首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 31 毫秒
1.
InNerine sarniensis as well as inN. manselli PVX-type virus particles were detected. The virus ofN. sarniensis could not be transmitted toGomphrena globosa, Chenopodium amaranticolor, andNicotiana clevelandii, and only incidentally toC. quinoa, in which it multiplied poorly. The virus had an average particle length of 541 nm and was serologically distantly related to clover yellow mosaic virus (C1YMV). It will be namedNerine virus X (NVX).The virus ofN. manselli could easily be transmitted toG. globosa, C. amaranticolor, C. quinoa, andN. clevelandii. The average particle length measured was 554 nm. It is serologically distantly related to PVX, and very closely to narcissus mosaic virus (NaMV). It will be considered as a strain of NaMV.With their homologous antisera both viruses could be detected in clarified extracts of leaves and flowers of their respectiveNerine hosts, applying the micro-precipitin test.Samenvatting De teelt vanNerine als snijbloem maakt in Nederland snel opgang. Dit bolgewas vertoont dikwijls symptomen, die aan virusbesmetting doen denken. In twee soorten,Nerine sarniensis enNerine manselli, werden met behulp van de elektronenmicroscoop virusachtige deeltjes aangetroffen, die wat hun lengte betreft overeenkomen met die van virussen behorend tot de aardappelvirus-X-groep.Het virus vanN. sarniensis kon niet mechanisch worden overgebracht naarGomphrena globosa, Chenopodium amaranticolor enNicotiana clevelandii en slechts met moeite naarC. quinoa, waarin het zich echter slecht vermeerderde. Ook kon het worden aangetoond in enkele zaailingen vanNerine bowdenii, die vier maanden tevoren met een gezuiverd preparaat van het virus waren geïnoculeerd. Serologisch verschilde dit virus duidelijk van het aardappelvirus X (PVX), het aardappelaucubamozaïekvirus, het witte-klavermozaïekvirus, het papajamozaïekvirus, het cactusvirus X, hetCymbidium-mozaïekvirus en het narcissemozaïekvirus (NaMV), terwijl het slechts een geringe verwantschap vertoont met het klaverscherpmozaïekvirus (Tabel 1). Voor het virus werd een gemiddelde deeltjeslengte van 541 nm gemeten (Tabel 2; Fig. 1.) Waarschijnlijk is het een nieuw virus, behorend tot de aardappelvirus-X-groep. Het wordt nuNerine-virus X genoemd.Het virus uitN. manselli bleek vrij gemakkelijk (met behulp van gezuiverde preparaten) over te brengen naarG. globosa, C. amaranticolor, C. quinoa enN. clevelandii.Serologisch bleek dit virus nauw verwant aan het NaMV, terwijl ook een geringe verwantschap met het PVX werd gevonden (Tabel 1). De gemiddelde deeltjeslengte was 554 nm (Tabel 2). Dit virus wordt beschouwd als een stam van het NaMV.Beide virussen konden met hun eigen antisera worden aangetoond in geklaarde blad- en bloemextracten vanNerine met behulp van de micro-precipitatietoets.  相似文献   

2.
A number of 75 species belonging to 18 families were tested for their susceptibility and sensitivity to the sharka virus of plum using sap from infectedNicotiana clevelandii leaves; 27 species out of 6 families were found to be new hosts. OnlyRanunculus arvensis may serve as a new test plant. Common weeds and garden plants were among the newly found host plants.Lamium amplexicaule andZinnia elegans became systemically infected. In the glasshouse the virus was transmitted byMyzus persicae from peach seedlings toL. amplexicaule and vice versa. If transmitted in the field as easily as in the glasshouse, elimination of the virus might be very difficult.Samenvatting Uit 18 families werden 75 plantesoorten getoetst op hun vatbaarheid en gevoeligheid voor het sharka-virus van de pruim. De planten werden geïnoculeerd met het sap van geïnfecteerde topbladeren vanNicotiana clevelandii; 27 soorten uit 6 families bleken vatbaar voor het virus. AlleenRanunculus arvensis is wellicht een bruikbare toetsplant. Onder de pas gevonden waardplanten van het sharka-virus bevinden zich ook enkele algemeen voorkomende onkruiden en tuinplanten.Lamium amplexicaule enZinnia elegans werden systemisch door het virus geïnfecteerd. In de kas kon het virus met behulp vanMyzus persicae worden overgebracht van perzikzaailingen naarL. amplexicaule en omgekeerd. Indien de overdracht in de natuur even gemakkelijk verloopt als in de kas, dan kan dit het uitroeien van het sharka-virus in besmette gebieden ernstig bemoeilijken.  相似文献   

3.
Samenvatting Een methode werd ontwikkeld om de resistentie van in de kas geteelde tomateplanten tegen tomatemozaïek virus (ToMV) te bepalen. Bladeren van een vatbare en een resistente cultivar werden afgesneden en geïnoculeerd met ToMV. Na 6, 10 en 17 dagen werden de geïnoculeerde bladeren getoetst op de aanwezigheid van virus met ELISA en door inoculatie van bladeren vanNicotiana glutinosa. Met beide toetsmethoden kon de virustoename in de vatbare cultivar al vroeg na inoculatie duidelijk worden aangetoond. In de bladeren van de resistente cultivar was een zeer kleine hoeveelheid virus pas laat na de inoculatie aantoonbaar. Met deze methode is het mogelijk om de resistentie tegen ToMV te bepalen, tevens zaad te winnen en landbouwkundige eigenschappen te evalueren, zonder de plant te infecteren.  相似文献   

4.
Samenvatting Bladeren vanHyoscyamus niger planten vertoonden chlorotische lokale lesies 7 dagen na inoculatie met sap van mozaïekziekeHippeastrum-planten. Met sap vanHippeastrum-planten zonder mozaïeksymptomen werd geen reactie verkregen. In dooppreparaten gemaakt van chlorotische lesies inHyoscyamus-bladeren en van bladeren vanHippeastrum planten met mozaïeksymptomen werden draadvormige virusdeeltjes van 648–772 nm aangetroffen. Het virus kon met sap geperst uit geïnoculeerdeHyoscyamus-planten weer op gezondeHippeastrum-planten worden overgebracht.  相似文献   

5.
Plum pox virus was purified by adding up to 5% non-ionic detergent Triton X-100 to extracts clarified by low-speed centrifugation. After stirring for 1/2 h, the suspensions were subjected to 2 cycles of differential centrifugation followed by sucrose density-gradient centrifugation. Purity of the product was confirmed by electron microscopy and equilibrium density-gradient centrifugation in CsCl. The virus sedimented in the analytical ultracentrifuge as a single peak with a sedimentation coefficient of about 170 S at infinite dilution. Virus so purified showed an absorption spectrum with a minimum at 247 nm and a maximum at 263 nm. The modal length of the virus particles in purified preparations was 764 nm. Antiserum prepared had a specific titer of 4096.Samenvatting In een mortier werden systemisch geïnfecteerde bladeren vanNicotiana clevelandii gehomogeniseerd in een overmaat buffer. Na centrifugeren bij laag toerental werd aan de bovenstaande vloeistof Triton X-100 toegediend tot een concentratie van 5%. De suspensie werd een half uur geroerd en vervolgens onderworpen aan differentieel centrifugeren, centrifugeren door een 20% suikeroplossing en centrifugeren in een 10–50 % lineaire suikergtadient (Fig. 2).De infectiositeit van het virus bleek zowel afhankelijk van de wijze van homogeniseren als van de samenstelling en de hoeveelheid van de buffer tijdens het homogeniseren (Tabel 1 en 2). Door het gebruik van Triton X-100 werden veel hogere virusopbrengsten verkregen dan met behulp van ether/tetrachloorkoolstof (Fig. 1). Het gezuiverde virus, vertoonde een absorptiespectrum met een minimum bij 247 nm en een maximum bij 263 nan (Fig. 3) en sedimenteerde in de analytische ultracentrifuge als een enkele pick metaeen sedimentatie coëfficiënt van ongeveer 170 S (Fig. 4). De hoge mate van zuiverheid werd tevens aangetoond met behulp van evenwichtscentrifugering in CsCl en elektronenmicroscopie (Fig. 5). De gemiddelde lengte van de virusdeeltjes in gezuiverde preparaten was 764 nm. Een antiserum kon worden verkregen met een titer van 4096.  相似文献   

6.
Samenvatting Aangetoond werd datPetunia hybrida systemisch kan worden geïnfecteerd met het tomato golden mosaic virus (TGMV), een virus dat behoort tot de groep van de geminivirussen. Mechanische inoculatie van petuniaplanten met TGMV gaf in de systemisch geïnfecteerde bladeren symptomen, die eerder in een aantal andere Solanaceae waren waargenomen. Daar in eerdere proeven petunia niet met TGMV kon worden geïnfecteerd en DNA-replicatie en symptoomontwikkeling wel optrad in, voor de beide genomen van het virus, transgene planten, werd gesuggereerd dat het hier een geval betrof van uitbreiding van de waardplantenreeks.De hier gepresenteerde resultaten kunnen echter tot andere conclusies leiden. Het is namelijk mogelijk, dat bepaalde F1-hybriden van petunia resistenter zijn tegen het virus. Verschillen in de symptoomontwikkeling zijn echter ook niet uit te sluiten en zouden veroorzaakt kunnen worden door premunitie als gevolg van de aanwezigheid van het manteleiwit in opnieuw geïnfecteerde cellen.  相似文献   

7.
A carlavirus was isolated from leaves of a dandelion plant raised in the experimental garden of the Hugo de Vries Laboratory in Amsterdam. The virus was readily sap-transmissible and infected 24 out of the 52 plant species and cultivars tested, with visible symptoms in 18 of them.Myzus persicae andCuscuta subinclusa (dodder) did not transmit the virus. In addition the virus was not seed-transmitted in dandelion. Dilution end-point was 10–5, thermal inactivation occurred at between 80–85°C and longevity in vitro was approximately 24h. The virus had a sedimentation coefficient of 136 S. Polyacrylamide gel electrophoresis of the coat protein gave two bands, consisting of proteins with molecular masses ranging from 37 000 to 34 300 Da (band I) and from 34 000 to 32 800 Da (band II). The molecular mass of the RNA was 2.84 x 106 Da. The average buoyant density of the virus was 1.306 gcm–3 and the average A260/A280 ratio 1.16. The virus particles had a normal length of 668 nm. with the light microscope, large mainly vacuolate inclusions were observed in the epidermal cells of infectedNicotiana cleavelandii leaves. In ultra-thin sections of systemically infected leaves ofN. clevelandii, bundles of aggregated virus particles were detected, whereas in infected dandelion leaves there were fewer aggregates and more scattered virus particles. There was a close serological relationship to dandelion latent virus, chrysanthemum virus B and potato virus S and a more distant one to carnation latent virus, elderberry carlavirus,Helenium virus S and potato virus M. The occurrence of the virus was found to be restricted to dandelion plants in the experimental garden in Amsterdam. On the basis of large differences in host range, symptomatology and lack of transmission byM. persicae it was decided that the virus could not be considered a strain of either dandelion latent virus, chrysanthemum virus B or potato virus S. We therefore propose that it be called dandelion carlavirus.Samenvatting Een carlavirus werd geïsoleerd uit een paardebloemplant, die opgekweekt was in de proeftuin van het Hugo de Vries-Laboratorium in Amsterdam. Het virus kon gemakkelijk met sap worden overgebracht en was in staat 24 van de 52 getoetste plantesoorten en-cultivars te infecteren, waarbij op 18 van deze symptomen zichtbaar werden.Myzus persicae en warkruid (Cuscuta subinclusa) konden het virus niet overbrengen. Evenmin kon het virus met zaad van geïnfecteerde planten van paardebloem overgaan. De verdunningsgrens was 10–5, de inactiveringstemperatuur 80–80°C en de houdbaarheid in vitro ongeveer 24 uur. Het virus had een sedimentatiecoëfficiënt van 136 S. Polyacrylamide-gelelektroforese van het manteleiwit resulteerde in twee banden, bestaande uit eiwitten met molecuulmassa's die varieerden van 37000 tot 34 3000 Da (band I) en van 34 000 tot 32 800 Da (band II). De molecuulmassa van het RNA was 2,84×106Da. De gemiddelde zweefdichtheid van het virus bedroeg 1,306g cm–3 en de gemiddelde A260/A280 verhouding was 1,16. Het virus had een normale lengte van 668 nm. In de epidermiscellen van geïnfecteerde bladeren vanNicotiana clevelandii werden met de lichtmicroscoop insluitsels met draderige en vacuoleachtige structuren waargenomen. In ultradunne coupes van systemisch geïnfecteerde bladeren vanN. clevelandii waren bundels geaggregeerde virusdeeltjes zichtbaar. In geïnfecteerde bladeren van paardebloem werden daarentegen meer verspreid voorkomende virusdeeltjes gevonden en minder aggregaten. Het virus vertoonde een sterke serologische verwantschap met het dandelion latent virus, chrysantevirus B en aardappelvirus S; er was een geringe verwantschap met het latente anjervirus, het carlavirus van vlier, Helenium virus S en het aardappelvirus M. Het vóórkomen van het virus bleek beperkt te zijn tot paardebloemen in de proeftuin in Amsterdam. Gezien de grote verschillen in waardplantenreeks, symptomatologie en overdracht metM. persicae hebben we gemeend, dat het virus niet slechts als een stam kon worden beschouwd van hetzij het dandelion latent virus, hetzij het chrysantevirus B en het aardappelvirus S. We stellen voor de naam carlavirus van paardebloem aan dit virus te geven.  相似文献   

8.
Samenvatting Met ratelvirus en mozaïekvirus vanAtropa belladonna, twee op elkaar gelijkende grondvirussen, werden proeven gedaan over een mogelijke overbrenging door aaltjes.Nematoden uit met virus besmette grond werden toegevoegd aan natuurlijke, onbesmette grond, aan tot 60°C of 120°C verhitte en aan gewreven grond. Door wrijven van de grond worden de meeste aaltjes en andere organismen van dezelfde afmetingen gedood. In de aldus behandelde en geïnoculeerde grond werden tabaksplanten geteeld. Bij de proeven met mozaïekvirus vanAtropa belladonna werden tien dagen na het planten de wortels uitgeperst en het sap met carborundum uitgewreven op bladeren van gezonde tabaksplanten. Bij de proeven met ratelvirus werd dit alleen gedaan met planten, die dertig dagen na het planten geen symptomen vertoonden.Virusinfectie trad niet op in de proeven, waar aaltjes niet de overbrengers konden zijn. Aaltjes uit besmette grond brachten in zeer veel gevallen virus naar onbesmette grond over (tabellen 1 en 2). Hoplolaimus uniformis enHemicycliophora sp. brengen het ratelvirus waarschijnlijk niet over. De proeven worden voortgezet met andere soorten aaltjes.  相似文献   

9.
The immunogold-silver staining technique was developed for the light microscopical localization of viral antigen in plant tissue. Semi-thin sections of LR White-embedded plant tissue were immunologically labelled with primary antiserum and protein A-gold. Individual gold particles were covered with a silver precipitate using a physical developer. This precipitate could be seen as black spots in a conventional light microscope with brightfield and as brilliant white spots with darkfield illumination. Maximal sensitivity and low background was obtained when immunogold-labelled sections were fixed in glutaraldehyde prior to silver enhancement. Simultaneous observation of the silver coated gold label and cell morphology was achieved by epipolarization microscopy. Using this technique cowpea chlorotic mottle virus coat protein was detected in cowpea plants as function of the infection period. Virus translocation and multiplication was monitored in systemically inoculated tissue, showing viral antigen in phloem parenchyma of petiolules 6 h after systemic inoculation and subsequent spreading from the phloem to the neighbouring bundle sheath and cortex cells.Samenvatting De immunologische techniek (IGSS), waarbij complexen van antilichamen met proteïne A geadsorbeerd aan kolloïdaal goud (pAg) worden bedekt met zilver, werd met succes toegepast voor het aantonen van viraal antigeen in geïnfecteerd planteweefsel met behulp van de lichtmicroscoop. Semi-dunne plakjes weefsel werden ingebed in LR White en behandeld met antiserum tegen het cowpea chlorotic mottle virus (CCMV). Aan dit antigeen-antilichaam complex werd pAg gehecht. Vervolgens werd op de individuele gouddeeltjes zilver neersgeslagen met een ontwikkelaar bestaande uit een mensel van zilverlactaat en hydroquinone. De gouddeeltjes katalyseren de reductie van de zilverionen in oplossing tot metallisch zilver, dat neerslaat op de gouddeeltjes. Het zilverprecipitaat is waarneembaar als zwarting in een lichtmicroscoop met doorvallend licht en licht wit op bij donkerveld belichting. Maximale gevoeligheid van detectie en lage achtergrondkleuring werden bereikt door fixatie van het antigeen-antilichaam-pAg complex met glutaaraldehyde vóór de zilverkleuring.Gelijktijdige waarneming van het zilver label en de morfologie van de cellen was mogelijk door toepassing van gepolarisserd licht in een microscoop met opvallende belichting (epipolarisatiemicroscopie) in combinatie met doorvallend licht. Het zilverprecipitaat is hierbij waarneembaar als een helder blauwe kleur door de weerkaatsing en verstrooiing van het gefiltreerde gepolariseerde licht, terwijl de morfologie van de cytochemisch gekleurde cellen zichtbaar is met doorvallende belichting. Met IGSS in combinatie met epipolarisatiemicroscopie werd het CCMV gelokaliseerd in cowpea planten als functie van de infectieduur. De translocatie en vermenigvuldiging van het virus werden gevolgd in planteweefsel dat systemisch was geïnoculeerd volgens de differentiële-temperatuur-inoculatietechniek. Zes uur na systemische inoculatie werd het virus voor het eerst waargenomen in enkele floeemparenchymcellen en de infectie breidde zich daarna snel uit. Vierentwintig uur na inoculatie kon virus worden aangetoond in grote delen van het floeem, in de bundelschede en in de aangrenzende delen van de schors. Concluderend kan worden gesteld dat het virus vanuit de primaire bladeren naar de secundaire bladeren werd getransporteerd via het floeem, analoog aan het transport van assimilaten.Tot slot werden dunne plakjes geïnfecteerd weefsel, geïncubeerd met antiserum en proteïne A-goud, na zilverbehandeling vergeleken in licht-en elektronenmicroscoop.  相似文献   

10.
Samenvatting Cultures vanP. sylvaticum werdenin vitro geïnoculeerd met tabaksmozaïekvirus (TMV). Virushoudende mycelia werden verder gekweekt in virusvrije media gedurende meer dan twee maanden en regelmatig getoetst op aanwezigheid van virus. Ook nadat de mycelia gewassen waren met antiserum tegen TMV kon virus er in worden aangetoond.De virusconcentratie was laag. De groei van een virushoudendePythium-cultuur verschilde duidelijk met die van een even oude, gezonde cultuur (Fig. 1). EenPythium-cultuur, 21/2 jaar geleden geïnoculeerd met virus en verder gekweekt op een vaste voedingsbodem, bleek nog virus te bevatten. Of een virushoudend mycelium het virus op een plant kan overbrengen en zo als vector kan dienen kon nog niet worden aangetoond.  相似文献   

11.
Poplar mosaic virus (PMV) was purified fromNicotiana megalosiphon orN. clevelandii and antisera with titres from 256 to 4096 were prepared. One of these was used for the detection of PMV in poplar stools with the enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA). Although ELISA was less sensitive than the infectivity test onN. megalosiphon, both tests were equally reliable when using lower leaves in July and August, and when applied to tip leaves at the end of the growing season. With both tests more infected trees were detected than with visual inspection. For PMV a particle length of 661 nm was calculated.Samenvatting Plantgoed van populier mag in Nederland alleen verhandeld worden als het goedgekeurd is door de NAKB en afkomstig is van door de NAKB gekeurde vermeerderingsvelden. Vooral in vermeerderingsvelden is het van belang dat besmette bomen in een zo vroeg mogelijk stadium verwijderd worden. De beoordeling van populieren op aanwezigheid van populieremozaïekvirus (PMV) geschiedde tot nu toe vrijwel uitsluitend visueel. Van veel virussen is echter bekend dat besmette planten vaak geen symptomen vertonen. Daarom werden in 1978 twee toetsmethoden vergeleken, zowel onderling als met de resultaten van visuele selectie. Daarbij bleek een infectietoets opNicotiana megalosiphon gevoeliger dan een recent door Clark en Adams (1977) beschreven serologische methode (enzyme-linked immunosorbent assay: ELISA). Beide toetsmethoden zijn echter even betrouwbaar als de toetsingen worden uitgevoerd in juli en augustus met de onderste en middelste bladeren van jonge eenjarige scheuten, of in begin oktober met de topbladeren. Met beide toetsen werden belangrijk meer besmette planten gevonden dan met visuele beoordeling. Daar men niet, zoals bij de uitvoering van de infectietoets, over kasruimte hoeft te beschikken, kunnen met ELISA grote aantallen monsters per seizoen worden getoetst. De ELISA methode verdient daarom de voorkeur boven de infectietoets. Het voor ELISA benodigde antiserum werd verkregen door een konijn te injecteren met virus gezuiverd uitN. megalosiphon enN. clevelandii.De deeltjeslengte van PMV (Robusta LH) werd berekend op 661 nm.  相似文献   

12.
An apparently undescribed virus was isolated fromPhysalis subglabrata in Illinois, USA, and its properties were studied. The virus was namedPhysalis mosaic virus (PMV). It was readily transmitted by sap inoculation to 23 out of 34 Solanaceae tested, toChenopodium foetidum andSonchus oleraceus but not to 28 other non-solanaceous species inoculated. Purified preparations of PMV contained isometric particles of 27 nm in diameter, which sedimented as two components with sedimentation coefficients of 50 and 112 S. The 112 S component was infectious, the 52 S component was not. The virus contained 38% ribonucleic acid with a molar base content of G 14.4%, A 22.9%, C 37,2% and U 25.5%.Purified preparations were highly infectious; a concentration of about 6000 particles per ml was infectious on plants.PMV is a member of the Andean potato latent virus subgroup of the turnip yellow mosaic virus group. The virus was closely related to the viruses: Andean potato latent, belladonna mottle, dulcamara mottle and egg-plant mosaic.Samenvatting Een nog niet eerder beschreven virus, dat in de staat Illinois (V.S. van Amerika) opPhysalis subglabrata was gevonden, werd in Wageningen bestudeerd. Het virus dat Physalis mosaic virus (PMV) (in het Nederlands:Physalis-mozaïekvirus) werd genoemd, kon met sap worden overgebracht.BehalveChenopodium foetidum enSonchus oleraceus bleken ook 23 van de 34 getoetste soorten uit de familie Solanaceae vatbaar voor dit virus te zijn. Gezuiverde virus preparaten bevatten isometrische deeltjes met een diameter van 27 nm (Fig. 2) Het virus bestaat uit twee deeltjes met sedimentatie-coëfficiënten van 112 en 50 S. Het 112 S deeltje bleek infectieus te zijn, het andere niet. Op grond van de sedimentatiecoëfficiënten kan worden berekend dat het 112 S deeltje 38% nucleïnezuur bevat. Voor de basenverhouding in het nucleïnezuur werd 22,9% adenine, 14,4% guanine, 37,2% cytosine en 25,5% uracil gevonden (Tabel 1). Het hoge gehalte van cytosine kwam ook tot uiting in de U.V. absorptiekromme van het virus en het nucleïnezuur (Fig. 1). Het gezuiverde virus bleek zeer infectieus te zijn; 6000 deeltjes/ml waren in staat een plant van de soortNicotiana clevelandii ziek te maken.Op grond van serologisch onderzoek kon het virus tot de turnip yellow mosaic virus groep worden gerekend. Het vertoonde serologische verwantschap met de Andean potato latent virus (APLV) subgroep (Tabel 2). In premunitieproeven bood het slechts een geringe bescherming tegen APLV en dulcamara mottle virus. Het omgekeerde werd eveneens geconstateerd. De leden van de APLV-subgroep kunnen op grond van hun waardplantenreeks van elkaar onderscheiden worden (Tabel 3).  相似文献   

13.
Electron microscopy of ultrathin sections of leaves ofNicotiana clevelandii infected with sharka virus revealed several types of cytoplasmic inclusions. Pinwheels and lamellar aggregates were frequent. Pinwheels showed a central core with a threadlike structure in the middle. Lamellar aggregates showed a striation with a periodicity of 55 Å on their surface and they were associated with the endoplasmic reticulum. Irregular crystalline structures were found less frequently. Microbodies were common in the cytoplasm of sharka virus infectedN. clevelandii plants, but they also abounded in healthy controls.Nuclear inclusions were present only for short periods after infection.In leaf extracts irregularly shaped inclusions were found. They had a regular striation of 55 Å. Sometimes nearly parallel stripes were seen on their surface, always at an angle of 80 degrees with the striation.Samenvatting In ultradunne coupes van bladeren vanNicotiana clevelandii, geïnfecteerd met het sharkavirus bleken schoepenradvormige insluitsels (pinwheels) en lamellaire aggregaten algemeen voor te komen. De schoepenradvormige insluitsels vertoonden een centrale holte met daarin een draadvormige structuur (Fig. 2). De lamellaire aggregaten vertoonden een streping met een periodiciteit van 55±5 Å, zowel in ultradunne coupes als in bladextracten (Fig. 1). De lamellaire aggregaten bleken vaak geassociëerd met het endoplasmatisch reticulum (Fig. 3). Kristallijne structuren (Fig. 4) werden slechts incidenteel waargenomen. Microbodies waren wel algemeen, maar zij kwamen ook voor in gezonde controleplanten (Fig. 5).Kerninsluitsels werden met de elektronenmicroscoop aangetoond gedurende de periode, dat zij ook lichtmicroscopisch zichtbaar zijn (Fig. 6). Zij bezaten een duidelijke structuur (Fig. 7).Gewezen wordt op een mogelijke relatie tussen de kerninsluitsels en de kristallijne structuren in het cytoplasma. Wellicht zijn de naaldvormige insluitsels, die met de lichtmicroscoop in de kern en het cytoplasma kunnen worden waargenomen, identiek aan de elektronenmicroscopisch waargenomen kerninsluitsels en kristallijne structuren in het cytoplasma.In bladextracten van planten vanNicotiana clevelandii, geïnfecteerd met het sharkavirus, werden onregelmatig gevormde insluitsels gevonden. Ze vertoonden een fijne, precies evenwijdige streping met een periodiciteit van 55±5 Å. Soms bevonden zich op het oppervlak van het insluitsel ook nog wat onregelmatige, grovere strepen. Beide strepingen vormden steeds een hoek van 80 graden (Fig. 1).  相似文献   

14.
Samenvatting De beste bestrijding van het slamozaïek zou de teelt van resistente rassen zijn. Resistentie tegen dit virus is echter niet bekend. Omdat besmetting steeds via het zaad plaats vindt, sla in Nederland niet als wintergewas wordt geteeld en onkruiden als besmettingsbron geen rol spelen blijft alleen de mogelijkheid over om uitsluitend virusvrij zaaizaad te gebruiken.Ruimtelijke isolatie van zaadvelden is in West-Europa om technische redenen niet zo goed uitvoerbaar als in de Verenigde Staten. Het zou daarom belangrijk zijn, indien er slarassen beschikbaar waren, waarbij geen virusoverdracht via het zaad plaats vindt. Een uitgangspunt om dit te bereiken zou het kruisen zijn met wilde sla (Lactuca serriola L.), die volgensWelch et al. (1953) deze eigenschap zou bezitten.Om na te gaan of deze mededeling juist was, werd van 28 herkomsten vanLactuca serriola een vijftal planten met slamozaïekvirus geïnoculeerd en van de zieke planten werd het zaad afzonderlijk geoogst. Van iedere plant werden zo mogelijk 500 zaailingen uitgeplant. Uit tabel 1 blijkt, dat bij alle herkomsten het virus via zaad wordt overgebracht. het heeft dus in het geheel geen zinLactuca serriola als uitgangsmateriaal voor kruisingswerk te gebruiken, met als doel virusoverdracht via het zaad te voorkomen.

Gedetacheerd bij het Proefstation voor de Groenteteelt in de Volle Grond in Nederland, Alkmaar.  相似文献   

15.
Parsley latent virus, a hitherto undescribed virus, was isolated from 38 out of 54 samples of seed of parsley (Petroselinum crispum) of 17 out of 24 cultivars and from all five European countries tested, but not from some samples from the USA. It could easily be detected in seedlings and also in seeds germinated on moist filter paper, but not in dry seeds or in seeds soaked in water. Strawberry latent ringspot virus was detected in five samples. The parsley virus is symptomless in parsley and caused latent systemic infection inGomphrena globosa, three cultivars ofSpinacia oleracea and weak and often transient systemic symptoms inChenopodium amaranticolor, C. giganteum, C. glaucum andC. quinoa, but did not infect any other species out of all 32 species of seven plant families tested in total.The virus could easily be transmitted mechanically but not by seven aphid species in the non-persistent manner. Dilution end-point was between 100 and 1000, thermal inactivation between 55 and 60°C and ageing in vitro between 7 and 10 days.Purification yielded a single infectious component. The particles were spherical, ca. 27 nm in diameter, with a sedimentation coefficient of 127.5 S, a buoyant density of 1.449 g/ml, an RNA content of 36% and one type of protein with a relative molecular mass of 22×103. Purificition without Triton and urea resulted in preparations with aggregates each consisting of 12 particles in icosahedral array.The virus differs from all viruses described so far and did not show clear serological affinity with antisera to any of 34 widely differing viruses tested. It does not seem of direct practical importance and may be easily overlooked.Samenvatting In zaailingen van peterselie (Petroselinum crispum) werd een nog niet eerder beschreven virus aangetroffen. Het virus kon niet worden aangetoond door toetsing van droge of in water geweekte zaden opChenopodium quinoa maar wel in op filtreerpapier gekiemde zaden en vooral in zaailingen. Het werd aangetroffen in 38 van de 54 getoetste herkomsten, in 17 van de 24 getoetste rassen en in zaad vermeerderd in alle zes hierop onderzochte Europese landen maar niet in enkele zaadmonsters uit de USA. In sommige monsters bevatten nagenoeg alle zaden het virus. In vijf herkomsten werd eveneens het nog niet eerder in peterselie gerapporteerde latente aardbeikringvlekkenvirus geconstateerd. Dit virus kan bij toetsing gemakkelijk worden herkend door systemische symptomen inC. amaranticolor en komkommer.In geïnfecteerde peterselieplanten zijn geen afwijkingen waargenomen. Het virus kon niet op non-persistente wijze worden overgebracht met zeven bladluissoorten maar wel gemakkelijk met sap. Van 32 getoetste plantesoorten van zeven families, waaronder vier schermbloemigen, kon het virus slechts worden overgebracht op vierChenopodium-soorten,Gomphrena globosa en alle drie getoetste spinazierassen. AllenC. quinoa (Fig. 1),C. giganteum, C. glaucum en soms ookC. amaranticolor (Fig. 2) reageerden met vaak voorbijgaande systemische symptomen. Een lokalelesietoetsplant werd niet gevonden. Zaadovergang bijC. quinoa kon niet worden aangetoond.Voor de houdbaarheid van het infectievermogen werden de volgende waarden gevonden: verdunningseindpunt 100–1000, thermaal inactiveringspunt 55–60°C en houdbaarheid in vitro 7–10 dagen.Zuivering door homogenisatie in fosfaatcitroenzuurbuffer, behandeling met Triton X-100 en ureum en differentiële en daarna dichtheidsgradiëntultracentrifugering leverde preparaten op met uniforme deeltjes van ca. 27 nm diameter (Fig. 3B), een sedimentatiecoëfficiënt van 127,5 S, een zweefdichtheid van 1,449 g/ml, een RNA-gehalte van 36% en een relatieve moleculaire massa van de eiwitondereenheid van 22×103. Bij zuivering zonder toepassing van Triton en ureum werd een extra zone verkregen met aggregaten van 12 deeltjes in icosaëdrische rangschikking (Fig. 4). In ruw plantesap waren slechts met grote moeite enkele deeltjes met behulp van de elektronenmicroscoop te vinden.Het virus reageerde niet met antisera tegen 33 bolvormige virussen en luzernemozaïekvirus (Tabel 1). Of de zwakke reactie verkregen met één antiserum tegen het tomate-aspermievirus een verre serologische verwantschap inhoudt, dan wel het gevolg is van een verontreiniging, werd niet vastgesteld.Het virus wordt beschouwd als een geheel nieuw virus waarvoor de naamlatent peterselievirus wordt voorgesteld. Het lijkt door zijn beperkte waardplantenreeks en symptoomloosheid in de vatbaar bevonden soorten, behalve in enkele als toetsplant te gebruikenChenopodium-soorten, nauwelijks van praktische betekenis.  相似文献   

16.
The natural occurrence of actively sporing colonies ofCladosporium herbarum near pollen clusters on the surfaces of rye leaves, suggested that pollen might be an important source of nutrients in the phyllosphere. One month after flowering, concentrations of ca. 100 pollen grains/cm2 were not uncommon.When artificially inoculated to rye, the development ofC. herbarum was enhanced by simultaneous inoculation with 100 pollen grains/cm2. Numbers ofC. herbarum colonies developing on agar media from leaf washings taken 14 days after inoculation, were increased by a factor 2 to 3. Numbers of spores counted in situ increased by factors ranging from 4 to 16.The naturally occurring sudden increases in numbers of colonies ofCladosporium spp. and other micro-organisms, isolated from rye leaves after flowering, might be attributed, directly or indirectly, to an effect of pollen.Samenvatting Het voorkomen van sporulerende kolonies vanCladosporium herbarum in de nabijheid van stuifmeelconcentraties op roggebladeren wekte de indruk dat stuifmeel een belangrijke bron van voedingsstoffen in de fyllosfeer zou kunnen zijn (Fig. 1 en 2). Een maand na de bloei bleek het stuifmeel nog in concentraties van ongeveer 100 korrels per cm2 bladoppervlak voor te komen (Tabel 1). Deze concentratie werd in de proeven aangehouden. De ontwikkeling vanC. herbarum op bladeren, geïnoculeerd met een sporensuspensie, werd vergeleken met die opbladeren behandeld met een mengsel van sporen en stuifmeelkorrels. Deze ontwikkeling werd 14 dagen na inoculatie bepaald door tellen van het aantal kolonies vanC. herbarum, verkregen uit het spoelwater, en van het aantal sporen aanwezig op epidermis-strips (Tabel 2 en 3). Het aantal kolonies van bladeren met stuifmeel was twee tot drie malen hoger dan het aantal kolonies van bladeren zonder stuifmeel Op epidermis-strips bleek de aanwezigheid van stuifmeel de sporulatie 4 tot 16 malen verhoogd te hebben. De door Kerling (1964) vermelde plotselinge toename vanCladosporium spp. en andere microörganismen op bladeren van rogge, in het veld na de bloei, kan verklaard worden door aanwezigheid van stuifmeel.  相似文献   

17.
An isometric virus was isolated from cucumber plants growing in a plastic house in Crete and showing stunting and bright yellow mosaic of the leaves. Based on host range, properties in crude sap, behaviour during purification, electron microscopy and serology, the virus was identified as an isolate of artichoke yellow ringspot nepovirus. Ecological data corroborate transmission of the virus via the soil.Samenvatting Uit komkommerplanten in plastic-foliekassen op Kreta werd een bolvormig virus geïsoleerd; de aangetaste komkommerplanten vertoonden dwerggroei en helder geel mozaïek op de bladeren. Gebaseerd op de resultaten verkregen uit onderzoek met het virus naar de waardplantenreeks, de eigenschappen in perssap, zuivering, elektronen-microscopie en serologie kon het virus worden geïdentificeerd als een strain van het artichoke yellow ringspot nepovirus. Waarnemingen op het gebied van de ecologie wijzen op overdracht van het virus via de grond.  相似文献   

18.
Beet yellows virus can be detected in leaf extracts of infected sugarbeet plants by ELISA. The use of discs was studied and proved to be a valuable and qualitatively reliable method. Leaf material could be stored at 4o or 22°C for at least six days without affecting the detection of this virus by ELISA. A dramatic decrease in ELISA values was found when leaf extracts were frozen.In an analysis of the distribution of virus over the plant it was found that young leaves present at the moment of infection and those which had still to develop after infection will contain virus. Symptoms produced by systemic virus invasion occur on the oldest leaves containing virus.Samenvatting Het bietevergelingsvirus kan op betrouwbare wijze met de ELISA methode in geïnfecteerde bieteplanten worden aangetoond. Een aanzienlijke vereenvoudiging van de procedure kan worden bereikt met de zogenaamde disc-method, waarbij intacte ponsstukjes in de putjes van de ELISA-plaat worden geïncubeerd. Hierbij komt voldoende virus uit de ponsstukjes voor ELISA vrij. Bladmateriaal kon op verschillende wijzen bewaard worden zonder dat de mogelijkheid om het virus aan te tonen achteruitging. Met bladextracten die ingevroren waren, werden echter slechte resultaten verkregen.In een analyse naar de verdeling van het virus over het loof bleek het virus voor te komen in de geïnoculeerde bladeren, in die bladeren die op het tijdstip van inoculatie minder dan de helft van hun uiteindelijke lengte bereikt hadden en in de bladeren die nog moesten verschijnen. De symptomen ontwikkelden zich op de oudste systemisch geïnfecteerde bladeren.  相似文献   

19.
Inoculation of tomato (Lycopersicon esculentum) with virulent races ofCladosporium fulvum (compatible interactions), resulted in substantial changes of the carbohydrate composition of apoplastic fluids isolated from the leaves, during the course of the infection process. In addition to a decrease in the concentration of the translocation sugar sucrose, a transient accumulation of the hexoses glucose and fructose and an accumulation of the polyol mannitol were observed. The latter coincided with a rising level of mannitol dehydrogenase, an enzyme that reduces fructose to mannitol. Only minor changes were detected in the carbohydrate composition of apoplastic fluids isolated from leaves of uninoculated control plants or plants inoculated with avirulent races ofC. fulvum (incompatible interactions). The fungal metabolite mannitol was not detected in apoplastic fluids isolated from the latter plants.These results suggest that, upon colonization of the intercellular spaces by virulent races ofC. fulvum, apoplastic sucrose is hydrolyzed by a host and/or fungal invertase and the resulting hexoses, glucose and fructose, are converted into mannitol by the fungus. In incompatible tomato-C. fulvum interactions a functional nutritional relationship between plant and fungus is prevented by plant defense responses, which might explain why in these interactions the carbohydrate composition of apoplastic fluids is similar to that of uninoculated control plants.Samenvatting Inoculatie van tomaat (Lycopersicon esculentum) met virulente fysio's vanC. fulvum (compatibele interacties), leidde tot aanzienlijke veranderingen in de koolhydraatsamenstelling van apoplastische vloeistoffen die uit de bladeren werden geïsoleerd in de loop van het infectieproces. Naast een sterke daling van de concentratie van de transportsuiker saccharose, vond er ophoping van de hexoses glucose en fructose en de polyol mannitol plaats. De accumulatie van mannitol ging gepaard met een toename in de activiteit van mannitol dehydrogenase, een enzym dat fructose reduceert tot mannitol. In de koolhydraatsamenstelling van apoplastische vloeistoffen geïsoleerd uit bladeren van niet geïnoculeerde controleplanten, of planten geïnoculeerd met avirulente fysio's vanC. fulvum (incompatibele interacties), werden slechts kleine veranderingen waargenomen. De schimmelmetaboliet mannitol kon niet worden aangetoond in de apoplastische vloeistoffen die uit deze planten werden geïsoleerd.Deze resultaten suggereren dat bij de kolonisatie van de intercellulaire ruimtes door virulente fysio's vanC. fulvum, saccharose uit de apoplast wordt gehydrolyseerd door invertase afkomstig van de plant of de schimmel waarna de ontstane hexoses, glucose en fructose, door de schimmel worden omgezet in mannitol. Bij incompatibele tomaatC. fulvum interacties wordt een functionele voedingsrelatie tussen plant en schimmel voorkomen door het optreden van afweerreacties van de plant, hetgeen kan verklaren waarom in deze interacties de koolhydraatsamenstelling van apoplastische vloeistoffen vergelijkbaar is met die van niet geïnoculeerde controleplanten.  相似文献   

20.
Samenvatting Bij onderzoekingen over een virus van populier (Berg, 1962) bleek het mogelijk het virus in de bast van een zieke tak door directe inoculatie aan te tonen. Hiertoe werd van een stuk tak de schors dun afgeschild (fig. 1A) en de toetsplant,Vigna sinensis, met het verse, groene snijvlak direct geïnoculeerd (fig. 1B). Op deze wijze kon behalve in ontbladerde takken in de zomer het virus ook worden aangetoond in virusziek winterstek.Deze inoculatie-methode werd toegepast op andere viruszieke bomen. Van getoetste gedeelten van takken, afkomstig van 14 verschillende soorten houtige waardplanten, werd in zeven gevallen virusoverdracht verkregen op één of meer kruidachtige plantesoorten (tabel 1).  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号