首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 31 毫秒
1.
H. Lamberts 《Euphytica》1955,4(2):97-106
Samenvatting Van de alcaloïdvrije stammen 8, 80 en 102 gevonden door Von Sengbusch, is het in hoofdzaak de eerste, welke gediend heeft om practijkrassen te verkrijgen. Door schrijver werden in het landras van Schouwen 19 alcaloïdvrije planten gevonden. Bij één dezer genotypen berust de alcaloïdvrijheid niet op een der genen welke in de stammen van Von Sengbusch voorkomen. Bij onderlinge kruising van de vier hier genoemde lijnen ontstaan bittere hybriden; een gedeelte van de nakomelingen is eneneens bitter.In nummer W.H. 20, afkomstig van wilde lupine uit Spanje, is resistentie tegen meeldauw (Erysiphe polygoni D.C.) gevonden. De resistentie wordt bepaald door één dominante erffactor, door schrijver aangeduid met Er.Bij het onderzoek naar het voorkomen van resistentie tegen verwelkingsziekte (Fusarium oxysporum lupini) werd een aantal genotypen, welke op een bepaald proefveld en ook bij kasproeven niet werd aangetast, op andere plaatsen ziek. Van de schimmel zijn thans drie physio's ontdekt. Er zijn lijnen gevonden welke resistent zijn tegen de drie physio's.Gebleken is verder dat de bodemtemperatuur van grote invloed is op de aantasting. Tot ± 20°C vertonen de resistente planten geen aantasting en bij kruising van resistente genotypen met vatbare, vindt men bij physio 1 in de F2 splitsingen, welke ongeveer de verhouding 3 resistent : 1 vatbaar vertonen. Bij hogere temperaturen neemt de aantasting toe en bij 27°C worden zowel de resistente als de vatbare volledig ziek. Op grond van de ervaringen in de afgelopen 5 jaren, op zeer uiteenlopende proefvelden, mag worden aangenomen, dat in een goed ontwikkeld lupinegewas de bodemtemperatuur, althans in Nederland, niet of slechts kortere tijd, boven de gevaarlijke temperatuursgrens uitkomt. De gevonden resistentie is daarom van grote waarde voor de teelt.Bij de mozaïekziekte is resistentie gevonden in één lijn uit het Nederlandse landras. Deze resistentie is hierdoor gekenmerkt, dat in tegenstelling tot de vatbare planten, de ziekte eerst optreedt tijdens of na de bloei. Door deze late aantasting is de schade aan de opbrengst geringer dan normaal, terwijl tot dusverre geen overgang met het zaad werd aangetroffen.Uit een Palestijnse wilde herkomst is een nieuw type met een snelle jeugdontwikkeling geïsoleerd. De gunstige eigenschap berust op één dominante erffactor, (door schrijver Rapidus, Rp, genoemd) in tegenstelling tot het Duitse ras Weiko III, waar één recessief gen de snelle ontwikkeling bepaalt. Combinatie van beide genen geeft transgressie in de lengtegroei.Bij het niet openspringen van de peulen, het niet hardschalig worden van de zaadhuid en het onbehaard zijn van de peulen werden nieuwe genotypen ontdekt, welke ten dele als een vooruitgang ten opzichte van de reeds bekende mogen worden beschouwd.In Portugees wild materiaal werden enkele zeer goede zaadproducenten opgemerkt.Vermeld is welke landbouwkundige betekenis kan worden toegekend aan de verschillende behandelde eigenschappen. Tevens wordt besproken hoe de combinatie van de verschillende gunstige eigenschappen te verwezenlijken is.De bronnen, waaruit voor de veredeling kan worden geput, zijn: gekweekte rassen, landrassen en wilde vormen. Aangetoond wordt dat de wilde herkomsten de beste kansen voor verdere vooruitgang bieden. Er wordt op gewezen dat het noodzakelijk is op korte termijn zo veel mogelijk wild materiaal te verzamelen en maatregelen te nemen om de landrassen in stand te houden. Aanbevolen wordt dit internationaal te organiseren, zodat de verschillende landen de beschikking kunnen krijgen over een zo groot mogelijk aantal geniteurs.  相似文献   

2.
Summary The purity of the tetraploid material may decrease through various causes.In the first place foreign monoploid pollen exerts a detrimental influence because it has a greater germination energy and a greater mobility than diploid pollen.A good impression of the purity can be obtained by cytologically investigating the C2 of a few beets from an isolated plot. For this purpose seed is sown out in the greenhouse in winter and at least 25 plants of the C2 of some beets per plot are investigated. By taking care that material of early flowering and late flowering beets is disposed of, a sufficiently reliable impression of the purity of the tetraploid progeny can be obtained.The result of the cytological checking which was carried out in the winter of 1952/53, was disappointing.That a single aberrant beet can exercise a detrimental influence was proved in the varietyAlpha when an aberrant plant was not rejected. The number of non-tetraploids of this beet was much greater, while in a neighbouring plant 30% triploids were present on investigation.It is important that cytological investigation of further generations of the tetraploid material be continued because otherwise the material will soon become very impure.Finally it should be mentioned that the influence of early bolters was insignificant because of a different flowering time and that the occurrence of break down could not be established.
Samenvatting Door allerlei oorzaken kan de zuiverheid van het tetraploide C1 materiaal achteruitgaan.Vreemd monoploid stuifmeel zal een nadelige invloed uitoefenen omdat dit een grotere kiemenergie en een grotere bewegelijkheid bezit diploid stuifmeel.Een goede indruk kan worden verkregen van de zuiverheid door de C2 van enkele bieten cytologisch te onderzoeken. Te dien einde wordt in de winter zaad in de kas uitgezaaid en van iedere nakomelingschap worden minstens 25 bieten onderzocht. Door er verder voor te zorgen dat materiaal van een vroegbloeiende en een laatbloeiende biet aanwezig is, zal een voldoend betrouwbare inddruk worden verkregen van de zuiverheid der tetraploide nakomelingschappen.Het resultaat van de cytologische contrôle, die in the winter van 1952/1953 werd uitgevoerd, viel tegen. Dit is waarschijnlijk een gevolg van het feit dat er bij het opppotten van de tetraploide C1 bieten enkele fouten zijn gemaakt, waardoor later diploiden op het veld werden uitgeplant. Het volgend jaar werden daarom de rijtjes C1 bieten in de kas zodanig gedund, dat de bietenafstand enkele cm bedroeg. Bovendien werden uit voorzorg de afgezonderde C1 bieten vóór de bloei nogmaals onderzocht en planten, waarin een afwijkend aantal chromosomen werd aangetroffen, werdentijdig verwijderd.Bovengenoemde voorzorgsmaatregelen hebben een gunstige invloed uitgeoefend, want bij cytologisch onderzoek in de winter 1953/1954 bleek dat het aantal niettetraploiden veel geringer was. Dat een enkele afwijkende biet een nadelige invloed kan uitoefenen bleek in het rasAlpha, waarin een afwijker niet werd verwijderd. Het aantal niet-tetraploiden van deze biet was veel hoger, terwijl in een onderzochte buurplant 30 % triploiden voorkwam.Het is van belang dat het cytologische onderzoek in de volgende generaties van het materiaal wordt voortgezet aangezien anders het materiaal onzuiver zal worden.
  相似文献   

3.
G. J. Speckmann 《Euphytica》1955,4(2):163-166
Summary A simple method to obtain material for cytological checking in grasses and clovers is described. Seeds are germinated on filter paper under optimal conditions. When the rootlets are about 5 mm long they are fixed in acetic acid alcohol 1–3. The chromosome number is determined by phase-contrast microscope and the tetraploids are potted. Advantages of this method are illustrated.
Samenvatting Het is in vele gevallen wenselijk cytologisch contrôle onderzoek te verrichten aan de nakomelingschap van met colchicine behandelde planten.De daartoe govelgde methode, het uitzaaien en oppotten van het te onderzoeken materiaal en cytologisch onderzoek aan worteltoppen van de potkluit, heeft verschillende nadelen.Volgens een nieuw ontwikkelde methode wordt zaad op rondfilters in petrischalen bij optimale omstandigheden te kiemen gelegd. De worteltoppen worden gefixeerd in azijnzure alcohol 1–3. De plantjes die in aanmerking komen voortgekweekt te worden kunnen na het onderzoek worden opgepot.De voordelen van deze methode worden toegelicht.
  相似文献   

4.
J. C. s'jacob 《Euphytica》1955,4(2):107-115
Summary Determinations of races of Melampsora lini with the new set of differentials, each containing only one gene for rust resistance occurring in Holland, are described. The great advantages of these differentials for the breeding of flax for rust resistance are discussed. Different methods for the determination of the resistance and susceptibility to rust of flax varieties are described. Special attention is given to the genes for resistance of new races and how to find these.
Samenvatting Een van de moeilijkheden bij het kweken van vlas op roestresistentie is de omstandigheid dat van de parasiet vele physiologische rassen voorkomen, die ieder slechts bepaalde vlasrassen kunnen aantasten. Het is dus noodzakelijk voor het veredelingswerk eerst de voorkomende physio's te kennen. Vroeger geschiedde dit op het oude standaardsortiment van Flor. Hiermede waren wel de physio's te onderscheiden maar een juist inzicht omtrent de genetische basis, waarop de resistentie tegen de verschillende physio's berust, was er niet of zeer onvoldoende mede te verkrijgen. Als gevolg van een uitgebreid onderzoek gedurende de laatste 10 jaar is genoemde onderzoeker er in geslaagd een standaardsortiment samen te stellen waarvan ieder vlasras slechts één resistentiefactor bezit. Al deze factoren erven dominant over. Na een determinatie van alle in een bepaald land voorkomende physio's op dit nieuwe standaardsortiment weet ment uit het aantal rassen dat door geen enkel physio wordt aangetast direct, hoeveel en welke resistentie-genen in dat land een volledige resistentie kunnen bepalen.Met dit nieuwe standaardsortiment werden in 1953 op het Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek een groot aantal herkomsten van vlasroest uit Nederland op de daarin voorkomende physio's onderzocht. Er werden 8 verschillende physio's gevonden en 9 resistentie-genen die ieder afzonderlijk volledige resistentie tegen alle 8 physio's bepalen. Deze 9 genen moeten door herhaalde terugkruising in onze goede vlasrassen gebracht worden. Beter zou zijn direct meerdere in één vlasras te verenigen maar met de hier aanwezige roestphysio's is dit niet mogelijk. Daarvoor zouden andere physio's geïmporteerd moeten worden, doch dit is te gevaarlijk voor de vlascultuur in ons land. Een combinatie van alle genen in één vlasras is op theoretische gronden reeds onmogelijk, omdat deze genen tot 3 groepen behoren die ieder in één chromosoom gelocaliseerd zijn en de genen binnen één groep meestal multiple allelomorphen zijn.De toetsing op resistentie van vlasrassen kan op twee verschillende wijzen geschieden. In de eerste plaats door infectie van kiemplanten in de kas. Hierbij kan met de afzonderlijke physio's gewerkt worden, terwijl men tevens meerdere generaties per jaar kan kweken. Aangezien de meeste veredelingsbedrijven van landbouwgewassen niet over kasruimte beschikken, wordt in ons land meestal een andere eenvoudiger maar eveneens bruikbare methode toegepast. Hierbij worden speciale roestproeven op het veld uitgezaaid en daarna met een mengsel van alle physio's kunstmatig besmet. De resistente vlasrassen van het standaardsortiment worden eveneens in deze proeven uitgezaaid om na te gaan, of nieuwe physio's zijn opgetreden. Ook voor dit werk is het gebruik van een standaardsortiment met bekende resistentie-genen een grote verbetering.Het bepalen van resistentie van vlasrassen met in acht neming van de genetische basis van de resistentie is in West-Europa nog niet geschied. Wel zijn er enkele gegevens over verschillen in vatbaarheid in België, Denemarken en Noord Ierland gepubliceerd maar meestal is bij dit onderzoek geen rekening gehouden met de physio's van de schimmel. Indien dit wel geschiedde is nog van het oude toetssortiment gebruik gemaakt.
  相似文献   

5.
In this paper the authors deal with a simple method designed to be more successful at attempts made to induce polyploidy in fruit trees. The application of partial etiolation before colchicine treatment and the addition of gibberellic acid to the colchicine solution, considerably increased the number of mixoploid shoots in grapes. The influence of these two factors seem to be due te more cell elongation and cell division, the former promoting better permeability to colchicine and the latter accelerating faster cell division of the treated tissues.Samenvatting Een eenvoudige methode, welke aan pogingen om bij fruitgewassen polyploidie te verkrijgen een grotere kans op succes biedt, wordt in dit artikel besproken. Door jonge spruiten, voorafgaand aan een behandeling met colchicine, te etioleren en door aan de colchicine-oplossing gibberellazzur toe te voegen, kon bij de druif het aantal mixoploide scheuten aanzienlijk vergroot worden. Het effect van beide factoren schijnt te berusten op cen bevordering zowel van de celstrekking als van de celdeling; het eerstgenoemde verschijnsel zou leiden tot een grotere permeabiliteit van de cellen voor colchicine, het laatstgenoemde tot een snellere celdeling in de behandelde weefsels.  相似文献   

6.
Summary A study was made of the restoration of fertility in cytoplasmic male sterile petunia. The fertility expression of plants with restorer genes in sterilizing cytoplasm proved quite dependent upon environmental conditions, especially temperature. In experiments with clones at a series of constant temperatures in the phytotron fertility appeared to follow an optimum curve, the position of the optimum and the width of the fertility range depending upon the number of restorer genes present. On the basis of the phytotron data a preliminary genetical analysis could be made for a part of the material. Restoration of fertility appeared to be governed by at least three factors: a major gene Rf 1, an accessory gene rf 2, and a gene or complex of genes referred to as Rf 3.
Samenvatting Een onderzoek werd verricht naar de achtergronden van fertiliteitsherstel bij plasmatisch mannelijk steriele petunia. Hierbij is gebleken, dat de fertiliteitsexpressie van planten met fertiliteit-herstellende genen in steriliserend plasma in sterke mate afhankelijk is van de uitwendige omstandigheden, in het bijzonder van de temperatuur. Bij proeven met klonen, blootgesteld aan een reeks van constante temperaturen in het fytotron, bleek de fertiliteit te verlopen volgens een optimumkromme. De ligging van het optimum en de breedte van het fertiliteitstraject bleek afhankelijk van het aantal aanwezige fertiliteit-herstellende genen. Met behulp van de fytotron-gegevens kon voor een gedeelte van het bij het onderzoek betrokken materiaal een voorlopige genetische analyse worden uitgevoerd. Herstel van fertiliteit leek te berusten op tenminste drie factoren, de hoofdfactor Rf 1, een accessorische factor rf 2, en een factor of factorencomplex aangeduid als Rf 3.
  相似文献   

7.
Empirical data on random variability in horticultural experiments are discussed Variability depends on type of observation. Differences between crops generally appear to be accountable and therefore the results of the study allow for certain useful generalisations.
Samenvatting Het doel van het onderzoek was om op grond van de ervaring, opgedaan met vrocgere proefresultaten van het Instituut voor de Veredcling van Tuinbouwgewassen, te komen tot een basis voor de schatting van de te verwachten toevallige variatie van op te zetten proeven.Deze variatie kan verschillende oorzaken hebben De invloed van de mate van nauwkeurigheid van de uitvoering van de proef op de toevallige variatie blijft buiten beschouwing. Daarnaast worden de volgende twee componenten behandeld: heterogeniteit van het plantmateriaal leidt tot steekproefvariatie en heterogeniteit van het milieu tot milieu-variatie. De grootte van de steekproefvariatie is omgekeerd evenredig met de wortel uit het aantal planten per veldje.Voor eigenschappen als de opbrengst van het gewas is de milieu-variatie een belangrijke factor. Op grond van ons onderzoek werd een ervaringsregel opgesteld, aangeduid als de Regel van de vierdemachtswortel (fourth-root-rule) en die luidt: De variatiecoëfficiënt voor opbrengst per veldje wordt aangenomen omgekeerd evenredig te zijn met de vierdemachtswortel uit het aantal planten per veldje en recht evenredig met de vierdemachtswortel uit het aantal veldjes per blok. Een nomogram is toegevoegd, ter vereenvoudiging van de toepassing van deze regel.De variatiecoëfficiënt is overigens een stochastische grootheid. Zelfs met de beste ervaring is geen nauwkeurige voorspelling van de variatie-coëfficiënt van een op te zetten proef te geven, maar men kan wel voorspellen tussen welke grenzen hij vermoedelijk zal liggen.De ervaringsgegevens zijn in de eerste plaats gescheiden naar het type van waarneming: opbrengst, afmetingen van het product, kwalitatieve eigenschappen en de gemiddelde oogstdatum. Binnen deze categorieën zijn gegevens vermeld voor de gewassen of groepen daarvan.
  相似文献   

8.
Crosses between early and late heading timothy plants produced plants of an intermediate type which gave the impression of being valuable for breeding purposes.The F1- and F2-generations are described. The F2 was fairly uniform. The parent types were scarce in the F2 which is explained by the autohexaploid character of timothy.
Samenvatting Bij timothee bestaat een groot verschil tussen de hooitypen en de weidetypen. Daar tussentypen in de verzamelde populaties zeldzaam bleken te zijn, werd onderzocht welke perspectieven kruisingen tussen vroege en late planten bieden.Van kruisingen tussen drie late klonen en halmen uit de tweede snede van drie vroege klonen worden de F1 en F2 planten beschreven. De schiettijden in beide generaties gevonden lagen ongeveer intermediair ten opzichte van de kruisingsouders, wat ook voor andere eigenschappen als bijvoorbeeld zodevorming het geval was. De productiviteit lag op een hoog niveau.De uniformiteit voor de schiettijd bij vele families in de F2 was veelbelovend, hetgeen in verband gebracht wordt met het autohexaploide karakter van timothee. Gesuggereerd wordt daarom weidetype rassen van timothee aan te vullen of mogelijk te vervangen door kruisingsrassen, die voldoende zodevorming en beweidingsresistentie kunnen combineren met een snellere ontwikkeling dan de zuievere weidetypen.
  相似文献   

9.
C. A. Huijsman 《Euphytica》1955,4(2):133-140
Summary During the winter of 1953/54 and in the following summer, additional data concerning the inheritance of resistance to the potato root eelworm have been obtained. These data strongly support the theory that the resistance in each of the andigenum clones C.P.C. 1673 and 1685 is governed by one dominant gene with a major effect in a tetraploid scheme. Whether these genes are identical remains to be proved.In first backcross seedlings (AT x T) of the clone C.P.C. 1673 the same ratios resistant: susceptible (1 : 1 and 5 : 1) have been found as in 1953 in the AT crosses.A genetical analysis has been made of 20 resistant AT seedlings by backcrossing them to potato varieties (nulliplex). In close agreement with the theoretical ratio H : HH=4 : 1 in the resistant material, four duplex (HH) plants have been recognized.Among the AT seedlings selected for commercial characters, the percentage of resistant seedlings was the same as in the random material from which they were selected.The nature of the few cysts occurring on resistant plants was discussed in connection with the results of the testing of the AT plants, derived from crosses with the resistant andigenum clone Potozi 7.
Samenvatting De in 1954 verkregen resultaten van proefnemingen over de erfelijkheid van de resistentie tegen het aardappelcystenaaltje werden samengevat. Daarbij kon de door ons in 1953 opgestelde theorie, dat de resistentie in de cloon C.P.C. 1673 berust op één dominant gen H in een tetraploid schema, volledig worden bevestigd.De splitsingen onder de terugkruisingen van deze cloon met aardappelrassen vertoonden dezelfde verhoudingen als die in 1953 in de AT kruisingen werden vastgesteld. Onder 20 resistente AT zaailingen werden vier duplex planten gevonden (theor. verhouding H : HH=4:1).Selectie van het kweekmateriaal op economisch belangrijke eigenschappen bleek van geen invloed te zijn op het percentage resistente planten. Deze conclusie moet voor de praktijk van het kweekwerk van groot belang worden geacht.Op grond van de resultaten van de toetsing van AT zaaisels afkomstig van zaailing 15 van cloon C.P.C. 1685 werd in 1953 de aanwezigheid van twee genen K en L verondersteld, die in samenwerking resistentie bepalen. De resultaten van een onderzoek van drie andere zaailingen van deze kloon, steunen deze opvatting niet, maar wijzen, evenals bij kloon 1673, op de aanwezigheid van slechts één dominante factor. Verdere proeven moeten uitmaken, welke de oorzaak van de afwijkende splitsingsverhoudingen in 1953 was.De AT zaaisels van de resistente kloon Potozi 7 gaven een afwijkend beeld te zien. Wel konden twee groepen worden onderscheiden, nl. resistent en vatbaar, maar er bleven planten over met een zodanig aantal cysten op de potkluit, dat ze niet te classificeren waren. Niettemin wordt ook hier voorlopig ter verklaring een dominant gen aangenomen.Naar aanleiding van de waarnemingen aan deze AT zaaisels en van de omstandigheid dat er ook in de nakomelingschap van C.P.C.1673 en C.P.C.1685 onder de resistente planten voorkomen met een enkele cyste (bij 1685 meer dan bij 1673) werden enkele verklaringsmogelijkheden gegeven. Nader onderzoek zal uitsluitsel moeten geven.
  相似文献   

10.
Samenvatting Het genetisch werk in de bosbouw, in het bijzonder de populierenveredeling in Nederland. IIn dit artikel wordt als inleiding tot de behandeling van het veredelings- en kruisingswerk bij populieren, zoals dit thans in Nederland plaats vindt, vooraf het fundamentele onderscheid besproken tussen genetisch werk in de bosbouw enerzijds, en in landen tuinbouw anderzijds.Oorspronkelijk heeft de bosbouw behalve door invoer van exoten getracht de productiviteit van zijn bossen voornamelijk op te voeren door selectieve dunningen, daarbij uitgaande van de veronderstelling, dat de bomen in hun innerlijke eigenschappen onveranderlijk waren. Al spoedig won echter de overtuiging veld, dat een goed phaenotype geen voldoende waarborgen biedt voor een duurzame verbetering van het ras en dat tenslotte het genotype uitsluitend kan worden beoordeeld uit de nakomelingschappen.Echter wordt er de aandacht op gevestigd waarom het phaenotype in dit geval toch wel belangrijk meer zekerheid biedt dan in land- en tuinbouw. Bovendien bestaat in de bosbouw de mogelijkheid om, nadat meerdere zekerheid is verkregen omtrent het genotype, weer op het oorspronkelijke materiaal terug te grijpen. Als een 3e voordeel van het bosbouwgenetisch werk wordt dan nog genoemd, dat men daarbij niet werkt met over het algemeen zeer sterk ingeteeld materiaal, maar met wilde, zeer sterk heterozygote ouderbomen.Toch blijft ongetwijfeld de factor tijd hier een grote handicap bij alle veredelingswerk. Dit is de reden, waarom in vele opzichten de bosbouw zijn eigen weg zal moeten gaan, die vaak afwijkt van methoden welke op de andere arbeidsterreinen worden gevolgd. Als belangrijkste punten worden in dit verband besproken:A. De vegetatieve vermeerdering.B. Geen streven naar selecte, zoveel mogelijk homozygote lijnen, doch uitsluitend naar een betere F1 generatie.C. Heterosis door kruising van soorten, een gebied, waarop de bosbouw inderdaad al zeer veel heeft bereikt (Populieren,Larix eurolepis, Ulmus hollandica, Tilia vulgaris, Platanus acerifolia, e.a.).Wat punt B betreft, wordt er in het bijzonder de nadruk op gelegd van hoe grote betekenis juist voor iedere bosopstand het voorkomen van erfelijkverschillende vormen is en dat het streven in de bosbouw, zelfs ook bij het werken met vegetatief vermeerderde clonen, er op moet zijn gericht om zijn opstanden uit een zo groot mogelijk aantal lijnen of clonen op te bouwen. Dit vermindert in sterke mate het risico van ziekten, beschadigingen, schade door ongunstige weersomstandigheden, enz. en staat in verband met de lange levensduur van het bos en met het systeem der dunningen.Tenslotte wordt teruggekomen op de vegetatieve vermeerdering en aangetoond, dat juist hierdoor geslachten als populier en wilg, — die zich op deze wijze zeer gemakkelijk laten vermeerderen — het eerst voor de selectie en veredeling zijn uitgekozen en dat men hier reeds het verst is gevorderd. Het Nederlandse populierenwerk — dat de stoot heeft gegeven tot een uitgebreide internationale samenwerking — zal in een vervolg-artikel worden besproken.  相似文献   

11.
Among oil seed poppy varieties differences exist in colour and shade of the seed.The best insight into the nature of a variety with respect to the colour and shade of the seed is obtained by examining seed of individual plants. Some varieties (Emmabloem, Nobel) produce seed of one colour; others (Noordster, Eckendorf selections) are composed of plants which differ in seed colour.In a plant by plant analysis, each colour always appears in a series of shades. Important differences exist in the shade-variation curve of the different varieties. The development of the shades is influenced by environmental conditions.In some varieties (Emmabloem, Nobel) selection for shade did not result in a shift of the range of shades in the offspring. In other varieties (Noordster, Eckendorf selections) a shift did occur.Selection for colour always had a clear positive effect.The shade of poppy seed shows a high correlation with the calcium oxalate content of the outer layer of the seed coat.The height of the ridges on the seedcoat affects the quality of the outward appearance of the seed. High ridges make the seed rough to the touch and create the impression of bulky kernels. Within varieties, however, the height of the ridges is negetatively correlated with kernel weight. In the varieties Emmabloem and Nobel only high ridges are found on the seedcoat. Other varieties (Noordster and Eckendorf selections) are variable with respect to this character. In these varieties nearly smooth seeds occur.
Samenvatting Tussen de onderzochte rassen van blauwmaanzaad bestaan verschillen in kleur en tint van het zaad.Het beste inzicht aangaande de aard van een ras met betrekking tot de kleur en de tint van het zaad wordt verkregen door het zaad van afzonderlijke planten te beoordelen. Sommige rassen (Emmabloem, Nobel) leveren éénkleurig zaad; andere (Noordster, selekties van Eckendorf) zijn samengesteld uit planten, die in zaadkleur verschillen. Bij een analyse plant voor plant blijkt iedere kleur steeds op te treden in een reeks van tinten. Er bestaan belangrijke verschillen in de tint-variatiekromme van de onderscheidene rassen. De ontwikkeling van de tinten wordt beïnvloed door milieuomstandigheden.Selektie naar tint resulteerde bij sommige rassen (Emmabloem, Nobel) niet in een verschuiving van het variatietrajekt van de tinten in de nakomelingschap; bij andere rassen (Noordster, selekties van Eckendorf) was dat wel het geval.Selektie op kleur gaf steeds een duidelijk positief effekt.De tint van het zaad van blauwmaanzaad vertoont een grote correlatie met het gehalte aan calciumoxalaat in de buitenste laag van de zaadhuid.De hoogte van de richels op de zaadhuid is van invloed op de uiterlijke kwaliteit van het zaad. Hoge richels maken dat het zaad wreed aanvoelt en wekken het effekt van grofzadigheid. Tussen de hoogte van de richels en het korrelgewicht bestaat echter binnen het ras een negatieve relatie. Bij de rassen Emmabloem en Nobel treft men uitsluitend hoge richels op de zaadhuid aan. Andere rassen (Noordster en de selekties van Eckendorf) zijn in dit opzicht variabel. Er komen nagenoeg gladde zaden in voor.
  相似文献   

12.
B. Maris 《Euphytica》1964,13(2):130-138
In an investigation with 25 populations of potato seedlings a relation could be demonstrated between plant height in the seedling year and maturity in successive clonal generations. Small seedlings mainly tend to develop into early clones, while very strong growing ones in the majority of cases appear to be late.These findings are explained from the differences in response to day-length between early and late varieties. The correlation affords the possibility of arranging first-year seedlings roughly to maturity some ten weeks after sowing the true seeds. The importance of this early screening for potato breeding is discussed.
Samenvatting Bij een onderzoek van 25 populaties van aardappelzaailingen in de jaren 1955 t/m 1959 kon verband worden aangetoond tussen de loofontwikkeling in het jaar van uitzaaien en de rijptijd in de nateelt. Zaailingen met een zwakke resp. sterke loofontwikkeling blijken in de nateelt uit overwegend vroegrijpe resp. laatrijpe planten te bestaan. Een en ander wordt aan de hand van literatuurgegevens verklaard uit de verschillen in reactie op daglengte tussen vroegrijpe en laatrijpe rassen. Het aangetoonde verband schept de mogelijkheid eerstejaars zaailingen reeds ongeveer 10 weken na het zaaien globaal naar rijptijd in te delen. De betekenis voor de aardappelveredeling van deze indeling naar rijptijd in een zo'n vroeg stadium wordt besproken.
  相似文献   

13.
R. F. Hoogland 《Euphytica》1961,10(1):101-108
In experiments conducted with rye over the years 1951 to 1959 inclusive, the writer found that the leaf number per plant can be increased considerably through selection. This increase of the leaf number appeared to result in an increase of the total leaf area.A selection from Petkus winter rye which showed a higher leaf number (called selection H) in a field trial gave a lower yield than the original Petkus rye, perhaps as a result of inbreeding. However, such a selection may offer prospects as a fodder crop.
Samenvatting Aangetoond werd, dat bij rogge het bladgetal van de hoofdas door middel van selectie belangrijk verhoogd kan worden. Deze verhoging van het bladgetal bleek samen te gaan met een verhoging van het totale bladoppervlak van de plant en een verhoging van het aantal spruiten.Een selectie met hoger bladaantal uit de Petkuser winterrogge bleek in een veldproef een lagere opbrengst te geven dan de orig. Petkuser. Het is echter niet uitgesloten, dat inteelt hierbij een rol heeft gespeeld. Een dergelijke selectie biedt overigens wellicht perspectief als voedergewas.
  相似文献   

14.
K. Verkerk 《Euphytica》1959,8(3):216-222
In 450 seeds of the tomato variety Ailsa Craig irradiated with neutrons for four hours, 43 recessive mutants were found in 50 progenies, 17 progenies were without mutants, 24 progenies had 1 mutant each, 8 progenies had 2 mutants each and 1 progeny had 3 mutants. Many of these mutants can be recognized in an early stage, so that it is easy to use them for studies in heredity.Neutronic radiation is an easy method for producing many mutants.
Samenvatting Van het tomatenras Ailsa Craig zijn zaden gedurende 4 of 8 uur met neutronen bestraald. Acht uur bleek te lang te zijn geweest en alle kiemplanten stierven vroegtijdig. Van 450 zaden die vier uur zijn bestraald werden 50 nakomelingschappen verkregen en onderzocht. In 17 van deze 50 nakomelingschappen zijn geen mutaties gevonden, in 24 nakomelingschappen elk 1 mutatie, in 8 nakomelingschappen elk 2 mutaties, en in 1 nakomelingschap zijn zelfs 3 mutaties gevonden, zodat tezamen 43 mutaties zijn waargenomen. Alle gevonden mutaties zijn enkelvoudig recessief. Ongeveer 1/3 gaf als afwijking van de controle steriliteit te zien, 3 mutanten stierven in het kiemplantstadium en 15 vertoonden bladkleurafwijkingen, meestal bestaande in lichtgroen blad of gele vlekken. Eén met donkergroen blad vertoonde een normale groei, terwijl de meeste mutanten in groei sterk achterbleven bij de controle. Het grote aantal gevonden mutanten wettigt deze methode om op grote schaal mutanten te verkrijgen.


Publication 201, Laboratorium voor Tuinbouwplantenteelt Landbouwhogeschool, Wageningen  相似文献   

15.
H. De Haan 《Euphytica》1959,8(3):183-195
The writer draws attention to some factors influencing the breeding of agricultural crops in the Netherlands. The mutual influence of breeding new varieties, research on varieties, seed production, agricultural production and export is explained.In the Netherlands, farmers on average purchase approved seed potatoes once in three years, which equals the frequency of replacement of the seed of rye. On the area covered by wheat five-eighths is sown with approved seed and of peas and oats, one-half. In the case of sugar beet, fodder beet and some other crops (including vegetables) 100% original seed is used.The writer draws attention in particular to the reasons why there is a continuous need for new seed and seed potatoes. As causes are mentioned: 1. the fact that a farmer did not grow a particular crop in the previous year; 2. that he had difficulties with the seed production of a given variety or the variety deteriorated owing to impurity, diseases or admixtures; 3. the wish to choose a new variety of better yielding capacity or other favourable properties; 4. purchase of original seed of a variety in demand for increase to once grown original seed or purchase of first rate starting material from the clonal selection farms for growing seed potatoes of a variety in demand.
Samenvatting Schrijver vestgt de aandacht op de invloedssferen van de veredeling van landbouwgewassen in Nederland. Met enige voorbeelden wordt de invloed van het kweken van nieuwe rassen op het rassenonderzoek, de zaaizaad- en pootgoedteelt, de landbouwproduktie en de export toegelicht.In Nederland schaft de boer gemiddeld eens in de drie jaar goedgekeurd pootgoed van aardappelen aan, terwijl de frequentie van vernieuwing van zaaizaad van rogge daaraan gelijk is. Bij tarwe wordt voor 5/8 van het areaal goedgekeurd zaaizaad gebruikt, bij erwten en haver voor de helft van het areaal. Voor suikerbieten, voederbieten en enige andere gewassen wordt 100% origineel zaaizaad gebruikt.Schrijver vestigt in het bijzonder de aandacht op de oorzaken waardoor er een voortdurende behoefte aan nieuw zaaizaad en pootgoed is. Als oorzaken worden genoemd dat de boer het gewas in het voorgaande jaar niet verbouwde, tegenslag met eigen zaaizaad- of pootgoedwinning van een bepaald ras of achteruitgang van dat ras door rasonzuiverheid, ziekten, vermenging, de wens een nieuw ras te kiezen met hoger opbrengstvermogen of andere gunstige eigenschappen, aanschaf van origineel zaaizaad van een gevraagd ras voor vermeerdering tot le nabouw, aanschaf van hoogwaardig uitgangsmateriaal voor de teelt van pootaardappelen.
  相似文献   

16.
G. Houtzagers 《Euphytica》1952,1(3):161-174
Samenvatting Het genetische werk in de bosbouw, in het bijzonder de populierenveredeling in Nederland IINadat in het voorgaande artikel enkele algemene grondslagen voor het veredelingswerk in de bosbouw zijn gegeven, behandelt dit vervolgartikel meer in het bijzonder de tegenwoordige stand van de populierencultuur in Nederland.De populier is te allen tijde in Nederland meer een boom van de landbouwgronden dan een bosboom geweest. Nog geen 2% van de Nederlandse bossen is populierenbos en toch bestaat 20% van onze jaarlijkse houtopbrengst uit populierenhout, voor verreweg het grootste gedeelte afkomstig van weg-, grens- en erfbeplanting. Aangetoond wordt dat dit feit aanvankelijk mede oorzaak is geweest van een geleidelijke achteruitgang van de cultuur, verbastering van soorten, veel optreden van kanker en onvoldoende verzorging.De Nederlandse Heidemaatschappij die in 1888 is opgericht, heeft in Nederland de eerste stoot gegeven tot verbetering, door import van nieuw stekhout uit Amerika (1891). Toch bleef ook daarna deze cultuur een min of meer kwijnend bestaan leiden, omdat het sortiment in West-Europa over het algemeen zo was verbasterd (2-huizigheid van de populier) dat men er niet meer uit kon komen. Het in 1937 door schrijver van dit artikel gepubliceerde werk: Het geslachtPopulus, in verband met zijn betekenis voor de bosbouw, heeft getracht de nomenclatorische moeilijkheden, waaronder dit geslacht zuchtte, op te heffen en tevens voorstellen gedaan betreffende de verdere benamingen en cultuur. Deze voorstellen hebben internationaal ingang gevonden en zijn mede aanleiding geweest tot de oprichting van de Commission Internationale des Peupliers, waarbij thans vrijwel alle populieren- verbouwende landen zijn aangesloten.Nadat de te naamstelling en botanische onderkenning aldus was opgelost, heeft de Ned. Heide Mij authentiek materiaal van voor dit doel geselecteerde moederbomen van bruikbare soorten in een centrale kwekerij te Keppel samengebracht en het hiervan verkregen materiaal onder keur en plombe van de Ned. Alg. Keuringsdienst B. in de handel gebracht. Dit materiaal was tevoren door kunstmatige infectie onderzocht op zijn resistentie tegen kanker. Alleen volledig resistent materiaal wordt uitgegeven.Deze maatregel is een volledig succes geworden, daar in Nederland thans de gehele populierenhandel loopt via de N.A.K.B.-contrôle, met waarborg voor soortechtheid en kankerresistentie. Alle door de Ned. kwekers als cultuurbomen verkochte populieren zijn thans oorspronkelijk afkomstig van de Centrale Populierenkwekerij der Ned. Heide Mij te Keppel.Echter gold het voorgaande uitsluitend een selectie uit hetbestaande materiaal.Een 2e stap is geweest, het tot stand brengen van nieuwe doelbewuste kruisingen. De hierbij gevolgde werkwijze, de aanvankelijke doelstellingen, de ondervonden moeilijkheden en de als gevolg daarvan thans gedeeltelijk gewijzigde werkwijzen en nieuwe principes worden in het artikel nader beschreven, in het bijzonder de kruisingen binnen de groep Leuce met de Amerikaanse trilpopulieren en het gebruik voor dit kruisingswerk van zuivere soorten uit de groep Aigeiros (P. deltoides angulata, missouriensis, monilifera, P. nigra ennigra italica).Tevens wordt in dit verband nog besproken, dat bij het steeds toenemend aantal kruisingen de individuele infectie ter contrôlering van de resistentie tegen kanker schier onmogelijk wordt, en het vòòr en tegen van natuurlijke en kunstmatige infectie wordt tegenover elkander afgewogen. Dit mede in verband met de toekomstige ontwikkeling van de gehele cultuur: de éénclonige beplanting of het veelclonige bos. Voor de Aigeirosgroep zal waarschijnlijk ook in de toekomst hier te lande de één- of althans weinig-clonige beplanting blijven overheersen, omdat hier het hoofdaccent zal blijven vallen op de grens-, weg- en erfbeplantingen. Voor bosbeplanting, waarvoor in de eerste plaats de Leucegroep is te bestemmen, doch waarvoor toch ook nog Aigeirospopulieren in aanmerking komen (we hebben hier te lande ook nog circa 4400 ha populierenbos) is in de algemene inleiding (I) reeds de waarde en betekenis van de veelclonigheid betoogd.Nederland produceert thans per jaar 135.000 m3 populierenhout, doch ziet zich genoodzaakt, in verband met de steeds toenemende vraag, deze hoeveelheid op korte termijn zeer sterk op te voeren. Zulks is voor deze snelgroeiende soort ook mogelijk niet alleen door uitbreiding van het areaal, maar ook en vooral door het doelbewust kweken van nieuwe bastaarden.  相似文献   

17.
The suitability of stomata length as a criterion in the distinction between diploid and tetraploid rye-grass plants was tested.From the data it appears that diploid and tetraploid plants can be separated with a large degree of certainty if the selection is based on the stomata length.Samenvatting De bruikbaarheid van stomatalengte als criterium bij het onderscheiden van di- en tetraploïde raaigrasplanten werd onderzocht.Uit de gegevens blijkt, dat met selectie op basis van stomatalengte diploïde en tetraploïde planten met grote zekerheid gescheiden kunnen worden.  相似文献   

18.
Summary On the basis of data from the literature, a survey of the occurrence and mode of inheritance of male sterility in a large number of plant species is presented (Table 1).The importance of male sterility as a means of breeding heterosis varieties is indicated and the advantages attached to the use of MS, and the problems arising from it, are discussed.It is contented that the rarely occuring types of plasmatically inherited MS offer good possibilities of utilization in the case of cross fertilized plants. The procedure to be adopted in using this type of MS is described in considerable detail in § 5 and 8.It is regretable that, in self-fertilized field crops under conditions of natural pollination, the small seed set obtained presents serious difficulties in breeding hybrids on a scale which is commercially justified. In horticulture, however, where artificial pollination can be made to pay, hybrids have already been created with the aid of MS types possessing a monofactorial recessive system of inheritance and have been put on the market. The procedure adopted is described in § 9.A survey is given of the results already obtained with MS in tomato, onion, sugar beet and maize, and it is anticipated that important increases in yield may also be obtained in other cross fertilized plants and self-fertilized horticultural crops with the aid of MS.
Samenvatting Aan de hand van literatuurgegevens werd een overzicht gegeven van het voorkomen en de wijze van vererving van mannelijke steriliteit in een groot aantal plantensoorten. (tabel 1).Gewezen werd voorts op de betekenis van mannelijke steriliteit als hylpmiddel bij het kweken van heterosisrassen, terwijl de aan het gebruik van MS verbonden voordelen en de zich daarbij voordoende problemen werden besproken.Betoogd werd dat de schaars voorkomende typen van plasmatisch verervende MS goede toepassingsmogelijkheden bieden voor gebruik in kruisbevsuchters; de bij het benutten van dit type MS te volgen werkwijze werd uitvoerig aangegeven in de paragrafen 5 en 8.Helaas vormt in zelfbevruchtende akkerbouwgewassen bij natuurlijke bestuiving de geringe zaadzetting van MD planten een ernstig beletsel voor het op commericeel verantwoorde wijze kweken van hybriden; in de tuinbouw, waar men veelal kunstmatige bestuiving rendabel kan maken, werden echter met behulp van monofactorieel recessief verervende vormen van MS reeds hybriden verkregen en in het verkeer gebracht. De hierbij gevolgde werkwijze werd beschreven in paragraaf 9.Een overzicht werd gegeven van de reeds met behuop van MS bereikte resultaten bij tomaat, ui, suikerbiet en mais, terwijl de verwachting werd uitgesproken dat ook bij andere kruisbevruchters, zelfbevruchtende tuinbouwgewassen en tabak met behulp van MS nog belangrijke meeropbrengsten in de practijk te behalen zullen zijn.


The author wishes to thank Prof. Dr R.Prakken for his kind permission to publish this study which has been carried out under his direction, and is grateful to Prof. Dr J. C.Dorst for his helpful criticism.  相似文献   

19.
The results of testing a large group of species and varieties of wild tuber-bearing Solanum species from Central America and adjoining regions of the United States with several races of Phytophthora infestans are reported.In the species bulbocastanum and polytrichon a valuable degree of resistance was observed. This may be caused by genes for hypersensitivity as well as for field resistance.Some cases of deviations from the international scheme of relations between R genes and races of the parasite are mentioned.The results of extensive cross-breeding experiments with the two above mentioned species are given. S. bulbocastanum is a very difficult species in this respect; S. polytrichon shows more promise.
Samenvatting Een groot aantal wilde knoldragende Solanum-soorten en variëteiten is op hun resistentie tegen de physio's 4, 1.2.4, 1.3.4, 2.3.4 en 1.2.3.4 van Phytophthora infestans onderzocht.De soorten, welke in dit onderzoek zijn betrokken, zijn afkomstig uit Midden-Amerika en de Noord-Amerikaanse grensstaten, Nieuw Mexico en Arizona. In hoofdzaak betreft het materiaal, dat door Dr. Hawkes in 1958 op zijn expeditie door deze gebieden is bijeengebracht.Een bijzonder hoge mate van resistentie is gevonden in de beide soorten bulbocastanum en polytrichon. Vermoedelijk bezitten beide een hoge graad van veldresistentie, waardoor het moeilijk is conclusies te trekken ten aanzien van de aanwezigheid van de R-genen voor overgevoeligheidsresistentie.Deze ervaringen en de gegevens welke daarover in de literatuur zijn vermeld wijzen er wel op, dat beide soorten waardevol zijn als bron van resistentie voor het veredelingswerk. Helaas is S. bulbocastanum niet of slechts met zeer veel moeite in een kruisingsschema te betrekken. In de tabellen 9 en 10 zijn de ervaringen samengevat van de pogingen, welke daartoe in 1958 en 1959 zijn gedaan. De soort S. polytrichon lijkt, zoals uit tabel 11 mag blijken in dit opzicht aanmerkelijk meer perspectieven te bieden.In enkele gevallen passen de uitkomsten van de toetsing met verschillende physio's niet in het internationale schema, zoals dat door een groep onderzoekers in onderlinge samenwerking voor de relaties tussen de genotypen van de waardplanten en die van de parasiet is opgesteld. Dit behoeft geen verwondering te wekken, daar het schema op grond van de uitkomsten van onderzoekingen aan kruisingen tussen de soort Solanum demissum en S. tuberosum is opgebouwd. In andere soorten komen kennelijk nog andere genen voor.Enkele gevallen kunnen worden verklaard door het schema van oorspronkelijk vier verschillende R-genen voor overgevoeligheidsresistentie uit te breiden tot zes. Andere gevallen kunnen echter niet door deze eenvoudige en niet principiëele wijziging van het schema worden verklaard. Voor de oplossing van dit probleem is verder genetisch onderzoek noodzakelijk.
  相似文献   

20.
A number of substances, more or less related to FW 450 (sodium 2,3-dichloroiso-butyrate) have been tested for a possible gametocidal activity.It was found that sodium dichloroacetate has a positive action on the pollen of Antirrhinum majus nanum L. Male sterility during one week was induced by a spray of a solution of 0.5% in water, applied at the moment the first flower buds appeared, that is about two weeks before flowering.The seed set proved to be satisfactory. The experiments were carried out in a glasshouse at 17°C.
Samenvatting Een 16-tal min of meer aan FW 450 verwante chemische verbindingen werd onderzocht op hun waarde als gametocide stof.Het Na-zout van dichloorazijnzuur onderscheidde zich hierbij gunstig bij Antirrhinum majus nanum L.Mannelijke steriliteit gedurende een week werd verkregen door een bespuiting met een waterige oplossing van 0,5%, op een tijdstip dat de eerste knoppen zichtbaar werden, ongeveer twee weken voor de bloei. Bij dit gewas was het effect van dichloorazijnzuur duidelijk beter dan dat van FW 450. Zaadzetting bleek zeer wel mogelijk.De proeven werden uitgevoerd in een kas bij 17°C.
  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号