首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 31 毫秒
1.
Summary An analysis was made of a difference in colour development between saps from healthy and leaf roll virus (PLRV) infected potato plants, manifested in the diphenylamine reaction ofDische. The colour development was found to be caused by sugars. The differences in colour development were due to the sugar concentration which could be different in healthy and diseased leaves, and not to DNA in the latter. We could correlate the increases in sugar concentration with the severity of virus symptoms. The mechanical transmission of the PLRV, as suggested byBrandenburg (1962), could not be confirmed.Samenvatting Een verschil in kleur, dat tussen sap van gezonde en bladrolviruszieke aardappelplanten door de difenylmaine-reactie vanDische kan optreden, werd geanalyseerd. Het bleek dat de kleurontwikkeling werd veroorzaakt door suikers. De verschillen in kleur van de reactiemengsels waren te wijten aan het feit dat de suikerconcentratie in bladeren van zieke planten een hogere waarde kan bereiken dan in bladeren van gezonde planten en niet aan een hoger desoxyribonucleïnezuurgehalte in zieke bladeren. Er bleek een duidelijke correlatie te bestaan tussen de stijging van de suikerconcentratie en de sterkte van de bladrolsymptomen. De mechanische overdracht van het bladrolvirus, zoals die doorBrandenburg (1962) was gesuggereed, kon niet worden bevestigd.  相似文献   

2.
Potato leafroll virus (PLRV) was purified fromPhysalis floridana, applying freezing, low-speed centrifuging, ammonium sulphate precipitation, clarification with chloroform and butanol, ultracentrifuging and sucrose-gradient centrifuging. Three antisera with titers from 64 to 256 were prepared, one of them being sufficiently specific to be used in the enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA).With this test PLRV could be detected reliably in the foliage of secondarily infected, glasshouse-grown potato plants of six cultivars tested, and in sprouts of four or five of them. The results indicate that ELISA may be used successfully for routine testing of foliage of glasshouse-grown potato plants.Samenvatting Aardappelbladrol, veroorzaakt door het aardappelbladrolvirus (PLRV) is reeds meer dan een eeuw in Europa bekend en is in veel landen vermoedelijk nog steeds de ernstigste virusziekte van de aardappel. De bestrijding wordt ernstig bemoeilijkt door het ontbreken van een betrouwbare toetsmethode. De callosetoets heeft als routinetoets voor het aantonen van PLRV in knollen op beperkte schaal ingang gevonden, maar is niet 100% betrouwbaar.Sinds kort is voor virussen een zeer gevoelige serologische methode beschikbaar gekonen, de enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA). Hierbij wordt het virus in plantemateriaal aangetoond door middel van een enzymreactie, waarvan de kleuromslag met het blote oog of (bij voorkeur) met een fotometer wordt afgelezen. De uitslag van de fotometer (extinctie) is een aanduiding voor de aanwezigheid van het virus. De methode lijkt bruikbaar voor routinematige toepassing. Om de bruikbaarheid voor het aardappelbladrolvirus te onderzoeken werd dit virus gezuiverd, werden antisera bereid en werden loof en spruiten van bladrolvirusvrije en-zieke aardappels onderzocht.Bij de viruszuivering uitPhysalis floridana, werd gebruik gemaakt van bevriezing, precipitatie door middel van ammoniumsulfaat, klaring met chloroform en butanol, centrifugering bij laag en hoog toerental en suikergradiëntcentrifugering. Met de viruspreparaten werden drie konijnen geïnjiceerd. De verkregen antisera bereikten titers van 64 tot 256 in de micro-precipitatietoets (Tabel 2). Eén hierven (B) was voldoende specifiek om in ELISA gebruikt te worden.Toetsingen werden uitgevoerd met blad van in een kas opgekweekte bladrolvrije en secundair geïnfecteerde aardappelplanten en met in het donker gekweekte spruiten. Tabel 1 geeft een overzicht van de getoetste rassen, de aantallen knollen, die ter kieming waren weggelegd en waarvan telkens één oog in de kas werd uitgeplant, en van de virussen waarmee ze geïnfecteerd waren. De resultaten van de toetsingen, weergegeven in de Tabellen 3 en 4, laten zien, dat het bladrolvirus betrouwbaar kan worden aangetoond in het blad van alle zes cultivars, maar in de spruiten van slechts vier of vijf, nl. Bintje, Element, Ostara, Resy en mogelijk Désirée. ELISA kan derhalve goed worden gebruikt voor het aantonen van het bladrolvirus in blad van secundair geïnfecteerde kasplanten. Of dit ook geldt voor veldplanten moet nog worden onderzocht.ELISA zal voor de Nederlandse pootgoedteelt het meest waardevol zijn wanneer met deze toets het virus in vers gerooide, slapende knollen kan worden aangetoond (nacontrole). Helaas waren zulke knollen niet beschikbaar toen we onze proeven met blad en spruiten uitvoerden.  相似文献   

3.
Summary Storage of antisera against plant viruses and leaf material from virus infected plants is simplified by application of freeze-drying. Dehydrated plant material is of great value for the removal of virus inhibiting substances by organic solvents. Several plant viruses are unaffected by this drying procedure.
Met een samenvatting: Enkele toepassingen van het drogen door sublimatie bij het virologische onderzoek
Samenvatting Biologische stoffen kunnen na drogen door sublimatie, zonder verlies aan activiteit, op eenvoudige wijze lange tijd bewaard worden. Goede resultaten werden geboekt bij het bewaren van verzadigde antisera tegen de volgende plantevirussen: X-virus, Y-virus, M-virus,Cucumis virus 1 st. Chr., tomaataspermyvirus, narcissemozaïekvirus, narcissegrijsvirus,Phaseolus virus 2, irisvirus en hyacintevirus. In tabel 1 wordt de invloed van enkele bewaartemperaturen en gassen op de serologische activiteit weergegeven. Uit deze resultaten blijkt een nadelige invloed van hogere bewaartemperaturen op de hoeveelheid antibodies. Vooral voor het diagnostische onderzoek is dit van groot belang.Ook voor het conserveren van bladmateriaal, al dan niet geïnfecteerd met plantevirus, opent deze methode belangrijke perspectieven. Niet alleen de antigeniteit maar ook het infectievermogen van Y-virus, ratelvirus enCucumis virus 1 st. Chr. uit gedroogd tabaksblad blijkt na 9 maanden bewaren bij 7 °C nog grotendeels aanwezig te zijn. Bij deze experimenten werd While Burley tabak geïnfecteerd met een suspensie die verkregen wordt door gedroogd blad fijn te wrijven met 9 delen fosfaatbuffer pH 7,0. Nader onderzoek zal moeten leren in hoeverre het infectievermogen ook kwantitatief onaangetast blijft.Gedroogd materiaal is van belang voor het verwijderen van verbindingen die remmend werken op eigenschappen van een virus.Vaughan (1956) gebruikte extractie met alcohol voor de verwijdering van tanninen, terwijlRozendaal & van Slogteren (1958) bij de zuivering van S- en M-virus voor antiserumbereiding een extractie met chloroform, aceton en ether toepasten. Deze methode bleek ook goede resultaten op te leveren bij de bereiding van antisera tegen: X-virus, Y-virus, narcissemozaïek en narcissegrijsvirus, hyacintevirus, irisvirus,Cucumis virus 1 st. Chr. en tomaataspermyvirus.
  相似文献   

4.
Samenvatting Een aantal isolaten van het gerstegeelmozaïekvirus, afkomstig van verschillende plaatsen in Engeland, werden met elkaar vergeleken. Uit de resultaten, verkregen met ELISA, goudmerking en mechanische overdracht, kan worden geconcludeerd, dat tenminste twee stammen van het virus in Engeland voorkomen. Deze stammen zijn, wat betreft de wijze van overdracht en de serologische eigenschappen, gelijk aan die welke in de Duitse Bondsrepubliek zijn beschreven.  相似文献   

5.
Samenvatting Phyllobius urticae de Geer is in Kennemerland zeer schadelijk, daar de larven, tezamen met de larven vanOthiorrhynchus sulcatus L., de gegroefde lapsnuittor, of alleen, de wortels der aardbeien aanvreten, waardoor geheele plekken, ja zelfs geheele akkers af kunnen sterven. De volwassen kevers eten gaten uit de randen der bladen. Ze komen talrijk voor op brandnetels. Het uitroeien van deze in de omgeving der aardbeien verdient daarom sterke aanbeveling. Nagegaan zal moeten worden, in hoeverre de kevers uitgeroeid zullen kunnen worden door de aangetaste akkers niet op te ruimen, alvorens de periode van ei-afzetting is beëindigd. Hiermee zal waarschijnlijk het opjagen der kevers naar de naburige akkers voorkomen kunnen worden. Daarnaast zal, vooral daar de akkers in deze streek dicht opeen liggen en dus de kans van onderlinge besmetting zeer groot is, het vernietigen der kevers met bestrijdingsmiddelen noodig blijven. Derris en pyrethrum beide bleken werkzaamheid in dit opzicht te bezitten.  相似文献   

6.
Samenvatting De tegenstrijdige meningen, die bestaan over de vraag of de koolzaadga Imug (Dasyneura brassicae Winn.) voor zijn ei-afzetting is aangewezen op beschadigde hauwen, gaven aanleiding dit punt nader te onderzoeken. Uit infectieproeven, waarbij de galmug òf planten met uitsluitend gave òf planten met beschadigde hauwen kreeg aangeboden om zijn eieren te leggen, bleek, dat deze eieren uitsluitend in de van te voren beschadigde hauwen werden gevonden. Ook waarnemingen over het gedrag van de mug in het veld ondersteunden de opvatting, dat de eieren uitsluitend door reeds bestaande boorgaten in de hauw worden afgezet. De koolzaadsnuitkever (Ceuthorrhynchus assimilis Payk.) zal ongetwijfeld de belangrijkste veroorzaker van deze beschadigingen zijn. De bestrijding van de kever zal in de regel niet in staat zijn het aantal beschadigde hauwen zo sterk te verminderen, dat de eerste galmugvlucht geen gelegenheid tot ei-afzetting meer heeft. Door de vermindering van het aantal keverlarven als gevolg van de effectieve keverbestrijding, kan een vermindering van het a antal uitkruipgaten der larven bereikt worden, die wèl belangrijk is, daar de tweede galmugvlucht voor ei-afzetting vooral op deze gaten is aangewezen.
On the relation between the infestation by the cabbage seed pod midge, Dasyneura brassicaeWinn. and the seed pod weevil, Ceuthorrhynchus assimilisPayk
Summary The controversy of whether or not the cabbage seed pod midge (Dasyneura brassicae Winn.) uses only damaged pods for depositing its eggs was reason for further investigation. Experiments with potplants were started. Midges were caged on colza-plants which had only undamaged pods as well as on plants which had pods artificially damaged by prickling with a needle. Eggs were only found in the damaged pods. The behaviour of the midge in the field, when it is intending to oviposite, also shows its need for damaged places as the midges were observed continuously walking on the pods, trying with their ovitubus to find a hole in the wall of the pod. The cabbage seed pod weevil (Ceuthorrhynchus assimilis Payk.) is undoubtedly the chief contributor to the number of damaged pods. Economic control of this weevil will only have a limited indirect effect on infestation by the first midge flight. However as it reduces the number of pods with weevil larvae, it reduces the number of exit holes in the pods. These exit holes are especially used by the second midge flight which therefore is controlled indirectly to some extent.


Destijds werkzaam bij het Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek (I.P.O.) te Wageningen; thans werkzaam bij het Laboratorium voor Entomologie van de Landbouwhogeschool te Wageningen.  相似文献   

7.
Conclusie Overzien we de huidige kennis van deze ziekte in vergelijking met hetgeenBanga in 1938 er over kon vermelden dan blijkt dat we nog niet veel verder zijn gekomen wat betreft de oorzaak.Het is nog niet mogelijk een onderstelling omtrent de oorzaak te maken. Er schijnt een verband met de snelheid van de stofwisseling te bestaan en ook met de watervoorziening van de appel. Voorts heeft de omzetting zetmeel-suiker er (iets) mee te maken.Het eenige houvast en aangrijpingspunt voor nader onderzoek is de mogelijkheid om de stip kunstmatig te verwekken. Dit lukte ook zonder eenige chemische behandeling, zooalsWortmann uitvoerde, in het laboratorium te Wilhelminadorp. Langs de weg der beïnvloeding van het optreden zal nu getracht worden de aard van de stipziekte te bestudeeren. Hierbij zullen zuurstofgehalte van de lucht, vochtigheid en temperatuur gevariëerd worden om de invloed van veranderingen in de ademhaling en de verdamping na te gaan.Mochten er onder de lezers personen zijn wier ervaringen niet overeenstemmen met het bovenstaande, dan houdt de schrijver zich gaarne aanbevolen voor inlichtingen.  相似文献   

8.
Samenvatting Van de in Nederland bij komkommer optredende virusziekten worden het ziektebeeld en de belangrijkste eigenschappen beschreven.Aantasting door komkommervirus 1 vindt voornamelijk plaats bij een nateelt van komkommers. Het virus wordt overgebracht door de groene katoenbladluis (Aphis gossypii Glover) bij het opkweken en tijdens de teelt. De komkommerplanten hebben hiervan ernstiger te lijden naarmate de temperatuur gedurende de incubatieperiode lager is. De planten kunnen dan verwelken en afsterven.Bij de teelt onder glas wordt komkommervirus 2 verreweg het meest aangetroffen. Vers komkommerzaad is een belangrijke infectiebron. Tijdens de bewaring van het zaad loopt het infectievermogen snel achteruit. Toch kan een deel van het op het zaad aanwezige virus gedurende meer dan een half jaar zijn activiteit behouden. De in Nederland veel gebruikte onderstamCucurbita jicifolia kan worden beschouwd als een carriër voor dit virus. Bij het enten kan het virus gemakkelijk worden overgebracht, ook met behulp van besmet sap, dat op het hierbij gebruikte mes is achtergebleven. Er zijn aanwijzingen, dat het virus in de grond kan overblijven.Het optreden van komkommervirus 2 A is veel minder algemeen, hoewel het ziektebeeld veel ernstiger is. De eigenschappen stemmen overeen met die van komkommervirus 2.Het komkommernecrosevirus kan grote schade te weeg brengen aan de teelt, doordat de vruchten van de aangetaste planten onverkoopbaar zijn en de planten soms geheel afsterven. De inactiveringstemperatuur van dit virus bedraagt ruim 80°C gedurende 10 minuten. Een groot aantal waardplanten reageert met plaatselijke necrose op de geïnoculeerde bladeren. Een enkele maal kan tijdelijk een systemisch beeld worden waargenomen, zo b.v. opNicotiana tabacum var. White Burley. In de grond behoudt het virus zijn infectievermogen minstens een half jaar. Aantasting vindt van de grond uit plaats. Zij wordt bevorderd door een lage temperatuur van bodem en lucht. Tijdens een periode van warm, zonnig weer kan algeheel herstel plaats vinden. OpCucurbita ficifolia geënte planten zijn veel minder gevoelig en herstellen gemakkelijker.Summary The symptoms and the properties of the virus diseases occurring on cucumber in Holland, are described in this article. Cucumis virus 1 occurs mainly on cucumbers grown in autumn. It is transmitted byAphis gossypii Glover, both during the propagation period and during the remainder of the season. Cucumber plants suffer most when the temperature during the incubation period is low. The plants may then wilt and die. Cucumis virus 2 is found very frequently in cucumber growing under glass. Freshly harvested seed is an important source of infection. Although the percentage of infection diminishes fairly rapidly with time, the virus in the seeds may retain its activity for more than half a year.Cucurbita ficifolia, used in Holland on a large scale as a root stock for cucumber, is a carrier ofCucumis virus 2. The virus is transmitted very easily during grafting, as well as by cultural measures such as pruning etc. There are indications, also, that the virus may survive in the soil. Cucumis virus 2 A occurs very rarely. The symptoms it causes are more severe than those caused byCucumis virus 2. Its physical properties are the same as those ofCucumis virus 2.Cucumber necrosis virus is the most serious of the viruses affecting cucumber, as the fruits may be badly damaged and the plants sometimes die. This virus is inactivated for the most part by exposure to a temperature of 80°C for 10 minutes. A large number of host plants react with local necrosis on the inoculated leaves. In a few cases systemic symptoms were observed temporarily, e.g. onNicotiana tabacum var. White Burley. In the soil this virus can survive for more than half a year. Infection of the plants takes place from the soil. The disease is favoured by low soil- and air-temperatures. During a period of warm sunny weather complete recovery is possible. Plants grafted onCucurbita ficifolia are less susceptible to an attack of cucumber necrosis virus and if infected frequently recover.  相似文献   

9.
Summary Rattle virus can be present in the soil at great depth. In one of the experiments it was possible to detect the virus in a soil sample taken at 80–100 cm below the surface. In the experiments with field soils, infection occurred only in the presence of the vector, the nematode speciesTrichodorus pachydermus.After a starvation period of 36 days the nematodes were still capable of transmitting the virus to healthy tobacco plants. Thus the virus may retain its activity for a considerable length of time within the vector. The virus is also transmitted to potato plants by the nematodes.The presence of nematodes is not always essential in the transmission of rattle virus. When an infected and a healthy tobacco plant were put in one pot containing sterilized soil, the above ground portions of the two plants being kept separate, the virus could be detected in the healthy plant after some time. It is not yet known whether this mode of transmission requires a fusion of the roots of the two plants.Samenvatting De grootste diepte, waarop het ratelvirus nog in de grond aanwezig kan zijn, wordt bepaald door de bodemgesteldheid ter plaatse. In één van de proeven kon het virus nog worden aangetoond in een grondmonster, afkomstig van de laag 80–100 cm beneden maaiveld (tabel 1). In een tweede proef met monsters van een geheel andere type grond was het virus tot 50 cm diepte aanwezig (tabel 2). Infectie van planten in grondmonsters van verschillende diepte trad bij deze proef alleen op indien de overbrenger, de alltjessoortTrichodorus pachydermus, aanwezig was.De aaltjes waren na een hongerperiode van 36 dagen nog zeer goed in staat het virus over te brengen naar gezonde tabaksplanten (tabel 3). Dit maakt het waarschijnlijk, dat ze hiertoe ook in staat zijn na een hongerperiode van langere duur.De wortels van gezonde aardappelplanten var. Sientje werden met ratelvirus geïnfecteerd door aaltjes, afkomstig uit grondmonsters van een perceel waar veel stengelbont bij aardappelen optrad.Niet altijd zijn aaltjes nodig voor overdracht van ratelvirus. Wanneer een ratelviruszieke en een gezonde tabaksplant samen in een pot met gesteriliseerde grond werden geplaatst waarbij de bovengrondse delen van elkaar gescheiden werden gehouden, kon het virus enige tijd later in de gezonde plant worden aangetoond (tabel 4). Daarentegen trad geen infectie van een gezonde tabaksplant op als deze tezamen met een ratelzieke plant op watercultuur werd gekweekt (tabel 4). De mogelijkheid bestaat dus, dat het virus overgaat van een wortel van een zieke plant naar die van een gezonde als deze in de grond contact met elkaar maken. Of hiervoor vergroeiingen van wortels van beide planten nodig zijn is niet bekend.  相似文献   

10.
Present conditions of high inputs and narrow rotations render the importance of vesicular-arbuscular mycorrhiza (VAM) in arable farming in the Netherlands rather low. Changes expected in the near future under the influence of economic pressures and environmental problems may change this situation. This is discussed in the light of some such expected changes in Dutch arable farming.De huidige Nederlandse akkerbouw is zeer intensief. Ze heeft in het algemeen een nauwe rotatie met slechts enkele gewassen (aardappelen, granen en suikerbieten) en een ruime toepassing van kunstmest en bestrijdingsmiddelen. Het is te verwachten dat er onder invloed van toenemende problemen met het milieu, afnemende bodemproduktiviteit en lagere prijzen voor nu geteelde gewassen ten gevolge van overschotten een tendens zal zijn in de richting van een meer geïntegreerde landbouw. In de bestaande akkerbouw werken zowel hoge kunstmestgiften (met name N en P) en bestrijdingsmiddelen negatief op VAM-vorming. Naarmate het gebruik van kunstmest en bestrijdingsmiddelen in de nabije toekomst wellicht zal verminderen, kan worden verwacht dat zowel de aanwezigheid als het belang van VAM in de nederlandse landbouw zal toenemen. Het laatste zal vooral het geval zijn indien de vruchtwisseling wordt verruimd met de teelt van andere gewassen (zoals vlinderbloemigen) met een hogere VAM-afhankelijkheid dan die van het huidige gewasassortiment. Het zou zeer verstandig zijn zich reeds nu te beraden over vormen van bedrijfsvoering die VAM zoveel mogelijk stimuleren en daardoor meer profijt trekken van de door deze symbiose geboden voordelen.  相似文献   

11.
Summary The blueing of tulip bulbs is a physiological disease resembling in some ways physiological diseases of other plants. Recent experiments indicate that sunlight influences blueing. By shading the plants the extent of the disease was considerably reduced or even eliminated. The influence of light was found to apply only during a certain period of the season, the most susceptible period being in the last week of April and the first two weeks of May.A hypothesis has been developed concerning the origin of the necrotic spots in the bulb, which may also hold good for toppling of tulips. It is assumed that cell sap, possibly together with sugars, are excreted from the cell into the intercellular spaces of the parenchymatous tissue, thus bringing about a necrosis.Samevatting Het blauwgroeien van tulpebollen is een fysiologische ziekte, die in bepaalde opzichten overeenkomst vertoont met fysiologische ziekten bij andere gewassen.Nadat vroeger werd aangetoond, dat er een duidelijke correlatie bestaat tussen de bolgrootte en het percentage zieke bollen en dat de groei van de bol waarschijnlijk verband houdt met de ziekte (fig. 4), is door recente veldproeven duidelijk geworden dat het zonlicht of de straling een grote invloed op het blauwgroeien heeft. De verspreiding van de zieke bollen in de bedden op het veld is niet willekeurig. Er is een duidelijk randeffect waar te nemen, d.w.z. dat de bollen in de regels aan de padkant verhoudingsgewijs een groter aantal zieke bollen hebben dan de bollen in de regels midden in de bedden (zie fig. 1–3). Dit randeffect werd in hoofdzaak toegeschreven aan de werking van het zonlicht. Door het gewas te beschaduwen met een scherm van plastic horregaas (lichtabsorptie ongeveer 50%) of van jute doek (lichtabsorptie ongeveer 75%) kon de ziekte sterk worden verminderd of zelfs geheel worden geëlimineerd. Door periodiek te schermen kon in veldproeven een bij uitstek gevoelige periode, wat de lichtinvloed betreft, worden aangetoond. Deze periode viel ongeveer in de laatste week van april en in de eerste twee weken van mei (fig. 3). Het afschermen van het gewas tijdens de gevoelige periode zou met het oop op de ziekte het bruikbare deel van de geoogste bollen aanzienlijk vergroten (fig. 6). Het bolgewicht wordt door deze periodieke afscherming slechts matig ongunstig beïnvloed. Of deze maatregel met het oog op de kosten ook economisch verantwoord is, valt te betwijfelen.Behalve het feit dat het licht effect zal hebben op de groei en de grootte van de bol en daarmede het ziektepercentage zal beïnvloeden, kon worden aangetoond dat het licht of de straling een zeer specifieke werking op de ziekte heeft (zie fig. 5). Welke werking het zonlicht of de straling heeft, is niet geanalyseerd. In de discussie zijn over het ontstaan van de necrotische plekken inde bol suggesties gedaan, die echter bij gebrek aan nadere gegevens een speculatief karakter dragen. Als basis voor verder onderzoek wordt aangenomen, dat analoog aan wat zich bij het kiepen van tulpen voordoet, een excretie van vloeistof celinhoud) in de intercellulaire ruimten van het parenchymweefsel plaats heeft, die een necrose zou veroorzaken.  相似文献   

12.
A number of 75 species belonging to 18 families were tested for their susceptibility and sensitivity to the sharka virus of plum using sap from infectedNicotiana clevelandii leaves; 27 species out of 6 families were found to be new hosts. OnlyRanunculus arvensis may serve as a new test plant. Common weeds and garden plants were among the newly found host plants.Lamium amplexicaule andZinnia elegans became systemically infected. In the glasshouse the virus was transmitted byMyzus persicae from peach seedlings toL. amplexicaule and vice versa. If transmitted in the field as easily as in the glasshouse, elimination of the virus might be very difficult.Samenvatting Uit 18 families werden 75 plantesoorten getoetst op hun vatbaarheid en gevoeligheid voor het sharka-virus van de pruim. De planten werden geïnoculeerd met het sap van geïnfecteerde topbladeren vanNicotiana clevelandii; 27 soorten uit 6 families bleken vatbaar voor het virus. AlleenRanunculus arvensis is wellicht een bruikbare toetsplant. Onder de pas gevonden waardplanten van het sharka-virus bevinden zich ook enkele algemeen voorkomende onkruiden en tuinplanten.Lamium amplexicaule enZinnia elegans werden systemisch door het virus geïnfecteerd. In de kas kon het virus met behulp vanMyzus persicae worden overgebracht van perzikzaailingen naarL. amplexicaule en omgekeerd. Indien de overdracht in de natuur even gemakkelijk verloopt als in de kas, dan kan dit het uitroeien van het sharka-virus in besmette gebieden ernstig bemoeilijken.  相似文献   

13.
Polymyxa betae, the vector of beet necrotic yellow vein virus (BNYVV), (the causal agent of rhizomania of sugar-beet), forms cystosores which are very persistent and might be dispersed by soil, beet seeds, plant material and stable manure. Research has been carried out into the risk of dissemination; relative importance was not determined. Inoculation with diseased soil in a field caused rhizomania in sugar-beets within one year. This implies that even small amounts of soil adhering to plant roots constitute a potential danger. Direct transmission of BNYVV by sugar-beet seeds could not be demonstrated, but, after processing and cleaning seed lots originating from infested fields, the seed waste proved to be contaminated. Cystosores ofP. betae and, to a lesser extent, BNYVV could pass through the intestine of sheep in fodder experiments carried out with heavily infested sugar-beet tails.Samenvatting De vector van het bieterhizomanievirus,Polymyxa betae, vormt zeer persistente ruststructuren (cystosoren) die verspreid worden met grond, bietezaad, plantmateriaal en stalmest.Onderzoek is uitgevoerd naar de risico's van verspreiding, maar door het ontbreken van kwantitatieve methoden kon de relatieve belangrijkheid niet worden vastgesteld.Wanneer een gezond perceel werd besmet met geïnfecteerde grond (20 ng dm–3 op bouwvoor), werd binnen één jaar aantasting door rhizomanie waargenomen. Dit wijst erop dat geringe hoeveelheden grond, die meekomen met wortelmateriaal van plantgoed, een potentieel gevaar vormen.Directe overdracht van het bieterhizomanievirus door bietezaad kon niet worden aangetoond, maar na het schonen en bewerken van zaadpartijen afkomstig van zieke percelen bleek dat schoningsafval en in het bijzonder de grondfractie daarvan, wel was besmet.Cystosoren vanP. betae en in mindere mate het bieterhizomanievirus konden het maag-darmkanaal van schapen passeren, hetgeen werd aangetoond in enkele voederproeven, uitgevoerd met zwaar besmette suikerbietestaartjes.  相似文献   

14.
Samenvatting In Nickerie, het belangrijkste rijstproducerende gebied van Suriname komt het grasEchinochloa colonum (L.)Link talrijk voor, zowel in de rijstvelden als op de dijken daar rondom heen. Nagenoeg alle planten van dit gras blijken verschijnselen te vertonen, die sterk overeenkomen met de symptomen bij rijstplanten, aangetast door het hoja blanca virus. Ondanks deze verschijnselen op de grasplanten vertonen op vele plaatsen de in de naaste omgeving groeiende rijstplanten geen afwijkingen. Hiervoor zijn twee verklaringen mogelijk, nl. 1. het virus vanEchinochloa is niet identiek met het hoja blanca virus van rijst, of 2. de overdracht van het hoja blanca virus van gras op gras wordt door een andere vector tot stand gebracht van de overdracht van gras op rijst of van rijst op rijst. De eerste verklaring wordt gesteund door het feit dat in de omgeving van Paramaribo de symptomen van hoja blanca nog niet in de rijstvelden konden worden gevonden, ofschoon daar wel afwijkendeEchinochloa-planten voorkomen.In juni 1959 werd de delphacideSogata cubana Crawford in Nickerie op zieke grasplanten waargenomen.Sogata oryzicola Muir werd daarentegen zelden gevangen op de in de omgeving groeiende rijst. Met exemplaren vanS. cubana. opgekweekt op ziekeEchinochloa-planten, konden gemakkelijk gezonde zaailingen van dit gras worden besmet. Zo werden in een proef alle vijfEchinochloa-planten ziek, waar 20 van dergelijke insekten op waren geplaatst. In een tweede proef werden drie exemplaren vanS. cubana, afkomstig van zieke planten, op twee Echinochloa-plantjes gezet; negen dagen later vertoonde een dezer planten de symptomen van de virusziekte. In een derde proef vermocht zelfs een exemplaar vanS. cubana een van de vijfEchinochloa-zaailingen te infecteren. S. cubana, opgekweekt op een ziekeE. colonum-plant was echter niet in staat jonge rijstplantjes te infecteren. Echinochloa-plantjes waarop exemplaren vanS. cubana zogen, die op het grasLeptochloa scabra Nees waren opgekweekt, gingen geen afwijkingen vertonen. Dit maakt het onwaarschijnlijk dat bijEchinochloa de op hoja blanca gelijkende symptomen een gevolg zouden zijn van een intoxicatie door het zuigen der insekten.  相似文献   

15.
Samenvatting In dit onderzoek werden de concentraties van organische zuren in gezonde en in even oude, met virus geïnfecteerde planten vergeleken. Deze proefplanten warenPhysalis floridana, Nicotiana tabacum var. White Burley enLycopersicum esculentum var. Ailsa Gray. Partijen van 40 of 60 planten werden mechanisch geïnoculeerd, respectievelijk met X-virus, Y-virus, tabaksmozaïekvirus en een virus, dat rozetziektesymptomen op de kers veroorzaakt. Bovendien werd bladrolvirus, overgebracht doorMyzus persicae, bijPhysalis en tomaat in het onderzoek betrokken.Zowel op de dag van de inoculatie als 7, 14 en 21 dagen later werden 20 gezonde planten en 20 exemplaren van elke genoemde partij geoogst. Elk monster werd met water geëxtraheerd. Na zuivering van het extract door een sterke kationwisselaar Imac C 12 en concentratie in vacuo werden de organische zuren met behulp van silicagelzuilen en mengsels van chloroform en n-butanol als solvents kwantitatief bepaald. Twee dimensionale papierchromatografie maakte verificatie van de identificatie van de in de extracten voorkomende zuren mogelijk.Behoudens een enkele uitzondering werd in het algemeen gevonden, dat de zieke planten hogere zuurgehalten bezitten dan de gezonde. Het wordt waarschijnlijk geacht, dat door de virusinfectie het evenwicht tussen de fotosynthese, de ademhaling en de eiwitsynthese zodanig verschuift, dat het gehalte van de organische zuren, speciaal dat van appel- en citroenzuur, verhoogd wordt.Summary A number of publications, concerning special aspects of the relationship between virus synthesis and the metabolism of organic acids, showed a reciprocal influence. However a more general investigation into the influence of the virus infection on the changes in organic acids seemed necessary.In the present paper the concentrations of organic acids in healthy plants and in those of the same age, infected with virus, are compared. For this purpose plants ofPhysalis floridana, Nicotiana tabacum var. White Burley andLycopersicum esculentum var. Ailsa Gray were used. Groups of 40 or 60 plants were inoculated with potato virus X, potato virus Y, tobacco mosaic virus and a virus, causing symptoms of rozet ziekte in cherry respectively. The potato leaf roll virus, transmitted byMyzus persicae, was used withPhysalis and tomato.On the day of inoculation as well as 7, 14 and 21 days later 20 healthy plants and 20 specimen of each group, above mentioned, were harvested. These samples were boiled for five minutes in an amount of water of twice the fresh weight. After mixing, each suspension obtained was subjected to 10,000 atm. in a hydraulic press, the sap then centrifuged (8000 r.p.m. during 10 min.) and the residue washed once. The combined supernatants were percolated through a strong cation-exchanger Imac C 12 (columns of 30×1.2 cm). The effluent contained the organic acids and the carbohydrates. Further purification appeared not to be necessary. The solution was concentrated in vacuo at 40–50°C and dried in a warm stream of air.The organic acids in the dried preparations were analyzed according to the method ofBulen, Varner & Burrell (1952) on silicagel columns of 4 grams, the preparation of which is described byNijkamp (1954). AsBulen et al. worked with columns of 8 grams, we used proportional amounts of solvent mixtures of chloroform and n-butanol, recommended in their publications. After placing the column on a fraction collector, the fractions were titrated against 0.01 n NaOH, using bromothymolblue as an indicator.Although each organic acid leaves the column at a definite fraction-number we verified the identifications of the acids by means of paper chromatography (Wolfgang, 1957) on Ederol-202 filter paper. A mixture of 80 volumes of 96% ethanol, 4 vol. of ammonia and 16 vol. of water as the first solvent and a mixture of 77 vol. of n-butanol, 12 vol. of formic acid and 11 vol. of water as the second solvent were used. After dipping the paper in a mixture of 16 ml aniline, 5 g glucose, 30 ml 96% ethanol and 470 ml light petroleum (b.p. 40–60°C) and heating for 15 min. at 120°C the acids became visible as brown spots on a white background. Especially oxalic, malic and citric acids were demonstrated on the papers.In general the tables show that during the development of the plants the content of organic acids, particularly of the oxalic, malic and citric acids, is lower in normal plants than in diseased ones. ThePhysalis plants, infected with the viruses X and Y and the tomatoes, inoculated with leaf roll virus and virus X are an exception to this. Their contents of organic acids being the same during the first week after the virus-inoculation as those of normal plants. The higher concentrations of the acids in tobacco could be shown very clearly already one week after the infection, whereas the symptoms were not yet visible. The same occurs in the case of tomatoes infected with virus Y, tobacco mosaic virus and the cherry virus.Investigations by several authors have shown an increased respiration activity and a decrease in photosynthesis. It is assumed that the substrate for the synthesis of organic acids will be present at a lower rate. As the synthesis of proteins would be decreased, a higher content of organic acids would result.  相似文献   

16.
Resumé en Conclusies De proefveldresultaten in Zeeland over 1935 en 1936 geven o.i. duidelijk aan, dat er een verband bestaat tusschen het voorkomen van kwade harten en het in onvoldoende mate aanwezig zijn van mangaan in den bodem.Deze conclusie kan mede gebaseerd zijn op de proeven van DrLöhnis, DrPethybridge en IrKoopman, terwijl het verkregen resultaat met de dubbele hoeveelheid MnSO4 ook een goede aanwijzing geeft, dat hier inderdaad gesproken moet worden van Mn-gebrek.(Uit een afschrift van een artikel van IrC. Koopman, ons welwillend toegezonden, blijkt, dat ook daar in 1936 goede resultaten met MnSO4 zijn verkregen).Uiteraard gaat het probleem zich daardoor bewegen in de richting van de bemestingsleer.In de tweede plaats is in 1935 nogmaals bevestigd, hetgeen ook in onze onderzoekingen in 1934 reeds tot uiting was gekomen, dat de schokkerrassen niet alle even gevoelig zijn voor kwade harten. Zelka is het minst gevoelig, daarna volgt Mansholts, terwijl Jumboka zeer gevoelig is.De genomen rijenafstandsproef heeft in 1935 geen resultaten opgeleverd.De resultaten van de proeven met het toedienen van MnSO4 op twee verschillende tijdstippen hebben duidelijk doen zien dat de  相似文献   

17.
A modified procedure for the purification of TSWV is described which consists of differential centrifugation, treatment with antiserum against sap from healthyN. rustica and density-gradient centrifugation in sucrose gradients. Centrifugation in the zonal-rotor proved efficient for processing large amounts of infected leaves.Antisera to purified TSWV were produced in rabbits. These sera reacted with healthyN. rustica sap. This reaction could be abolished by absorption with either healthyN. rustica sap or polysaccharides purified fromN. rustica. Unabsorbed sera reacted with the major TSWV structural proteins following their electrophoretic separation in polyacrylamide-gels. The positions of the precipitin lines corresponded with those of the structural proteins visualized by staining. The intensity of these lines was greatly diminished after absorption of the antisera with either healthyN. rustica sap or polysaccharides. It was concluded that the reaction of TSWV antiserum with the structural proteins is partly due to host-derived polysaccharides covalently bound to the virus proteins.Samenvatting Het bronsvlekkenvirus van de tomaat (TSWV) werd gezuiverd met een procedure die bestond uit een cyclus van differentiële centrifugering, behandeling van de virus-suspensie met antiserum tegen bestanddelen van gezonde planten (N. rustica) en dichtheidsgradiëntcentrifugering (Fig. 1 en Fig. 3). De zone rotor kon worden gebruikt wanneer grote hoeveelheden bladmateriaal werden gebruikt (Fig. 2).Twee antisera, die elk een verschillende activiteit tegen TSWV (Tabel 1, Fig. 4) hadden, werden bereid. Deze sera reageerden ook met sap en polysacchariden uitN. rustica (Fig. 6). Door verzadiging met polysacchariden werd de reactie tegen TSWV aanmerkelijk verzwakt. Analyse van de eiwitbandjes die na polyacrylamidegel-elektroforese waren gevormd, toonde aan dat de activiteit van de sera tegen de eiwitcomponenten van TSWV was gericht (Fig. 5) en dat deze activiteit na verzadiging met polysacchariden zwakker was. Uit deze reacties kan geconcludeerd worden dat polysacchariden van de waardplant aan de structurele eiwitten van TSWV zijn gebonden. Niet geabsorbeerd antiserum geeft met TSWV drie precipitatielijnen (Fig. 4), maar na absorptie met compleet virus trad nog slechts één precipitatielijntje op (Fig. 7). Mogelijk wordt dit lijntje gevormd door het nucleocapside-eiwit dat door de dissociatie van het virus vrij komt. Sera die tegen normale bestanddelen vanN. rustica zijn bereid, vormen geen zichtbare reactie met compleet virus; wel wordt er een lijntje gevormd indien het virus met guanidine-HCl wordt gedissociëerd (Fig. 8). Deze waarneming kan verklaren dat deze antisera kunnen worden gebruikt bij de zuivering van TSWV ondanks het feit dat dit virus polysacchariden uit de waardplant draagt.  相似文献   

18.
Everywhere there is a rapidly growing awareness of the impact of plant viruses on crop production and an increasing interest in their study and control.Applied research on plant viruses completely differs from that on pathogenic organisms because of the exceptional nature of viruses. Cornerstone of methods of control and of all investigations isidentification of the viruses, i.e. characterization and recognition and final diagnosis of the diseases observed in the field. Because of all the complicated techniques and of the resulting frequent discovery, of new viruses, both aspects fall in the domain of the research laboratory. Virus identification as well asecology andcontrol require the close collaboration of specialists. This division of labour is essential because of the rapid development in research technology and the continuous increase in scientific information.Besides the growers, many public and government agencies are involved in indirectly controlling virus diseases. Research to improve control and to provide continuous support to an ever changing crop husbandry is a public task.Organizational structure of applied virus research has to guarantee a continuous virological assistance of crop cultivation in view of the incessant, threat of international spread of viruses and the continuous agro-ecological changes. As a consequence of research specialization, per country or area a unit of applied plant virus research is needed. Within such units specialists have to collaborate. The tasks of such centres are described. Emphasis should be on the implementation of disease control in crops.Samenvatting Overal ter wereld wordt men zich steeds meer bewust van de nadelige invloed van virussen op groei en opbrengst van gewassen en is er sprake van een toenemende belangstelling voor onderzoek over en bestrijding van plantevirussen en-virusziekten.Het toegepaste onderzoek over virussen (Tabel 1) verschilt geheel van dat over pathogene organismen door de uitzonderlijke aard van virussen als ziekteverwekkers (Fig. 1). Hoeksteen van de bestrijding en van alle onderzoek is deidentificatie van de onderhavige virussen, d.w.z. de onderscheiding of karakterisering (Tabel 2) en de herkenning van de virussen als basis van de diagnostiek van de virusziekten (Tabel 3). Vanwege de vele bij dit onderzoek betrokken gecompliceerde technieken, en het feit dat diagnostiek van virusziekten vaak leidt tot de onderkenning van nieuwe virussen, behoren beide onderzoeksaspecten tot het werkterrein van het wetenschappelijke laboratorium. Deze aspecten, evenals de studie van de virus-oecologie en van de methoden vanbestrijding, vereisen de nauwe samenwerking van specialisten. Taakverdeling bij het onderzoek is ook gebiedende eis met het oog op de snelle ontwikkelingen bij het virusonderzoek en de enorme toename van de hoeveelheid informatie.Virusziekten kunnen in de gewassen alleen indirect worden bestreden. Daar vele maatregelen hiertoe moeten worden genomen buiten het bedrijf van de betrokken teler zelf, zijn veel publieke, met name overheidsinstellingen erbij betrokken. Het doen van onderzoek gericht op de bestrijding is dan ook van algemeen belang en een taak van de overheid. De verschillende aspecten ervan hangen samen (Tabel 4).De structuur van het onderzoeks apparaat dient dusdanig te zijn dat de teelt van gewassen voortdurend virologisch kan worden begeleid met het oog op de internationale verspreiding van virussen en de aanhoudende agro-oecologische veranderingen. Als gevolg van de bij het plantevirusonderzoek vereiste specialisatie is het nodig per land of gebied te beschikken over een centrum of eenheid voor plantevirusonderzoek waarbinnen een aantal specialisten (volgens Tabel 1, ook Fig. 2) samenwerkt. De situatie in Nederland, met een voor het hele land centrale functie van de Virusafdeling van het Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek, wordt als voorbeeld gesteld.Tenslotte worden de taken van dergelijke centra van toegepast plantevirusonderzoek nader omschreven. De organisatorische opbouw moet garanderen dat de ontwikkeling van bestrijdingsmethoden bij het onderzoek centraal staat.  相似文献   

19.
Removal of leaves from primarily infected plants does not stop translocation of potato virus X and potato virus YN from the stem to the tubers in potato plants. In some cases there is evidence that even more virus reaches the tubers. The removal of the top of a potato plant results clearly in a larger extent of infection of the tubers, as was demonstrated in experiments with both viruses. This effect proved to be greater according as the removed top was larger. Removal of leaves and tops apparently changes the physiological behaviour of potato plants in such a way that virus translocation is promoted. This means that in haulm killing, as is applied in seed potato growing, only perfect killing of the stems and leaves can result in stopping virus translocation to tubers; incomplete killing may have the opposite effect.Samenvatting In primair met aardappel-X- en aardappel-YN-virus besmette aardappelplanten werd het transport van virus naar de knollen voortgezet na ontbladering van de planten. In enkele gevallen bleek zelfs een zwaardere knolbesmetting op te treden. Het verwijderen van de top van aardappelplanten leidde in proeven met dezelfde virussen tot een sterkere knobesmetting dan in niet getopte planten. Dit gold des te meer naarmate de verwijderde top groter was.Het verwijderen van bladeren en top brengt een zodanige verandering in het fysiologische gedrag van de aardappelplant teweeg dat er een verhoogde mate van virustransport, dus een zwaardere knolbesmetting optreedt. Voor de teelt van pootaardappelen betekenen deze resultaten dat de loofdoding alleen het beoogde doel zal bereiken als een volledige doding van de bovengrondse plantedelen wordt bewerkstelligd.  相似文献   

20.
Samenvatting Aangetoond werd datPetunia hybrida systemisch kan worden geïnfecteerd met het tomato golden mosaic virus (TGMV), een virus dat behoort tot de groep van de geminivirussen. Mechanische inoculatie van petuniaplanten met TGMV gaf in de systemisch geïnfecteerde bladeren symptomen, die eerder in een aantal andere Solanaceae waren waargenomen. Daar in eerdere proeven petunia niet met TGMV kon worden geïnfecteerd en DNA-replicatie en symptoomontwikkeling wel optrad in, voor de beide genomen van het virus, transgene planten, werd gesuggereerd dat het hier een geval betrof van uitbreiding van de waardplantenreeks.De hier gepresenteerde resultaten kunnen echter tot andere conclusies leiden. Het is namelijk mogelijk, dat bepaalde F1-hybriden van petunia resistenter zijn tegen het virus. Verschillen in de symptoomontwikkeling zijn echter ook niet uit te sluiten en zouden veroorzaakt kunnen worden door premunitie als gevolg van de aanwezigheid van het manteleiwit in opnieuw geïnfecteerde cellen.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号