首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 203 毫秒
1.
G. Houtzagers 《Euphytica》1952,1(3):161-174
Samenvatting Het genetische werk in de bosbouw, in het bijzonder de populierenveredeling in Nederland IINadat in het voorgaande artikel enkele algemene grondslagen voor het veredelingswerk in de bosbouw zijn gegeven, behandelt dit vervolgartikel meer in het bijzonder de tegenwoordige stand van de populierencultuur in Nederland.De populier is te allen tijde in Nederland meer een boom van de landbouwgronden dan een bosboom geweest. Nog geen 2% van de Nederlandse bossen is populierenbos en toch bestaat 20% van onze jaarlijkse houtopbrengst uit populierenhout, voor verreweg het grootste gedeelte afkomstig van weg-, grens- en erfbeplanting. Aangetoond wordt dat dit feit aanvankelijk mede oorzaak is geweest van een geleidelijke achteruitgang van de cultuur, verbastering van soorten, veel optreden van kanker en onvoldoende verzorging.De Nederlandse Heidemaatschappij die in 1888 is opgericht, heeft in Nederland de eerste stoot gegeven tot verbetering, door import van nieuw stekhout uit Amerika (1891). Toch bleef ook daarna deze cultuur een min of meer kwijnend bestaan leiden, omdat het sortiment in West-Europa over het algemeen zo was verbasterd (2-huizigheid van de populier) dat men er niet meer uit kon komen. Het in 1937 door schrijver van dit artikel gepubliceerde werk: Het geslachtPopulus, in verband met zijn betekenis voor de bosbouw, heeft getracht de nomenclatorische moeilijkheden, waaronder dit geslacht zuchtte, op te heffen en tevens voorstellen gedaan betreffende de verdere benamingen en cultuur. Deze voorstellen hebben internationaal ingang gevonden en zijn mede aanleiding geweest tot de oprichting van de Commission Internationale des Peupliers, waarbij thans vrijwel alle populieren- verbouwende landen zijn aangesloten.Nadat de te naamstelling en botanische onderkenning aldus was opgelost, heeft de Ned. Heide Mij authentiek materiaal van voor dit doel geselecteerde moederbomen van bruikbare soorten in een centrale kwekerij te Keppel samengebracht en het hiervan verkregen materiaal onder keur en plombe van de Ned. Alg. Keuringsdienst B. in de handel gebracht. Dit materiaal was tevoren door kunstmatige infectie onderzocht op zijn resistentie tegen kanker. Alleen volledig resistent materiaal wordt uitgegeven.Deze maatregel is een volledig succes geworden, daar in Nederland thans de gehele populierenhandel loopt via de N.A.K.B.-contrôle, met waarborg voor soortechtheid en kankerresistentie. Alle door de Ned. kwekers als cultuurbomen verkochte populieren zijn thans oorspronkelijk afkomstig van de Centrale Populierenkwekerij der Ned. Heide Mij te Keppel.Echter gold het voorgaande uitsluitend een selectie uit hetbestaande materiaal.Een 2e stap is geweest, het tot stand brengen van nieuwe doelbewuste kruisingen. De hierbij gevolgde werkwijze, de aanvankelijke doelstellingen, de ondervonden moeilijkheden en de als gevolg daarvan thans gedeeltelijk gewijzigde werkwijzen en nieuwe principes worden in het artikel nader beschreven, in het bijzonder de kruisingen binnen de groep Leuce met de Amerikaanse trilpopulieren en het gebruik voor dit kruisingswerk van zuivere soorten uit de groep Aigeiros (P. deltoides angulata, missouriensis, monilifera, P. nigra ennigra italica).Tevens wordt in dit verband nog besproken, dat bij het steeds toenemend aantal kruisingen de individuele infectie ter contrôlering van de resistentie tegen kanker schier onmogelijk wordt, en het vòòr en tegen van natuurlijke en kunstmatige infectie wordt tegenover elkander afgewogen. Dit mede in verband met de toekomstige ontwikkeling van de gehele cultuur: de éénclonige beplanting of het veelclonige bos. Voor de Aigeirosgroep zal waarschijnlijk ook in de toekomst hier te lande de één- of althans weinig-clonige beplanting blijven overheersen, omdat hier het hoofdaccent zal blijven vallen op de grens-, weg- en erfbeplantingen. Voor bosbeplanting, waarvoor in de eerste plaats de Leucegroep is te bestemmen, doch waarvoor toch ook nog Aigeirospopulieren in aanmerking komen (we hebben hier te lande ook nog circa 4400 ha populierenbos) is in de algemene inleiding (I) reeds de waarde en betekenis van de veelclonigheid betoogd.Nederland produceert thans per jaar 135.000 m3 populierenhout, doch ziet zich genoodzaakt, in verband met de steeds toenemende vraag, deze hoeveelheid op korte termijn zeer sterk op te voeren. Zulks is voor deze snelgroeiende soort ook mogelijk niet alleen door uitbreiding van het areaal, maar ook en vooral door het doelbewust kweken van nieuwe bastaarden.  相似文献   

2.
Summary In the preceding pages an outline has been given of the methods used in breeding of Vorstenlanden tobacco. The new tobacco strains introduced on a large scale have been obtained by:1. Individual selection in old populations.2. Individual selection in F2 and following generations, after crossing several true-breeding Vorstenlanden types.3. Individual selection in F2 and following generations, after crossing of a Timor strain with Vorstenlanden tobacco and repeated backcrossing with Vorstenlanden strains. Through this practice,Phytophthora resistance could be combined with good Vorstenlanden quality.4. Artificially induced mutations by means of X raying young flower buds. This gave a tobacco strain with an exceptionally bright leaf color. This latest new strain could only be introduced through growing of F1 hybrid mutant × typica, by doing so the bright color of the leaves could be combined with the normal number of leaves per plant.By growing various F1 hybrids on a large scale, viz. of thePhytophthora resistant tobacco strain crossed with several other tobacco strains, selected for quality characteristics, combinations have been obtained, in whichPhytophthora resistance has been saved, while the advantage of growing different types of tobacco has not been lost.Because of a decrease in the variation of quality types, through the loss of seed of many selected strains at the reopening of the tobacco plantings, it is highly recommendable to pay full attention in the future to the possibilities, created by the large scale use of F1 hybrids.Samenvatting Het op grote schaal gebruik maken van F1 planten bij de Vorstenlandse tabak.De in de practijk op grote schaal verbouwde nieuwe tabakslijnen werden verkregen door:1. Individuele selectie in de oude populatie.2. Individuele selectie in de F2 en volgende generaties na kruising van verschillende zaadvaste Vorstenlandse typen.3. Individuele selectie in de F2 en volgende generaties na kruising van een resistent Timor-type met Vorstenlandse tabak en herhaalde terugkruising met Vorstenlandse lijnen. Hierdoor konPhytophthora-resistentie worden gecombineerd met zeer goede Vorstenlandse kwaliteit.4. Kunstmatig opgewekte mutaties door middel van Röntgenbestraling van de jonge bloemknoppen. Dit leverde een voor de practijk zeer gewaardeerde tabakslijn op met uitzonderlijk heldere bladkleur. Deze laatste lijn kon in de practijk uitsluitend worden geintroduceerd door het planten van de F1 mutant × typica, waardoor de heldere bladkleur kon worden gecombineerd met het normale aantal bladeren per plant.Door op grote schaal gebruik te maken van F1 planten, verkregen door dePhytophthora-resistente tabakslijn te kruisen met verschillende andere op kwaliteitseigenschappen geselecteerde lijnen, werden belangrijke resultaten verkregen. DePhytophthora-resistentie werd behouden en het voordeel om tabak van verschillend type aan de markt te kunnen brengen, ging niet verloren.Doordat de variatie in kwaliteitstypen, door het verlies van het zaad van vele geselecteerde lijnen, is verminderd, verdient het aanbeveling in de toekomst, bij herstel van de tabakscultuur, alle aandacht te besteden aan de mogelijkheden, welke door het op grote schaal gebruik maken van F1 planten worden geschapen.  相似文献   

3.
H. J. Toxopeus 《Euphytica》1959,8(3):223-231
At the start of a breeding programme mostly a cross is made between the resistant plant and a plant belonging to a commercial variety of the crop in question. If both belong to the same species the exchange of genes can be easily brought about. If, however, the resistance is present only in other more distantly related species, difficulties mostly arise.In consequence of successful breeding work races of the parasite able to break down the resistance can come to the fore. It is of the utmost importance to combine the genes for resistance from all available sources so as to produce barriers that cannot be broken down or at least only with great difficulty. Therefore not only the easy line of intraspecific crossing should be followed but also the much more difficult one of interspecific and even of intergeneric crossing.As in most cases resistance is dominant, the method of repeated backcrossing can be used with great profit. In each step of the backcross programme large numbers of seedlings should be raised, selecting very carefully the parent material that will be used for the next step, even if this selection takes several years. As a consequence the number of subsequent backcrosses can be restricted and the danger of loss of valuable genes for resistance and for other characters is very much reduced.If resistance is recessive the backcross method cannot be applied to its full extent. The F1 is susceptible and by inbreeding more or less resistant seedlings can be obtained. If the resistant source is a wild species this program of outbreeding followed by inbreeding has to be repeated and progress will be very slow.A point of major importance is the availability of quick methods for mass-testing. These methods need not be more reliable than is demanded by the kind of material that has to be tested.
Samenvatting Bij de uitvoering van een kweekprogramma wordt altijd begonnen met het kruisen van de resistence plant met een plant uit het ras dat men wil verbeteren.Als beide planten tot dezelfde soort behoren kan de uitwisseling van genen gemakkelijk worden bewerkstelligd. Indien de resistentie echter alleen in andere meer of minder verwante soorten voorkomt, dan treden gewoonlijk complicaties op.Als gevolg van de verbouw van resistente rassen zijn fysio's van de parasiet, welke de resistentie kunnen doorbreken, in staat zich naar verhouding sterk te vermeerderen. Het is daarom van het grootste belang de resistentie-genen uit alle beschikbare bronnen te combineren, teneinde een barrière op te kunnen werpen die niet of slechts met grote moeite te doorbreken is. Men moet derhalve niet alleen de gemakkelijke weg van de raskruising volgen maar ook de veel moeilijker weg van de soortskruising en zelfs die van de geslachtskruising, teneinde ook die genen in het werk te betrekken die buiten de soort voorkomen.Daar de resistentie in de meeste gevallen dominant is kan de methode van de herhaalde terugkruising met voordeel worden toegepast.Bij iedere volgende stap in het terugkruisingsschema moeten grote aantallen zaailingen worden opgekweekt, terwijl het toekomstige oudermateriaal met grote zorg moet worden uitgezocht. Daardoor kan het aantal terugkruisingen worden beperkt en tevens het gevaar voor verlies van waardevolle genen.Als de resistentie recessief overerft kan de methode van de herhaalde terugkruising niet in volle omvang worden toegepast. De F1 is vatbaar en door inteelt kunnen meer of minder resistente zaailingen worden verkregen. Als de bron van resistentie een wilde soort is dan moet dit programma van kruisen gevolgd door inteelt worden herhaald en zal er slechts langzaam vooruitgang optreden.Van veel belang is de mogelijkheid snelle methoden voor massale toetsing te ontwikkelen. Deze methoden behoeven niet betrouwbaarder te zijn dan door de aard van het te toetsen materiaal wordt geëist.


Lecture read at the A-course Resistance in agriculture, 12–14 Jan. 1959, organised by the Royal Society of Agricultural Science and the Netherlands Society of Graduates in Agriculture at Wageningen.  相似文献   

4.
C. Mastenbroek 《Euphytica》1952,1(3):187-198
Samenvatting Onderzoekingen over de vererving van de resistentie tegen Phytophthora infestans d.B.van Solanum demissum Lindl.1. De aardappelziekte kost de Nederlandse economie naar schatting gemiddeld 20 millioen gulden perjaar; dit is evenveel als de geldelijke opbrengst van 13.000 ha aardappelen of 6 1/2% van het aardappelareaal.2. Van de bijna over de gehele wereld voorkomende schimmelPhytophthora infestans, die de aardappelziekte veroorzaakt, zijn de laatste decennia een aantal physio's bekend geworden, die zich onderscheiden door hun spectrum (reeks van planten, die vatbaar zijn voor een bepaald physio). In Nederland word het voorkomen van 9 verschillende physio's geconstateerd (waarvan physio N 3 zeer veel gelijkt op physio N 1 en in tabel 1 werd weggelaten).3. De spectra van de physio's overlappen elkaar (fig. 1), zodat resistentie tegen de physio's N 8 en N 9 steeds samen zal gaan met resistentie tegen alle overige van de thans bekende physio's.4. Ter verklaring van een aantal waarnemingen over de vererving van de resistentie, werden drie verschillende dominante onafhankelijke erfelijke factoren aangenomen:R7, geeft resistentie tegen de physio's N 1, N 2, N 4 en N 7;R8, geeft resistentie tegen de physio's N 1, N 2, N 4, N 5, N 6, N 7 en N 8;R9, geeft resistentie tegen de physio's N 1, N 4, N 5, N 6 en N 9.Volgens de voor 2 en P berekende waarden is deze verklaring zeer waarschijnlijk juist.5. De splitsingsgetallen in kruisingen van planten met twee dezelfde factoren maken een vrije combinatiemogelijkheid tussen de betreffende chromosomen van alle 4 genomen zeer waarschijnlijk.6. Naast de drie onder 4 genoernde factoren bestaat zeer waarschijnlijk nog een vierde factor, die resistentie tegen de physio's N 1, N 2 en N 5 bepaalt.7. Resistentie tegen alle thans bekende physio's wordt bereikt bij gezamenlijke aanwezigheid van de factoren R8 en R9.  相似文献   

5.
G. J. Hildering 《Euphytica》1963,12(1):113-119
Air-dry tomato seeds were treated with an ethylene imine dilution series. Most sterile M1-plants can be detected morphologically at an early stage. Few of the morphological deviants proved to be fertile. Both with regard to M1 - and to M2 - growing space the highest concentration leaving fertiles (0.25%) was the most efficient. At this dose the rate of mutation which can be scored on young M2-plants, reached a value of 1.04 per M2-family. A small shortage of M2-families with 1 mutation is suggested by different tests. This may be due to penetrance heterogeneity. The spectrum of chlorophyll mutations changes with the EI concentration, a significantly smaller proportion of chlorodefectios (albinas, etc.) being found at higher concentrations.  相似文献   

6.
R. O. Whyte 《Euphytica》1959,8(3):196-208
These is a need to review the theories of N. I. Vavilov on the basis of modern knowledge on the nature and genetics of variability, ecogenetics, environmental archaeology and related subjects.Greater care should be taken in the preliminary planning of plant collecting expeditions, so that collectors may be better informed on the ecology of the species they are to collect, and of the types of vegetation in which they are likely to occur. The best method of sampling populations should be evolved so that plant introduction stations shall not be swamped with vast collections.Current interest is widespread with regard both to species and to the countries concerned. There is a great need for new material of herbage and fodder plants, grain legumes, cereals, potato, coffee, cacao, rubber and other crops. Time is short, as the centres of origin are suffering from clearance of vegetation and development.There is a recent tendency to propose the establishment of Plant Exploration Centres within the centres of origin.
Samenvatting Er bestaat aanleiding de theorieën van N. I. Vavilov te herzien op grond van nieuwe kennis omtrent de aard en de genetische achtergrond van de variabiliteit, de ecogenetica, de archeologie van het milieu en dergelijke.Meer zorg dient te worden besteed aan de voorbereiding van expedities opdat de plantenzoekers beter ingelicht zijn over de ecologie van de soorten, die ze gaan verzamelen, en over de vegetatie-typen waarin ze waarschijnlijk voorkomen. De beste methoden dienen te worden ontwikkeld om monsters uit populaties te verzamelen opdat de planten-introductie-centra niet overstelpt worden met materiaal.De belangstelling richt zich overal op de soorten zowel als op de landen. Er is grote behoefte aan nieuw materiaal van voedergewassen, peulvruchten, granen, aardappels, koffie, cacao, rubber en andere gewassen.De tijd dringt, aangezien de genencentra bedreigd worden met uitputting door het opruimen van vegetaties en door ontwikkeling.Er is thans een tendens merkbaar om voorstellen te doen tot het vestigen van verzamelcentra in de oorsprongsgebieden zelf.
  相似文献   

7.
H. De Haan 《Euphytica》1958,7(3):271-274
In order to give an impression if the varied publication field of Euphytica some 50 subjects are mentioned. However, there is a much wider variation since often very different cultivated plants or their characters are the subject of investigations.Euphytica can be considered as a transmitter whose programme is devoted to the international exchange of knowledge, ideas and experience in the field of plant breeding.96755 reprints of the articles published in the 7 volumes of Euphytica 1 (1952)-7 (1958) that have appeared so far, have been distributed. The reprints particularly further the contact with research workers in all parts of the world. They form elegant material of exchange between investigators interested in the same problem.Samenvatting Teneinde een indruk te geven van het gevarieerde publikatieterrein van Euphytica, zijn een vijftigtal onderwerpen met name genoemd. De variatie is echter veel groter, omdat dikwijls zeer uiteenlopende kultuurplanten of eigenschappen daarvan het onderwerp van een bepaald onderzoek zijn.Euphytica is te beschouwen als een zendstation, waarvan het programma gewijd is aan de internationale uitwisseling van kennis, inzichten en ervaringen op het gebied van de plantenveredeling.Van de 224 artikelen in de 7 thans verschenen delen van Euphytica 1 (1952)–7 (1958) zijn in totaal 96755 overdrukken geleverd. De overdrukken bevorderen in het bijzonder het contact met onderzoekers in alle delen van de wereld. Zij vormen een elegant ruilmateriaal tussen onderzoekers die voor hetzelfde probleem belangstelling bezitten.  相似文献   

8.
J. C. s'jacob 《Euphytica》1955,4(2):107-115
Summary Determinations of races of Melampsora lini with the new set of differentials, each containing only one gene for rust resistance occurring in Holland, are described. The great advantages of these differentials for the breeding of flax for rust resistance are discussed. Different methods for the determination of the resistance and susceptibility to rust of flax varieties are described. Special attention is given to the genes for resistance of new races and how to find these.
Samenvatting Een van de moeilijkheden bij het kweken van vlas op roestresistentie is de omstandigheid dat van de parasiet vele physiologische rassen voorkomen, die ieder slechts bepaalde vlasrassen kunnen aantasten. Het is dus noodzakelijk voor het veredelingswerk eerst de voorkomende physio's te kennen. Vroeger geschiedde dit op het oude standaardsortiment van Flor. Hiermede waren wel de physio's te onderscheiden maar een juist inzicht omtrent de genetische basis, waarop de resistentie tegen de verschillende physio's berust, was er niet of zeer onvoldoende mede te verkrijgen. Als gevolg van een uitgebreid onderzoek gedurende de laatste 10 jaar is genoemde onderzoeker er in geslaagd een standaardsortiment samen te stellen waarvan ieder vlasras slechts één resistentiefactor bezit. Al deze factoren erven dominant over. Na een determinatie van alle in een bepaald land voorkomende physio's op dit nieuwe standaardsortiment weet ment uit het aantal rassen dat door geen enkel physio wordt aangetast direct, hoeveel en welke resistentie-genen in dat land een volledige resistentie kunnen bepalen.Met dit nieuwe standaardsortiment werden in 1953 op het Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek een groot aantal herkomsten van vlasroest uit Nederland op de daarin voorkomende physio's onderzocht. Er werden 8 verschillende physio's gevonden en 9 resistentie-genen die ieder afzonderlijk volledige resistentie tegen alle 8 physio's bepalen. Deze 9 genen moeten door herhaalde terugkruising in onze goede vlasrassen gebracht worden. Beter zou zijn direct meerdere in één vlasras te verenigen maar met de hier aanwezige roestphysio's is dit niet mogelijk. Daarvoor zouden andere physio's geïmporteerd moeten worden, doch dit is te gevaarlijk voor de vlascultuur in ons land. Een combinatie van alle genen in één vlasras is op theoretische gronden reeds onmogelijk, omdat deze genen tot 3 groepen behoren die ieder in één chromosoom gelocaliseerd zijn en de genen binnen één groep meestal multiple allelomorphen zijn.De toetsing op resistentie van vlasrassen kan op twee verschillende wijzen geschieden. In de eerste plaats door infectie van kiemplanten in de kas. Hierbij kan met de afzonderlijke physio's gewerkt worden, terwijl men tevens meerdere generaties per jaar kan kweken. Aangezien de meeste veredelingsbedrijven van landbouwgewassen niet over kasruimte beschikken, wordt in ons land meestal een andere eenvoudiger maar eveneens bruikbare methode toegepast. Hierbij worden speciale roestproeven op het veld uitgezaaid en daarna met een mengsel van alle physio's kunstmatig besmet. De resistente vlasrassen van het standaardsortiment worden eveneens in deze proeven uitgezaaid om na te gaan, of nieuwe physio's zijn opgetreden. Ook voor dit werk is het gebruik van een standaardsortiment met bekende resistentie-genen een grote verbetering.Het bepalen van resistentie van vlasrassen met in acht neming van de genetische basis van de resistentie is in West-Europa nog niet geschied. Wel zijn er enkele gegevens over verschillen in vatbaarheid in België, Denemarken en Noord Ierland gepubliceerd maar meestal is bij dit onderzoek geen rekening gehouden met de physio's van de schimmel. Indien dit wel geschiedde is nog van het oude toetssortiment gebruik gemaakt.
  相似文献   

9.
W. Scheijgrond  H. Vos 《Euphytica》1954,3(2):125-139
Summary Club root (Plasmodiophora brassicae) is a destructive disease of several cruciferous crops in practically all countries. The cultivation of resistant varieties offers the best possibility for control.This disease causes in some areas of the Netherlands considerable damage to turnips which are frequently grown as a catch crop in many regions; other cruciferous crops are generally grown on a much smaller scale.On badly infested plots we found a yield reduction ranging from 35–80%, depending on the method of calculation. In foreign literature (Findley, Van Slijcken andLindfors) figures ranging between 15–100% are reported.Crops and varieties with an abundant foliage give with an equal infection a smaller yield reduction than crops and varieties with a smaller amount of leaves.The affected part has a somewhat higher dry matter content and a higher N-content in the dry matter. The content of sugar is considerably lower.Resistance of some crops and of many turnip and swede varieties has been investigated by means of field experiments, carried out in several years. The infection by club root fluctuates, so that a great many replications are required.Table 1 gives a summary of the susceptibility of some fodder crops. Contrary toKarling and others we found that Chinese radish is not immune.As to the turnip types we refer to Table 2. The varieties belonging to the types Halflong green top yellow, Halflong purple top white, Flat round yellow turnip, and Round yellow-fleshed turnip are less susceptible than varieties belonging to the other types. Within the type Halflong purple top white to which the principal varieties of the Netherlands can be ranged, there appears to exist the greatest variation in susceptibility. Several foreign varieties stated as resistant were more or less badly affected (Table 3).The percentage of destroyed plants correlates with the percentage of affected plants.Resistance may correlate with sweet taste. Some resistant varieties are now being investigated in the Netherlands.The results of some of our trials suggested the existence of physiological strains of club root within the crop turnips. Several examples of such physiological races in various crops have been mentioned in literature.In breeding work we consider it advisable to allow for the existence of physiological strains of club root within the crop turnips.
Samenvatting Knolvoet (Plasmodiophora brassicae) is in praktisch alle landen een belangrijke ziekte voor verschillende kruisbloemige gewassen. De verbouw van resistente rassen biedt nog de beste perspectieven voor de bestrijding, omdat andere maatregelen vaak op practische bezwaren stuiten.Deze ziekte veroor zaakt in sommige streken van Nederland nogal schade bij het gewas stoppelknollen, dat in tal van streken veelvuldig wordt verbouwd; andere kruisbloemige gewassen worden gewoonlijk minder intensief verbouwd.Op zwaar besmette percelen constateerden wij een opbrengstderving van 35–80 %, afhangende van de wijze van berekening. In de buitenlandse literatuur (Findley, van Slijcken enLindfords) vindt men opgaven van 15 %– 100 %, verband houdende met vatbaarheid der rassen en zwaarte van besmetting. Schade kan veroorzaakt worden door wegvallen van zeer jonge planten, groeiremming, aantasting van het te oogsten deel of door snelle rotting.Bladrijke gewassen en bladrijke rassen geven bij gelijke aantasting een geringere oogstderving dan minder bladrijke gewassen en rassen.Het aangetaste deel heeft een wat hoger drogestofgehalte en een hoger N-gehalte in de drogestof. Het suikergehalte is belangrijk lager.Door middel van veldonderzoek op een achttal percelen, uitgevoerd in verschillende jaren, is de resistentie van enkele gewassen en bij stoppelknollen en koolrepen van vele rassen nagegaan. De besmetting door knolvoet is per perceel wisselvallig, zodat zeer veel herhalingen gewenst zijn.Tabel 1 geeft een indruk van de vatdaarheid van enkele voedergewassen.In tegenstelling metscKarling en anderen voden wij, dat Chinese zomeramenas niet immuun is. Bij koolrapen waren de ,,Gele groenkoppen enigszins resistent in vergelijking met andere rassen.Voor de stoppelknollentypen zij verwezen naar tabel 2. De rassen behorend rot de typen ,,Halflange gele groenkop, ,,Halflange witte blauwkop, ,,Platronde gele, Platronde gele en Ronde gele (Gele boterknollen) zijn minder vatbaar dan ressen behorende tot de overige typen. Binnen het type Halflange witte blauwkop, waaronder de belangrijkste rassen in Nederland gerangschikt kunnen worden, blijkt de grootste variatie in vatbaarheid te bestaan. Verschillende buitenlandse, als resistent beoordeelde rassen werden meer of minder zwaar aangetast (tabel 3).Het percentage weggevallen planten correleert met het percentage aangetaste planten.Resistentie lijkt wel verenigbaar met zachte smaak. In Nederland zijn thans enige resistente rassen in onderzoek.Op enkele proefvelden gaven de uitkomsten ons aaleiding tot de veronderstelling, dat er physio's bestaan binnen het gewas stoppelknollen.Er zijn verschillende voorbeelden in de literatuur vermeld van physio's bij verschillende gewassen.Er is verder nog een voorbeeld gegeven, waaruit blijkt, dat men voorzichtig moet zijn met conclusies hierover.Bij de veredeling lijkt het ons gewenst met de mogelijkheid van het bestaan van verschillende physio's binnen het gewas stoppelknollen rekening en houden.
  相似文献   

10.
H. de Haan 《Euphytica》1959,8(3):266-269
In the writer's opinion there is a need for more efficient publication on plant breeding subjects and for new specialized journals of international significance.He considers Euphytica as an experiment. In his imagination he sees in the future some new periodicals on plant breeding, published in English, and national as concerns editors and contributors. An international journal on plant breeding with translations of important articles (Japanese, Russian, Italian, Spanish, etc.) in English would fill a need.
Samenvatting Naar schrijvers mening zal men terwille van een efficiënte publikatie van het veredelingsonderzoek meer en meer moeten overgaan tot het stichten van vaktijdschriften voor plantenveredeling.Schrijver beschouwt Euphytica als een experiment. In zijn fantasie ziet hij in verschillende landen in niet al te verre toekomst een aantal nieuwe vaktijdschriften in de Engelse taal, doch wat redactie en medewerkers betreft nationaal georiënteerd, en een internationaal tijdschrift met vertalingen van belangrijke artikelen op veredelingsgebied (Japans, Russisch, Italiaans, Spaans, etc.) in het Engels. Voor de verbreding en verdieping van de plantenveredeling als tak van wetenschap zou dit van betekenis zijn.
  相似文献   

11.
J. P. Braak 《Euphytica》1955,4(2):189-196
Summary The symptoms of June Yellows in strawberries only appear in spring and autumn, and vary in extent from year to year. In order to find a test method for June Yellows which would make it possible to produce yellows symptoms independently of the weather conditions, an investigation of the climatic factors favouring the appearance of yellows was started.It proved possible to produce in apparently normal plants of the varieties Auchincruive and Blakemore symptoms of both Transient Yellows and Streak by growing them at 5°C and providing artificial light of about 7000 lux for at least 12 hours per day.For plants from an environment with a relatively low temperature a treatment of about two months proved sufficient to produce a maximum effect. For plants from an environment with a relatively high temperature a treatment of about three months was necessary to obtain a maximum reaction.
Samenvatting De symptomen van voorjaarsbont bij aardbeien treden uitsluitend op in het voorjaar en najaar, maar in verschillende jaren in verschillende mate. Teneinde de beschikking te krijgen over een toetsmethode op Voorjaarsbont, waarbij onafhankelijk van toevallige weersomstandigheden bontsymptomen kunstmatig geproduceerd kunnen worden, is een onderzoek ingesteld naar klimaatsfactoren welke het optreden van bont begunstigen.Het bleek mogelijk om bij uiterlijk normale planten van de rassen Auchincruive Climax en Blakemore symptomen zowel van Transient Yellows als van Streak te voorschijn te roepen door ze te plaatsen in een omgeving met een temperatuur van 5°C en een belichting van ±7000 lux gedurende minstens 12 uren per etmaal. Voor planten afkomstig uit een koude omgeving bleek een behandeling van ongeveer twee maanden voldoende te zijn om een maximaal effect te bereiken, bij planten uit een warme omgeving was voor een maximale reactie een behandeling van ongeveer drie maanden nodig.
  相似文献   

12.
Empirical data on random variability in horticultural experiments are discussed Variability depends on type of observation. Differences between crops generally appear to be accountable and therefore the results of the study allow for certain useful generalisations.
Samenvatting Het doel van het onderzoek was om op grond van de ervaring, opgedaan met vrocgere proefresultaten van het Instituut voor de Veredcling van Tuinbouwgewassen, te komen tot een basis voor de schatting van de te verwachten toevallige variatie van op te zetten proeven.Deze variatie kan verschillende oorzaken hebben De invloed van de mate van nauwkeurigheid van de uitvoering van de proef op de toevallige variatie blijft buiten beschouwing. Daarnaast worden de volgende twee componenten behandeld: heterogeniteit van het plantmateriaal leidt tot steekproefvariatie en heterogeniteit van het milieu tot milieu-variatie. De grootte van de steekproefvariatie is omgekeerd evenredig met de wortel uit het aantal planten per veldje.Voor eigenschappen als de opbrengst van het gewas is de milieu-variatie een belangrijke factor. Op grond van ons onderzoek werd een ervaringsregel opgesteld, aangeduid als de Regel van de vierdemachtswortel (fourth-root-rule) en die luidt: De variatiecoëfficiënt voor opbrengst per veldje wordt aangenomen omgekeerd evenredig te zijn met de vierdemachtswortel uit het aantal planten per veldje en recht evenredig met de vierdemachtswortel uit het aantal veldjes per blok. Een nomogram is toegevoegd, ter vereenvoudiging van de toepassing van deze regel.De variatiecoëfficiënt is overigens een stochastische grootheid. Zelfs met de beste ervaring is geen nauwkeurige voorspelling van de variatie-coëfficiënt van een op te zetten proef te geven, maar men kan wel voorspellen tussen welke grenzen hij vermoedelijk zal liggen.De ervaringsgegevens zijn in de eerste plaats gescheiden naar het type van waarneming: opbrengst, afmetingen van het product, kwalitatieve eigenschappen en de gemiddelde oogstdatum. Binnen deze categorieën zijn gegevens vermeld voor de gewassen of groepen daarvan.
  相似文献   

13.
After EMS treatment of tomato seeds, a positive correlation was found between degree of M1-sterility and percentage of seedling mutants in M2. However, when the treated seeds were grouped according to degree of germination delay, a within-day correlation was present only in the group of earlier germinators. An explanatory model is proposed which implies that the sporocyte tissue of a cluster (or part of it) may either derive from a more sensitive (G1) initial in the dormant embryo, or from a less sensitive one (G2), and that within a population of clusters derived from cells at the same level of overall sensitivity, the correlation is absent. For practical mutation breeding the implication is, that breeding efficiency can be increased by harvesting only sectors with good fertility since this does not lead to loss in mutant yield. A mutagenic treatment should be such that fully fertile M1-sectors are not too rare.This research was part of a project resulting from a contract between The National Council for Agricultural Research T.N.O., the Agricultural University, and the Association EURATOM-I.T.A.L. at Wageningen.Part of the data were presented as a short communication (43) at the Symposium on the Mutational Process (Praha, August 9–11, 1965).  相似文献   

14.
Summary The purity of the tetraploid material may decrease through various causes.In the first place foreign monoploid pollen exerts a detrimental influence because it has a greater germination energy and a greater mobility than diploid pollen.A good impression of the purity can be obtained by cytologically investigating the C2 of a few beets from an isolated plot. For this purpose seed is sown out in the greenhouse in winter and at least 25 plants of the C2 of some beets per plot are investigated. By taking care that material of early flowering and late flowering beets is disposed of, a sufficiently reliable impression of the purity of the tetraploid progeny can be obtained.The result of the cytological checking which was carried out in the winter of 1952/53, was disappointing.That a single aberrant beet can exercise a detrimental influence was proved in the varietyAlpha when an aberrant plant was not rejected. The number of non-tetraploids of this beet was much greater, while in a neighbouring plant 30% triploids were present on investigation.It is important that cytological investigation of further generations of the tetraploid material be continued because otherwise the material will soon become very impure.Finally it should be mentioned that the influence of early bolters was insignificant because of a different flowering time and that the occurrence of break down could not be established.
Samenvatting Door allerlei oorzaken kan de zuiverheid van het tetraploide C1 materiaal achteruitgaan.Vreemd monoploid stuifmeel zal een nadelige invloed uitoefenen omdat dit een grotere kiemenergie en een grotere bewegelijkheid bezit diploid stuifmeel.Een goede indruk kan worden verkregen van de zuiverheid door de C2 van enkele bieten cytologisch te onderzoeken. Te dien einde wordt in de winter zaad in de kas uitgezaaid en van iedere nakomelingschap worden minstens 25 bieten onderzocht. Door er verder voor te zorgen dat materiaal van een vroegbloeiende en een laatbloeiende biet aanwezig is, zal een voldoend betrouwbare inddruk worden verkregen van de zuiverheid der tetraploide nakomelingschappen.Het resultaat van de cytologische contrôle, die in the winter van 1952/1953 werd uitgevoerd, viel tegen. Dit is waarschijnlijk een gevolg van het feit dat er bij het opppotten van de tetraploide C1 bieten enkele fouten zijn gemaakt, waardoor later diploiden op het veld werden uitgeplant. Het volgend jaar werden daarom de rijtjes C1 bieten in de kas zodanig gedund, dat de bietenafstand enkele cm bedroeg. Bovendien werden uit voorzorg de afgezonderde C1 bieten vóór de bloei nogmaals onderzocht en planten, waarin een afwijkend aantal chromosomen werd aangetroffen, werdentijdig verwijderd.Bovengenoemde voorzorgsmaatregelen hebben een gunstige invloed uitgeoefend, want bij cytologisch onderzoek in de winter 1953/1954 bleek dat het aantal niettetraploiden veel geringer was. Dat een enkele afwijkende biet een nadelige invloed kan uitoefenen bleek in het rasAlpha, waarin een afwijker niet werd verwijderd. Het aantal niet-tetraploiden van deze biet was veel hoger, terwijl in een onderzochte buurplant 30 % triploiden voorkwam.Het is van belang dat het cytologische onderzoek in de volgende generaties van het materiaal wordt voortgezet aangezien anders het materiaal onzuiver zal worden.
  相似文献   

15.
F. P. Ferwerda 《Euphytica》1962,11(3):221-228
A sufficiently variable rye population was subjected to one cycle of recurrent selection for combining ability in order to ascertain whether this complex property can be repatterned.Some hundreds of clones derived from this population were toperossed to an other unrelated variety used as tester. Through visual selection, more than half of these clones were rejected. The topcross progenies of the remaining clones were subjected to a comparative test whereby, as was to be expected, a considerable degree of variability was demonstrated. From the best 10% and the poorest 10% that is from those which surpassed the general average by at least 1.5 standard deviation units or remained below that average by at least 1.5 , narrowed populations were built up. This was done with the aid of reserve seed which in the year in which the top cross was made had been obtained from these clones, either through compulsory selfpollination or by allowing the clones to fertilize each other in isolation. The two subpopulations obtained through selection in opposite directions further indicated as high and low were crossed en masse with the same tester variety as the first time. In addition a large number of randomly taken individuals from the high synthetic were cloned and toperossed to this common tester. On testing the top crosses carried out en masse, the high synthetics clearly yielded more than the low ones. In one trial it was even found that the high synthetic surpassed our standard variety Petkus by approximately 20%. It is possible, therefore, to segregate a population into two fractions of different combining ability.The optimistie pieture to be derived from the foregoing trials unfortunately is shaded by the results of the individual test crosses pointing to a shift of the frequency distribution in a negative sense in regard to the original population. The influence of the year may be mentioned as a possible cause of this contrast and also the fact that in the original population a close visual selection had been practised while those obtained from the synthetic resulting after one cycle were derived from individuals which had been taken entirely at random.
Samenvatting Een voldoende variabele roggepopulatic werd onderworpen aan één ronde van cyclisch herhaalde selectic op combinatie-geschiktheid ten einde na te gaan of deze complexe eigenschap kan worden vervormd.Enige honderden klonen voortgekomen uit deze populatie werden onderworpen aan een top-cross door een als tester gebruikt ander, onverwant, ras. Op grond van visuele selectie werd meer dan de helft van deze klonen afgekeurd. De proefkruisings-nakomelingschappen van de overblijvende klonen werden aan een vergelijkende toets onderworpen waarbij zoals viel te verwachten een aanzienlijke variabiliteit in opbrengstvermogen aan het licht trad. Uit de beste 10% en de slechtste 10%, d.w.z. die welke het algemeen gemiddelde met minstens 1,5 overschreden resp. daar minstens 1,5 beneden bleven, werden vernauwde populaties opgebouwd. Dit geschiedde met behulp van reservezaad dat in het jaar waarin de top-cross werd verricht van deze klonen was gewonnen, hetzij door gedwongen zelfbestuiving, hetzij door de klonen in isolatie aan onderlinge bestuiving over te laten. De op deze wijze verkregen twee in tegenovergestelde richting geselecteerde sub-populaties-aangeduid als high en low-werden en masse gekruist met hetzelfde tester ras als de eerste keer. Bovendien werd een groot aantal willekeurig uit het high syntheticum genomen individuen tot klonen gemaakt en onderworpen aan een top-cross door het zoëven genoemde tester ras. Bij de toetsing van en masse uitgevoerde proefkruisingen bleek de combinatie high x tester duidelijk meer op te brengen dan low tester. In een proef werd zelfs gevonden dat high x tester ons standaardras Petkus met ongeveer 20% overtrof. Het blijkt dus mogelijk een populatie te splitsen in 2 fracties van uiteenlopende combinatie-geschiktheid.Het optimistische beeld dat men uit de zo juist vermelde proeven krijgt wordt helaas verduisterd door de resultaten van de individuele proefkruisingen welke wijzen op een verschuiving van de frequentieverdeling in negatieve zin ten opzichte van de oorspronkelijke populatie. Als mogelijke oorzaken van deze tegenstelling kunnen worden aangewezen jaarinvloeden en tevens het feit dat onder de klonen uit de oorspronkelijke populatie een scherpe selectie op het oog werd toegepast terwijl die uit het na één cyclus verkregen syntheticum werden afgeleid van volkomen willekeurig genomen individuen.
  相似文献   

16.
Summary Aseptically cultured shoots of Chinese gooseberry exhibited growth disorder and morphological aberrances, and some died after being exposed to sufficient gamma-ray irradiation. The death rate was dose dependant and the LD50 was 80–90 Gy and 50–60 Gy respectively for cv. Hayward and clone 4. All petiole explants irradiated with gamma-ray could form calli as the control, but the rate of differentiation of adventitious shoots of the petiole explants decreased and was dependant on dose. Sensitivity of the shoot or petiole explants to gamma-ray irradiation varied with species. Gamma-ray irradiation did not deter either the 2-node segments from producing axillary shoots M1, M2, and M3 or the advantitious shoots originating in the petiole explants and the M3 shoots from forming advantitious roots. Therefore, using aseptically cultured axillary or adventitious buds for mutation breeding of Chinese gooseberry is feasible. A bacterium surviving in the explants lessened the efficiency of these two in vitro techniques in mutation breeding of Chinese gooseberry.Abbreviations IAA 3-indole acetic acid - IBA -indole butyric acid - MS Murashige & Skoog (1962)  相似文献   

17.
M. Keuls 《Euphytica》1952,1(2):112-122
Summary A numerical example is given of the analysis of variance applied on yields per cabbage.After having concluded from a F-test, that the varieties show significant differences, a discussion is given of a new method to decidewhich varieties are different.The t-test though in frequent use, gives wrong conclusions. The method indicated in this article diverges from those discussed byNewman andTukey and is I suppose the more plausible.Samenvatting Het gebruik van de studentized range in verband met de variatieanalyse Een rekenvoorbeeld wordt gegeven van de variatieanalyse toegepast op spitskoolopbrengstcijfers.Na op grond van een F-test te hebben geconcludeerd dat de rassen duidelijke verschillen tonen, wordt een nieuwe methode besproken om uit te makenwelke rassen verschillen. Hoewel de t-test hiertoe geregeld gebruikt wordt geeft deze verkeerde uitkomsten. De aangegeven methode wijkt af van die welke doorNewman enTukey worden besproken en lijkt mij de meest voor de hand liggende van de drie.  相似文献   

18.
A biometrical investigation has been made of the behaviour and inter-relations of the more important quantitative characters in selfed, sibbed and backcrossed families of raspberries (Rubus idaeus L.). Plant characters analysed were height, vigour, spine intensity, mildew susceptibility and vegetative bud break; inbreeding depression particularly affects height and mildew susceptibility. Flowering and fruiting characteristics included flowering ability, fruit colour, first-year fruiting ability, time of ripening and maturity rate. Some families segregated for double bearing.Fruit qualities, including size, shape and texture, were assessed: heterosis may influence size, but large fruited inbreds are obtainable. The conical shape may be associated with advantageous fruit qualities. Texture depends partly on ability of drupelets to adhere and not to collapse under slight pressure; these two qualities are not necessarily correlated. There are no correlations between fruit size, or plug shape, with ease of picking.Flavour was assigned organoleptically to five classes. Backcrossing to a quality flavoured clone increased the frequency of good flavoured seedlings and reduced that of acidy types, but segregations for all classes occurred in sibs, selfs and backcrosses. Taste trials showed that people are generally agreed on the flavour they least like, but are unreliable in their preference. Commercial raspberry improvement should therefore be in the hands of several independent breeders.Thirty-six seedlings with the best all-round biometrical assessments, out of a total population of 841, were tested for yield over two years; two died in the first winter. Twenty-one seedlings had higher yields, four had the same and nine had less than their controls. Hence such an assessment is of value in assorting out the potentially higher yielders from the bulk of a breeding population.
Samenvatting Bij een biometrisch onderzoek naar de belangrijkste eigenschappen van zelfbestuivingen, kruisingen en terugkruisingen van de framboos werden uit een populatie van 841 individuen die 36 uitgekozen welke, over het geheel genomen, het beste beoordelingscijfer behaalden. De nakomelingschappen hiervan werden gedurende 2 jaren op opbrengst getoetst. Twee overleefden de 1e winter niet, doch van de overige 34 bleken 21 een hoger opbrengstvermogen te bezitten dan de standaard, 4 gaven dezelfde opbrengst en 9 een lagere opbrengst.Schrijver concludeert, dat een biometrische analyse van de eigenschappen van waarde is bij de veredeling van de framboos.
  相似文献   

19.
Crosses between early and late heading timothy plants produced plants of an intermediate type which gave the impression of being valuable for breeding purposes.The F1- and F2-generations are described. The F2 was fairly uniform. The parent types were scarce in the F2 which is explained by the autohexaploid character of timothy.
Samenvatting Bij timothee bestaat een groot verschil tussen de hooitypen en de weidetypen. Daar tussentypen in de verzamelde populaties zeldzaam bleken te zijn, werd onderzocht welke perspectieven kruisingen tussen vroege en late planten bieden.Van kruisingen tussen drie late klonen en halmen uit de tweede snede van drie vroege klonen worden de F1 en F2 planten beschreven. De schiettijden in beide generaties gevonden lagen ongeveer intermediair ten opzichte van de kruisingsouders, wat ook voor andere eigenschappen als bijvoorbeeld zodevorming het geval was. De productiviteit lag op een hoog niveau.De uniformiteit voor de schiettijd bij vele families in de F2 was veelbelovend, hetgeen in verband gebracht wordt met het autohexaploide karakter van timothee. Gesuggereerd wordt daarom weidetype rassen van timothee aan te vullen of mogelijk te vervangen door kruisingsrassen, die voldoende zodevorming en beweidingsresistentie kunnen combineren met een snellere ontwikkeling dan de zuievere weidetypen.
  相似文献   

20.
Summary The problem of mutagen-induced sterility has been especially studied in barley by Gaul, and in Arabidopsis by Müller and by van der Veen. Their results and conclusions are essentially confirmed and extended by the present Arabidopsis experiment, which compares EMS with X-rays.For a given treatment, M2-fertility is correlated with M1-fertility, but mutant frequency in M2 is equal for the different M1-fertility classes. It follows that efficiency in mutation breeding can be increased by pre-selection for fertility in M1, and by using doses which do not make fully fertile M1-sectors too rare.EMS is more efficient than X-rays by a factor 4 at equal M1-fertility, and a factor 3 at equal M2-fertility. As a result of difference in fertility spectrum, fertility improvement from M1 to M2 is better for X-rays than for EMS.A considerable load of diplontic sterility and of embryonic lethals (non-germinating seeds) is simply the toll one has to pay for the higher mutant frequency after EMS.Fortunately, part of the diplontic sterility can be pre-selected against in M1, and maternally conditioned embryonic lethals can be selected against by discarding seedlots from individual M1-sectors which show reduced germination. (M2-line selection may also be practised against recessive embryonic lethals and seedling lethals.)  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号