首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 34 毫秒
1.
Depending upon the variety, fruits of plum trees infected with sharka virus may show grooves and pits, red bands and thin red rings and lines. The latter two types of symptom were only found on fruits that become orange, red or purple during ripening. On fruits of trees free from sharka virus these discolorations were never observed and therefore these symptoms are diagnostic for sharka virus. In several varieties the grooves and pits, previously thought to be the main symptom produced by sharka virus on plum fruits, were observed more or less frequently on fruits of trees free from sharka virus. Therefore, this symptom was unreliable for diagnosis of sharka virus under Dutch conditions.Inclusions were present in parenchyma cells of fruits of all varieties, when infected with sharka virus. They may be helpful for diagnosis when external symptoms are not conclusive.Samenvatting De diagnose van de sharkaziekte van de pruim is met behulp van de bladsymptomen goed mogelijk van begin juni tot ongeveer half juli. Daarna zijn de bladsymptomen bij de meeste rassen moeilijk of in het geheel niet meer te vinden. Daarom werd nagegaan in hoeverre vruchtsymptomen bruikbaar zijn voor een betrouwbare diagnose in de zomer.Op vruchten van met het sharkavirus geïnfecteerde bomen werden drie typen symptomen waargenomen (Tabel 1): 1. brede, rood- of paarsachtige bandvormige schilverkleuring, meestal aan een zijde scherp en aan de andere zijde diffuus begrensd (Plaat 2b en 4); 2. dunne, scherp begrensde rood- of paarsachtige lijntjes en kringetjes, vaak op de onderzijde van de vrucht (Plaat 5); 3. onregelmatige lijn- en putvormige inzinkingen, waaronder bruin necrotisch vruchtvles (Plaat 1b, 2b en 3b). Per vrucht kon meer dan een symptoomtype voorkomen. De symptomen verschenen pas 2–4 weken voor de rijping van de vruchten.Zowel de bandvormige verkleuringen als de dunne lijntjes en kringetjes werden waargenomen op vruchten van met het sharkavirus geïnfecteerde bomen van rassen met oranje, rode en paarse vruchten, doch niet op vruchten van rassen met gele of groene vruchten. Deze verkleuringen van de vruchtschil werden niet waargenomen op vruchten van niet mét het sharkavirus geïnfecteerde bomen (Tabel 1 en 2).De lijn- en putvormige inzikingen werden waargenomen op vruchten van verscheidene pruimerassen, zowel met als zonder het sharkavirus (Tabel 1 en 2; Plaat la en b, 2a en b en 3a en b). Bij een aantal rassen bleek dit pseudo-pox (inzinkingen op vruchten van bomen zónder het sharkavirus) vrij algemeen, zoals bij Warwickshire Drooper (Plaat la), Zoete Kwets (Plaat 3a) en incidenteel ook bij Victoria (Plaat 2a) en Early Prolific. De inzinkingen waren veelal alleen zichtbaar op de eerst rijpende vruchten, onafhankelijk van het voorkomen van het sharkavirus. Vruchten met dit symptoom vielen vaak vóór de rijping van de overige vruchten van de boom. De symptoomexpressie was op de vruchten van met het sharkavirus geïnfecteerde bomen vaak heviger dan op vruchten van niet met dit virus geïnfecteerde bomen, terwijl ook een groter aantal vruchten het sympttom toonden. Het is onmogelijk gebleken verschillen aan te geven tussen inzinkingen op vruchten van bomen die al dan niet met het sharkavirus waren geïnfecteerd. Alleen op vruchten van het ras Czar werden nooit inzinkingen gevonden.In de parenchymcellen van rijpende vruchten van sharkazieke bomen van alle onderzochte rassen werden voor het virus karakteristieke insluitsels gevonden. Deze insluitsels ontbraken in vruchten van niet met het sharkavirus geïnfecteerde bomen.Voor de diagnose van sharka kan dus bij rassen met oranje, rood of paars kleurende vruchten gebruik worden gemaakt van de beide typen schilverkleuring. Indien vruchten worden gevonden met inzinkingen, dan kan de aanwezigheid van het sharkavirus alleen worden vastgesteld op grond van andere symptomen op de vruchten en de bladeren, door insluitselonderzoek of door toetsing op indicatorplanten.  相似文献   

2.
Lily symptomless virus (LSV) was readily detected with the enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA) in leaves ofLilium Mid-Century hybrids cvs Enchantment and Destiny andLilium speciosum cv. Brabander. In bulbs of cv. Enchantment LSV could be detected without any additional treatment of the extracts, but for reliable results in cv. Destiny it was necessary to pre-incubate the bulb extracts with cellulase or hemicellulase.Samenvatting In de bladeren van secundair geïnfecteerde planten van de leliecultivars Enchantment, Destiny en Brabander kon LSV met ELISA gemakkelijk worden aangetoond. In bladextracten van Enchantment kon nog ca. 100 ng LSV/ml extract worden teruggevonden. Bij toepassing van de standaard-methode van extraheren (2 g weefsel malen in 4 ml extractiebuffer) kon ook in de bolschubben van Enchantment LSV worden aangetoond; bij Destiny gelukte dat aanzienlijk minder goed. Wijzigingen in de extractie-procedure of een speciale behandeling van het standaard-extract (dialyseren, verhitten tot 50°C etc.) leidde niet tot een betere aantoonbaarheid van het virus met ELISA. Enzymen als hemicellulase, cellulase en pectinase, toegevoegd aan het standaard-extract van bolschubben van Destiny vóór de toetsing (incubatie gedurende 18 h bij kamertemperatuur), verbeteren de aantoonbaarheid van het LSV aanzienlijk.  相似文献   

3.
Stems of the susceptible Early Sam and resistant Novada carnations were inoculated with a conidial suspension ofFusarium oxysporum f. sp.dianthi. Stem segments of either cultivar were sampled regularly and used for determination of fungal growth and for microscopical investigation.Early Sam showed typicalFusarium wilt symptoms and its stems were colonized intensively. The observed vascular browning appeared to be caused by discolouration of primary walls of infected vessels and surrounding cells. Vessels were rarely occluded with gel. Cell wall degradation led to the formation of stem cavities. Hyperplasia of xylem parenchyma was not seen.In Novada, fungal colonization remained low throughout the experiment. Macroscopic symptoms were absent except for longitudinal bursts in the stem, which appeared to be caused by hyperplasia of xylem parenchyma bordering infection. Vascular gelation occurred in the infected tissues, causing some vascular browning also. Xylem vessel regeneration was observed in the hyperplastic layer. Cavities were not formed, and wall discolouration was rare. Vascular gelation is considered part of theFusarium wilt resistance mechanism. It is followed by xylem vessel regeneration, which expresses a general plant response to vascular dysfunction rather than being part of the resistance mechanism.Although of different origin, vascular browning as such occurs in both susceptible and resistant interactions. In breeding for resistance, care should hence be taken with the current use of browning as an indication of disease.Samenvatting Anjers van de vatbare cultivar Early Sam en de resistente cultivar Novada werden geïnoculeerd met een conidiënsuspensie vanFusarium oxysporum f. sp.dianthi. Van beide cultivars werden regelmatig stengeldelen geoogst om deze microscopisch te onderzoeken en om de schimmelgroei te bepalen.Early Sam vertoonde de voor deze verwelkingsziekte kenmerkende symptomen en werd intensief gekoloniseerd. Aan het vaatweefsel waargenomen bruinkleuring bleek veroorzaakt te worden door verkleuring van de primaire wanden van geïnfecteerde vaten en de hen omringende cellen. Zelden trad er in de vaten gomvorming op. Celwandafbraak veroorzaakte de vorming van holten in de stengel. Hyperplasie van het houtparenchym werd niet waargenomen.In Novada bleef de schimmelgroei gedurende het hele experiment beperkt. Macroscopisch waren er enkel lengtescheuren in de stengel te zien, die veroorzaakt bleken te worden door hyperplasie van aan de infectie grenzend houtparenchym. In het geïnfecteerde vaatweefsel optredende gomvorming veroorzaakte ook enige bruinkleuring. In het hyperplastische weefsel werd regeneratie van houtvaten waargenomen. In de stengel werden geen holten gevormd, en verkleuring van de celwanden kwam weinig voor. De vorming van gommen in de houtvaten maakt waarschijnlijk deel uit van het resistentiemechanisme. De daarop volgende houtvatregeneratie is eerder een algemene reactie van de plant op vaatverstopping dan een deel van het resistentiemechanisme.Vaatverbruining, zij het van verschillende oorsprong, komt voor in zowel vatbare als resistente interacties. Om die reden moet men in de resistentieveredeling bij de anjer voorzichtig zijn met het gebruik van bruinkleuring als ziekteïndicatie.  相似文献   

4.
An isometric virus was isolated from cucumber plants growing in a plastic house in Crete and showing stunting and bright yellow mosaic of the leaves. Based on host range, properties in crude sap, behaviour during purification, electron microscopy and serology, the virus was identified as an isolate of artichoke yellow ringspot nepovirus. Ecological data corroborate transmission of the virus via the soil.Samenvatting Uit komkommerplanten in plastic-foliekassen op Kreta werd een bolvormig virus geïsoleerd; de aangetaste komkommerplanten vertoonden dwerggroei en helder geel mozaïek op de bladeren. Gebaseerd op de resultaten verkregen uit onderzoek met het virus naar de waardplantenreeks, de eigenschappen in perssap, zuivering, elektronen-microscopie en serologie kon het virus worden geïdentificeerd als een strain van het artichoke yellow ringspot nepovirus. Waarnemingen op het gebied van de ecologie wijzen op overdracht van het virus via de grond.  相似文献   

5.
The occurrence in Dutch bulbous irises (Iris hollandica) of two viruses — iris mild mosaic virus (IMMV) and iris severe mosaic virus (ISMV) — in association with two diseases — mosaic (mozaïek) and grey (grijs) — was reported so far. In the Netherlands, three virus diseases have been distinguished: mild mosaic (mozaïek), mild yellow mosaic (bont), and severe mosaic (grijs). These diseases were associated with IMMV (750 nm), IMMV plus iris mild yellow mosaic virus (IMYMV, a newly recognized virus; 660 nm), and IMMV plus ISMV (750 nm), respectively. The viruses are antigenically distinct and their presence could be established serologically. Tobacco mosaic virus (TMV), tobacco rattle virus (TRV), and tobacco ringspot virus (TRSV) were also detected in irises, but not in association with particular symptoms.Generally, the symptoms of the diseases can be distinguished early in the growing season, particularly in March. Later on, the distinctive symptoms mostly disappear on plants showing mild symptoms but not on severely affected plants. Growing and forcing conditions influence the symptoms. The IMYMV and the ISMV transmitted in May and early in June byMacrosiphum euphorbiae cause more severe symptoms than those induced by transmissions late in June and in July. Problems related to disease control in irises are discussed.Samenvatting Het virusonderzoek bij Hollandse irissen (Iris hollandica) in Nederland leidde tot het onderscheiden van drie ziekten, namelijk: het mozaïek (mild mosaic), het bont (mild yellow mosaic) en het grijs (severe mosaic). Het voorkomen van iris-mozaïek virus (deeltjeslengte 750 nm), iris-mozaïek virus plus iris-bontvirus (660 nm) en iris-mozaïekvirus plus iris-grijsvirus (750 nm), welke virussen serologisch zijn te onderscheiden, werd in verband gebracht met respectievelijk het mozaïek, het bont en het grijs. Geen verband werd gevonden tussen het voorkomen van tabaksmozaïekvirus, tabaksratelvirus en tabakskringvlekkenvirus en de genoemde ziekten.Op basis van de symptomen zijn de ziekten te velde vroeg in het voorjaar meestal wel te onderscheiden. Later in het groeiseizoen verdwijnt dit onderscheid veelal bij planten met milde symptomen, maar niet bij planten met ernstige symptomen. De symptomen van het mozaïek worden pas een paar maanden na de opkomst van de planten zichtbaar. De licht- en donkergroene mozaïeksymptomen doen zich duidelijk voor omstreeks de bloei. Het bont is bij opkomst te herkennen aan het geelgroene mozaïek, dat voornamelijk aan de bladranden voorkomt (Fig. 1). Na de lengtegroei van de planten worden de symptomen op de bloemscheden en op de brede bladgedeelten zichtbaar (Fig. 2). Het grijs (Fig. 2) uit zich met brede geel-en donkergroene strepen op de bladeren, die tot onder het grondniveau doorlopen en bij opkomst duidelijk zichtbaar zijn. Het geelgroene, soms streepvormige mozaïek blijft bij de lengtegroei van de planten duidelijk zichtbaar op de bladbases. Ernstige grijs-symptomen zijn bloembreking, gedraaide stand van smallere bladeren en dwerggroei van de planten. De duidelijkheid van de ziektebeelden, zowel van het mozaïek als van het bont en het grijs, is afhankelijk van de cultivar en van de teeltomstandigheden te velde en in de kas.Het iris-bontvirus en het iris-grijsvirus geven bij overdracht door de bladluis (Macrosiphum euphorbiae) in mei en in de eerste helft van juni in het volgende groeiseizoen ernstiger aangetaste planten dan bij latere overdracht.De mogelijkheden van de herkenning en de bestrijding van virusaantastingen in iriissen worden beschreven.  相似文献   

6.
In an attempt to unravel the complexity of chrysanthemum virus B eight isolates were grafted onto the chrysanthemum indicator cultivars Fanfare, Good News, Mistletoe, and Pink Marble. Six symptomatologically different entities could be distinguished. However, withantisera prepared against two of the isolates, no serological differences were detected. It is concluded that chrysanthemum virus B consists of many strains and that the number of strains that can be distinguished depends on the number of indicator cultivars used. The Good News, Yellow Doty, Nightingale, Improved Bronze Daisy and September Morn, mosaic viruses described by Brierley and Smith (1958) as well as the vein mottle, dwarf mottle and necrotic mottle viruses named by Hollings and Stone (1967) should be considered as strains of chrysanthemum virus B.Samenvatting In een poging de complexiteit van het chrysantevirus B te ontrafelen werden acht isolaten geënt op de chrysante-indicatorrassen Fanfare, Good News, Mistletoe en Pink Marble. Zes symptomatologisch verschillende eenheden konden worden onderscheiden (Tabel 1; Fig. 1,2 en 3), die echter serologisch niet verschilden. De conclusie wordt getrokken dat van het virus vele stammen voorkomen en dat het anntal te onderscheiden stammen afhangt van het aantal indicatorrassen dat men gebruikt. Ook de vijf mozaïekvirussen van Brierley en Smith (1958) en de leden van het leaf mottling complex van Hollings en Stone (1967) dienen als stammen van het chrysantevirus B te worden beschouwd.Stationed at the Research Station for Floriculture, Aalsmeer.  相似文献   

7.
Wilting and dying off of young shoots of the second flush of asparagus are typical symptoms of one of the soil-borne diseases of this crop. Fungi could not be isolated from these shoots. A positive correlation was found between an increase of the pF-value of the soil and the occurrence of topwilting.Samenvatting Een van de ziekten van asperge is topverwelking, waarbij de stengeltoppen van jonge scheuten vrij plotseling verwelken, en vervolgens de gehele stengel afsterft. Dit komt vooral voor in jonge stengels van het zogenoemde tweede schot in juli en augustus. Er werd een positieve correlatie gevonden tussen het optreden van dit verschijnsel en het oplopen van de pF curve (Fig. 3). Schimmels konden uit juist verwelkte stengels niet geïsoleerd worden.  相似文献   

8.
Fusarium wilt-resistant Novada and wilt-susceptible Early Sam carnations were planted in soil infested withFusarium oxysporum f.sp.dianthi, and their roots studied after five and ten weeks. Both in Novada and Early Sam, the extravascular tissue of undamaged young root parts were scarsely colonized. In roots of Novada, infected xylem vessels were usually occluded with gums and surrounded by phellem tissue. In mature parts of roots, the phellem surrounding occluded vessels often merged with the external phellem surrounding the vascular cylinder, after which the occluded vessels were shed from the roots. The phellem at the root surface appeared to be a strong barrier to fungal invasion. In roots of Early Sam carnations, as well as in a few roots of Novada carnations, the defence responses did not result in compartmentation of the fungus, and colonization and degradation of the vascular tissues followed. Diseased roots finally healthy. Shoots of Early Sam carnations, and eventually a few shoots of Novada carnations, were colonized and developed wilt symptoms.Samenvatting Resistente Novada en vatbare Early Sam anjers werden geplant in grond besmet metFusarium oxysporum f.sp.dianthi. Na vijf en tien weken werden de wortels van de planten bestudeerd. De extravasculaire delen van onbeschadigde jonge wortelgedeelten waren in beide cultivars nauwelijks gekoloniseerd. In de wortels van Novada waren geïnfecteerde houtvaten meestal verstopt door gommen en omgeven door kurkweefsel. In oudere wortelgedeelten sloot het kurkweefsel rond verstopte vaten vaak aan op het kurkweefsel aan de buitenkant van het vaatweefsel, waarna de aangetaste vaten werden uitgestoten uit de wortel. Het kurkweefsel aan het worteloppervlak leek een belangrijke barrière te vormen tegen het binnendringen van de schimmel. In de wortels van Early Sam en in enkele wortels van Novada mislukte het afweerproces, en werd het vaatweefsel door de schimmel gekoloniseerd en vervolgens afgebroken. Aangetaste wortels werden na afloop van tijd hol. De bovengrondse delen van de meeste Novada anjers werden niet gekoloniseerd en bleven gezond. De bovengrondse delen van de Early Sam anjers, en op den duur die van enkele Novada anjers, werden gekoloniseerd en verwelkten.  相似文献   

9.
A macroscopical, microscopical and SEM examination of wood samples, taken from diseased ash trees, was undertaken to probe into the cause of an ash wilt disease considered to be identical with dieback. The symptoms, particularly the obstruction of the vessels by tyloses and the occurrence of fungal hyphae in one specimen, bear a strong resemblance to those found in Dutch elm disease.Samenvatting Houtmonsters van zieke essen werden macroscopisch, microscopisch en met de SEM onderzocht om de oorzaak van de esseverwelkingsziekte op te sporen. Deze ziekte, ook wel aangeduid met essensterven, vertoont grote overeenkomsten met de in de Verenigde Staten van Amerika en in Groot-Brittanië al langer bekende ash dieback. De gevonden verschijnselen, in het bijzonder de verstopping van vaten door thyllen en het vóórkomen van schimmeldraden in een van de monsters, vertonen veel overeenkomsten met karakteristieke symptomen van de iepeziekte en van de eikeverwelking.  相似文献   

10.
Samenvatting Uit enige infectieproeven met aardappel-S-virus, isolatie Eersteling, blijkt dat planten van het ras Bintje onder kasomstandigheden zeer moeilijk met deze stam zijn te besmetten. Planten van het ras Mentor zijn vatbaarder, maar kunnen slechts in een jong stadium (twee tot vier weken na het poten) worden besmet.  相似文献   

11.
An apparently undescribed virus was isolated fromPhysalis subglabrata in Illinois, USA, and its properties were studied. The virus was namedPhysalis mosaic virus (PMV). It was readily transmitted by sap inoculation to 23 out of 34 Solanaceae tested, toChenopodium foetidum andSonchus oleraceus but not to 28 other non-solanaceous species inoculated. Purified preparations of PMV contained isometric particles of 27 nm in diameter, which sedimented as two components with sedimentation coefficients of 50 and 112 S. The 112 S component was infectious, the 52 S component was not. The virus contained 38% ribonucleic acid with a molar base content of G 14.4%, A 22.9%, C 37,2% and U 25.5%.Purified preparations were highly infectious; a concentration of about 6000 particles per ml was infectious on plants.PMV is a member of the Andean potato latent virus subgroup of the turnip yellow mosaic virus group. The virus was closely related to the viruses: Andean potato latent, belladonna mottle, dulcamara mottle and egg-plant mosaic.Samenvatting Een nog niet eerder beschreven virus, dat in de staat Illinois (V.S. van Amerika) opPhysalis subglabrata was gevonden, werd in Wageningen bestudeerd. Het virus dat Physalis mosaic virus (PMV) (in het Nederlands:Physalis-mozaïekvirus) werd genoemd, kon met sap worden overgebracht.BehalveChenopodium foetidum enSonchus oleraceus bleken ook 23 van de 34 getoetste soorten uit de familie Solanaceae vatbaar voor dit virus te zijn. Gezuiverde virus preparaten bevatten isometrische deeltjes met een diameter van 27 nm (Fig. 2) Het virus bestaat uit twee deeltjes met sedimentatie-coëfficiënten van 112 en 50 S. Het 112 S deeltje bleek infectieus te zijn, het andere niet. Op grond van de sedimentatiecoëfficiënten kan worden berekend dat het 112 S deeltje 38% nucleïnezuur bevat. Voor de basenverhouding in het nucleïnezuur werd 22,9% adenine, 14,4% guanine, 37,2% cytosine en 25,5% uracil gevonden (Tabel 1). Het hoge gehalte van cytosine kwam ook tot uiting in de U.V. absorptiekromme van het virus en het nucleïnezuur (Fig. 1). Het gezuiverde virus bleek zeer infectieus te zijn; 6000 deeltjes/ml waren in staat een plant van de soortNicotiana clevelandii ziek te maken.Op grond van serologisch onderzoek kon het virus tot de turnip yellow mosaic virus groep worden gerekend. Het vertoonde serologische verwantschap met de Andean potato latent virus (APLV) subgroep (Tabel 2). In premunitieproeven bood het slechts een geringe bescherming tegen APLV en dulcamara mottle virus. Het omgekeerde werd eveneens geconstateerd. De leden van de APLV-subgroep kunnen op grond van hun waardplantenreeks van elkaar onderscheiden worden (Tabel 3).  相似文献   

12.
Two potyvirus isolates, one from germplasm of yard-long bean (Vigna unguiculata ssp.sesquipedalis) introduced into the Netherlands, and another one from soybean plants (Glycine max) in Indonesia, were compared with two virus isolates of blackeye cowpea mosaic virus (BICMV) from the USA and a Moroccan isolate of cowpea aphid-borne mosaic virus (CAMV). It is proposed that all five isolates be now considered BICMV on the basis of host ranges, symptoms and serology. From our results, and a reassessment of the literature it is suggested to drop the name CAMV in favour of BICMV.Samenvatting Twee potyvirussen, de een in Nederland ingevoerd met genenmateriaal vanVigna unguiculata ssp.sesquipedalis en de ander uit planten van sojaboon (Glycine max) in Indonesië, werden vergeleken met twee isolaten van blackeye cowpea mosiac virus (BICMV) en een Marokkaans isolaat van cowpea aphid-borne mosaic virus (CAMV). Op grond van waardplantenreeksen, symptomen en serologie stellen de auteurs voor om alle vijf isolaten te beschouwen als BICMV. Gebaseerd op de verkregen resultaten en een kritische beschouwing van de literatuur wordt de aanbeveling gedaan om de naam CAMV te laten vallen ten gunste van BICMV.  相似文献   

13.
Susceptible interactions of Early Sam carnations with races 1,2,4, and 8 ofFusarium oxysporum f. sp.dianthi differed in pathogenesis, both after stem and after root inoculation. Race 1 induced pallescence and withering of leaves. Affected vascular tissue had a uniform pallid to pale brown colour; though heavily colonized, it was not or virtually not degraded. Defence reactions developed only slowly. Race 2 induced yellowing, of the midribs in particular, and withering of leaves. Affected vascular tissue was white with dark brown margins. Colonized tissue was degraded to leave vascular cavities. At lower heights of colonization, many defence reactions developed, which sometimes resulted in localization of the pathogen. Race 4 induced a similar pathogenesis as race 2, except for less intensive defence reactions. Race 8 induced midrib lesions on, and pallescence, withering and necrosis of leaves. Affected vascular tissue had a uniform light brown colour. Degradation of colonized vascular tissues was rare; instead, many defence reactions were observed, even at high heights in the plants.Races 1, 2 and 4 ofF. oxysporum f. sp.dianthi did not induce disease symptoms in Novada carnations, known to be highly resistant to race 2. Stem-inoculated plants localized the infection close to the inoculation site; stems of root-inoculated plants remained unaffected. The localization response also occurred in Early Sam and Novada carnations stem-inoculated withF. oxysporum f. sp.lycopersici.Samenvatting Tussen interacties van Early Sam-anjers met fysio's 1, 2, 4 en 8 vanF. oxysporum f. sp.dianthi werden verschillen in ziekteontwikkeling gevonden na wortel-zowel als stengelinoculatie. Fysio 1 gaf verbleking en verdroging van de bladeren. Aangetast vaatweefsel was gelijkmatig vaal of lichtbruin van kleur, en werd hevig gekoloniseerd, maar vrijwel niet afgebroken. Afweerreacties kwamen slechts traag op gang. Fysio 2 gaf vergeling, in het bijzonder van de hoofdnerven, en verdroging van de bladeren. Aangetast vaatweefsel was wit met donkerbruine randen. Gekoloniseerd weefsel werd afgebroken, hetgeen leidde tot de vorming van holten in het vaatweefsel. In de lagere gekoloniseerde delen traden veel afweerreacties op, hetgeen soms lokalisatie van het pathogeen tot gevolg had. Fysio 4 gaf eenzelfde ziekteontwikkeling als fysio 2, maar minder afweerreacties. Fysio 8 gaf lesies bij de hoofdnerven, en verbleking, verdroging en necrose van bladeren. Aangetast vaatweefsel was gelijkmatig lichtbruin van kleur. Afbraak van gekoloniseerd vaatweefsel werd zelden waargenomen; veel afweerreacties vergezelden de kolonisatie tot hoog in de stengel.Inoculatie van Novada anjers met fysio's 1,2 en 4 vanF. oxysporum f. sp.dianthi had geen ziektesymptomen tot gevolg. Via de stengel geïnoculeerde planten lokaliseerden de infectie ter hoogte van het inoculatiepunt; de stengels van via de wortels geïnoculeerde planten waren onaangetast. De lokalisatiereactie trad ook op in Early Sam en Novada anjers na inoculatie via de stengel metf. oxysporum f. sp.lycopersici.  相似文献   

14.
Fluorescence microscopy of cross sections of young twigs from sandal trees, stained with aniline blue, showed a marked difference in fluorescence in the phloem area of healthy and spike-diseased trees. In sections of twigs from healthy trees fluorescence was restricted to the outer zone of the phloem whereas the phloem zone in spike-diseased trees fluoresced over its total area. Older twigs and leaves, but not roots, showed a similar phenomenon. The diagnostic value of this method is discussed.Samenvatting Dwarscoupes van jonge takjes van sandelbomen werden gekleurd met 0,1% anilineblauw en de fluorescentie in ultraviolet licht met de microscoop bestudeerd.Van een spike-zieke sandelboom, die in een aantal takken de symptomen duidelijk vertoonde, werd een aantal monsters genomen (Fig. 1, monsters 1 t/m 5). Deze monsters bestonden uit jonge, groene takjes van een spike-vertonende tak (1), gezond uitziende takken (2, 3 en 4), en uit een ouder, verhout takje van een spike-vertonende tak (5). Tevens werd onderzoek verricht aan een sandelboom, die ongeveer een jaar geleden was geïnfecteerd met de ziekte door middel vanCuscuta, doch die, na het afsterven van enige takken, op het moment van onderzoek geen symptomen meer te zien gaf. Als controle diende een gezonde sandelboom.De monsters 1 (Fig. 2), 2 (Fig. 4), 3 (Fig. 5) en 5 (Fig. 7) vertoonden alle fluorescentie over de gehele breedte van het floëem (Fig. 2B, 4, 5 en 7B) in tegenstelling tot dat van de gezonde boom (Fig. 3 en 8) en monster 4 (een heel jong takje) van de zieke boom (Fig. 6).Takjes van de schijnbaar gezonde boom, die viaCuscuta was geïnfecteerd, vertoonden sterke fluorescentie over de gehele breedte van het floëem (Fig. 9 en 10).Dwarscoupes van bladeren van een gezonde boom (Fig. 11) en van die met spike-symptomen (Fig. 12) vertoonden ook de verschillen in fluorescentie in het floëem van de vaatbundels. In het eerste geval was de fluorescentie weer beperkt tot de buitenste lagen van het floëem (Fig. 11B), terwijl in het tweede geval fluorescentie in het gehele floëem optrad (Fig. 12B).Dwarscoupes van wortels van gezonde en zieke bomen gaven ongeveer dezelfde hoeveelheid fluorescentie in het floëem te zien.De toepassing van fluorescentiemicroscopie biedt perspectieven voor de diagnose van de spike-ziekte, wanneer de sandelboom nog geen uitwendige symptomen vertoont.  相似文献   

15.
Samenvatting In het voorjaar van 1968 vertoonde een aantal bomen op het onderstammen proefveld te Kraggenburg (N.O.P.) een slechte bladstand. Vóór januari 1969 waren alle bomen van de appelrassen Cox's Orange Pippin, James Grieve en Lombartscalville en één enkel geplante Stark Earliest, alle geënt op onderstam MM 104, afgestorven. Slechts de vijf bomen van het ras Golden Dilicious op MM 104 vertoonden een normale stand. Uit de aangetaste wortels konPhytophthora cactorum geïsoleerd worden. Vermoedelijk heeft het pathogeen door een hoge grondwaterstand gedurende de winter 1967/1968 de kans gekregen de onderstam MM 104 te infecteren. Doordat de vijf Golden Delicious bomen op MM 104 aan het windscherm grensden, waar het relatief droger is, zijn deze waarschijnlijk aan infectie ontsnapt.  相似文献   

16.
Samenvatting Rice yellow mottle virus komt voor in rijst in de omgeving van Kisumu (Nyanza Province) in Kenya. BehalveSesselia pusilla (Bakker, 1970) bleken ook de volwassen keversChaetocnema pulla Chapuis (Halticinae) (Fig. 1),Trichispa sericea (Guérin) (Hispinae) (Fig. 2) enDicladispa (Chrysispa) viridicyanea (Kraatz) (Hispinae) (Fig. 3), alle behorend tot de familie Chrysomelidae, in staat te zijn het virus over te brengen (Tabel 1).Het voorkomen vanT. sericea enC. pulla in het Mwea Irrigation Settlement (Central Province), waar de ziekte nog niet is waargenomen, onderstreept het belang om dit gebied daarvan vrij te houden. In het Ahero Pilot Scheme (Nyanza Province) is de slechte sanitaire toestand — uitgelopen rijststoppels, opslag, hoog gras op de dijkjes en in de sloten — verantwoordelijk voor de uitbreiding van rice yellow mottle. Verbetering in deze toestand is een allereerste vereiste ter bestrijding van de ziekte.This paper is published with permission of the Director of Agriculture, Ministry of Agriculture, Kenya.  相似文献   

17.
The induction of a hypersensitive reaction in Samsun NN tobacco by tobacco mosaic virus (TMV) at 20°C leads to the development of both localized and systemic acquired resistance, and is associated with the appearance of pathogenesis-related proteins (PR's) and large increases in peroxidase activity and ethylene production. Salicylic acid (SA) induced a similar resistance in treated plant parts and occasionally also in untreated upper leaves of plants of which three lower leaves had been injected. SA also induced the same four PR's, but these were confined to the treated leaves. Thus, the connection between the presence of PR's and the reduction of TMV multiplication and spread may not be direct.In contrast to TMV, SA did not stimulate ethylene production and hardly increased peroxidase activity. Induction of acquired resistance and PR's by SA developed equally well at 20°C and at 32°C. However, pricking leaves with needles moistened with the ethylene-releasing compound ethephon mimicked TMV infection in inducing acquired resistance and PR's in both treated and untreated leaves at 20°C, but not at 32°C. Ethephon increased peroxidase activity at both temperatures, but only at 20°C dit it induce changes in both the anodic and the cathodic isoenzymes that were similar to those induced as a result of TMV infection. SA induced PR's and reduced TMV multiplication in Samsun tobacco, and inhibited virus spread in Samsun NN at 32°C.These observation indicate that neither the induction of PR's, nor the development of acquired resistance is temperature-sensitive. On the other hand, the effects of ethephon are temperature-sensitive in the same way as the hypersensitive response to TMV. It can thus be hypothesized that ethylene, produced naturally during the hypersensitive reaction of tobacco to TMV, leads to the temperature-sensitive synthesis or release of a presumably benzoic acid-type compound that functions as the natural inducer of PR's and acquired resistance. Although vanillic acid has been shown to accumulate in hypersensitively reacting tobacco leaves, it produced none of the effects of SA, and thus cannot be the natural inducer.Samenvatting Inductie van een overgevoeligheidsreactie in Samsun NN-tabak door tabaksmozaïekvirus (TMV) bij 20°C leidt tot de ontwikkeling van een verworven resistentie die zowel lokaal als systemisch werkzaam is, en gaat samen met het verschijnen van pathogenesis-related proteins (PR's) en sterke toename in de activitieit van peroxidase en de produktie van ethyleen. Salicylzuur (SA) induceerde een vergelijkbare resistentie in behandelde plantedelen en af en toe ook in niet behandelde bovenbladeren van planten waarvan drie onderbladeren waren ingespoten. SA induceerde ook dezelfde vier PR's, maar deze waren beperkt tot de behandelde bladeren. Er bestaat dus geen directe samenhang tussen de aanwezigheid van PR's en de remming van de vermeerdering en uitbreiding van TMV in de plant.In tegenstelling tot TMV stimuleerde SA de ethyleenproduktie niet en verhoogde het de peroxidaseactiviteit nauwelijks. Inductie van verworven resistentie en PR's door SA trad even goed op bij 32°C als bij 20°C. Net als infectie met TMV leidde aanprikken van bladeren met naalden die gedoopt waren in een oplossing van ethefon — waaruit in het blad ethyleen vrijkomt — echter tot inductie van verworven resistentie en PR's in zowel behandelde als onbehandelde bladeren bij 20°C, maar niet bij 32°C. Ethefon verhoogde de peroxidaseactiviteit bij beide temperaturen, maar alleen bij 20°C induceerde het veranderingen in zowel de anodische als de kathodische isoënzymen die vergelijkbaar waren met die welke geïnduceerd werden als gevolg van infectie met TMV. SA induceerde PR's en verminderde de vermenigvuldiging van TMV in Samsun tabak, en remde de uitbreiding van het virus in Samsun NN bij 32°C.Deze waarnemingen tonen dat noch de inductie van PR's, noch de ontwikkeling van verworven resistentie een temperatuurgevoelig proces is. Daarentegen zijn de effecten van ethefon op dezelfde wijze temperatuurgevoelig als de overgevoeligheidsreactie op TMV. Men kan daarom veronderstellen dat ethyleen, dat op natuurlijke wijze geproduceerd wordt tijdens de overgevoeligheidsreactie van tabak op TMV, aanleiding geeft tot een temperatuurgevoelig proces, namelijk de synthese of het vrijkomen van een verbinding, vermoedelijk een benzoëzuurderivaat, dat fungeert als de natuurlijke inductor van PR's en verworven resistentie. Hoewel is aangetoond dat vanillinezuur zich ophoopt in overgevoelig reagerende tabaksbladeren, veroorzaakte deze verbinding geen enkel van de effecten van SA. Vanillinezuur kan dus niet de natuurlijke inductor zijn.  相似文献   

18.
In field trials on fumigated sandy soil planted with stock of Fire King lilies lightly infested withPratylenchus penetrans, nematode control with aldicarb did not influence growth and yield of the lilies in the first growing season, perhaps because of the low initial number of nematodes. In the second season, however, a clear relation appeared between yield and nematode control by aldicarb.In such a biennial crop, yields after aldicarb treatment at planting were almost as good as after treatment in both years, 3 kg aldicarb a.i./ha (1.6 mmol.m–2) being optimum.Samenvatting Bij de bestrijding van wortellesieaaltjes moet niet alleen rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige aaltjes maar ook met die in de wortels van het plantgoed. Aan de wortels van het plantgoed is de aanwezigheid van deze aaltjes niet altijd duidelijk te zien. In als goed gekwalificeerd plantmateriaal van de leliecultivar Fire King werden gemiddeld 15Pratylenchus penetrans per bol gevonden en in slecht plantgoed 9.De aaltjes in de grond kunnen effectief worden bestreden door toepassing van grondontsmetting met een aaltjesdodend middel. In een tweejarige teelt van licht besmet plantmateriaal is dit echter onvoldoende om schade te voorkomen. Dit bleek uit een proef met Fire King in vooraf ontsmette zandgrond op de proeftuin Ens. In het tweede jaar was de groei van de lelies na toepassing van aldicarb ongeveer drie maal beter dan zonder dit middel. In de wortels van de onbehandelde lelies werden ongeveer twintig keer zoveel wortellesieaaltjes gevonden als in die van de behandelde planten.Om dit tweedejaarseffect nader te analyseren en de toepassing van aldicarb beter te preciseren werd het onderzoek op de proeftuin in 1975 en 1976 voortgezet, waarbij vooral aandacht werd besteed aan de dosering en de toedieningswijze van aldicarb in de vorm van Temik 10 G.Uit het pouplatieverloop van de wortellesieaaltjes gedurende de tweejarige teelt (Fig. 3) kan worden afgeleid dat pas merkbare schade optreedt bij meer dan 300P. penetrans per 10 g wortels en meer dan 20P. penetrans per 100 ml grond in mei, wanneer de ontwikkeling van de stengelwortels plaats vindt. De gevonden besmettingen blijven in het eerste jaar in alle objekten beneden deze schadegrens en komen in het tweede jaar daarboven in de objekten waar minder dan 3 kg aldicarb a.i./ha (1,6 mmol.m–2) is toegediend in het eerste jaar. Dit is in overeenstemming met de opbrengstresultaten (Tabel 2).Uit het verband tussen de toegediende hoeveelheid aldicarb en de relatieve opbrengst blijkt eveneens dat een hogere dosering dan 1,6 mmol.m–2 nog slechts weinig effectiever is en mogelijk zelfs groeiremmend kan werken. Het maakt daarbij weinig verschil of de toediening plaats vindt bij het planten in de vore of kort voor de opkomst van de lelies in de rug (Tabel 1). Uit praktische overwegingen moet de voorkeur worden gegeven aan de toediening in de plantvoor.De toediening van aldicarb in beide jaren had slechts een geringe produktieverhogend effect boven toediening uitsluitend in het eerste jaar (Tabel 2). Blijkbaar is de effectiviteit van dit nematicide veel groter tegen de lichte aanvangsbesmetting met aaltjes in de wortels van het plantgoed dan wanneer het in de rug wordt toegediend aan de veel hogere, verspreide besmetting aan het begin van het tweede jaar.Wat betreft de bewortelingskwaliteit van de bollen valt het op (Tabel 3) dat ook hogere doseringen dan 1,6 mmol.m–2 nog verbetering geven en dat toediening in beide jaren een betere bewortelingskwaliteit geeft dan wanneer alleen in het eerste jaar aldicarb wordt toegediend. Het nematicide aldicarb heeft slechts een werkingsduur van 1 à 2 maanden, zodat de aaltjes zich later in het seizoen weer sterk kunnen vermeerderen waardoor de kwaliteit van de wortels snel kan teruglopen. Om een betere bewortelingskwaliteit te bereiken wordt dan ook een veel effectievere bestrijding van de wortellesieaaltjes gevraagd dan voor het veiligstellen van de groei en de opbrengst van lelies.Aangezien de bolwortels van ondergeschikte betekenis zijn voor de groei en de opbrengst van deze lelies lijkt het niet verantwoord hogere doseringen dan 1,6 mmol.m–2 toe te passen.  相似文献   

19.
Further investigations have shown that Difolatan applications initially slow down bark renewal; however, the thickness of the living bark becomes about normal after 2 years. The previous finding that Difolatan has no direct effect on latex yield was confirmed. Evidence was obtained that the renewing bark is of normal yield capacity.A suitable colouring agent to check the application of Difolatan is yellow iron oxide; Sterox NJ — a synthetic detergent — should be added to obtain stable suspensions.Promising yield increase was obtained when 0.25–1% 2,4-D was added to the Difolatan suspension in water. The percentage yield increase depends not only on the 2,4-D concentration but also on the use of admixtures, which give more bulk to the 2,4-D coating on the bark. The mixtures which gave the highest yield increase caused the greatest proliferation of the renewing bark and were less effective in controlling the disease. When relatively low concentrations of 2,4-D (up to 0.25%) are mixed with the Difolatan suspension, important yield increases can be obtained without much bark proliferation or loss of fungitoxicity; such applications open up possibilities for mild stimulation of younger tress.Samenvatting Gebleken is dat het fungicide Difolatan, toegepast bij de bestrijding vanPhytophthora palmivora — veroorzaker van een tapvlakziekte, bekend als black thread (Ned. naam: streepjeskanker) — aanvankelijk een remmende invloed heeft op het herstel van deHevea-bast. Echter, na enkele jaren bereikt de levende bast toch een normale dikte. Waarschijnlijk vermindert Difolatan in het begin de activiteit van het kurkcambium, waardoor minder harde bast en kurk worden gevormd. In verscheidene veldproeven werd aangetoond dat Difolatan geen effect heeft op de latexproduktie; de produktiecapaciteit van de herstellende bast zelf is waarschijnlijk ook normaal. Difolatantoepassingen op de bast worden beter zichtbaar door 1% geel ijzeroxide toe te voegen aan de waterige suspensie, welke 1% Difolatan (1.25% van het 80% spuitpoeder) en 0.1% Ortho spray sticker bevat; in dit geval dient nog 0.01% Sterox NJ (een uitvloeier) te worden toegevoegd om een stabiele suspensie te verkrijgen.Hogere rubberopbrengsten werden verkregen door 0.25–1% 2,4-D aan de suspensie toe te voegen. De produktie kan nog verder worden opgevoerd met behulp van hechters, die een dikkere laag residu op de bast achterlaten. De grootste produkties gingen gepaard met sterke woekering van de herstellende bast en een minder bevredigende ziektebestrijding. Evenwel, in betrekkelijk lage 2,4-D concentraties (niet hoger dan 0.25%) werden toch nog belangrijke meeropbrengsten verkregen zonder noemenswaardige bastwoekering of een sterke teruggang in fungitoxische eigenschappen van het mengsel. Deze formuleringen bieden mogelijkheden voor een milde stimulatie van jongere bomen, terwijl tegelijkertijd de streepjeskanker wordt bestreden.  相似文献   

20.
Most of 43 viruses could easily be detected directly in 53 out of 66 leaf samples dried and stored over CaCl2 for varying periods of time up to 20 1/2 years. Detection usually was with PTA pH 6.5, but alfalfa mosaic, cucumber mosaic and tomato aspermy viruses required PTA pH 3.0 to 4.0. Bean common mosaic, cowpea aphid-borne mosaic and cowpea mosaic viruses were also easily observed in newly dehydrated samples obtained for diagnosis from Morocco and Tanzania.Broad bean wilt virus, cowpea mosaic virus and cucumber mosaic virus were detected with agar gel-diffusion tests in dry leaf material ground in buffer. This serological assay demonstrated a high concentration of cucumber mosaic virus in leaf material dried over CaCl2 20 years ago. This paper further coroborates the value of the CaCl2 method of dehydration and storage of plant viruses in leaf material.Samenvatting Zeer uiteenlopende plantevirussen kunnen goed worden bewaard in bladmateriaal van geïnfecteerde planten dat is gedroogd en bewaard boven CaCl2. Bij rechtstreekse elektronenmicroscopische toetsing van 66 monsters met verschillende isolaten van 43 virussen konden in 53 monsters gemakkelijk virusdeeltjes worden waargenomen (Tabel 1 en Fig. 1 en 2). Meestal lukte dit met fosforwolfraamzuur pH 6,5 dat doorgaans voor in ruw plantesap voorkomende virussen wordt gebruikt. Bij luzernemozaïekvirus en komkommermozaïek virus gelukte dit alleen maar bij lagere pH (3,0 en 4,0). Ook het tomate-aspermievirus was dan veel gemakkelijker aantoombaar. Methylaminewolfraamzuur gaf geen beter resultaat.Draden van bonerolmozaïekvirus en van cowpea aphid-borne mosaic virus en bolletjes van cowpea mosaic virus waren snel waarneembaar in elektronenmicroscopische preparaten gemaakt van bladmateriaal van recent uit Marokko en Tanzania ontvangen monsters.Cowpea mosaic virus, tuinboneverwelkingsvirus en komkommermozaïekvirus konden eveneens gemakkelijk en snel serologisch worden aangetoond in met bufferoplossing vermalen droog blad van respectievelijk cowpea, erwt en tabak. Het laatstgenoemde, reeds 20 1/2 jaar geleden gedroogde bladmateriaal, bleek in vergelijking met pas geïnoculeerd vers blad van komkommer enChenopodium quinoa zelfs zeer veel serologisch actief virusmateriaal te bevatten (Fig. 3).De beschreven waarnemingen bevestigen nogmaals de waarde van de toegepaste methode van virusbewaring en tonen aan dat het mogelijk is vele virussen te herkennen in van elders ontvangen gedroogde bladmonsters, zonder het risico te lopen van virusontsnapping, zoals altijd aanwezig bij werk met toetsplanten in de kas.Guestworker from Istituto Sperimentale per la Patologia Vegetale, Rome, Italy, participating in the investigations from September 21 to December 21, 1977.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号