly rapidly with time, the virus in the seeds may retain its activity for more than half a year.Cucurbita ficifolia, used in Holland on a large scale as a root stock for cucumber, is a carrier ofCucumis virus 2. The virus is transmitted very easily during grafting, as well as by cultural measures such as pruning etc. There are indications, also, that the virus may survive in the soil. Cucumis virus 2 A occurs very rarely. The symptoms it causes are more severe than those caused byCucumis virus 2. Its physical properties are the same as those ofCucumis virus 2.Cucumber necrosis virus is the most serious of the viruses affecting cucumber, as the fruits may be badly damaged and the plants sometimes die. This virus is inactivated for the most part by exposure to a temperature of 80°C for 10 minutes. A large number of host plants react with local necrosis on the inoculated leaves. In a few cases systemic symptoms were observed temporarily, e.g. onNicotiana tabacum var. White Burley. In the soil this virus can survive for more than half a year. Infection of the plants takes place from the soil. The disease is favoured by low soil- and air-temperatures. During a period of warm sunny weather complete recovery is possible. Plants grafted onCucurbita ficifolia are less susceptible to an attack of cucumber necrosis virus and if infected frequently recover.  相似文献   

2.
Samenvatting Een beschrijving wordt gegeven van de levenswijze van de groene, rode of gele bladluisMasonaphis lambersi, die in Nederland en Engeland bladhoudende en bladverliezende, buitengroeiende rhododendrons aantast. Aan aangetaste scheuten van bladhoudendeRododendron ponticum hybriden blijven den bladen klein, en er worden geen bloemknoppen aangelegd. Vervellingshuidjes en dode luizen blijven meestal maandenlang aan dedaardoor grijsgroene bladeren vastkleven.R. molle hybriden vertonen bij ernstige aantasting onregelmatig gewelfd blad en verdrogingsverschijnselen, maar maken normaal bloemknoppen.R. ferrugineum andR. praecos werden niet aangetast. De bladluis was slechts uit de Westelijke kuststaten van de Verenigde Staten bekend, en werd, na signalering vanuit Nederland, ook in Engeland gevonden. De kleverige jonge scheuten en bladeren vanR. ponticum hybriden werken als lijmstokken voor bladluisparasieten en ook voor andere bladluissoorten. Inhemse roofvjanden worden op eendere wijze in hun verplaatsing belemmered. Op bladverliezende rhododendron vond evenmin parasitering en nagenoeg geen predatie plaats. Invoer van eventuele, aangepaste natuurlijke vijanden uit Ameika wordt wenselijk geacht. Op bladhoudende rhododendrons zou bestrijding gewenst kunnen zijn, mar de schade valt pas op als de luizen door verouderen van het blad uitsterven. De overwintering op bladhoudende vormen lijkt uitgesloten.  相似文献   

3.
A standard test method for detecting viroids was designed, to be applied on imported plant material, for which a zero-tolerance exists in the Netherlands towards potato spindle tuber viroid (PSTV).Partial purification of nucleic acids after homogenizing leaf material with a Polytron homogenizer, followed by increasing the viroid concentration by inoculation of an intermediate tomato host, and complete purification of the small nucleic acids from the tops of these plants, followed by polyacrylamide gelectrophoretic analysis, proved successful. With this procedure, now used as a standard method, more samples could be handled than with other methods tested.Desalting by Sephadex filtration proved to be superior to dialysis. An attempt to develop a serological test for PSTV failed. Albinism, induced in PSTV-infected tomato plants by certain environmental conditions, was not of diagnostic value.
Samenvatting Voor het viroïde, dat de aardappelspindelknolziekte veroorzaakt (ASKV) geldt in Nederland een nultolerantie. Al het geïmporteerde aardappelmateriaal wordt daarom getoetst op het voorkomen van het viroïde. Voor dat doel is een betrouwbare en, zo mogelijk, ook snelle toets noodzakelijk, die niet alleen secundaire infecties maar ook jonge, primaire infecties kan aantonen.Een standaardmethode, die werd ontwikkeld, bleek zeer betrouwbaar, hoewel niet snel. Zij toont meer infecties aan dan snellere methoden die in het buitenland beschreven zijn. De toets omvat de volgende stappen: 2–5 g bladmateriaal wordt vermalen en op het homogenaat wordt een eenvoudige nucleïnezuurextractie en-concentratie toegepast. Dit preparaat wordt gebruikt om vier jonge tomatezaailingen te inoculeren. Door deze zaailingen 4 weken onder optimale omstandigheden te houden wordt het eventueel aanwezige viroïde vermeerderd. Geeft tenminste één van de tomateplanten symptomen, dan wordt het oorspronkelijke monster ziek verklaard. Vertoont geen van de vier tomateplanten symptomen dan wordt een nucleïnezuurextractie uitgevoerd van de topjes van deze planten. Kleine nucleïnezuurmoleculen worden geïsoleerd, geconcentreerd en tenslotte geanaliseerd met behulp van polyacrylamide gelelektroforese.Om overdracht van het ene naar het andere monster te voorkomen werd voor het vermalen gebruik gemaakt van verwisselbare schachten bij de Polytron homogenisator.Ontzouten van de nucleïnezuurextracten met Sephadexfiltratie gaf betere resultaten en was sneller uitvoerbaar dan dialyse.Pogingen om een specifiek antiserum tegen ASKV te maken zijn niet gelukt. Onder onze omstandigheden was het ook niet mogelijk om op een betrouwbare manier albinisme in geïnfecteerde planten te induceren als middel om infecties met ASKV op te sporen.
  相似文献   

4.
Pyrazophos-resistant strains ofPyricularia oryzae were isolated from sectors in colonies of the fungus on a pyrazophos-containing agar medium. In contrast to the wild-type strain, resistant strains did not metabolize pyrazophos (Afugan, Curamil) into its phosphate analogue and 2-hydroxy-5-methyl-6-ethoxycarbonylpyrazolo(1,5-a)pyrimidine (PP), which is regarded as the fungitoxic principle of pyrazophos. Resistant strains possessed a slightly increased sensitivity to PP. These data indicate that the mechanism of resistance to pyrazophos is not related to a change of the target sites of PP, but rather with inability to convert pyrazophos into PP. The pyrazophos-resistant strains displayed cross-resistance to the organophosphorus fungicides EBP (Kitazin) and edifenphos (Hinosan). The mechanism of cross-resistance involved is not understood.Samenvatting Pyrazofos-resistente stammen vanPyricularia oryzae werden geïsoleerd van sectoren in kolonies op een pyrazofos-houdend medium. In tegenstelling tot de wild-stam zetten deze resistente stammen pyrazofos (Afugan, Curamil) niet om in zijn fosfaat-analoog en 2-hydroxy-5-methyl-6-ethoxycarbonylpyrazolo(1,5-a)pyrimidine (PP), dat als het fungitoxische principe van pyrazofos wordt beschouwd. De gevoeligheid van de resistente stammen voor PP was iets hoger dan die van de wild-stam. Deze gegevens wijzen er op dat het resistantie-mechanisme geen verband houdt met een verandering van de aangrijpingsplaatsen van PP, maar met het overmogen om pyrazofos in PP om te zetten. De pyrazofos-resistente stammen vertoonden kruisresistentie met andere organische fosforfungiciden als EBP (Kitazin) en edifenfos (Hinosan). Een verklaring voor deze kruisresistentie kan nog niet gegeven worden.  相似文献   

5.
A model is constructed to simulate the population dynamics of the potato cyst-nematode,Globodera pallida, and its effect on the growth of the potato. Parameters and rate variables are estimated from published data, and a preliminary evaluation is performed. Despite its simplicity, the model can provide realistic predictions of the real system's behaviour: the predicted relation between initial nematode density and the annual multiplication rate, and the effect of nematode density on tuber yield, are simulated well; the effects of early harvesting are similar to those described in the literature; and the predicted seasonal changes in population structure are in reasonable agreement with field observations. The weaknesses and potentials of the model, and of the dynamic simulation approach, are discussed.Samenvatting On dit moment vindt bestrijding van het aardappelcysteaaltje,Globodera rostochiensis enG. pallida voornamelijk plaats m.b.v. nematiciden, resistente rassen en vruchtwisseling. In Nederland worden deze drie bestrijdingswijzen gecombineerd in een stelsel van strakke voorschriften die wettelijk zijn vastgelegd. Problemen met resistentie en teruglopende effectiviteit in de bestrijding maken de ontwikkeling van een flexibele aanpak noodzakelijk. Teneinde deze regeling te ontwikkelen is het nodig te beschikken over een inzicht in de populatiedynamica van het aardappelcysteaaltje en de gevolgen van hoge dichtheden voor de opbrengst. Op grond van literatuurgegevens en niet gepubliceerde experimentele gegevens van diverse onderzoekers is een model geconstrueerd waarmee het populatieverloop kan worden berekend en waarmee de schade aan het gewas kan worden geschat.Vele relaties in dit model berusten op voorlopige schattingen, omdat nadere kwantitatieve gegevens ontbreken. Niettemin zijn de uitkomsten van het eenvoudige model zodanig, dat voorspellingen met het model mogelijk lijken. Zowel de relatie tussen initiële nematodendichtheid en de jaarlijkse vermenigvuldigingssnelheid, als het effect van de nematodendichtheid op de knolopbrengst worden goed gesimuleerd. Ook het effect van vroeg oogsten en de veranderingen in aantallen gedurende het seizoen worden goed gesimuleerd.Hoewel het model redelijke uitkomsten geeft en daarmee bruikbaar lijkt voor voorspelling en gevoeligheidsanalyse zijn er nog een aantal punten die verbetering behoeven. Zo dient het groeimodel voor de aardappel te worden aangevuld met een waterbalans, opdat situaties waarin watertekort optreedt goed kunnen worden behandeld. Voorts dient nauwkeuriger informatie over de fysiologische effecten van de nematoden op wortelactiviteit te worden geïntroduceerd. Deze verbeteringen vergen een goede synthese tussen voortgaande modelbouw en experimenteel werk. De resultaten van het nu geconstrueerde model tonen reeds aan hoe vruchtbaar deze samenwerking kan zijn.  相似文献   

6.
Samenvatting Naar aanleiding van literatuurgegevens werd de invloed van koper en zink op het optreden van aardappelschurft nagegaan. Daarbij werd gebruik gemaakt van een mengsel van zilverzand en perlite, beide zinkvrije materialen, terwijl koper alleen in perlite aangetoond kon worden in een hoeveelheid van 1 ppm. Een schurftisolatie van het IPO werd door deze kunstmatige grond gemengd. Een bepaalde hoeveelheid van beide metalen werd a1 of niet eens per week met de voedingsvloeistof gegeven.Aan het einde van de potproef werden door middel van de verdunningsmethode de aantallen S.scabies in de potten bepaald. De resultaten van de proef zijn in tabel 1 weergegeven.De invloed van zink was niet belangrijk; koper gaf daarentegen een duidelijke reductie van de schurftaantasting, maar tevens bij hoge concentratie een slechte wortelontwikkeling. Gezien de dichtheid van het organisme in het substraat is er sprake van een directe invloed van het koper op het pathogeen.Het resultaat van deze proef maakt het waard om koper op grotere schaal als schurftbestrijdingsmiddel te beproeven. Het fytotoxisch effect kan daarbij misschien vermeden worden door het enige tijd v66r het planten toe te passen.  相似文献   

7.
From mature lettuce heads with bottom rot symptoms severalPythium species were isolated, two of which were studied further. Pathogenicity tests with both fungi have been carried out only with seedlings. P. uncinulatum sp. nov. was isolated frequently. Its relation to otherPythium spp. with spiny oogonia is discussed. It proved to be very pathogenic to seedlings of lettuce and somewhat less to those of cucumber and tomato. P. tracheiphilum, which was isolated far less frequently, proved to be highly pathogenic to seedlings of lettuce, cucumber and cauliflower, and somewhat less to tomato and pea.Samenvatting Van slaplanten met smetsymptomen werden behalveBotrytis cinerea, Rhizoctonia sp. enSclerotinia spp. dikwijlsPythium-soorten geïsoleerd. Twee hiervan zijn nader onderzocht. P. uncinulatum (Fig. 1, 3a, 3b), die dikwijls werd geïsoleerd, wordt beschreven als nieuwe soort en de relatie met anderePythium-soorten met gestekelde oögoniën wordt besproken. In proeven bleekP. uncinulatum zeer pathogeen te zijn voor zaailingen van sla en iets minder voor zaailingen van komkommer en tomaat (Fig. 4a, Tabel 2). Het planten van slazaailingen in metP. uncinulatum geïnoculeerde grond had meer effect dan het dopen van de wortels in een myceliumsuspensie van de desbetreffende schimmel vóór het planten. Het effect uitte zich in groeivertraging van de plant en beschadiging (necrose) van het gehele wortelstelsel. P. tracheiphilum (Fig. 2, 3c), die slechts een paar maal werd geïsoleerd, was zeer pathogeen voor zaailingen van sla, komkommer en bloemkool (Fig. 4a) en iets minder voor zaailingen van tomaat en erwt (Tabel 2). Groeiremming van de planten was sterker wanneer de wortels van de zaailingen vóór het planten in een myceliumsuspensie vanP. tracheiphilum gedoopt werden (Fig. 4b), dan wanneer de zaailingen in geïnoculeerde grond geplant werden. De hoofdwortels van de zaailingen werden ernstig beschadigd, maar zich later vormende zijwortels werden weinig door de schimmel beïnvloed.Tot nu toe zijn de pathogeniteitsproeven slechts met zaailingen uitgevoerd. Proeven met volwassen planten moeten volgen om te onderzoeken of er een verband kan bestaan tussen de aanwezigheid van de betreffendePythium-soorten in de grond en het optreden van smet in sla.  相似文献   

8.
From bean plants (Phaseolus vulgaris) grown near Valencia, Spain, a virus was isolated that is easily transmitted by sap and by leaf contact to beans and 23 of 37 other plant species tested. In most species symptoms were mild or absent. Symptoms in bean could be easily confused with those of bean common mosaic virus, but were usually mild and diseased plants often recovered. All bean cultivars tested were susceptible. One of twelve varieties investigated showed 7% seed transmission. Seed remained infective after 27 months of storage. Two antisera (titre 64) were prepared against purified, formalin-treated virus. Serologically the virus was found to be closely related to normal cucumber mosaic virus and hardly or not to the chrysanthemum aspermy virus. This shows that it differs from peanut stunt virus which is known to cause a severe disease in beans in the USA.Partial masking of symptoms, high infectivity, wide host range and seed transmission make the virus potentially important to bean cultivation.Samenvatting Uit boneplanten, geteeld in de buurt van Valencia, Spanje, werd een virus geïsoleerd dat met sap gemakkelijk overgaat op bonen en 23 andere van de 37 getoetste plantesoorten (Tabel 1). In de meeste soorten waren de symptomen zwak of zelfs afwezig.De verschijnselen in boon konden gemakkelijk worden verward met die van het bonerolmozaïekvirus (Fig. 1), maar ze waren meestal zwak, terwijl de geïnfecteerde planten zich doorgaans min of meer herstelden. Alle 26 getoetste bonerassen (o.a. Tabel 2) bleken vatbaar te zijn.Bij boon ging het virus door aanraking met de vingers of aan een doekje over, ook wanneer na aanraking van de zieke plant 5 minuten werd gewacht alvorens een gezonde aan te raken. Na 15 minuten wachten kon evenwel geen virusoverdracht meer worden aangetoond. Door wassen met alleen water, of met water en zeep, bleken de handen gemakkelijk van virus te reinigen. In één van de 12 hierop onderzochte bonerassen bleek het virus met zaad over te gaan (7%). Het zaad was nog geïnfecteerd toen het opnieuw werd getoetst na bewaring gedurende 27 maanden.De verdunningsgrens van het virus lag bij 100.000, de inactiveringstemperatuur bij ongeveer 60°C en de houdbaarheid in vitro bij 24 uur.InNicotiana glutinosa beschermde het virus tegen latere infectie met de gele stam van het komkommermozaïekvirus.In hakselpreparaten van geïnfecteerde planten waren de virusdeeltjes slechts met moeite aantoonbaar (Fig. 2). Gezuiverde, met formaline behandelde preparaten bleken echter veel, ongeveer 30 nm grote deeltjes te bevatten (Fig. 3).Tegen gedeeltelijk gezuiverde, met formaline gefixeerde preparaten werden twee antisera met een titer van 64 gemaakt. Serologisch bleek het virus nauw verwant te zijn aan het normale komkommermozaïekvirus en nauwelijks of niet aan het chrysante-aspermievirus (Tabel 3). Het verschilt daarom van het peanut stunt virus, waarvan bekend is dat het in de USA een ernstige ziekte in boon kan veroorzaken.Gedeeltelijke symptoommaskering, hoog infectievermogen, uitgebreide waard-plantenreeks en overgang met zaad doen het virus voor de boneteelt van potentiële betekenis zijn.  相似文献   

9.
A bacterium was isolated from superficial bark necroses on young poplars and its pathogenicity demonstrated by inoculation experiments. The organism was identified asXanthomonas campestris. Cross-inoculations showed that a previously undescribed pathovar was involved. It is suggested to designate this organismX. campestris pv.populi.Samenvatting Uit een oppervlakkige bastnecrose bij jonge populieren werd massaal een bepaalde bacterie geïsoleerd. Met deze bacterie werden gezonde populieren in het veld geïnoculeerd via verwonding van de bast. Als gevolg van de inoculaties ontwikkelden zich bij ongeveer 40% van de geïnoculeerde bomen hetzelfde type bastnecrosen, terwijl bij de controleplanten geen enkele reactie optrad. Uit de kunstmatig verkregen necrosen werd dezelfde bacterie geïsoleerd.Identificatie met biochemische en serologische methoden toonde aan dat de bacterieXanthomonas campestris was.Vervolgens werden in de kas kruisinoculaties uitgevoerd met verschillende xanthomonaden op populier, wilg, kool en geranium. DeX. campestris isolaten uit populier tastten behalve populier ook wilg aan. De andere gebruikte stammen waren waardplant-specifiek, al bleven sommigen ervan minstens acht maanden in leven in een niet-waardplant, evenwel zonder symptomen te veroorzaken. Geconcludeerd wordt, dat de bastnecrosen zijn veroorzaakt door een nog niet beschreven pathovar vanX. campestris. Voorgesteld wordt om deze bacterieXanthomonas campestris pv.populi te noemen.  相似文献   

10.
Deleafing is a normal procedure in tomato crops and subsequent infection of the leaf scars byBotrytis cinerea frequently gives rise to stem lesions. Where deleafing is done by breaking off the petiole close to the stem, a cambium forms and the leaf scar is sealed after about seven days. Two to three days after deleafing, only a thin surface layer of dried cells is visible but at that time the leaf scar is unlikely to become infected by conidia of the fungus. When deleafing is done by cutting the petiole about 5 cm from the stem, abscission of the stumps occurs after about three weeks. When the petiole stump is inoculated with conidia ofB. cinerea, abscission occurs after about eight days. In neither case is abscission complete. In old, but still green leaves, an abscission layer gradually develops at the petiole base, so deleafing by cutting the petioles of old leaves might be a promising method of avoiding stem infection byB. cinerea.Samenvatting Het verwijderen van bladeren bij de teelt van tomaten is een normale cultuurhandeling.Botrytis cinerea kan evenwel juist via bladlittekens gemakkelijk de stengel aantasten. Normaliter geschiedt het verwijderen der bladeren door deze nabij de stengel af te breken. Er ontstaat dan een open wond, die pas na ongeveer zeven dagen geheel is afgesloten. Twee dagen na het op deze wijze verwijderen van bladeren is het gehele wondoppervlak, met uitzondering van de houtvaten, met een dun laagje ingedroogde cellen bedekt. Klaarblijkelijk is dit voldoende om infectie doorB. cinerea tegen te gaan, want twee dagen na het verwijderen der bladen slagen kunstmatige infecties op de bladlittekens nauwelijks meer, althans bij planten met circa 35 cm lange stengels.Worden de bladeren op ongeveer 3 cm van de stengel afgesneden en treedt geen aantasting vanB. cinerea op in de bladsteelrest, dan kleurt de stomp geel en wordt na ongeveer drie weken afgestoten of hij droogt geheel in. Wordt de bladsteel wel aangetast, dan vindt afstoting betrekkelijk snel plaats. Na vijf tot acht dagen is een abscissielaag in alle weefsels aanwezig, behalve in en dicht om de vaatbundels. De afstoting is dan ook niet compleet, zodat bladsteelresten aan de stengel kunnen blijven hangen. De schimmel kan dan vanuit deze resten de stengel aantasten. Dit gevaar is veel minder groot als een grotere bladsteelstomp aan de stengel blijft (tabel 1).Het verwijderen van bladeren door afsnijden van bladstelen zou met oudere, maar nog groene bladeren uitgevoerd kunnen worden, omdat in bladstelen van dergelijke bladeren reeds een begin van een abscissielaag aanwezig is. Is een oud blad geel gekleurd, dan is de abscissielaag vrijwel compleet; alleen in de vaatbundels zijn nauwelijks celdelingen opgetreden.Gecombineerd met een hogere stikstofbemesting kan het verwijderen van oud blad, door snijden in plaats van door afbreken, een methode zijn om de ontwikkeling vanB. cinerea in tomatestengels tegen te gaan.The experiments were carried out at the Glasshouse Crops Research and Experiment Station, Naaldwijk.  相似文献   

11.
To obtain virus-free material from plant species or cultivars which are vegetatively propagated and totally infected with virus, three methods were developed. Heat treatment (with hot water or hot air) resulting in an inactivation or an inhibition of the multiplication of the virus has been successful in several cases (a.o. sugar-cane, fruit trees). However, there are viruses which are not inactivated by heat; to obtain virus-free material from plants infected with such viruses the small tip meristems are isolated and cultivated on nutrient media because in several cases the tip meristem of systemically infected plants appeared to be virus-free. The possibilities of this method and the difficulties in composing suitable nutrient media for further shoot development and rooting are treated in detail. Because the tip meristem is very small (0.1 mm) the percentage of growing meristems is not always satisfactory. To increase this percentage a combination of heat treatment and meristem culture has been applied. This gives the possibility of using somewhat larger stem tips (1 mm) which grow better on the nutrient media and may still be virus-free. It always remains necessary to test the treated material for presence of virus. A list is given of crop plants from which virus-free stocks are obtained in The Netherlands and other countries.Samenvatting Directe chemische bestrijding van virussen in de plant is niet mogelijk zonder de gastheer te schaden. De verspreiding van virussen, die op andere wijze dan door vectoren worden overgebracht, kan evenmin door chemische middelen voorkomen worden. Daardoor kunnen soorten en cultivars, die uitsluitend vegetatief vermeerderd worden, volledig met virus besmet raken. Voor deze plantesoorten of cultivars zijn methoden ontwikkeld door middel waarvan virusvrij plantenmateriaal verkregen kan worden, nl. toepassing van warmte, van meristeemcultuur en van een combinatie van beide. Warmte kan worden toegepast op twee manieren nl. als warm water en als warme lucht. Bij de eerste wordt het zieke gewas behandeld en bij de tweede uit het behandelde gewas virusvrij vermeerderingsmateriaal geïsoleerd en opgekweekt. De eerste methode werd met succes toegepast op sereh-zieke suikerrietstekken; verscheidene fruitgewassen zijn door middel van warme lucht virusvrij gemaakt.Wanneer warmtebehandeling niet tot het gewenste resultaat leidt, kan men door middel van meristeemcultuur proberen virusvrije planten te verkrijgen. Het meristematisch weefsel aan de top blijkt nl. in vele gevallen geen virus te bevatten. Door deze topjes te isoleren en op een voedingsbodem over te brengen is het mogelijk een plant op te kweken, die geen virus bevat. Deze cultuur stelt hoge eisen aan de voedingsbodems; deze zijn voor de scheutvorming en de beworteling zeer verschillend en dikwijls voor elke plantesoort en cultivar ook. Door de plant vóór de isolatie van het topmeristeem een warmtebehandeling te laten ondergaan kan men de stengeltopjes iets groter nemen d.w.z. met twee bladprimordia; daardoor wordt de kans dat het geïsoleerde weefsel zich ook verder tot een plantje ontwikkelt groter. Het blijft altijd noodzakelijk om het behandelde of het opgekweekte materiaal op aanwezigheid van virus te toetsen. Van verscheidene gewassen worden met behulp van meristeemcultuur — al of niet in combinatie met warmtebehandeling — reeds grote hoeveelheden virusvrij materiaal gekweekt. Behalve praktisch belang heeft dit laatste ook grote betekenis voor het onderzoek naar de invloed van een bepaald virus op de produktie en de kwaliteit van een gewas. Plantesoorten en cultivars waarvan in Nederland en andere landen virusvrij materiaal verkregen is worden opgenoemd.Lecture held at the VIth Int. Congr. Plant Protection, Vienna, 30 aug.–6 sept. 1967  相似文献   

12.
Symptoms of notched leaf in gladiolus are described in this paper. The disease can occur either in patches in the field (only on sandy or light sandy loam soils) or in plants scattered throughout a field planted with a certain stock (independent of soil type). Experiments showed that this disease is caused by tobacco rattle virus (TRV), which is transmitted byTrichodorus pachydermus Seinhorst andT. similis Seinhorst. Gladiolus corms planted in infested soil show a more or less serious reduction of growth and sometimes typical symptoms of notched leaf. In experiments these notched leaf symptoms could be reproduced in the first season only whenTrichodorus from infested soil was able to infect the young sprouts on top of the corms. If infection took place through the roots, the growth of the plants was not or only slightly retarded and the typical notched leaf symptoms appeared in the offspring in the following season. At least two serologically different strains of TRV could be isolated from affected gladiolus. These serotypes were not found to be typical for a certain location as in some cases both were isolated from the same infested field. In fields where potatoes showed stem-mottle and/or spraing, gladiolus was affected by notched leaf.Samenvatting Kartelblad in gladiolen kenmerkt zich door slecht uitgegroeide, misvormde planten, waarbij langs de randen en de nerven van de bladeren necrotische strepen en karakteristieke kartel- en zaagranden optreden (fig. 1). De planten komen meestal niet tot bloei. Alle overgangen tussen normale planten en die met de beschreven symptomen komen voor.In de knollen en kralen van de aangetaste planten zijn geen kenmerkende symptomen waar te nemen. In het gewas te velde kunnen deze aangetaste planten, in variërende percentages, verspreid tussen de gezonde planten van een partij voorkomen, terwijl aangrenzende partijen geheel gezond kunnen zijn. In deze gevallen, die op alle grondsoorten worden aangetroffen, is de partij één of meer seizoenen eerder geïnfecteerd. In andere gevallen worden planten als zojuist beschreven pleksgewijs in het gewas aangetroffen (fig. 2). Dergelijke aantastingen komen uitsluitend voor op de lichtere gronden en hierbij wordt eveneens een abnormale ontwikkeling van het wortelstelsel waargenomen (fig. 3).In proeven kon worden aangetoond dat de ziekte veroorzaakt wordt door virussen van de ratelvirusgroep (zie tabel 1 tot en met 6). In de grond aanwezige aaltjes van het geslachtTrichodorus (T. pachydermus Seinhorst,T. similis Seinhorst en mogelijk nog andere soorten) brachten het virus op de waardplant over (tabellen 2, 5 en 6).In het seizoen waarin infectie plaatsvond, ontstonden uitsluitend kenmerkende kartelblad-symptomen indien aaltjes, afkomstig van besmette grond, de mogelijkheid werd gegeven jonge, nauwelijks uitgegroeide spruiten aan te tasten (fig. 5, tabel 6). Infectie in de wortels veroorzaakt geen of slechts een geringe groeistoornis, maar in de nakomelingschap van deze planten komen in het volgende seizoen de typische symptomen van kartelblad voor (fig. 4, tabel 3, 5 en 6).Op een aantal gronden waar aardappelen waren geïnfecteerd door stengelbont of kringerigheid, werden gladiolen door kartelblad aangetast. In proeven waar gladiolen en aardappelen door TRV op dezelfde percelen waren geïnfecteerd, bleek een opmerkelijke overeenkomst in het verloop van kartelbladaantasting bij gladiolen en stengelbontaantasting bij aardappelen te bestaan (tabel 4).Bij het onderzoek van verschillende TRV-isolaties uit gladiolen met kartelblad-symptomen en uit andere waardplanten die afkomstig waren van met TRV enTrichodorus sp. besmette gronden, konden tenminste twee verschillende serotypen van het TRV worden aangetoond. Isolaties van het ene serotype bleken nauw verwant te zijn met een TRV-isolatie uit tabak White Burley, waartegen een antiserum is vervaardigd doorMaat (1963). Vertegenwoordigers van het andere serotype reageerden alle serologisch positief met een antiserum bereid tegen een TRV-isolatie uit gladiool. Beide serotypen bleken niet specifiek te zijn voor bepaalde plaatsen, daar beide verspreid door het land blijken voor te komen en in sommige gevallen uit eenzelfde perceel konden worden geïsoleerd. In een volgende publikatie zal hierop nader worden ingegaan.A preliminary report on this subject has been published in Nematologica 10 (1964):69–70.  相似文献   

13.
Summary The blueing of tulip bulbs is a physiological disease resembling in some ways physiological diseases of other plants. Recent experiments indicate that sunlight influences blueing. By shading the plants the extent of the disease was considerably reduced or even eliminated. The influence of light was found to apply only during a certain period of the season, the most susceptible period being in the last week of April and the first two weeks of May.A hypothesis has been developed concerning the origin of the necrotic spots in the bulb, which may also hold good for toppling of tulips. It is assumed that cell sap, possibly together with sugars, are excreted from the cell into the intercellular spaces of the parenchymatous tissue, thus bringing about a necrosis.Samevatting Het blauwgroeien van tulpebollen is een fysiologische ziekte, die in bepaalde opzichten overeenkomst vertoont met fysiologische ziekten bij andere gewassen.Nadat vroeger werd aangetoond, dat er een duidelijke correlatie bestaat tussen de bolgrootte en het percentage zieke bollen en dat de groei van de bol waarschijnlijk verband houdt met de ziekte (fig. 4), is door recente veldproeven duidelijk geworden dat het zonlicht of de straling een grote invloed op het blauwgroeien heeft. De verspreiding van de zieke bollen in de bedden op het veld is niet willekeurig. Er is een duidelijk randeffect waar te nemen, d.w.z. dat de bollen in de regels aan de padkant verhoudingsgewijs een groter aantal zieke bollen hebben dan de bollen in de regels midden in de bedden (zie fig. 1–3). Dit randeffect werd in hoofdzaak toegeschreven aan de werking van het zonlicht. Door het gewas te beschaduwen met een scherm van plastic horregaas (lichtabsorptie ongeveer 50%) of van jute doek (lichtabsorptie ongeveer 75%) kon de ziekte sterk worden verminderd of zelfs geheel worden geëlimineerd. Door periodiek te schermen kon in veldproeven een bij uitstek gevoelige periode, wat de lichtinvloed betreft, worden aangetoond. Deze periode viel ongeveer in de laatste week van april en in de eerste twee weken van mei (fig. 3). Het afschermen van het gewas tijdens de gevoelige periode zou met het oop op de ziekte het bruikbare deel van de geoogste bollen aanzienlijk vergroten (fig. 6). Het bolgewicht wordt door deze periodieke afscherming slechts matig ongunstig beïnvloed. Of deze maatregel met het oog op de kosten ook economisch verantwoord is, valt te betwijfelen.Behalve het feit dat het licht effect zal hebben op de groei en de grootte van de bol en daarmede het ziektepercentage zal beïnvloeden, kon worden aangetoond dat het licht of de straling een zeer specifieke werking op de ziekte heeft (zie fig. 5). Welke werking het zonlicht of de straling heeft, is niet geanalyseerd. In de discussie zijn over het ontstaan van de necrotische plekken inde bol suggesties gedaan, die echter bij gebrek aan nadere gegevens een speculatief karakter dragen. Als basis voor verder onderzoek wordt aangenomen, dat analoog aan wat zich bij het kiepen van tulpen voordoet, een excretie van vloeistof celinhoud) in de intercellulaire ruimten van het parenchymweefsel plaats heeft, die een necrose zou veroorzaken.  相似文献   

14.
The concurrence of a decrease of the concentration of ribosomes and glycoproteins in leaves of potato plants under field conditions and mature plant resistance against potato virus YN was studied. On four of five dates with intervals of one or two weeks plants of randomly chosen plots in the field were inoculated. During plant growth sixth, tenth and fifteenth leaves of main stems were collected at regular intervals. With the aid of cellulose columns and polyethylene glycol-containing solvents the ribosome- en glycoprotein-contents (and in one experiment also the RNA-content) of these leaves were determined. Tubers were harvested from plants, inoculated fourteen days before. Lack of typical virus symptoms on plants grown from these tubers gave information on the presence of mature plant resistance.It was concluded that in plants which had developed about 20 leaves, there was a high degree of mature plant resistance when ribosome- and glycoprotein-contents in the fifteenth leaf was less than 2 and 4 OD260/ml/g fresh weight respectively. When higher absorbance values are measured, mature plant resistance may or may not occur depending on environmental conditions. The ribosome- and glycoprotein-contents have a remote relation to the mature plant resistance. It is suggested that ribosome- and glycoprotein-contents of the youngest fully expanded leaves give the best indication of mature plant resistance.Samenvatting In veldproeven werde het verband tussen de concentraties van ribosomen en glycoproteinen in bladeren van aardappelplanten en de ouderdomsresistentie tegen aardappel YN-virus (PVYN) bestudeerd. Op vier of vijf data met tussenpozen van een of twee weken werden planten in het veld met PVYN geïnoculeerd. Gedurende de groeiperiode van de planten werden zesde, tiende en vijftiende bladeren op vastgestelde tijden verzameld. Chromatografische analyse met behulp van cellulosekolommen en solvents die polyethyleenglycol bevatten, leidde tot de bepalingen van de ribosoom- en glycoproteïnegehalten (en in één proef ook het RNA-gehalte) in de verzamelde bladeren. De oogst van de knollen vond plaats 14 dagen na inoculatie. Het niet tot ontwikkeling komen van de typische virussymptomen bij planten, die uit deze knollen waren gegroeid, was een aanwijzing voor het optreden van de ouderdomsresistentie.Geconcludeerd wordt dat waarschijnlijk enige mate van ouderdomsresistentie tegen PVYN in een pootaardappelgewas aanwezig is, als het ribosoom- en glycoproteïnegehalte in het vijftiende blad van hoofdstengels met ongeveer twintig bladeren, leidt tot corresponderende extinctiewaarden bij 260 nm per ml en per gram vers gewicht van respectievelijk minder dan 2 en 4. Wanneer hogere extinctiewaarden worden gevonden kan ouderdomsresistentie wel of niet in belangrijke mate voorkomen, afhankelijk van de omstandigheden waaronder het gewas is gegroeid. Gesuggereerd wordt de jongste volledig ontwikkelde bladeren te gebruiken voor het aantonen van een gelijktijdig optreden van de afname in de ribosoom- en glycoproteïnegehalten en een praktisch waarneembare mate van ouderdomsresistentie.  相似文献   

15.
A malformation in hyacinths, first observed in recent years, was found to be an effect of uptake by the roots of the herbicide chlorpropham. The risk of this malformation is even present when normal doses of this compound are used for weed killing, especially on sandy soils with very little organic matter and under conditions of shallow planting.Samenvatting De laatste jaren wordt in hyacinten een onbekende afwijking gevonden. In de neus van de bol bevindt zich een grotere of kleinere holte, vandaar de naam holle neuzen (Fig. 1). De bollen zijn niet rond zoals gezonde, maar aan één zijde, naar de bolschijf toe, afgeplat. In de rokken komen op die plaats talloze, glazige vlekjes voor, waardoor het weefsel een crème-achtige kleur heeft. Ernstig beschadigde bollen hebben een krans van klisters (Fig. 1 en 2). In het veld zijn vóór de oogst al afwijkingen in de bol te vinden. Wanneer beschadigde bollen in de herfst opnieuw worden geplant, ontstaan planten met verscheidene spruiten, zgn. bosjesplanten.Het verschijnsel wordt vooral waargenomen op zeer humusarme duinzandgronden (spuittuinen). De meeste klachten over holle neuzen zijn pas de laatste jaren ontvangen, min of meer sedert het ogenblik dat het machinaal planten sterk is toegenomen. In veldproeven en een potproef werd aangetoond, dat deze afwijking een gevolg is van het door de wortels opnemen van het onkruidbestrijdingsmiddel chloorprofam (Tabel 1 en 2). Het middel kan de wortels gemakkelijk bereiken op zeer humusarme grond en ook als de bollen ondiep of onregelmatig zijn geplant, zoals het geval kan zijn bij machinaal planten. De bol komt dan vaak niet met de bolschijf naar beneden gekeerd in de grond terecht. In dat geval groeien de wortels eerst omhoog in plaats van naar beneden, waardoor de kans op een rechtstreeks contact met het gebruikte herbicide sterk toeneemt.  相似文献   

16.
Samenvatting Uit het bovenstaande volgt dat: le de grondontsmetting ter voorkoming van wortelknobbels geen afdoende resultaten heeft opgeleverd en deze methode, mede in verband met de hooge kosten aan materiaal en arbeidsloon, zeker niet loonend is om in het groot te worden toegepast. 2e de voorbehandeling van jong plantgoed van Wildling appel en peer met Uspulunbrij zeer gunstige resultaten heeft opgeleverd, zoowel wat betreft voorkomen der ziekte als wat betreft invloed op den groei. Daar deze methode zeer weinig onkosten en extra werk vereischt, zou het zeker aanbeveling verdienen deze voorbehandeling in 't groot toe te passen. 3e in de selecties kwee en doucin verschillen betreffende de vatbaarheid bestaan, die voor de practijk van groot belang kunnen zijn. Bovenstaande proeven werden uitgevoerd op de kweekerijen van de firma D. J. van der Have te Kapelle-Biezelinge.   相似文献   

17.
Conclusie Overzien we de huidige kennis van deze ziekte in vergelijking met hetgeenBanga in 1938 er over kon vermelden dan blijkt dat we nog niet veel verder zijn gekomen wat betreft de oorzaak.Het is nog niet mogelijk een onderstelling omtrent de oorzaak te maken. Er schijnt een verband met de snelheid van de stofwisseling te bestaan en ook met de watervoorziening van de appel. Voorts heeft de omzetting zetmeel-suiker er (iets) mee te maken.Het eenige houvast en aangrijpingspunt voor nader onderzoek is de mogelijkheid om de stip kunstmatig te verwekken. Dit lukte ook zonder eenige chemische behandeling, zooalsWortmann uitvoerde, in het laboratorium te Wilhelminadorp. Langs de weg der beïnvloeding van het optreden zal nu getracht worden de aard van de stipziekte te bestudeeren. Hierbij zullen zuurstofgehalte van de lucht, vochtigheid en temperatuur gevariëerd worden om de invloed van veranderingen in de ademhaling en de verdamping na te gaan.Mochten er onder de lezers personen zijn wier ervaringen niet overeenstemmen met het bovenstaande, dan houdt de schrijver zich gaarne aanbevolen voor inlichtingen.  相似文献   

18.
Samenvatting In de literatuur zijn aanwijzingen te vinden, dat in bepaalde gevallen een schimmelaantasting tot staan gebracht kan worden door verhouting van de wanden van een aantal cellagen rondom de infectieplaats.Onderzocht werd of de doorvan Andel (1958) gevonden bescherming van komkommers tegenCladosporium cucumerinum—na toediening van,l-threo--phenylserine—toe te schrijven zou zijn aan een sterkere verhouting van de celwanden. Geconcludeerd werd, dat dit niet het geval is.Door dit onderzoek werd echter de aandacht gevestigd op de mogelijke betekenis van dit mechanisme voor de resistentie van bepaalde komkommerrassen. Om dit na te gaan werden geïnoculeerde en niet geïnoculeerde kiemplanten van het vatbare ras Lange gele Tros en het resistente ras Vios anatomisch onderzocht. Alleen in het geïnoculeerde resistente ras werd verhouting van schorsparenchymcellen waargenomen. Lignine-vorming kan dus inderdaad van belang zijn als mechanisme van actieve resistentie tegen pathogenen.In de laatste jaren zijn enige publikaties verschenen, waaruit blijkt dat de activiteit van het enzym peroxydase, dat de vorming van één van de tussenprodukten bij de vorming van lignine, katalyseert, toeneemt wanneer infectie van de plant optreedt. Het verschil tussen vatbaar en resistent zou in bepaalde gevallen kunnen berusten op het vermogen van de cellen rondom de infectieplaats, om in niet of wel voldoende mate het benodigde substraat te synthetiseren.  相似文献   

19.
Several factors influencing the incidence of internal fruit rot of cucumber caused byDidymella bryoniae were studied.Internal infection of fruits is achieved via the flower. However, in most cases the majority of the fruits escaped infection after flower inoculation. It took more than two days for the fungus to reach the fruit after infection of the style. A mechanical barrier was not detected in the fruit tip within three days after inoculation of the open flower.Inoculation of wilted flowers resulted in 60% less infection than inoculation of fresh flowers. Blossom excision reduced fruit infection with ca 75%. Growing plants under drought stress markedly increased the incidence of internal fruit rot.Neither the method of inoculation, nor the composition of the inoculum, nor the relative humidity influenced the incidence of internal fruit rot. Fruit thinning, duration of fruit growth, flowering period and the removal of parts of the flower had no effect either on fruit infection.Cultivars resistant to powdery mildew were also resistant to internal fruit infection. The resistance was associated with a long style and a short flowering period.Growing cultivars in which the flowers quickly fall away from the fruitlets or in which the flowers have no style may solve the problem of internal fruit rot in cucumber.Samenvatting Factoren die van invloed kunnen zijn op het ontstaan van inwendig vruchtrot van komkommer, veroorzaakt doorDidymella bryoniae, werden onderzocht.Inwendige vruchtinfectie vindt plaats via het bloempje. Bijna altijd ontsnapte echter het grootste deel van de vruchten aan een aantasting als de bloem werd geïnoculeerd. Het duurde meer dan twee dagen voordat de schimmel via de stijl de vrucht had geïnfecteerd. In de punt van de vrucht werd binnen drie dagen na inoculatie van de open bloem geen mechanische barrière gevonden.Na inoculatie van verwelkte bloemen kwam 60% minder aantasting voor dan na inoculatie van bloemen die pas open waren. Het verwijderen van het bloempje reduceerde de aantasting met ca. 75%. Het optreden van inwendig vruchtrot nam aanzienlijk toe door de planten onder droge omstandigheden te telen.Noch de methode van inoculatie, noch de samenstelling van het inoculum, noch de relatieve luchtvochtigheid beïnvloedden het optreden van inwendig vruchtrot. Vruchtdunning, duur van de vruchtgroei, bloeiduur en het verwijderen van delen van de bloem hadden ook geen effect op de aantasting.Cultivars die resistent waren tegen echte meeldauw vertoonden ook resistentie tegen inwendige vruchtaantasting. De resistentie was gecorreleerd met een lange stijl en met een korte bloeiduur.De teelt van cultivars waarvan de bloemdelen snel van de vruchtbeginsels afvallen, of waarvan de bloempjes geen stijl hebben, zou het probleem van inwendig vruchtrot bij komkommer kunnen oplossen.  相似文献   

20.
Samenvatting Hoewel wij in onze opzet nl. het vinden van resistenteLactuca serriola L. niet slaagden, vonden wij zeer grote verschillen in gevoeligheid voor hetLactuca virus 1 tussen de verschillende herkomsten.De herkomsten reageerden ieder voor zich zeer uniform op het virus. Uit de vaak zeer hevige reactie en het ontbreken van symptomen op de planten onder natuurlijke cundities, concluderen wij, dat het virus in Nederland niet op planten van wilde sla voorkomt.Summary Several botanicalLactuca spp. were tested for their susceptibility toLactuca vims 1 . All appeared to be susceptible. As the exact identifications are not certain, specific names are only mentioned ofL. virosa L. andL. serriola L. Of these we tested plants of respectively six and thirty-five different places of origin.The reaction ofL. virosa to lettuce mosaic was in all cases a necrosis. The seed originating from Cologne was distinctly less susceptible (see Table 1). The reaction ofL. serriola to lettuce mosaic was not the same for the different sources of this species. The most common symptom (see Table 2) was a veinclearing followed by mosaic and sometimes necrosis at the end of the growth period. ('s-Hertogenbosch, Arnhem, Blerick, Gulpen and Braunschweig). There were also plants from certain sources which first reacted with symptoms of necrosis (see Table 2). This was a total necrosis (Velp) and there were sources from which the plants grew on with mosaic symptoms and necrotic symptoms (Maurik and Voorst, Fig. 1). The plants from Stockholm and Lent were intermediate between the latter type and the former.L. serriola from Coimbra, received under the name ofL. scariola, reacted with reddish necrotic or glassy translucent spots along the veins (Fig. 2). This symptom disappeared afterwards and changed into faint mosaic symptoms.In September, there were great differences in height of growth between the sources. Therefore, we gave all plants a rating indicating their growth. The rating 0 was given for total necrosis or total stop of growth after infection and the rating 3 for normal growth, whereas ratings 1 and 2 indicated reactions in increasing severity between 0 and 3. When the growth of all 60 plants of one source was normal after infection a total of 60 × 3 = 180 was given.In Fig. 3 the resulting data were mapped. North of the river Waal strains ofL. serriola reacting with necrosis occur. Near Venlo and south of this town strains ofL. serriola were collected which showed the mosaic symptoms accompanied by bad growth, though some strains of plants were found which hardly showed a reduction of growth after infection with the virus.

Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek te Wageningen; gedetacheerd bij het Proefstation voor de Groenteteelt in de volle grond te Alkmaar  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号