首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 31 毫秒
1.
M. Nieuwhof  D. Wiering 《Euphytica》1962,11(3):240-244
Research was carried out on heritable necrosis of red storage cabbage. Susceptibility to this type of necrosis depends on 1 incompletely recessive factor n. NN-plants always remain healthy, whereas the majority of the nn-plants become necrotic shortly after the harvest. A number of the Nn-plants also show (mostly weak) symptoms in the second half of the storage period. Minor genes may have an effect as well.Selection for resistance to necrosis should be carried out as late as possible, preferably at the end of the storage period.
Samenvatting Onderzoek vond plaats over erfelijke necrose bij rode bewaarkool. De gevoeligheid voor dit verschijnsel wordt bepaald door 1 onvolledig recessieve factor n. N N-planten blijven steeds gezond, terwijl de meeste nn-planten korte tijd na het oogsten necrotisch worden. Bij een deel van de Nn-planten treden in de tweede helft van de bewaar-periode dat ook andere genen op resistentie tegen necrose nog een geringe invloed hebben.Voor de selectie op resistentie tegen necrose is hetvan belang dat deze zo laat mogelijk uitgevoerd wordt, dus bij voorkeur aan het eind van het bewaarseizoen.
  相似文献   

2.
Summary A study was made of the restoration of fertility in cytoplasmic male sterile petunia. The fertility expression of plants with restorer genes in sterilizing cytoplasm proved quite dependent upon environmental conditions, especially temperature. In experiments with clones at a series of constant temperatures in the phytotron fertility appeared to follow an optimum curve, the position of the optimum and the width of the fertility range depending upon the number of restorer genes present. On the basis of the phytotron data a preliminary genetical analysis could be made for a part of the material. Restoration of fertility appeared to be governed by at least three factors: a major gene Rf 1, an accessory gene rf 2, and a gene or complex of genes referred to as Rf 3.
Samenvatting Een onderzoek werd verricht naar de achtergronden van fertiliteitsherstel bij plasmatisch mannelijk steriele petunia. Hierbij is gebleken, dat de fertiliteitsexpressie van planten met fertiliteit-herstellende genen in steriliserend plasma in sterke mate afhankelijk is van de uitwendige omstandigheden, in het bijzonder van de temperatuur. Bij proeven met klonen, blootgesteld aan een reeks van constante temperaturen in het fytotron, bleek de fertiliteit te verlopen volgens een optimumkromme. De ligging van het optimum en de breedte van het fertiliteitstraject bleek afhankelijk van het aantal aanwezige fertiliteit-herstellende genen. Met behulp van de fytotron-gegevens kon voor een gedeelte van het bij het onderzoek betrokken materiaal een voorlopige genetische analyse worden uitgevoerd. Herstel van fertiliteit leek te berusten op tenminste drie factoren, de hoofdfactor Rf 1, een accessorische factor rf 2, en een factor of factorencomplex aangeduid als Rf 3.
  相似文献   

3.
A device (tent) is described which makes it possible, by using a cheap cooling plant, to test spinach plants for blue mould throughout the year, with 100% success. It is also suitable for testing other crops for fungus diseases. The use of these tents has been adopted not only by the Institute of Horticultural Plant Breeding but also by the Dutch seed trade.
Samenvatting Er wordt een apparaat (tent) beschreven dat het mogelijk maakt d.m.v. een weinig kostbare koelinstallatie, ook gedurende de droge, hete zomermaanden, spinazieplanten een wolftoets te geven, die 100% kans van slagen biedt. Behalve voor het toetsen van spinazie op wolfresistentie, bleek het ook mogelijk andere gewassen op diverse schimmelziekten te toetsen. De tent is niet alleen in gebruik bij het Instituut voor de Veredeling van Tuinbouwgewassen, maar ook reeds bij Nederlandse selectiebedrijven.
  相似文献   

4.
R. F. Hoogland 《Euphytica》1961,10(1):101-108
In experiments conducted with rye over the years 1951 to 1959 inclusive, the writer found that the leaf number per plant can be increased considerably through selection. This increase of the leaf number appeared to result in an increase of the total leaf area.A selection from Petkus winter rye which showed a higher leaf number (called selection H) in a field trial gave a lower yield than the original Petkus rye, perhaps as a result of inbreeding. However, such a selection may offer prospects as a fodder crop.
Samenvatting Aangetoond werd, dat bij rogge het bladgetal van de hoofdas door middel van selectie belangrijk verhoogd kan worden. Deze verhoging van het bladgetal bleek samen te gaan met een verhoging van het totale bladoppervlak van de plant en een verhoging van het aantal spruiten.Een selectie met hoger bladaantal uit de Petkuser winterrogge bleek in een veldproef een lagere opbrengst te geven dan de orig. Petkuser. Het is echter niet uitgesloten, dat inteelt hierbij een rol heeft gespeeld. Een dergelijke selectie biedt overigens wellicht perspectief als voedergewas.
  相似文献   

5.
Summary The lines of work pursued and some of the results achieved in the field of crop improvement through botanical research at the Indian Agricultural Research Institute, which is celebrating its Golden Jubilee this year, have been mentioned.
Samenvatting Schrijvers geven een overzicht van de resultaten op het gebied van de plantenveredeling, welke bereikt zijn door de afdeling botanisch onderzoek van het Indian Agricultural Research Institute, dat dit jaar zijn gouden jubileum herdenkt.
  相似文献   

6.
H. J. Toxopeus 《Euphytica》1959,8(3):223-231
At the start of a breeding programme mostly a cross is made between the resistant plant and a plant belonging to a commercial variety of the crop in question. If both belong to the same species the exchange of genes can be easily brought about. If, however, the resistance is present only in other more distantly related species, difficulties mostly arise.In consequence of successful breeding work races of the parasite able to break down the resistance can come to the fore. It is of the utmost importance to combine the genes for resistance from all available sources so as to produce barriers that cannot be broken down or at least only with great difficulty. Therefore not only the easy line of intraspecific crossing should be followed but also the much more difficult one of interspecific and even of intergeneric crossing.As in most cases resistance is dominant, the method of repeated backcrossing can be used with great profit. In each step of the backcross programme large numbers of seedlings should be raised, selecting very carefully the parent material that will be used for the next step, even if this selection takes several years. As a consequence the number of subsequent backcrosses can be restricted and the danger of loss of valuable genes for resistance and for other characters is very much reduced.If resistance is recessive the backcross method cannot be applied to its full extent. The F1 is susceptible and by inbreeding more or less resistant seedlings can be obtained. If the resistant source is a wild species this program of outbreeding followed by inbreeding has to be repeated and progress will be very slow.A point of major importance is the availability of quick methods for mass-testing. These methods need not be more reliable than is demanded by the kind of material that has to be tested.
Samenvatting Bij de uitvoering van een kweekprogramma wordt altijd begonnen met het kruisen van de resistence plant met een plant uit het ras dat men wil verbeteren.Als beide planten tot dezelfde soort behoren kan de uitwisseling van genen gemakkelijk worden bewerkstelligd. Indien de resistentie echter alleen in andere meer of minder verwante soorten voorkomt, dan treden gewoonlijk complicaties op.Als gevolg van de verbouw van resistente rassen zijn fysio's van de parasiet, welke de resistentie kunnen doorbreken, in staat zich naar verhouding sterk te vermeerderen. Het is daarom van het grootste belang de resistentie-genen uit alle beschikbare bronnen te combineren, teneinde een barrière op te kunnen werpen die niet of slechts met grote moeite te doorbreken is. Men moet derhalve niet alleen de gemakkelijke weg van de raskruising volgen maar ook de veel moeilijker weg van de soortskruising en zelfs die van de geslachtskruising, teneinde ook die genen in het werk te betrekken die buiten de soort voorkomen.Daar de resistentie in de meeste gevallen dominant is kan de methode van de herhaalde terugkruising met voordeel worden toegepast.Bij iedere volgende stap in het terugkruisingsschema moeten grote aantallen zaailingen worden opgekweekt, terwijl het toekomstige oudermateriaal met grote zorg moet worden uitgezocht. Daardoor kan het aantal terugkruisingen worden beperkt en tevens het gevaar voor verlies van waardevolle genen.Als de resistentie recessief overerft kan de methode van de herhaalde terugkruising niet in volle omvang worden toegepast. De F1 is vatbaar en door inteelt kunnen meer of minder resistente zaailingen worden verkregen. Als de bron van resistentie een wilde soort is dan moet dit programma van kruisen gevolgd door inteelt worden herhaald en zal er slechts langzaam vooruitgang optreden.Van veel belang is de mogelijkheid snelle methoden voor massale toetsing te ontwikkelen. Deze methoden behoeven niet betrouwbaarder te zijn dan door de aard van het te toetsen materiaal wordt geëist.


Lecture read at the A-course Resistance in agriculture, 12–14 Jan. 1959, organised by the Royal Society of Agricultural Science and the Netherlands Society of Graduates in Agriculture at Wageningen.  相似文献   

7.
Summary On the basis of data from the literature, a survey of the occurrence and mode of inheritance of male sterility in a large number of plant species is presented (Table 1).The importance of male sterility as a means of breeding heterosis varieties is indicated and the advantages attached to the use of MS, and the problems arising from it, are discussed.It is contented that the rarely occuring types of plasmatically inherited MS offer good possibilities of utilization in the case of cross fertilized plants. The procedure to be adopted in using this type of MS is described in considerable detail in § 5 and 8.It is regretable that, in self-fertilized field crops under conditions of natural pollination, the small seed set obtained presents serious difficulties in breeding hybrids on a scale which is commercially justified. In horticulture, however, where artificial pollination can be made to pay, hybrids have already been created with the aid of MS types possessing a monofactorial recessive system of inheritance and have been put on the market. The procedure adopted is described in § 9.A survey is given of the results already obtained with MS in tomato, onion, sugar beet and maize, and it is anticipated that important increases in yield may also be obtained in other cross fertilized plants and self-fertilized horticultural crops with the aid of MS.
Samenvatting Aan de hand van literatuurgegevens werd een overzicht gegeven van het voorkomen en de wijze van vererving van mannelijke steriliteit in een groot aantal plantensoorten. (tabel 1).Gewezen werd voorts op de betekenis van mannelijke steriliteit als hylpmiddel bij het kweken van heterosisrassen, terwijl de aan het gebruik van MS verbonden voordelen en de zich daarbij voordoende problemen werden besproken.Betoogd werd dat de schaars voorkomende typen van plasmatisch verervende MS goede toepassingsmogelijkheden bieden voor gebruik in kruisbevsuchters; de bij het benutten van dit type MS te volgen werkwijze werd uitvoerig aangegeven in de paragrafen 5 en 8.Helaas vormt in zelfbevruchtende akkerbouwgewassen bij natuurlijke bestuiving de geringe zaadzetting van MD planten een ernstig beletsel voor het op commericeel verantwoorde wijze kweken van hybriden; in de tuinbouw, waar men veelal kunstmatige bestuiving rendabel kan maken, werden echter met behulp van monofactorieel recessief verervende vormen van MS reeds hybriden verkregen en in het verkeer gebracht. De hierbij gevolgde werkwijze werd beschreven in paragraaf 9.Een overzicht werd gegeven van de reeds met behuop van MS bereikte resultaten bij tomaat, ui, suikerbiet en mais, terwijl de verwachting werd uitgesproken dat ook bij andere kruisbevruchters, zelfbevruchtende tuinbouwgewassen en tabak met behulp van MS nog belangrijke meeropbrengsten in de practijk te behalen zullen zijn.


The author wishes to thank Prof. Dr R.Prakken for his kind permission to publish this study which has been carried out under his direction, and is grateful to Prof. Dr J. C.Dorst for his helpful criticism.  相似文献   

8.
J. C. s'jacob 《Euphytica》1955,4(2):107-115
Summary Determinations of races of Melampsora lini with the new set of differentials, each containing only one gene for rust resistance occurring in Holland, are described. The great advantages of these differentials for the breeding of flax for rust resistance are discussed. Different methods for the determination of the resistance and susceptibility to rust of flax varieties are described. Special attention is given to the genes for resistance of new races and how to find these.
Samenvatting Een van de moeilijkheden bij het kweken van vlas op roestresistentie is de omstandigheid dat van de parasiet vele physiologische rassen voorkomen, die ieder slechts bepaalde vlasrassen kunnen aantasten. Het is dus noodzakelijk voor het veredelingswerk eerst de voorkomende physio's te kennen. Vroeger geschiedde dit op het oude standaardsortiment van Flor. Hiermede waren wel de physio's te onderscheiden maar een juist inzicht omtrent de genetische basis, waarop de resistentie tegen de verschillende physio's berust, was er niet of zeer onvoldoende mede te verkrijgen. Als gevolg van een uitgebreid onderzoek gedurende de laatste 10 jaar is genoemde onderzoeker er in geslaagd een standaardsortiment samen te stellen waarvan ieder vlasras slechts één resistentiefactor bezit. Al deze factoren erven dominant over. Na een determinatie van alle in een bepaald land voorkomende physio's op dit nieuwe standaardsortiment weet ment uit het aantal rassen dat door geen enkel physio wordt aangetast direct, hoeveel en welke resistentie-genen in dat land een volledige resistentie kunnen bepalen.Met dit nieuwe standaardsortiment werden in 1953 op het Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek een groot aantal herkomsten van vlasroest uit Nederland op de daarin voorkomende physio's onderzocht. Er werden 8 verschillende physio's gevonden en 9 resistentie-genen die ieder afzonderlijk volledige resistentie tegen alle 8 physio's bepalen. Deze 9 genen moeten door herhaalde terugkruising in onze goede vlasrassen gebracht worden. Beter zou zijn direct meerdere in één vlasras te verenigen maar met de hier aanwezige roestphysio's is dit niet mogelijk. Daarvoor zouden andere physio's geïmporteerd moeten worden, doch dit is te gevaarlijk voor de vlascultuur in ons land. Een combinatie van alle genen in één vlasras is op theoretische gronden reeds onmogelijk, omdat deze genen tot 3 groepen behoren die ieder in één chromosoom gelocaliseerd zijn en de genen binnen één groep meestal multiple allelomorphen zijn.De toetsing op resistentie van vlasrassen kan op twee verschillende wijzen geschieden. In de eerste plaats door infectie van kiemplanten in de kas. Hierbij kan met de afzonderlijke physio's gewerkt worden, terwijl men tevens meerdere generaties per jaar kan kweken. Aangezien de meeste veredelingsbedrijven van landbouwgewassen niet over kasruimte beschikken, wordt in ons land meestal een andere eenvoudiger maar eveneens bruikbare methode toegepast. Hierbij worden speciale roestproeven op het veld uitgezaaid en daarna met een mengsel van alle physio's kunstmatig besmet. De resistente vlasrassen van het standaardsortiment worden eveneens in deze proeven uitgezaaid om na te gaan, of nieuwe physio's zijn opgetreden. Ook voor dit werk is het gebruik van een standaardsortiment met bekende resistentie-genen een grote verbetering.Het bepalen van resistentie van vlasrassen met in acht neming van de genetische basis van de resistentie is in West-Europa nog niet geschied. Wel zijn er enkele gegevens over verschillen in vatbaarheid in België, Denemarken en Noord Ierland gepubliceerd maar meestal is bij dit onderzoek geen rekening gehouden met de physio's van de schimmel. Indien dit wel geschiedde is nog van het oude toetssortiment gebruik gemaakt.
  相似文献   

9.
Breeding material of potatoes containing the genes R 1, R 2 and R 3, single or in combination, was tested for its resistance in the flesh to five different races of Phytophthora infestans.There was a considerable variation in response, from extreme hypersensitivity with no necrosis visible with the naked eye to cases where the tuber hardly showed any inhibition at all to the growth of the parasite.It appeared that the effect of the genes R 2 and R 3 in the tubers was very different from that exerted in the foliage. However, a correlated effect of the gene R 1 cannot be denied.The results are compared with those obtained by Lehmann in 1938 and in great outline they agree very well.
Samenvatting Onderzoekingen zijn bij de aardappel verricht over de invloed van de R-genen voor overgevoeligheid van het blad tegen Phytophthora infestans op de resistentie van het vlees van de knollen. Daarbij werd gevonden dat het gen R 1 in de knol dikwijls eenzelfde reactie veroorzaakt als in het blad. Wanneer de genen R 2 en R 3 alleen of in combinatie aanwezig zijn, is er geen correlatie tussen blad en knolreactie te onderkennen.Een onderzoek naar de correlatie tussen de resistentie van knol en blad in dit materiaal wees uit dat een hoge graad van resistentie in de knol in vrijwel alle gevallen samengaat met overgevoeligheid van het blad, terwijl materiaal dat vatbaar is in de knol zowel vatbaar als overgevoelig in het blad kan zijn. Uitgaande van de blad-resistentie is het zo, dat overgevoeligheid van het blad in het geheel geen aanwijzing is voor resistentie in de knol terwijl daarentegen planten met vatbaar blad zeer overwegend vatbare knollen bezitten.De resultaten van ons onderzoek en die van Lehmann stemmen in dit opzicht in hoge mate overeen.
  相似文献   

10.
C. A. Huijsman 《Euphytica》1955,4(2):133-140
Summary During the winter of 1953/54 and in the following summer, additional data concerning the inheritance of resistance to the potato root eelworm have been obtained. These data strongly support the theory that the resistance in each of the andigenum clones C.P.C. 1673 and 1685 is governed by one dominant gene with a major effect in a tetraploid scheme. Whether these genes are identical remains to be proved.In first backcross seedlings (AT x T) of the clone C.P.C. 1673 the same ratios resistant: susceptible (1 : 1 and 5 : 1) have been found as in 1953 in the AT crosses.A genetical analysis has been made of 20 resistant AT seedlings by backcrossing them to potato varieties (nulliplex). In close agreement with the theoretical ratio H : HH=4 : 1 in the resistant material, four duplex (HH) plants have been recognized.Among the AT seedlings selected for commercial characters, the percentage of resistant seedlings was the same as in the random material from which they were selected.The nature of the few cysts occurring on resistant plants was discussed in connection with the results of the testing of the AT plants, derived from crosses with the resistant andigenum clone Potozi 7.
Samenvatting De in 1954 verkregen resultaten van proefnemingen over de erfelijkheid van de resistentie tegen het aardappelcystenaaltje werden samengevat. Daarbij kon de door ons in 1953 opgestelde theorie, dat de resistentie in de cloon C.P.C. 1673 berust op één dominant gen H in een tetraploid schema, volledig worden bevestigd.De splitsingen onder de terugkruisingen van deze cloon met aardappelrassen vertoonden dezelfde verhoudingen als die in 1953 in de AT kruisingen werden vastgesteld. Onder 20 resistente AT zaailingen werden vier duplex planten gevonden (theor. verhouding H : HH=4:1).Selectie van het kweekmateriaal op economisch belangrijke eigenschappen bleek van geen invloed te zijn op het percentage resistente planten. Deze conclusie moet voor de praktijk van het kweekwerk van groot belang worden geacht.Op grond van de resultaten van de toetsing van AT zaaisels afkomstig van zaailing 15 van cloon C.P.C. 1685 werd in 1953 de aanwezigheid van twee genen K en L verondersteld, die in samenwerking resistentie bepalen. De resultaten van een onderzoek van drie andere zaailingen van deze kloon, steunen deze opvatting niet, maar wijzen, evenals bij kloon 1673, op de aanwezigheid van slechts één dominante factor. Verdere proeven moeten uitmaken, welke de oorzaak van de afwijkende splitsingsverhoudingen in 1953 was.De AT zaaisels van de resistente kloon Potozi 7 gaven een afwijkend beeld te zien. Wel konden twee groepen worden onderscheiden, nl. resistent en vatbaar, maar er bleven planten over met een zodanig aantal cysten op de potkluit, dat ze niet te classificeren waren. Niettemin wordt ook hier voorlopig ter verklaring een dominant gen aangenomen.Naar aanleiding van de waarnemingen aan deze AT zaaisels en van de omstandigheid dat er ook in de nakomelingschap van C.P.C.1673 en C.P.C.1685 onder de resistente planten voorkomen met een enkele cyste (bij 1685 meer dan bij 1673) werden enkele verklaringsmogelijkheden gegeven. Nader onderzoek zal uitsluitsel moeten geven.
  相似文献   

11.
M. Nieuwhof  D. Wiering 《Euphytica》1962,11(3):233-239
Research has been carried out on clubroot resistant white cabbage received from Germany and the U.S.A. In the Netherlands, too, a number of plants of both origins were not affected. The European material proved more resistant than the American. In various respects these varieties do not come up to the requirements of growers in different parts of the world. The resistance will have to be bred into the established commercial varieties by repeated backcrosses. Resistance was found in some varieties of kale and Savoy cabbage, not in red cabbage, cauliflower, green sprouting broccoli and Brussels sprouts.
Samenvatting Onderzoek vond plaats met uit Duisland en de Verenigde Staten ontvangen wittekool met knolvoetresistentie. Ook in Nederland werd een deel van de planten van beide herkomsten niet aangetast. Het Europese materiaal bleek resistenter dan het Amerikaanse. In verschillende opzichten voldoen deze rassen niet aan de eisen die in de meeste streken aan wittekool gesteld worden. Door herhaalde terugkruisingen zal de resistentie overgebracht moeten worden in bestaande praktijkrassen.Bij toetsing van rassen van rode kool, bloemkool, green sprouting broccoli en spruitkool is geen resistentie gevonden. Dit was wel het geval bij enige rassen van boerenkool en savooiekool.
  相似文献   

12.
The results of testing a large group of species and varieties of wild tuber-bearing Solanum species from Central America and adjoining regions of the United States with several races of Phytophthora infestans are reported.In the species bulbocastanum and polytrichon a valuable degree of resistance was observed. This may be caused by genes for hypersensitivity as well as for field resistance.Some cases of deviations from the international scheme of relations between R genes and races of the parasite are mentioned.The results of extensive cross-breeding experiments with the two above mentioned species are given. S. bulbocastanum is a very difficult species in this respect; S. polytrichon shows more promise.
Samenvatting Een groot aantal wilde knoldragende Solanum-soorten en variëteiten is op hun resistentie tegen de physio's 4, 1.2.4, 1.3.4, 2.3.4 en 1.2.3.4 van Phytophthora infestans onderzocht.De soorten, welke in dit onderzoek zijn betrokken, zijn afkomstig uit Midden-Amerika en de Noord-Amerikaanse grensstaten, Nieuw Mexico en Arizona. In hoofdzaak betreft het materiaal, dat door Dr. Hawkes in 1958 op zijn expeditie door deze gebieden is bijeengebracht.Een bijzonder hoge mate van resistentie is gevonden in de beide soorten bulbocastanum en polytrichon. Vermoedelijk bezitten beide een hoge graad van veldresistentie, waardoor het moeilijk is conclusies te trekken ten aanzien van de aanwezigheid van de R-genen voor overgevoeligheidsresistentie.Deze ervaringen en de gegevens welke daarover in de literatuur zijn vermeld wijzen er wel op, dat beide soorten waardevol zijn als bron van resistentie voor het veredelingswerk. Helaas is S. bulbocastanum niet of slechts met zeer veel moeite in een kruisingsschema te betrekken. In de tabellen 9 en 10 zijn de ervaringen samengevat van de pogingen, welke daartoe in 1958 en 1959 zijn gedaan. De soort S. polytrichon lijkt, zoals uit tabel 11 mag blijken in dit opzicht aanmerkelijk meer perspectieven te bieden.In enkele gevallen passen de uitkomsten van de toetsing met verschillende physio's niet in het internationale schema, zoals dat door een groep onderzoekers in onderlinge samenwerking voor de relaties tussen de genotypen van de waardplanten en die van de parasiet is opgesteld. Dit behoeft geen verwondering te wekken, daar het schema op grond van de uitkomsten van onderzoekingen aan kruisingen tussen de soort Solanum demissum en S. tuberosum is opgebouwd. In andere soorten komen kennelijk nog andere genen voor.Enkele gevallen kunnen worden verklaard door het schema van oorspronkelijk vier verschillende R-genen voor overgevoeligheidsresistentie uit te breiden tot zes. Andere gevallen kunnen echter niet door deze eenvoudige en niet principiëele wijziging van het schema worden verklaard. Voor de oplossing van dit probleem is verder genetisch onderzoek noodzakelijk.
  相似文献   

13.
H. Lamberts 《Euphytica》1955,4(2):97-106
Samenvatting Van de alcaloïdvrije stammen 8, 80 en 102 gevonden door Von Sengbusch, is het in hoofdzaak de eerste, welke gediend heeft om practijkrassen te verkrijgen. Door schrijver werden in het landras van Schouwen 19 alcaloïdvrije planten gevonden. Bij één dezer genotypen berust de alcaloïdvrijheid niet op een der genen welke in de stammen van Von Sengbusch voorkomen. Bij onderlinge kruising van de vier hier genoemde lijnen ontstaan bittere hybriden; een gedeelte van de nakomelingen is eneneens bitter.In nummer W.H. 20, afkomstig van wilde lupine uit Spanje, is resistentie tegen meeldauw (Erysiphe polygoni D.C.) gevonden. De resistentie wordt bepaald door één dominante erffactor, door schrijver aangeduid met Er.Bij het onderzoek naar het voorkomen van resistentie tegen verwelkingsziekte (Fusarium oxysporum lupini) werd een aantal genotypen, welke op een bepaald proefveld en ook bij kasproeven niet werd aangetast, op andere plaatsen ziek. Van de schimmel zijn thans drie physio's ontdekt. Er zijn lijnen gevonden welke resistent zijn tegen de drie physio's.Gebleken is verder dat de bodemtemperatuur van grote invloed is op de aantasting. Tot ± 20°C vertonen de resistente planten geen aantasting en bij kruising van resistente genotypen met vatbare, vindt men bij physio 1 in de F2 splitsingen, welke ongeveer de verhouding 3 resistent : 1 vatbaar vertonen. Bij hogere temperaturen neemt de aantasting toe en bij 27°C worden zowel de resistente als de vatbare volledig ziek. Op grond van de ervaringen in de afgelopen 5 jaren, op zeer uiteenlopende proefvelden, mag worden aangenomen, dat in een goed ontwikkeld lupinegewas de bodemtemperatuur, althans in Nederland, niet of slechts kortere tijd, boven de gevaarlijke temperatuursgrens uitkomt. De gevonden resistentie is daarom van grote waarde voor de teelt.Bij de mozaïekziekte is resistentie gevonden in één lijn uit het Nederlandse landras. Deze resistentie is hierdoor gekenmerkt, dat in tegenstelling tot de vatbare planten, de ziekte eerst optreedt tijdens of na de bloei. Door deze late aantasting is de schade aan de opbrengst geringer dan normaal, terwijl tot dusverre geen overgang met het zaad werd aangetroffen.Uit een Palestijnse wilde herkomst is een nieuw type met een snelle jeugdontwikkeling geïsoleerd. De gunstige eigenschap berust op één dominante erffactor, (door schrijver Rapidus, Rp, genoemd) in tegenstelling tot het Duitse ras Weiko III, waar één recessief gen de snelle ontwikkeling bepaalt. Combinatie van beide genen geeft transgressie in de lengtegroei.Bij het niet openspringen van de peulen, het niet hardschalig worden van de zaadhuid en het onbehaard zijn van de peulen werden nieuwe genotypen ontdekt, welke ten dele als een vooruitgang ten opzichte van de reeds bekende mogen worden beschouwd.In Portugees wild materiaal werden enkele zeer goede zaadproducenten opgemerkt.Vermeld is welke landbouwkundige betekenis kan worden toegekend aan de verschillende behandelde eigenschappen. Tevens wordt besproken hoe de combinatie van de verschillende gunstige eigenschappen te verwezenlijken is.De bronnen, waaruit voor de veredeling kan worden geput, zijn: gekweekte rassen, landrassen en wilde vormen. Aangetoond wordt dat de wilde herkomsten de beste kansen voor verdere vooruitgang bieden. Er wordt op gewezen dat het noodzakelijk is op korte termijn zo veel mogelijk wild materiaal te verzamelen en maatregelen te nemen om de landrassen in stand te houden. Aanbevolen wordt dit internationaal te organiseren, zodat de verschillende landen de beschikking kunnen krijgen over een zo groot mogelijk aantal geniteurs.  相似文献   

14.
Among oil seed poppy varieties differences exist in colour and shade of the seed.The best insight into the nature of a variety with respect to the colour and shade of the seed is obtained by examining seed of individual plants. Some varieties (Emmabloem, Nobel) produce seed of one colour; others (Noordster, Eckendorf selections) are composed of plants which differ in seed colour.In a plant by plant analysis, each colour always appears in a series of shades. Important differences exist in the shade-variation curve of the different varieties. The development of the shades is influenced by environmental conditions.In some varieties (Emmabloem, Nobel) selection for shade did not result in a shift of the range of shades in the offspring. In other varieties (Noordster, Eckendorf selections) a shift did occur.Selection for colour always had a clear positive effect.The shade of poppy seed shows a high correlation with the calcium oxalate content of the outer layer of the seed coat.The height of the ridges on the seedcoat affects the quality of the outward appearance of the seed. High ridges make the seed rough to the touch and create the impression of bulky kernels. Within varieties, however, the height of the ridges is negetatively correlated with kernel weight. In the varieties Emmabloem and Nobel only high ridges are found on the seedcoat. Other varieties (Noordster and Eckendorf selections) are variable with respect to this character. In these varieties nearly smooth seeds occur.
Samenvatting Tussen de onderzochte rassen van blauwmaanzaad bestaan verschillen in kleur en tint van het zaad.Het beste inzicht aangaande de aard van een ras met betrekking tot de kleur en de tint van het zaad wordt verkregen door het zaad van afzonderlijke planten te beoordelen. Sommige rassen (Emmabloem, Nobel) leveren éénkleurig zaad; andere (Noordster, selekties van Eckendorf) zijn samengesteld uit planten, die in zaadkleur verschillen. Bij een analyse plant voor plant blijkt iedere kleur steeds op te treden in een reeks van tinten. Er bestaan belangrijke verschillen in de tint-variatiekromme van de onderscheidene rassen. De ontwikkeling van de tinten wordt beïnvloed door milieuomstandigheden.Selektie naar tint resulteerde bij sommige rassen (Emmabloem, Nobel) niet in een verschuiving van het variatietrajekt van de tinten in de nakomelingschap; bij andere rassen (Noordster, selekties van Eckendorf) was dat wel het geval.Selektie op kleur gaf steeds een duidelijk positief effekt.De tint van het zaad van blauwmaanzaad vertoont een grote correlatie met het gehalte aan calciumoxalaat in de buitenste laag van de zaadhuid.De hoogte van de richels op de zaadhuid is van invloed op de uiterlijke kwaliteit van het zaad. Hoge richels maken dat het zaad wreed aanvoelt en wekken het effekt van grofzadigheid. Tussen de hoogte van de richels en het korrelgewicht bestaat echter binnen het ras een negatieve relatie. Bij de rassen Emmabloem en Nobel treft men uitsluitend hoge richels op de zaadhuid aan. Andere rassen (Noordster en de selekties van Eckendorf) zijn in dit opzicht variabel. Er komen nagenoeg gladde zaden in voor.
  相似文献   

15.
G. J. Speckmann 《Euphytica》1955,4(2):163-166
Summary A simple method to obtain material for cytological checking in grasses and clovers is described. Seeds are germinated on filter paper under optimal conditions. When the rootlets are about 5 mm long they are fixed in acetic acid alcohol 1–3. The chromosome number is determined by phase-contrast microscope and the tetraploids are potted. Advantages of this method are illustrated.
Samenvatting Het is in vele gevallen wenselijk cytologisch contrôle onderzoek te verrichten aan de nakomelingschap van met colchicine behandelde planten.De daartoe govelgde methode, het uitzaaien en oppotten van het te onderzoeken materiaal en cytologisch onderzoek aan worteltoppen van de potkluit, heeft verschillende nadelen.Volgens een nieuw ontwikkelde methode wordt zaad op rondfilters in petrischalen bij optimale omstandigheden te kiemen gelegd. De worteltoppen worden gefixeerd in azijnzure alcohol 1–3. De plantjes die in aanmerking komen voortgekweekt te worden kunnen na het onderzoek worden opgepot.De voordelen van deze methode worden toegelicht.
  相似文献   

16.
A historical review is given of the breeding for resistance to streak disease in Maize. The latest advances in this respect in South Africa include the production of a commercial streak tolerant three-way hybrid, S.A. 31, in which the resistance to streak is derived from P x H maize. New sources of resistance have been found in Mexican maize, the inbreds Urg. 54 and Mex. 37-5 being the most promising.
Samenvatting Een historisch overzicht wordt gegeven van het kweken op resistentie tegen de door een virus veroorzaakte strepenziekte (streak-disease) bij maïs.Het gelukte in Zuid-Afrika de tolerante driestam-hybride SA 31 te kweken, die de resistentie tegen strepenziekte dankt aan de P×H hybride.Nieuwe bronnen van resistentie zijn gevonden in Mexicaanse maïs, waarvan de inteeltstammen Urg.54 en Mex.37-5 veelbelovend zijn.
  相似文献   

17.
B. Maris 《Euphytica》1964,13(2):130-138
In an investigation with 25 populations of potato seedlings a relation could be demonstrated between plant height in the seedling year and maturity in successive clonal generations. Small seedlings mainly tend to develop into early clones, while very strong growing ones in the majority of cases appear to be late.These findings are explained from the differences in response to day-length between early and late varieties. The correlation affords the possibility of arranging first-year seedlings roughly to maturity some ten weeks after sowing the true seeds. The importance of this early screening for potato breeding is discussed.
Samenvatting Bij een onderzoek van 25 populaties van aardappelzaailingen in de jaren 1955 t/m 1959 kon verband worden aangetoond tussen de loofontwikkeling in het jaar van uitzaaien en de rijptijd in de nateelt. Zaailingen met een zwakke resp. sterke loofontwikkeling blijken in de nateelt uit overwegend vroegrijpe resp. laatrijpe planten te bestaan. Een en ander wordt aan de hand van literatuurgegevens verklaard uit de verschillen in reactie op daglengte tussen vroegrijpe en laatrijpe rassen. Het aangetoonde verband schept de mogelijkheid eerstejaars zaailingen reeds ongeveer 10 weken na het zaaien globaal naar rijptijd in te delen. De betekenis voor de aardappelveredeling van deze indeling naar rijptijd in een zo'n vroeg stadium wordt besproken.
  相似文献   

18.
K. Verkerk 《Euphytica》1959,8(3):216-222
In 450 seeds of the tomato variety Ailsa Craig irradiated with neutrons for four hours, 43 recessive mutants were found in 50 progenies, 17 progenies were without mutants, 24 progenies had 1 mutant each, 8 progenies had 2 mutants each and 1 progeny had 3 mutants. Many of these mutants can be recognized in an early stage, so that it is easy to use them for studies in heredity.Neutronic radiation is an easy method for producing many mutants.
Samenvatting Van het tomatenras Ailsa Craig zijn zaden gedurende 4 of 8 uur met neutronen bestraald. Acht uur bleek te lang te zijn geweest en alle kiemplanten stierven vroegtijdig. Van 450 zaden die vier uur zijn bestraald werden 50 nakomelingschappen verkregen en onderzocht. In 17 van deze 50 nakomelingschappen zijn geen mutaties gevonden, in 24 nakomelingschappen elk 1 mutatie, in 8 nakomelingschappen elk 2 mutaties, en in 1 nakomelingschap zijn zelfs 3 mutaties gevonden, zodat tezamen 43 mutaties zijn waargenomen. Alle gevonden mutaties zijn enkelvoudig recessief. Ongeveer 1/3 gaf als afwijking van de controle steriliteit te zien, 3 mutanten stierven in het kiemplantstadium en 15 vertoonden bladkleurafwijkingen, meestal bestaande in lichtgroen blad of gele vlekken. Eén met donkergroen blad vertoonde een normale groei, terwijl de meeste mutanten in groei sterk achterbleven bij de controle. Het grote aantal gevonden mutanten wettigt deze methode om op grote schaal mutanten te verkrijgen.


Publication 201, Laboratorium voor Tuinbouwplantenteelt Landbouwhogeschool, Wageningen  相似文献   

19.
Tolerance to manganese toxicity in lucerne, assessed from four different seedling criteria in the selfed and crossed progenies of 4 parents, gave high heritability, as estimated from a parent-progeny regression analysis, interpreted under the assumption of autotetraploid inheritance. Genes controlling this character were therefore assumed to be additive and to have low or no dominance, thus increasing the effectiveness of selection.
Samenvatting Tolerantie tegen mangaanvergiftiging bij lucerne, bepaald met behulp van 4 criteria in nakomelingschappen verkregen door zelfbestuiving en kruisbestuiving van 4 ouders, vertoonden een hoge graad van erfelijkheid. Dit werd vastgesteld met behulp van een regressie-analyse der nakomelingschappen, geïnterpreteerd op basis van autotetraploide overerving.Verondersteld werd dat de erffactoren voor deze eigenschap een additieve werking hebben en een geringe of geen dominantie vertonen, zodat daardoor het effect van selectie gunstig wordt.
  相似文献   

20.
A number of substances, more or less related to FW 450 (sodium 2,3-dichloroiso-butyrate) have been tested for a possible gametocidal activity.It was found that sodium dichloroacetate has a positive action on the pollen of Antirrhinum majus nanum L. Male sterility during one week was induced by a spray of a solution of 0.5% in water, applied at the moment the first flower buds appeared, that is about two weeks before flowering.The seed set proved to be satisfactory. The experiments were carried out in a glasshouse at 17°C.
Samenvatting Een 16-tal min of meer aan FW 450 verwante chemische verbindingen werd onderzocht op hun waarde als gametocide stof.Het Na-zout van dichloorazijnzuur onderscheidde zich hierbij gunstig bij Antirrhinum majus nanum L.Mannelijke steriliteit gedurende een week werd verkregen door een bespuiting met een waterige oplossing van 0,5%, op een tijdstip dat de eerste knoppen zichtbaar werden, ongeveer twee weken voor de bloei. Bij dit gewas was het effect van dichloorazijnzuur duidelijk beter dan dat van FW 450. Zaadzetting bleek zeer wel mogelijk.De proeven werden uitgevoerd in een kas bij 17°C.
  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号