首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 93 毫秒
1.
The development of downy mildew on spinach (Peronospora farinosa f. sp.spinaciae) was stratified according to leaf layers and represented in three-dimensional computer graphics, in which percentage diseased leaf area was plotted against time for each leaf layer. Distinction was made between a point source and an area source. Inoculations were made at three growth stages of the crop.More information could be gathered on the course of disease development on the upper leaf layers, for the first true leaf pair sporulates longer and more intensively, masking the disease development on the other leaf layers in this way.Samenvatting De ontwikkeling van valse meeldauw op spinazie (Peronospora farinosa f. sp.spinaciae) werd geanalyseerd aan de hand van drie-dimensionale grafische voorstellingen, waarbij percentage ziek bladoppervlak per bladetage werd uitgezet tegen tijd. Onderscheid werd gemaakt tussen de ontwikkeling vanuit een puntbron en vanuit een oppervlaktebron, bij inoculatie in drie groeistadia van het gewas.Het bleek dat hierbij meer informatie kon worden verkregen over het verloop van de ziekte-ontwikkeling op de bovenste bladetages, omdat het eerste echte bladpaar langduriger en heviger sporuleert, en zo de ziekte-ontwikkeling op de overige bladetages maskeert.  相似文献   

2.
A slightly modified procedure for purifying pea enation mosaic virus (PEMV) is described. Essential features are the adding of Mg++ ions to the extraction buffer and the use of polyethylene glycol for concentrating the virus; Mg++ ions seem to protect virus infectivity. Both components of PEMV were found to be infectious. The infectivity of each component in its band on a sucrose gradient was directly proportional to its optical density. The infectivity was not enhanced when both components were simultaneously inoculated ontoChenopodium album. It is concluded that each component carries a complete genome of the virus.Samenvatting Een methode, die was beschreven om erwte-enatiemozaïekvirus (PEMV) te zuiveren, werd gewijzigd. De toevoeging van Mg++-ionen bleek gunstig te zijn voor de zuiverheid van het preparaat en voor de infectiositeit van het virus. Het virus kan met polyethyleenglycol worden geconcentreerd zonder dat NaCl behoeft te worden toegevoegd.Gezuiverde preparaten van PEMV bestaan uit twee componenten met sedimentatiecoëfficienten van 107 en 96 S (Fig. 1). Beide componenten bleken na zuivering infectieus te zijn (Tabel 4). Bij scheiding van de componenten op een suikergradiënt waren de optische dichtheid en de infectiositeit van beide componenten op gelijke wijze over de gevormde zones verdeeld (Fig. 2). Bovendien bleek dat de infectiositeit van beide componenten niet kon worden verhoogd door toevoeging van de een aan de ander (Tabel 5).Wanneer het virus op een CsCl-gradiënt werd gecentrifugeerd werd alleen de bodemcomponent teruggevonden. Deze bleek infectieus te zijn. De topcomponent wordt waarschijnlijk vernietigd door CsCl.In de agargeldiffusietoets bleek het virus-antigeen homogeen te zijn. Het virus viel in twee componenten uiteen bij immuno-elektroforese. Mogelijk is dit te verklaren door het bestaan van twee centrifugale componenten.The senior author was a visiting research worker from March 1965 till May 1967.  相似文献   

3.
Spinach (Spinacia oleracea) has become an increasingly important vegetable crop in many parts of the world. Significant changes in production practices, particularly in the U.S. and E.U., have occurred in the past 10–15 years as a result of increased product demand. These changes likely increased the incidence and severity of downy mildew, caused by Peronospora farinosa f. sp. spinaciae. Recently, progress has been made to define the genetics of resistance to this pathogen and the closely related white rust pathogen, Albugo occidentalis. In this paper, we outline the genetic and genomic resources currently available for spinach, draw parallels between spinach diseases and more thoroughly characterized pathosystems, and describe efforts currently underway to develop new genetic and genomic tools to better understand downy mildew and white rust of spinach. Presently, many crucial tools and resources required to define the molecular underpinnings of disease are unavailable for either spinach or its pathogens. New resources and information for spinach genomics would provide a jumpstart for ongoing efforts to define (and deploy) genetic resistance against downy mildew and white rust.  相似文献   

4.
Samenvatting Bij onderzoekingen over een virus van populier (Berg, 1962) bleek het mogelijk het virus in de bast van een zieke tak door directe inoculatie aan te tonen. Hiertoe werd van een stuk tak de schors dun afgeschild (fig. 1A) en de toetsplant,Vigna sinensis, met het verse, groene snijvlak direct geïnoculeerd (fig. 1B). Op deze wijze kon behalve in ontbladerde takken in de zomer het virus ook worden aangetoond in virusziek winterstek.Deze inoculatie-methode werd toegepast op andere viruszieke bomen. Van getoetste gedeelten van takken, afkomstig van 14 verschillende soorten houtige waardplanten, werd in zeven gevallen virusoverdracht verkregen op één of meer kruidachtige plantesoorten (tabel 1).  相似文献   

5.
The races for the causal agent of spinach downy mildew Peronospora farinosa f. sp. spinaciae were identified by inoculation of race-differential cultivars. One isolate was identified as Pfs:5s and the others belonged to a new race. This is the first report of race Pfs:5 and another new race in Japan.  相似文献   

6.
Wheat yield losses caused by powdery mildew were computed based on effects of the disease on leaf photosynthesis. Powdery mildew was introduced in a crop model of wheat by quantification of five parameters, taking the vertical and horizontal distribution of mildew in the crop into account. The most important parameters were those of the mildew intensity, the distribution of mildew in the crop, and the effect of mildew on assimilation at light saturation. Measured mildew epidemics in field experiments in three different years, were used to compute yield losses. Computed losses were compared to measured losses. On average, computed yield loss approached measured, but measured yield loss was underestimated, especially in early mildew epidemics due to the computation of partitioning and reallocation of assimilates. Other processes which may cause an underestimation are described. The use of crop models as a method to upgrade disease management systems is discussed.Samenvatting Opbrengstderving van wintertarwe werd berekend aan de hand van het effect dat meeldauw heeft op de blad-fotosynthese. Een rekenmodel voor de gewasgroei van tarwe werd uitgebreid met meeldauw. Met inachtneming van de vertikale en horizontale verdeling van meeldauw in het gewas, werd meeldauw in het model gekwantificeerd door vijf parameters. De belangrijkste parameters waren die van de meeldauwintensiteit, de verdeling van meeldauw in het gewas en het effect van meeldauw op de assimilatie bij een overvloed aan licht. Epidemieën van meeldauw, gemeten in veldproeven in drie verschillende jaren, werden gebruikt om opbrengstdervingen te berekenen. Gemiddeld kwam deze redelijk overeen met de in de veldproeven gemeten opbrengstderving. De gemeten opbrengstderving werd echter onderschat, vooral bij vroege epidemieën van meeldauw door de wijze waarop de (her)verdeling van assimilaten wordt berekend. Andere mechanismen, die een onderschatting van opbrengstderving kunnen veroorzaken worden besproken. Of deze modellen als methode gebruikt kunnen worden om systemen voor de geleide bestrijding van ziekten te verbeteren wordt bediscussieerd.  相似文献   

7.
Tobacco streak virus in sunflower (Helianthus annuus)   总被引:1,自引:0,他引:1  
Tobacco streak virus (TSV) was isolated from a plant of sunflower (Helianthus annuus) showing severe necrosis and chlorosis in the leaves. The virus was identified as TSV by serology and, to some extent, by host range. The type of symptoms varied with the host plant in which the virus had been propagated in successive transfers. Test plants inoculated with the virus propagated inNicotiana rustica produced symptoms which very much differed from those brought about by the virus from eitherN. clevelandii orChenopodium amaranticolor.The significance of the host-mediated variation in symptoms is discussed.Samenvatting Tabaksstrepenvirus (TSV) werd geïsoleerd uit zonnebloem (Helianthus annuus) die sterke necrose en chlorose van de bladeren vertoonde. De identiteit van het virus werd vastgesteld op grond van serologische reacties en, tot op zekere hoogte, de symptomatologie. Het type symptoom op de toetsplanten bleek echter sterk afhankelijk te zijn van de plant waarvan het inoculum afkomstig was. Was het virus verschillende malen achtereen vermeerderd inNicotiana rustica dan waren de symptomen op de toetsplanten zeer verschillend van die, welke werden veroorzaakt door virus vermeerderd inN. clevelandii ofChenopodium amaranticolor. De betekenis van deze door de waardplant bewerkstelligde variatie in symptomen wordt besproken.  相似文献   

8.
Parsley latent virus, a hitherto undescribed virus, was isolated from 38 out of 54 samples of seed of parsley (Petroselinum crispum) of 17 out of 24 cultivars and from all five European countries tested, but not from some samples from the USA. It could easily be detected in seedlings and also in seeds germinated on moist filter paper, but not in dry seeds or in seeds soaked in water. Strawberry latent ringspot virus was detected in five samples. The parsley virus is symptomless in parsley and caused latent systemic infection inGomphrena globosa, three cultivars ofSpinacia oleracea and weak and often transient systemic symptoms inChenopodium amaranticolor, C. giganteum, C. glaucum andC. quinoa, but did not infect any other species out of all 32 species of seven plant families tested in total.The virus could easily be transmitted mechanically but not by seven aphid species in the non-persistent manner. Dilution end-point was between 100 and 1000, thermal inactivation between 55 and 60°C and ageing in vitro between 7 and 10 days.Purification yielded a single infectious component. The particles were spherical, ca. 27 nm in diameter, with a sedimentation coefficient of 127.5 S, a buoyant density of 1.449 g/ml, an RNA content of 36% and one type of protein with a relative molecular mass of 22×103. Purificition without Triton and urea resulted in preparations with aggregates each consisting of 12 particles in icosahedral array.The virus differs from all viruses described so far and did not show clear serological affinity with antisera to any of 34 widely differing viruses tested. It does not seem of direct practical importance and may be easily overlooked.Samenvatting In zaailingen van peterselie (Petroselinum crispum) werd een nog niet eerder beschreven virus aangetroffen. Het virus kon niet worden aangetoond door toetsing van droge of in water geweekte zaden opChenopodium quinoa maar wel in op filtreerpapier gekiemde zaden en vooral in zaailingen. Het werd aangetroffen in 38 van de 54 getoetste herkomsten, in 17 van de 24 getoetste rassen en in zaad vermeerderd in alle zes hierop onderzochte Europese landen maar niet in enkele zaadmonsters uit de USA. In sommige monsters bevatten nagenoeg alle zaden het virus. In vijf herkomsten werd eveneens het nog niet eerder in peterselie gerapporteerde latente aardbeikringvlekkenvirus geconstateerd. Dit virus kan bij toetsing gemakkelijk worden herkend door systemische symptomen inC. amaranticolor en komkommer.In geïnfecteerde peterselieplanten zijn geen afwijkingen waargenomen. Het virus kon niet op non-persistente wijze worden overgebracht met zeven bladluissoorten maar wel gemakkelijk met sap. Van 32 getoetste plantesoorten van zeven families, waaronder vier schermbloemigen, kon het virus slechts worden overgebracht op vierChenopodium-soorten,Gomphrena globosa en alle drie getoetste spinazierassen. AllenC. quinoa (Fig. 1),C. giganteum, C. glaucum en soms ookC. amaranticolor (Fig. 2) reageerden met vaak voorbijgaande systemische symptomen. Een lokalelesietoetsplant werd niet gevonden. Zaadovergang bijC. quinoa kon niet worden aangetoond.Voor de houdbaarheid van het infectievermogen werden de volgende waarden gevonden: verdunningseindpunt 100–1000, thermaal inactiveringspunt 55–60°C en houdbaarheid in vitro 7–10 dagen.Zuivering door homogenisatie in fosfaatcitroenzuurbuffer, behandeling met Triton X-100 en ureum en differentiële en daarna dichtheidsgradiëntultracentrifugering leverde preparaten op met uniforme deeltjes van ca. 27 nm diameter (Fig. 3B), een sedimentatiecoëfficiënt van 127,5 S, een zweefdichtheid van 1,449 g/ml, een RNA-gehalte van 36% en een relatieve moleculaire massa van de eiwitondereenheid van 22×103. Bij zuivering zonder toepassing van Triton en ureum werd een extra zone verkregen met aggregaten van 12 deeltjes in icosaëdrische rangschikking (Fig. 4). In ruw plantesap waren slechts met grote moeite enkele deeltjes met behulp van de elektronenmicroscoop te vinden.Het virus reageerde niet met antisera tegen 33 bolvormige virussen en luzernemozaïekvirus (Tabel 1). Of de zwakke reactie verkregen met één antiserum tegen het tomate-aspermievirus een verre serologische verwantschap inhoudt, dan wel het gevolg is van een verontreiniging, werd niet vastgesteld.Het virus wordt beschouwd als een geheel nieuw virus waarvoor de naamlatent peterselievirus wordt voorgesteld. Het lijkt door zijn beperkte waardplantenreeks en symptoomloosheid in de vatbaar bevonden soorten, behalve in enkele als toetsplant te gebruikenChenopodium-soorten, nauwelijks van praktische betekenis.  相似文献   

9.
Conidium production byPeronospora farinosa f. sp.spinaciae (pathotype 3) was measured daily on colonies induced on leaves of spinach cvs Breedblad Scherpzaad (BS) and Huro. Distinction was made between colonies grown at temperatures of 10 and 15°C. Spore production was expressed as number of spores produced per stoma. There was a significant difference between total spore production on lesions on BS at 10 °C and that on lesions on the three other cultivartemperature combinations tested. Also a significant difference in the average sporulation period was observed between lesions produced at 10 and those at 15 °C. The same significant difference in response to temperature was found in the sporulation per stoma in the course of time.Samenvatting De conidiënproduktie vanPeronospora farinosa f. sp. spinaciae (fysio 3) werd dagelijks bepaald aan kolonies, welke op bladeren van de spinaziecultivars Breedblad Scherpzaad (BS) en Huro werden geïnduceerd. Daarbij werd onderscheid gemaakt tussen kolonies welke zich bij 10 en bij 15 °C hadden ontwikkeld. De sporenproduktie werd omgerekend naar het aantal sporen per huidmondje. Er was een significant verschil tussen de totale sporenproduktie op lesies op BS bij 10 °C en die op lesies op de drie andere getoetste cultivar-temperatuur combinaties. Er kon ook een significant verschil in de gemiddelde sporulatieperiode worden waargenomen tussen de lesies ontstaan bij 10 en bij 15 °C. Een dergelimk significant verschil in temperatuurreactie kon ook worden gevonden in het verloop van de soorulatie per huidmondje in de tijd.  相似文献   

10.
Samenvatting Naar aanleiding van literatuurgegevens werd de invloed van koper en zink op het optreden van aardappelschurft nagegaan. Daarbij werd gebruik gemaakt van een mengsel van zilverzand en perlite, beide zinkvrije materialen, terwijl koper alleen in perlite aangetoond kon worden in een hoeveelheid van 1 ppm. Een schurftisolatie van het IPO werd door deze kunstmatige grond gemengd. Een bepaalde hoeveelheid van beide metalen werd a1 of niet eens per week met de voedingsvloeistof gegeven.Aan het einde van de potproef werden door middel van de verdunningsmethode de aantallen S.scabies in de potten bepaald. De resultaten van de proef zijn in tabel 1 weergegeven.De invloed van zink was niet belangrijk; koper gaf daarentegen een duidelijke reductie van de schurftaantasting, maar tevens bij hoge concentratie een slechte wortelontwikkeling. Gezien de dichtheid van het organisme in het substraat is er sprake van een directe invloed van het koper op het pathogeen.Het resultaat van deze proef maakt het waard om koper op grotere schaal als schurftbestrijdingsmiddel te beproeven. Het fytotoxisch effect kan daarbij misschien vermeden worden door het enige tijd v66r het planten toe te passen.  相似文献   

11.
A virus isolated from lettuce (Lactuca sativa), endive (Cichorium endivia), witloof chicory (C. intybus), and spinach (Spinacia oleracea), and from some weeds was shown to be beet western yellows virus (BWYV) by its host range, particle morphology and serology. It resembled previously described European isolates but differed from American strains in its inability to infectBeta vulgaris, Brassica pekinensis andRaphanus sativus. The most useful host for routine indexing wasCrambe abyssinica. Virus particles in purified preparations stained with uranyl acetate were isometric, ca. 27 nm in diameter. Purified virus reacted with antiserum to an American strain of BWYV in infectivity neutralization gel diffusion and serologically specific electron-microscopy tests.The field reaction to BWYV of cultivars of lettuce, otherLactuca species and someCichorium species was investigated and differences in symptom expression were observed. On the basis of observations during two seasons BWYV appeared to be widely distributed but seemed of minor economic importance to lettuce growing. It may be a potentially important pathogen of endive and chicory.Samenvatting Reeds gedurende enkele jaren trekt in Nederland een vergelingsziekte van sla (Fig. 1 en 2) de aandacht. In 1977 en 1978 werd de ziekte nader bestudeerd en ook waargenomen in andijvie, witlof (Fig. 3) en spinazie. Uit zieke planten van deze vier gewassen en uit de onkruiden herderstasje en kruiskruid, groeiend in de buurt van de zieke sla, kon doorMyzus persicae op persistente wijze een virus worden overgebracht. Het werd op grond van zijn waardplantenreeks (Tabel 1), deeltjesmorfologie (Fig. 4A) en serologie (Fig. 4B) herkend als het in de USA beschreven beet western yellows virus (BWYV).Het Nederlandse virus komt overeen met in andere landen gerapporteerde Europese isolaten van het virus, maar verschilt van Amerikaanse doordat het niet in staat is om biet, chinese kool en radijs te infecteren. Daarom is voor het virus door Bos en Ashby (1978) de Nederlandse naam slavergelingsvirus ingevoerd. De meest geschikte indicatorplant voor routinetoetsing isCramble abyssinica (Tabel 2). De reactie van herderstasje varieert al naar individu van nagenoeg letaal tot vrijwel symptoomloos (Fig. 5).In gedeeltelijk gezuiverde preparaten bleken de deeltjes bolvormig te zijn en ca. 27 nm in diameter (Fig. 4A). Zulke preparaten reageerden met antiserum tegen een Amerikaanse stam van het virus (BWYV) in toetsen die gebruik maken van infectieneutralisering, gel-diffusie en serologisch-speciefieke elektronenmikroskopie. Bij laatstgenoemde techniek werd een fraaie deeltjesklontering waargenomen (Fig. 4B), die ontbrak na incubatie van gezuiverd virus met een antiserum tegen het niet verwante kersebladrolvirus (Fig. 4C).Bij veldwaarneming in 1977 van 20 slarassen, waarbij tot 60% van de planten van één ras werden aangetast, bleken twee rassen niet of weinig vatbaar (Tabel 3). Bij inoculatie in de kas bleken ze echter volledig vatbaar. In 1978 werd een aantal soorten en rassen vanCichorium enLactuca blootgesteld aan natuurlijke en aan kunstmatige infectie. BehalveC. intybus Groenlof IVT waren allen vatbaar, ookL. sativa Gallega de Invierno,L. serriola enL. virosa.Het virus lijkt algemeen voor te komen. Meestal is de infectiegraad niet hoog. Vanwege de lange incubatieduur in sla is het virus in dat gewas bij de hier toegepaste teeltwijze waarschijnlijk van geringe betekenis. Het lijkt echter een potentieel belangrijk pathogeen voor andijvie en witlof.Guest research worker, Plant Diseases Division, DSIR, Private Bag, Christchurch, New Zealand, with financial assistance from the International Agricultural Centre, Wageningen, and Ministry of Education and Science, The Hague.  相似文献   

12.
Laboratory and field studies on aphid damage in wheat are described. Both direct and indirect effects of aphids on the behaviour of the crop were studied. In the laboratory a clear effect of honeydew and yeasts on photosynthesis was found. This effect could not be demonstrated under field conditions, since even at yield loss levels of 700 kg ha–1 the size of this effect may be undetectable with crop enclosures reaching an accuracy of 10%. The effect of honeydew on ageing, measured in the laboratory trials was also found in the field and may form a major cause of the yield losses found in the field. Yield losses under field conditions reached 700 kg ha–1 and were for 72% due to direct sucking damage of the 35 aphids, found maximally per culm, and direct and indirect honeydew effects. Saprophytic and possibly also some necrotrophic fungi caused 28% of the yield losses. The exact contribution of each of the damage factors was not revealed but it was demonstrated that direct and indirect effects contribute to the final yield losses.Samenvatting Laboratorium- en veldproeven over de schade door bladluizen in tarwe worden beschreven. Een analyse van de directe en indirecte effecten van bladluizen op de groei van het gewas werd verricht. In het laboratorium werd een duidelijk effect van honingdauw en gisten op de fotosynthese gevonden. Dit effect kon niet worden gedemonstreerd in het veld, hetgeen waarschijnlijk wordt veroorzaakt door de orde van grootte van dit effect dat valt binnen de meetfout van de gewasfotosyntheseapparatuur.Het effect van honingdauw op veroudering, dat in het laboratorium werd vastgesteld, kon ook worden aangetoond in het veld en is waarschijnlijk een van de hoofdoorzaken van de oogstverliezen. Deze oogstverliezen in het veld bedroegen 700 kg ha–1 bij een maximale dichtheid van 35 bladluizen per halm en werden voor 72% veroorzaakt door direct zuigsschade en honingdauweffecten. Van de totale schade werd 28% veroorzaakt door saprofytische en wellicht ook door enige necrotrofe schimmels. De precieze bijdrage van ieder van de schadefactoren tot de schade werd niet vastgesteld, maar de wijze waarop directe en indirecte effecten hun bijdrage leverden aan de uiteindelijke oogstverliezen werd zichtbaar gemaakt.  相似文献   

13.
The race of field isolates of Peronospora farinosa f. sp. spinaciae (Pfs), causal agent of spinach downy mildew, were identified using race-differential cultivars. One isolate was similar to race Pfs:6. Three isolates were identified as race Pfs:8, the first time the race has been reported in Japan as far as we know. The differential reaction caused by the other two isolates did not match any known to be caused by races Pfs:1 through Pfs:11; thus, this strain appears to a new pathogenic strain in Japan.  相似文献   

14.
The influence of transition from night to day temperature 3 h before, 1 h before, 1h after and 3 h after sunrise on the incidence ofDidymella bryoniae was studied both on inoculated and on uninoculated glasshouse-grown cucumber plants. The effect of inoculation on plant growth and fruit production was studied as well.The later the transition to day temperature took place, the longer were the periods with a high relative air humidity and of condensation of water on fruits.The time of transition had no effect on plant growth, yield, disease incidence on growing tips, number of lesions on the main stems of uninoculated plants and external fruit rot. The later the transition to day temperature took place, the more lesions on the main stem of inoculated plants appeared and the higher was the incidence of internal fruit rot.Inoculation of plants increased the number of lesions on the main stem, the disease incidence on growing tips, the production of misshapen fruits and the internal and external fruit rot. The number of secondary side shoots was incrreased but the total number of their internodes was reduced by inoculation.Inoculation caused an 18% reduction in number of internodes over a period of four weeks and a 10% reduction in number of fruits in the corresponding harvest period.The consequences of a more humid glasshouse climate and of a high infection pressure ofD. bryoniae for the grower are briefly discussed.Samenvatting De invloed van het 3 uur vóór, 1 urr vóór, 1 uur na en 3 uur na zonsopgang overgaan van de nacht-naar de dagtemperatuur op het optreden vanDidymella bryoniae werd zowel op geïnoculleerde als op niet-geïnocullerde planten van kaskomkommers onderzocht. De invloed van inoculatie op de groei van de planten en de produktie van vruchten werd eveneens nagegaan.Hoe later naar de dagtemperatuur werd overgegaan, hoe langer de perioden met een hoge relatieve luchtvochtigheid waren en hoe langer de perioden waarin condensatie van water op vruchten optrad.Het tijdstip van overgang had geen effect op de groei van de planten, de opbrengst, de aantasting van groeipunten, het aantal lesies op de hoofdstengel van niet geïnoculeerde planten en uitwendig vruchtrot. Hoe later naar de dagtemperatuur werd overgegaan, hoe meer lesies na vier weken op de hoofdstengel van geïnoculeerde planten en hoe meer vruchten met inwendig rot voorkwamen.Door inoculatie van de planten nam het aantal lesies op de hoofdstengel, de aantasting van groeipunten, de produktie van stekvruchten en het aantal vruchten met inen uitwendig rot toe. Het aantal zijscheuten van de tweede orde nam toe, maar het totaal aantal internodiën ervan nam door inoculatie af. Inoculatie reduceerde het aantal internodiën met 18% over een periode van vier weken en die van het aantal vruchten met 10% in de overeenkomstige oogstperiode. De praktische consequenties van eenSeconded to the Glashouse Crops Research and Experiment Station, Zuidweg 38, 2671 MN Naaldwijk, the Netherlands  相似文献   

15.
Samenvatting Stengelaantasting doorPhoma solanicola Prill. et Delacr. werd waargenomen in aardappelveldjes van een vruchtwisselingsproefveld te Hagestein. De mate van aantasting varieerde met de voorvrucht en werd vastgelegd door het percentage aangetaste planten te bepalen. In het voorjaar waren reeds tellingen verricht van wortel-en stengelaaltjes in de grond. Er bleek een duidelijk verband te bestaan tussen het aantal stengelaaltjes in de grond in het voorjaar en het percentage doorPhoma aangetaste planten in de zomer. Het is waarschijnlijk, dat de aaltjes de planten hebben verzwakt of ingangspoorten hebben gemaakt voor de schimmel.Er werden eveneens regressies gevonden van loof-en knolopbrengst op het aantal stengelaaltjes in het voorjaar in de grond en op het percentage doorPhoma aangetaste planten. Deze aantasting doorDitylenchus dipsaci enPhoma solanicola kan ernstige schade veroorzaken; bij zware aantasting was de opbrengstreductie meer dan 50%.  相似文献   

16.
Isolates of spinach downy mildew fungus, Peronospora farinosa f. sp. spinaciae, collected at seven sites in Japan from December 2013 to March 2016, were identified as belonging to races 8, 10, 12 and 13, and one was unauthorized. Races 10, 12, 13 and the unauthorized were first found in Japan.  相似文献   

17.
Samenvatting De vorming van een pterocarpan-fytoalexine werd waargenomen in tweeMelilotus spp. Het fytoalexine werd geïdentificeerd als 3-hydroxy-9 methoxypterocarpan (medicarpine, Fig. 1). De inductie vond slechts plaats onder invloed van zware metalen of bij een overgevoeligheidsreactie en ook dan nog in lage hoeveelheden.Aangezien de fungitoxiciteit van het aanwezige cumarine (in een biotoets op TLC) altijd veel groter was dan van het fytoalexine, werd geconcludeerd, dat medicarpine in dit geval geen grote rol kan spelen in het resistentiemechanisme van de onderzochteMelilotus soorten.  相似文献   

18.
Aureobasidium pullulans, Sporobolomyces roseus, andCryptococcus laurentii var.flavescens, added to the inoculum, reduced the superficial mycelial growth ofSeptoria nodorum and the infection of wheat leaves by 50% or more. The mycelial growth was affected similarly in vitro, on slides covered with water agar. The antagonistic effect on germination was slight. The concentration of the saprophytes on the leaves after inoculation was comparable to population densities occurring on field-grown wheat.Samenvatting Aureobasidium pullulans, Sporobolomyces roseus enCryptococcus laurentii var.flavescens toegevoegd aan een conidiënsuspensie vanSeptoria nodorum verminderden de oppervlakkige myceliumgroei vanSeptoria en de infectie, van de bladeren tot de helft of meer (Tabel 1). Het effect op de sporekieming was gering. In vitro, op zgn. agarglaasjes, werd de myceliumgroei op vergelijkbare wijze geremd (Tabel 2). De concentrative van de saprofyten na inoculatie kwam overeen met in het veld voorkomende populatiedichtheden (Tabel 3).  相似文献   

19.
Damage by mildew to winter wheat was studied in 11 field experiments in the Netherlands. Damage is described by the simple function: –0.013 (SE=0.003) kg are–1 per pustule-day of mildew per leaf, from second node stage to early dough at yield levels of 70 to 90 kg are–1, in diseasefree plots. No deviations from linearity at disease stresses from zero to two thousand pustuledays per leaf were observed. Years, cultivars or soil types did not affect the damage function significantly. The effects of mildew on some yield components were suggested.Mildew profiles in untreated plots could be described by the equation: CM=CLAb, in which CM and CLA are the cumulative pustule number and the cumulative leaf area, respectively, calculated both from top to bottom of the canopy, and totals standardized at unity. Estimates of the gradient parameter b aveaged 3.4 (SE=0.9). Observed differences in steepness of the profiles did not affect the damage function significantly.Samenvatting Opbrengstderving van wintertarwe door meeldauw werd bestudeerd in 11 veldproeven in Nederland. De schade bedroeg gemiddeld 0.013 (SE=0.003) kg are–1 per puistdag meeldauw per blad, vanaf het tweede-knoop stadium tot begin deegrijp bij opbrengstniveaus van 70 tot 90 kg are–1, in de blanco. Bij een ziektestress van 0 tot 2000 puistdagen meeldauw per blad werd geen afwijking van een rechtlijnig verband gevonden. De schaderelatie werd niet significant beïnvloed door de verschillende jaren, rassen of grondsoorten. Het effect van meeldauw op enkele opbrengstcomponenten werd aangetoond.Meeldauwprofielen in de onbehandelde veldjes konden worden beschreven met de vergelijking: CM=CLAb, waarin CM het cumulatieve aantal puistjes is en CLA het cumulatieve bladoppervlak, beide berekend van bovenin het bladerdek naar beneden, de totalen gestandaardiseerd op één. De gradiënt parameter b bedroeg gemiddeld 3.4 (SE=0.9). Waargenomen verschillen in steilte van de meeldauwprofielen beïnvloedde de schaderelatie niet aantoonbaar.  相似文献   

20.
The effect of the ectoparasitic nematodeTylenchorhynchus dubius on various processes that determine the growth of the grassLolium perenne was studied using dynamic simulation. An equation was formulated for the relation between nematode density in the rhizosphere and the cell penetration rate per nematode. Various hypotheses on the effect of cell penetration on plant growth processes were formulated and then introduced in a SUCROS-type growth model of the host. The plausibility of the hypotheses was tested by their ability to simulate experimental results with given population data.The simulations showed that it is unlikely that all cells penetrated byT. dubius will die. The effect ofT. dubius cannot be attributed to the nematodes' consumption of dry matter. Growth reduction may be attributed to the nematode negatively affecting the roots' permeability.Samenvatting Het effect van de ectoparasitaire nematodeTylenchorhynchus dubius op het grasLolium perenne werd bestudeerd met behulp van dynamische simulatie. Er werd een vergelijking opgesteld om de snelheid waarmee de nematode epidermiscellen op de wortels aanprikt te berekenen uit nematodendichtheid in de rhizosfeer. Er werd een aantal hypotheses geformuleerd voor de manier waarop de groeiprocessen in de plant door aanprikken van de cellen beïnvloed worden en deze werden ingebouwd in een op SUCROS gebaseerd groeimodel voor het gras. Door middel van berekeningen met het model werd nagegaan in hoeverre de hypotheses het effect van gegeven nematodenpopulaties op de plant zoals dat in proeven gevonden was konden verklaren.Uit de simulaties bleek dat het onwaarschijnlijk is dat alle doorT. dubius aangeprikte cellen dood gaan. Het effect vanT. dubius kan niet toegeschreven worden aan onttrekking van droge stof. De groeireductie kan wel toegeschreven worden aan een door de nematoden veroorzaakte verhoging van de wortelweerstand voor wateropname.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号