首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 296 毫秒
1.
Samenvatting Sommige plantesoorten bevatten looistoffen, waarvan wordt aangenomen, dat zij de overbrenging met sap van in deze plantesoorten voorkomende virussen verhinderen. In dit artikel wordt een methode beschreven, waarmee deze looistoffen vooraf uit plantemateriaal kunnen worden verwijderd. Het looistofbevattende blad wordt, na snel diepgevroren en gedroogd te zijn, in een gewijzigd Soxhlet-apparaat (Fig. 1) met alcohol of chloroform uitgetrokken. Aldus scheidt men de looistoffen kwantitatief van het virus.Het effect van de extractie der looistoffen of de virusactiviteit werd nagegaan door mengsels van tabaksbladeren, respectievelijk geïnfecteerd met tabaksmozaïekvirus en aardappel-X-virus, en aardbeibladeren volgens de beschreven methode van looistoffen te ontdoen en daarna het infectievermogen van deze virussen ofNicotiana glutinosa, respectivelijkGompherena globosa, te toetsen (Tabellen 1 en 3). Tevens werd de serologische activiteit van de aldus van tannine bevrijde virussen bepaald (Tabellen 2 en 4).Uit de verstrekte gegevens blijkt, dat het tabaksmozaïekvirus en het aardappel-X-virus nagenoeg zonder verlies aan infectievermogen of serologische activiteit uit het mengsel met aardbeiblad kunnen worden geïsoleerd.

Research carried on at the Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek, Wageningen, Nederland. Supported in part by a Fellowship from the John Simon Guggenheim Memorial Foundation, New York.

Approved for publication as Technical Paper No. 939 by the Director of the Oregon Agricultural Experiment Station. Contribution of the Department of Botany and Plant Pathology of this Station, and of the Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek (I.P.O.), Wageningen.  相似文献   

2.
Samenvatting In het Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek (IPO) te Wageningen wordt gangreen bij aardappel, veroorzaakt door de schimmelPhoma exigua var.foveata, onderscheiden van ander droogrot door aangetast weefsel uit te leggen op een semiselectief medium. Op dit medium wordt de vorming van kristallen van voor de schimmel kenmerkende anthrachinonen bevorderd. De gemakkelijk waar te nemen geelgroene kristallen in het medium wijzen op de aanwezigheid van de betrokken schimmel. Bij een van deze toetsen vormden zich tussen de zich ontwikkelende kolonies van de schimmel donkere lijnen. Deze lijnen verschilden van reeds eerder beschreven violette lijnen, die zich vormen tussen kolonies van de twee variëteitenexigua enfoveata vanP. exigua. Onderzoek aan 27 isolaten vanP. exigua var.foveata toonde aan dat er met betrekking tot de vorming van donkere lijnen 11 verschillende typenP. exigua var.foveata onderscheiden konden worden. Isolaten van deze typen vormden bij gepaarde groei op het selectieve medium donkere lijnen met andere typen, maar niet met isolaten van het zelfde type. Er bleek geen verband met het groeitype van de cultures noch met de vorming van het antibioticum E te bestaan.  相似文献   

3.
Samenvatting De tegenstrijdige meningen, die bestaan over de vraag of de koolzaadga Imug (Dasyneura brassicae Winn.) voor zijn ei-afzetting is aangewezen op beschadigde hauwen, gaven aanleiding dit punt nader te onderzoeken. Uit infectieproeven, waarbij de galmug òf planten met uitsluitend gave òf planten met beschadigde hauwen kreeg aangeboden om zijn eieren te leggen, bleek, dat deze eieren uitsluitend in de van te voren beschadigde hauwen werden gevonden. Ook waarnemingen over het gedrag van de mug in het veld ondersteunden de opvatting, dat de eieren uitsluitend door reeds bestaande boorgaten in de hauw worden afgezet. De koolzaadsnuitkever (Ceuthorrhynchus assimilis Payk.) zal ongetwijfeld de belangrijkste veroorzaker van deze beschadigingen zijn. De bestrijding van de kever zal in de regel niet in staat zijn het aantal beschadigde hauwen zo sterk te verminderen, dat de eerste galmugvlucht geen gelegenheid tot ei-afzetting meer heeft. Door de vermindering van het aantal keverlarven als gevolg van de effectieve keverbestrijding, kan een vermindering van het a antal uitkruipgaten der larven bereikt worden, die wèl belangrijk is, daar de tweede galmugvlucht voor ei-afzetting vooral op deze gaten is aangewezen.
On the relation between the infestation by the cabbage seed pod midge, Dasyneura brassicaeWinn. and the seed pod weevil, Ceuthorrhynchus assimilisPayk
Summary The controversy of whether or not the cabbage seed pod midge (Dasyneura brassicae Winn.) uses only damaged pods for depositing its eggs was reason for further investigation. Experiments with potplants were started. Midges were caged on colza-plants which had only undamaged pods as well as on plants which had pods artificially damaged by prickling with a needle. Eggs were only found in the damaged pods. The behaviour of the midge in the field, when it is intending to oviposite, also shows its need for damaged places as the midges were observed continuously walking on the pods, trying with their ovitubus to find a hole in the wall of the pod. The cabbage seed pod weevil (Ceuthorrhynchus assimilis Payk.) is undoubtedly the chief contributor to the number of damaged pods. Economic control of this weevil will only have a limited indirect effect on infestation by the first midge flight. However as it reduces the number of pods with weevil larvae, it reduces the number of exit holes in the pods. These exit holes are especially used by the second midge flight which therefore is controlled indirectly to some extent.


Destijds werkzaam bij het Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek (I.P.O.) te Wageningen; thans werkzaam bij het Laboratorium voor Entomologie van de Landbouwhogeschool te Wageningen.  相似文献   

4.
Samenvatting Inoculatieproeven brachten niet alleen de identiteit van het ratel- en stengel-bontvirus aan het licht, maar tevens het bestaan van onderscheidene stammen van dit virus.Veld- en potproeven bevestigden de identiteit. Verder bleek hierbij dat aard-appelen, verbouwd op besmette grond, welke gedurende het groeiseizoen geen enkele afwijking te zien gaven, in de nateelt een meer of minder hoog percentage stengelbontzieke planten kunnen opleveren.Bovendien bleek, dat het virus niet alleen in de oppervlakkige laag van de bouwvoor voorkomt, doch ook dieper.Onderzoek verricht voor de Landbouwhogeschool te Wageningen en voor de afdeling Tuinbouwkundig Onderzoek van de Directie van de Tuinbouw te's-Gravenhage.  相似文献   

5.
Samenvatting 1. Een methode werd vastgesteld door middel van cultuursoorten om de uitbreidingsvatbaarheid van aardappelknollen voorPhytophthora infestans te bepalen. Het doel is deze methode op nieuwe soorten toe te passen. Er werd gewerkt bij 10° C, de verschillen tusschen de cultuursoorten zijn dan grooter en beter in maten vast te leggen dan bij optimale temperatuur. 2. De tijdsduur, die verloopt tusschen het doorsnijden van de knollen, 5 dagen na de inoculatie, en het optreden van luchtmycelium werd als norm gebruikt. Deze werd in cijfers omgezet en vergeleken met de vatbaarheidscijfers van de Nederlandsche rassenlijst. 3. Drie verschillende typen van necrose, tengevolge van aantasting door de parasiet, werden onderscheiden. 4. In het algemeen is het naveleinde vatbaarder dan de top. 5. Twee isolaties van de schimmel werden gebruikt, die in virulentie verschilden, dit wijst eventueel op het bestaan van verschillende physiologische rassen. Door gebrek aan een goed testsortiment is het nauwkeurig vaststellen hiervan niet mogelijk. 6. De vari?teit, waarop de schimmel gegroeid is, heeft invloed op de zwermsporenontwikkeling. Deze directe werking van de voeding op sterkte en virulentie van het inoculatiemateriaal moet niet verward worden met dezelfde eigenschappen eigen aan een bepaalde Phytophthora-stam.
Method for the determination of the susceptibility of potato tubers to late blight

Laboratorium voor Mycologie en Aardappelonderzoek.  相似文献   

6.
Samenvatting De gevoelige periode van de maisplant voor infectie doorSclerospora maydis (Rac.) Butler werd bepaald, alsmede de incubatietijd (grafieken 1 en 2). Behalve deze soort komt sinds 1947 op Noord CelebesSclerospora philippinensis Weston voor, die daar aanzienlijke schade aan mais toebrengt. De verschillen van deze schimmel metSclerospora sacchari zijn slechts gering en een nader onderzoek dienaangaande is dan ook zeer gewenst.De eerste oögoniën-vorm vanSclerospora in Indonesië werd gevonden en wel vanSclerospora northii Weston op eenErianthus spec. op het eiland Soemba.Summary The nomenclature ofSclerospora maydis (Rac.) Butler is discussed. The susceptible period of the host and the time of incubation of this fungus (graphs 1 and 2) were determined.Since 1947 a species ofSclerospora has caused considerable damage on maize in North Celebes. It is stated to beSclerospora philippinensis Weston. The differences between this fungus andSclerospora sacchari T. Miyake are very slight. AsSclerospora sacchari is still unknown in Indonesia, it is very important for the culture of sugarcane on Java to investigate by means of inoculation trials, ifSclerospora philippinensis can attack sugarcane. Sclerospora northii Weston has been found onErianthus spec. on the isle of Sumba; it is the only knownSclerospora species in Indonesia which forms oögonia.Vroeger verbonden aan het Instituut voor Plantenziekten te Bogor, Indonesia, thans aan het Inst. v. Plantenziektenkundig Onderzoek (I.P.O.) te Wageningen.  相似文献   

7.
Samenvatting Hoewel wij in onze opzet nl. het vinden van resistenteLactuca serriola L. niet slaagden, vonden wij zeer grote verschillen in gevoeligheid voor hetLactuca virus 1 tussen de verschillende herkomsten.De herkomsten reageerden ieder voor zich zeer uniform op het virus. Uit de vaak zeer hevige reactie en het ontbreken van symptomen op de planten onder natuurlijke cundities, concluderen wij, dat het virus in Nederland niet op planten van wilde sla voorkomt.Summary Several botanicalLactuca spp. were tested for their susceptibility toLactuca vims 1 . All appeared to be susceptible. As the exact identifications are not certain, specific names are only mentioned ofL. virosa L. andL. serriola L. Of these we tested plants of respectively six and thirty-five different places of origin.The reaction ofL. virosa to lettuce mosaic was in all cases a necrosis. The seed originating from Cologne was distinctly less susceptible (see Table 1). The reaction ofL. serriola to lettuce mosaic was not the same for the different sources of this species. The most common symptom (see Table 2) was a veinclearing followed by mosaic and sometimes necrosis at the end of the growth period. ('s-Hertogenbosch, Arnhem, Blerick, Gulpen and Braunschweig). There were also plants from certain sources which first reacted with symptoms of necrosis (see Table 2). This was a total necrosis (Velp) and there were sources from which the plants grew on with mosaic symptoms and necrotic symptoms (Maurik and Voorst, Fig. 1). The plants from Stockholm and Lent were intermediate between the latter type and the former.L. serriola from Coimbra, received under the name ofL. scariola, reacted with reddish necrotic or glassy translucent spots along the veins (Fig. 2). This symptom disappeared afterwards and changed into faint mosaic symptoms.In September, there were great differences in height of growth between the sources. Therefore, we gave all plants a rating indicating their growth. The rating 0 was given for total necrosis or total stop of growth after infection and the rating 3 for normal growth, whereas ratings 1 and 2 indicated reactions in increasing severity between 0 and 3. When the growth of all 60 plants of one source was normal after infection a total of 60 × 3 = 180 was given.In Fig. 3 the resulting data were mapped. North of the river Waal strains ofL. serriola reacting with necrosis occur. Near Venlo and south of this town strains ofL. serriola were collected which showed the mosaic symptoms accompanied by bad growth, though some strains of plants were found which hardly showed a reduction of growth after infection with the virus.

Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek te Wageningen; gedetacheerd bij het Proefstation voor de Groenteteelt in de volle grond te Alkmaar  相似文献   

8.
Het onderzoek heeft gedeeltelijk plaats gehad aan het Laboratorium voor mycologie en aardappelonderzoek van het aan de Landbouwhoogeschool verbonden Instituut voor Phytopathologie en gedeeltelijk aan den Proeftuin “Zuid-Holland's glasdistrict” te Naaldwijk in de jaren 1927–1929. Aan Prof. Dr. H. M. Quanjer breng ik gaarne mijn dank voor de hulp, welke hij mij bij de opstelling van dit artikel heeft verleend. Voorts bedank ik ook gaarne het personcel van het genoemde Laboratorium te Wageningen en den directeur en het personeel van den Proeftuin te Naaldwijk voor de op velerlei wijze verleende hulp, alsmede de rijkstuin-bouwconsulenten te Washington, Londen, Parijs, Rome en Maastricht voor het van hen ontvangen komkommerzaad.  相似文献   

9.
Ohne Zusammenfassung
With a summary: Damage on horticultural crops due to inundation with seawater

Voor de samenstelling van dit artikel werd een dankbaar gebruik gemaakt van de gegevens, die in de jaren 1940–1945 door den Rijkstuinbouwconsulent voor Zeeland en West-Noord-Brabant, Ir G. de Bakker, en de assistenten van de Rijkstuinbouwvoorlichtingsdienst aldaar werden vergaard. In het bijzonder dient vermeld te worden, dat de gegevens der groenteproefvelden op Walcheren werden verzameld door den heer M. Wattel, hoofdassistent bij genoemde Dienst. Het zoutgehalte van de genomen grondmonsters werd bepaald op het Bodemkundig Laboratorium der Noordoostpolderwerken te Goes.  相似文献   

10.
Samenvatting De beste bestrijding van het slamozaïek zou de teelt van resistente rassen zijn. Resistentie tegen dit virus is echter niet bekend. Omdat besmetting steeds via het zaad plaats vindt, sla in Nederland niet als wintergewas wordt geteeld en onkruiden als besmettingsbron geen rol spelen blijft alleen de mogelijkheid over om uitsluitend virusvrij zaaizaad te gebruiken.Ruimtelijke isolatie van zaadvelden is in West-Europa om technische redenen niet zo goed uitvoerbaar als in de Verenigde Staten. Het zou daarom belangrijk zijn, indien er slarassen beschikbaar waren, waarbij geen virusoverdracht via het zaad plaats vindt. Een uitgangspunt om dit te bereiken zou het kruisen zijn met wilde sla (Lactuca serriola L.), die volgensWelch et al. (1953) deze eigenschap zou bezitten.Om na te gaan of deze mededeling juist was, werd van 28 herkomsten vanLactuca serriola een vijftal planten met slamozaïekvirus geïnoculeerd en van de zieke planten werd het zaad afzonderlijk geoogst. Van iedere plant werden zo mogelijk 500 zaailingen uitgeplant. Uit tabel 1 blijkt, dat bij alle herkomsten het virus via zaad wordt overgebracht. het heeft dus in het geheel geen zinLactuca serriola als uitgangsmateriaal voor kruisingswerk te gebruiken, met als doel virusoverdracht via het zaad te voorkomen.

Gedetacheerd bij het Proefstation voor de Groenteteelt in de Volle Grond in Nederland, Alkmaar.  相似文献   

11.
Samenvatting Stengelaantasting doorPhoma solanicola Prill. et Delacr. werd waargenomen in aardappelveldjes van een vruchtwisselingsproefveld te Hagestein. De mate van aantasting varieerde met de voorvrucht en werd vastgelegd door het percentage aangetaste planten te bepalen. In het voorjaar waren reeds tellingen verricht van wortel-en stengelaaltjes in de grond. Er bleek een duidelijk verband te bestaan tussen het aantal stengelaaltjes in de grond in het voorjaar en het percentage doorPhoma aangetaste planten in de zomer. Het is waarschijnlijk, dat de aaltjes de planten hebben verzwakt of ingangspoorten hebben gemaakt voor de schimmel.Er werden eveneens regressies gevonden van loof-en knolopbrengst op het aantal stengelaaltjes in het voorjaar in de grond en op het percentage doorPhoma aangetaste planten. Deze aantasting doorDitylenchus dipsaci enPhoma solanicola kan ernstige schade veroorzaken; bij zware aantasting was de opbrengstreductie meer dan 50%.  相似文献   

12.
Everywhere there is a rapidly growing awareness of the impact of plant viruses on crop production and an increasing interest in their study and control.Applied research on plant viruses completely differs from that on pathogenic organisms because of the exceptional nature of viruses. Cornerstone of methods of control and of all investigations isidentification of the viruses, i.e. characterization and recognition and final diagnosis of the diseases observed in the field. Because of all the complicated techniques and of the resulting frequent discovery, of new viruses, both aspects fall in the domain of the research laboratory. Virus identification as well asecology andcontrol require the close collaboration of specialists. This division of labour is essential because of the rapid development in research technology and the continuous increase in scientific information.Besides the growers, many public and government agencies are involved in indirectly controlling virus diseases. Research to improve control and to provide continuous support to an ever changing crop husbandry is a public task.Organizational structure of applied virus research has to guarantee a continuous virological assistance of crop cultivation in view of the incessant, threat of international spread of viruses and the continuous agro-ecological changes. As a consequence of research specialization, per country or area a unit of applied plant virus research is needed. Within such units specialists have to collaborate. The tasks of such centres are described. Emphasis should be on the implementation of disease control in crops.Samenvatting Overal ter wereld wordt men zich steeds meer bewust van de nadelige invloed van virussen op groei en opbrengst van gewassen en is er sprake van een toenemende belangstelling voor onderzoek over en bestrijding van plantevirussen en-virusziekten.Het toegepaste onderzoek over virussen (Tabel 1) verschilt geheel van dat over pathogene organismen door de uitzonderlijke aard van virussen als ziekteverwekkers (Fig. 1). Hoeksteen van de bestrijding en van alle onderzoek is deidentificatie van de onderhavige virussen, d.w.z. de onderscheiding of karakterisering (Tabel 2) en de herkenning van de virussen als basis van de diagnostiek van de virusziekten (Tabel 3). Vanwege de vele bij dit onderzoek betrokken gecompliceerde technieken, en het feit dat diagnostiek van virusziekten vaak leidt tot de onderkenning van nieuwe virussen, behoren beide onderzoeksaspecten tot het werkterrein van het wetenschappelijke laboratorium. Deze aspecten, evenals de studie van de virus-oecologie en van de methoden vanbestrijding, vereisen de nauwe samenwerking van specialisten. Taakverdeling bij het onderzoek is ook gebiedende eis met het oog op de snelle ontwikkelingen bij het virusonderzoek en de enorme toename van de hoeveelheid informatie.Virusziekten kunnen in de gewassen alleen indirect worden bestreden. Daar vele maatregelen hiertoe moeten worden genomen buiten het bedrijf van de betrokken teler zelf, zijn veel publieke, met name overheidsinstellingen erbij betrokken. Het doen van onderzoek gericht op de bestrijding is dan ook van algemeen belang en een taak van de overheid. De verschillende aspecten ervan hangen samen (Tabel 4).De structuur van het onderzoeks apparaat dient dusdanig te zijn dat de teelt van gewassen voortdurend virologisch kan worden begeleid met het oog op de internationale verspreiding van virussen en de aanhoudende agro-oecologische veranderingen. Als gevolg van de bij het plantevirusonderzoek vereiste specialisatie is het nodig per land of gebied te beschikken over een centrum of eenheid voor plantevirusonderzoek waarbinnen een aantal specialisten (volgens Tabel 1, ook Fig. 2) samenwerkt. De situatie in Nederland, met een voor het hele land centrale functie van de Virusafdeling van het Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek, wordt als voorbeeld gesteld.Tenslotte worden de taken van dergelijke centra van toegepast plantevirusonderzoek nader omschreven. De organisatorische opbouw moet garanderen dat de ontwikkeling van bestrijdingsmethoden bij het onderzoek centraal staat.  相似文献   

13.
Adult-plant resistance to yellow rust in wild emmer wheat   总被引:3,自引:0,他引:3  
Seventy-six entries of wild emmer, susceptible to a culture of yellow rust, race 39E134, in the seedling stage at a low temperature-profile, were tested with the same culture for field resistance at two locations in the Netherlands. While most entries were susceptible also in the adult-plant stage, 15 showed an intermediate or resistant infection-type in Flevoland and 18 at Wageningen. In subsequent seedling tests at low and high temperature-profiles, including 20 entries which at either of the two locations had displayed field resistance, 16 entries were shown to possess temperature-sensitive genes, whereas four appeared to have true host stage-bound adult-plant resistance.Samenvatting Voor dit onderzoek werden 76 herkomsten van wilde emmer tarwe (Triticum dicoccoides Körn.) geselecteerd op basis van vatbaarheid voor gele roest (Puccinia striiformis Westend f. sp.tritici) in het kiemplantstadium. In een veldtoets met hetzelfde gele roest isolaat (fysio 39E134) werd de reaktie in het volwassenplantstadium bepaald. Deze toets werd in Wageningen in een plastic kas uitgevoerd en in Flevoland in een geïsoleerd veld.In Flevoland vertoonden 15 herkomsten een intermediaire of resistente reaktie, in Wageningen werd dit bij 18 herkomsten waargenomen. Om na te gaan of de waargenomen veldresistentie mogelijk berust op temperatuurgevoelige genen, werd de resistentie vergeleken bij hoge en lage temperatuur. Van de 20 herkomsten, die resistentie vertoonden in de veldtoets in Wageningen of in Flevoland, bleken er 16 temperatuurgevoelige resistentiegenen te hebben. Vier herkomsten lijken echte, stadium afhankelijke, volwassenplantresistentie te vertonen.  相似文献   

14.
Samenvatting In koffieplantages in de Ivoorkust wordt veel schade aangericht door de zwarte takkenboorder,Xyleborus morstatti Hag. De kever boort gangen in niet te oude takken. Op de wand van deze gangen groeit een schimmel, de zgn. Ambrosia, die als voedsel dient voor het nageslacht van de kever. Via de gemaakte opening kunnen secundaire schimmels de koffietak aantasten. Deze aantasting, samen met de mechanische schade, heeft in vele gevallen afsterving van de takken tot gevolg.Het onderzoek over de levenswijze vanX. morstatti vormt een onderdeel van een studie betreffende het voedselkeuze-mechanisme van dit insekt.Een methode voor het kweken vanX. morstatti in het laboratorium wordt gegeven. De kever is bestudeerd aan de hand van waarnemingen in veld en laboratorium (tabel 1). Als gevolg van het niet meer aanwezig zijn van de Ambrosia in de oudere gangen ontstaat een sterke spreiding in de ontwikkeling van de larven. Er is een verband tussen de afmetingen van de gangen en de grootte van de nakomelingschap. Een klein deel van de gangen bevat uitsluitend mannelijke nakomelingen.  相似文献   

15.
The localizing of pathogen (Ceratocystis ulmi) establishment in Dutch elm disease-resistant hosts is hypothesized as the major mechanism of resistance to this disease. Four factors are proposed that, singly or in all possible combinations, could regulate this general mechanism. We tested one of these factors, vessel size and number of contiguous vessels in the functional xylem at the point of natural inoculation. Using 23 selections from the Ulmaceae, we examined a constant area of second-year xylem of 2-year-old twigs. These anatomical data indicate that a correlation exists between increasing disease susceptibility and increasing vessel group size (the product of average vessel diameter and average number of contiguous vessels). Other evidence suggests that lateral pathogen movement is at first confined to the vessel group or groups of initial inoculation. Therefore, in a given limited time period, tylosis production could more effectively block vertical pathogen movement in vessel groups of small size. Relationships between vessel group size and the extent of sapwood discoloration are discussed. Vessel size and arrangement also is discussed in relationship to the resistance reported for young, greenhouse-grown trees. The use of vessel group size is suggested in screening programs for disease resistance. Recent research on oak suggests chemical modification of xylem tissue to lessen elm susceptibility.Samenvatting Als hypothese wordt gesteld, dat resistentie tegen de iepeziekte in de eerste plaats berust op het vermogen van resistente gastheren om de uitbreiding van de ziekteverwekker (Ceratocystis ulmi) te beperken. Er worden vier factoren genoemd die (alleen of in combinatie) dit vermogen zouden bepalen. Een van de vier werd getoetst, en wel afmeting van vaten en aantal aaneengrenzende vaten in de buitenste jaarring op de plaats waar natuurlijke infecties plaatsvinden. Er werden 22 iepeselecties en één andere Ulmacee gebruikt, waarin de vaten gemeten en geteld werden in een constant oppervlak van de dwarsdoorsnee van het tweede-jaars-hout van twee jaar oude twijgen. Deze anatomische gegevens tonen een correlatie tussen toenemende vatbaarheid voor de ziekte en toenemende vaatgroepgrootte, die hier gedefinieerd is als het produkt van de gemiddelde vatdiameter en het gemiddelde aantal aaneengrenzende vaten (zie Tabel 4). Uitbreiding van de schimmel in dwarsrichting van de boom is om te beginnen beperkt tot die vaatgroepen die oorspronkelijk geïnfecteerd waren. Daarom zal de uitbreiding van de schimmel in de lengterichting met meer effekt door thyllen geblokkeerd kunnen worden in vaatgroepen van geringere grootte.De verhouding tussen vaatgroepgrootte en mate van houtverkleuring na infectie wordt besproken. Grootte en rangschikking van vaten wordt ook genoemd in verband met een zekere mate van resistentie van jonge, in de kas opgekweekte bomen. Het gebruik van vaatgroepgrootte wordt voorgesteld als een maatstaf bij het selecteren van resistente individuen uit grote populaties. Recent onderzoek over het effect van de stof TCPA op de anatomie van eiken suggereert dat het mogelijk is met chemicaliën de opbouw van het houtweefsel van iep te wijzigen en zodoende zijn vatbaarheid voor de iepeziekte te verkleinen.Journal Paper No. J-6392 of the Iowa Agricultural and Home Economics Experiment Station, Ames, Iowa. Project No. 1706. Appears also as Mededeling 106 of the Forest Research Station De Dorschkamp.  相似文献   

16.
Samenvatting Bij het aaltjesonderzoek van grondmonsters afkomstig uit een koude kas te Wageningen troffen wij een aantal larven aan van een tot nu toe in ons land onbekend aaltjesgeslacht. Het aaltje bleek te behoren tot de in Engeland op de wortels van kastomaten gevonden, gallenvormende, soortNacobbus serendipiticus Franklin, 1959. Dit is de eerste melding van eenNacobbus-soort op het vasteland van Europa.Een inoculatieproef toonde de pathogenitiet van dit aaltje aan voor tomaten.  相似文献   

17.
Conclusie Overzien we de huidige kennis van deze ziekte in vergelijking met hetgeenBanga in 1938 er over kon vermelden dan blijkt dat we nog niet veel verder zijn gekomen wat betreft de oorzaak.Het is nog niet mogelijk een onderstelling omtrent de oorzaak te maken. Er schijnt een verband met de snelheid van de stofwisseling te bestaan en ook met de watervoorziening van de appel. Voorts heeft de omzetting zetmeel-suiker er (iets) mee te maken.Het eenige houvast en aangrijpingspunt voor nader onderzoek is de mogelijkheid om de stip kunstmatig te verwekken. Dit lukte ook zonder eenige chemische behandeling, zooalsWortmann uitvoerde, in het laboratorium te Wilhelminadorp. Langs de weg der beïnvloeding van het optreden zal nu getracht worden de aard van de stipziekte te bestudeeren. Hierbij zullen zuurstofgehalte van de lucht, vochtigheid en temperatuur gevariëerd worden om de invloed van veranderingen in de ademhaling en de verdamping na te gaan.Mochten er onder de lezers personen zijn wier ervaringen niet overeenstemmen met het bovenstaande, dan houdt de schrijver zich gaarne aanbevolen voor inlichtingen.  相似文献   

18.
Ohne ZusammenfassungVoordracht, gehouden tijdens den Fruitteeltdag (vanwege de Ned. Pomologische Vereeniging, de Ned. Plantenziektenkundige Vereeniging en de Commissie voor Phytopatologie van de Ned. Botanische Vereeniging) van de 8ste Ned. Landbouwweek op 1 October 1937 te Wageningen.  相似文献   

19.
Summary Storage of antisera against plant viruses and leaf material from virus infected plants is simplified by application of freeze-drying. Dehydrated plant material is of great value for the removal of virus inhibiting substances by organic solvents. Several plant viruses are unaffected by this drying procedure.
Met een samenvatting: Enkele toepassingen van het drogen door sublimatie bij het virologische onderzoek
Samenvatting Biologische stoffen kunnen na drogen door sublimatie, zonder verlies aan activiteit, op eenvoudige wijze lange tijd bewaard worden. Goede resultaten werden geboekt bij het bewaren van verzadigde antisera tegen de volgende plantevirussen: X-virus, Y-virus, M-virus,Cucumis virus 1 st. Chr., tomaataspermyvirus, narcissemozaïekvirus, narcissegrijsvirus,Phaseolus virus 2, irisvirus en hyacintevirus. In tabel 1 wordt de invloed van enkele bewaartemperaturen en gassen op de serologische activiteit weergegeven. Uit deze resultaten blijkt een nadelige invloed van hogere bewaartemperaturen op de hoeveelheid antibodies. Vooral voor het diagnostische onderzoek is dit van groot belang.Ook voor het conserveren van bladmateriaal, al dan niet geïnfecteerd met plantevirus, opent deze methode belangrijke perspectieven. Niet alleen de antigeniteit maar ook het infectievermogen van Y-virus, ratelvirus enCucumis virus 1 st. Chr. uit gedroogd tabaksblad blijkt na 9 maanden bewaren bij 7 °C nog grotendeels aanwezig te zijn. Bij deze experimenten werd While Burley tabak geïnfecteerd met een suspensie die verkregen wordt door gedroogd blad fijn te wrijven met 9 delen fosfaatbuffer pH 7,0. Nader onderzoek zal moeten leren in hoeverre het infectievermogen ook kwantitatief onaangetast blijft.Gedroogd materiaal is van belang voor het verwijderen van verbindingen die remmend werken op eigenschappen van een virus.Vaughan (1956) gebruikte extractie met alcohol voor de verwijdering van tanninen, terwijlRozendaal & van Slogteren (1958) bij de zuivering van S- en M-virus voor antiserumbereiding een extractie met chloroform, aceton en ether toepasten. Deze methode bleek ook goede resultaten op te leveren bij de bereiding van antisera tegen: X-virus, Y-virus, narcissemozaïek en narcissegrijsvirus, hyacintevirus, irisvirus,Cucumis virus 1 st. Chr. en tomaataspermyvirus.
  相似文献   

20.
The construction and application is described of a polystyrol humidity box in which wheat leaves, while continuing to function as parts of living plants, can be tested for their reactions toSeptoria spp. in an atmosphere nearly saturated with water, as is required for successful infection. The method is simple, accurate ans inexpensive.Samenvatting Voor dit doel is een z.g. vochtdoos geconstrueerd (Fig. 1A). Het te toetsen blad wordt daar doorheen geleid en in de doos geïnoculeerd met een druppel conidiën-suspensie van de schimmel. Onder het blad staat wat water in de doos (Fig. 1B). Na afsluiting ontstaat in de doos de hoge luchtvochtigheid van bijna 100% die nodig is voor de infectie. Dit wordt op deze wijze eenvoudig en goedkoop gerealiseerd. De bladeren die zo worden getoetst blijven onbeschadigd functioneren aan de plant. Na enkele dagen kan de doos worden geopend en kan de symptoom-ontwikkeling worden afgewacht en gevolgd (Fig. 3A, 3B en 4). De methode leent zich voor nauwkeurig werk en vereist zeer weinig infectiemateriaal. De Technische en Fysische Dienst voor de Landbouw (TFDL), Wageningen, ontwierp en construeerde een statief voor het gebruik van de vochtdozen in serie (Fig. 2).  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号