首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 125 毫秒
1.
During three successive years, 1983, 1984 and 1985, winged aphids were caught alive in a potato field with a conical net and with transportable suction traps.One hundred and one aphid species or species groups were checked for their ability and efficiency in transmitting potato virus YN (PVYN) from potato to potato. Seventy-eight species or species groups were found unable to transmit PVYN, whereas twenty-three species did transmit, among them beingAphis nasturtii, Brachycaudus helichrysi, Cryptomyzus galeopsidis, Cryptomyzus ribis, Hyadaphis foeniculi, Hyalopterus pruni, Hyperomyzus lactucae, Sitobion avenae andSitobion fragariae. All species, with the exception ofA. nasturtii, are recorded the first time as vectors for PVYN.In transmission experiments alatae caught with a conical net yielded better results than did those caught with a suction trap.Samenvatting Gedurende drie opeenvolgende jaren (1983, 1984, 1985) werden gevleugelde exemplaren van 101 bladluissoorten levend gevangen met een fuik en met verplaatsbare zuigvallen, en in een kas getoetst op hun vermogen om aardappelvirus YN (PVYN) van aardappel naar aardappel over te brengen.Achtenzeventig soorten brachten het PVYN niet over. Naast de reeds algemeen bekende vectorsoorten werden nog enkele soorten gevangen die in staat bleken PVYN over te brengen in het laboratorium, te weten:Aphis nasturtii, Brachycaudus helichrysi, Cryptomyzus galeopsidis, Cryptomyzus ribis, Hyadaphis foeniculi, Hyalopterus pruni, Hyperomyzus lactucae, Sitobion avenae enSitobion fragariae.Met bladluizen gevangen in de fuik werden betere overdrachtsresultaten behaald dan met de bladluizen gevangen in de zuigvallen.  相似文献   

2.
BesideMyzus persicae a dozen other species were found to be vectors of potato virus YN. Eleven other species did not transmit the virus.White Burley tobacco and A6 potato are equally suitable as test plant to monitor the efficency ofRhopalosiphum padi as vector of PVYN, but as PVYN source tobacco is not suitable for this aphid species.Between some aphid species rather large differences exist in retention periods of PVYN. WithR. insertum andAphis fabae transmission after a 1 h starvation period was still 50% of that without starvation. WithPhorodon humuli, M. certus andM. persicae this value was only 15, 30 and 30%, respectively.Samenvatting Van 12 bladluissoorten werd vastgesteld dat zij, evenalsMyzus persicae, vectoren van het aardappelvirus YN (PVYN) zijn. Van 11 andere soorten kon dit niet worden vastgesteld. Nicotiana tabacum cv. White Burley enSolanum tuberosum cv. A6 bleken beide goed bruikbaar als toetsplant voor het vaststellen van de efficiëntie vanRhopalosiphum padi als vector van het PVYN; voor deze bladluissoort is tabak ongeschikt als bron van PVYN.De retentieperiode van het PVYN lijkt bij verschillende bladluissoorten aanzienlijk te variëren. BijRhopalosiphum insertum enAphis fabae bracht één uur vasten na de acquisitie de overbrenging terug tot 50% van die welke zonder vasten werd verkregen. BijPhorodon humuli was de reductie in overbrenging na één uur vasten 85%, bijMyzus certus enM. persicae was deze 70%.  相似文献   

3.
It is confirmed that the pigment-producing and pigment-freePhoma isolates of potato gangrene, known respectively asPhoma foveata andPhoma exigua (=P. solanicola=P. tuberosa), are morphologically indistinguishable. Having regard to the principles of classification in the Deuteromycetes and the reported greater pathogenicity to potato of the pigment-producing isolates it is proposed to designate this type of isolate as a separate variety:Phoma exigua var.foveata comb. nov. In the Netherlands this variety has been found only occasionally.Samenvatting De pigment vormende en pigmentvrijePhoma-isolaties van gangreen bij aardappel, respectievelijk bekend alsPhoma foveata enPhoma exigua (=P. solanicola=P. tuberosa), bleken morfologisch niet te kunnen worden onderscheiden.Het pigmentvrije type (P. exigua) kan behalve van aardappel ook geïsoleerd worden van allerlei andere planten en kan gekarakteriseerd worden als een algemeen in de grond voorkomend organisme. Het pigment vormende type daarentegen is in zijn voorkomen blijkbaar min of meer beperkt tot de aardappel.Uitgaande van het principe dat bij het kunstmatig systeem van de Deuteromycetes (Fungi Imperfecti) de soorten (vorm-soorten) gebaseerd moeten zijn op duidelijke morfologische kenmerken, zijn de beide typen te rekenen tot één en dezelfde soort. Mede vanwege de grotere pathogeniteit, die de pigment vormende stammen ten opzichte van aardappel vertonen, is voorgesteld dit fysiologisch afwijkend type aan te duiden als een aparte variëteit:Phoma exigua var.foveata comb. nov. In Nederland is deze variant tot nu toe slechts incidenteel bij aardappelgangreen aangetroffen.  相似文献   

4.
A model is constructed to simulate the population dynamics of the potato cyst-nematode,Globodera pallida, and its effect on the growth of the potato. Parameters and rate variables are estimated from published data, and a preliminary evaluation is performed. Despite its simplicity, the model can provide realistic predictions of the real system's behaviour: the predicted relation between initial nematode density and the annual multiplication rate, and the effect of nematode density on tuber yield, are simulated well; the effects of early harvesting are similar to those described in the literature; and the predicted seasonal changes in population structure are in reasonable agreement with field observations. The weaknesses and potentials of the model, and of the dynamic simulation approach, are discussed.Samenvatting On dit moment vindt bestrijding van het aardappelcysteaaltje,Globodera rostochiensis enG. pallida voornamelijk plaats m.b.v. nematiciden, resistente rassen en vruchtwisseling. In Nederland worden deze drie bestrijdingswijzen gecombineerd in een stelsel van strakke voorschriften die wettelijk zijn vastgelegd. Problemen met resistentie en teruglopende effectiviteit in de bestrijding maken de ontwikkeling van een flexibele aanpak noodzakelijk. Teneinde deze regeling te ontwikkelen is het nodig te beschikken over een inzicht in de populatiedynamica van het aardappelcysteaaltje en de gevolgen van hoge dichtheden voor de opbrengst. Op grond van literatuurgegevens en niet gepubliceerde experimentele gegevens van diverse onderzoekers is een model geconstrueerd waarmee het populatieverloop kan worden berekend en waarmee de schade aan het gewas kan worden geschat.Vele relaties in dit model berusten op voorlopige schattingen, omdat nadere kwantitatieve gegevens ontbreken. Niettemin zijn de uitkomsten van het eenvoudige model zodanig, dat voorspellingen met het model mogelijk lijken. Zowel de relatie tussen initiële nematodendichtheid en de jaarlijkse vermenigvuldigingssnelheid, als het effect van de nematodendichtheid op de knolopbrengst worden goed gesimuleerd. Ook het effect van vroeg oogsten en de veranderingen in aantallen gedurende het seizoen worden goed gesimuleerd.Hoewel het model redelijke uitkomsten geeft en daarmee bruikbaar lijkt voor voorspelling en gevoeligheidsanalyse zijn er nog een aantal punten die verbetering behoeven. Zo dient het groeimodel voor de aardappel te worden aangevuld met een waterbalans, opdat situaties waarin watertekort optreedt goed kunnen worden behandeld. Voorts dient nauwkeuriger informatie over de fysiologische effecten van de nematoden op wortelactiviteit te worden geïntroduceerd. Deze verbeteringen vergen een goede synthese tussen voortgaande modelbouw en experimenteel werk. De resultaten van het nu geconstrueerde model tonen reeds aan hoe vruchtbaar deze samenwerking kan zijn.  相似文献   

5.
Samenvatting Enige niet-kwantitatieve en semi-kwantitatieve inoculatiemethoden werden onderzocht. Onder niet-kwantitatieve inoculatie wordt verstaan het aanbrengen van blaadjes met sporulerende soren boven de te inoculeren planten; semi-kwantitatief zijn inoculaties waarbij de sporen van een bekende hoeveelheid sporulerend bladoppervlak in suspensie verspoten of als poeder verstoven worden over de te inoculeren bladeren. De efficiëntie van de inoculatie werd berekend als het aantal bladvlekken per plant verkregen per cm2 sporulerend uitgangsmateriaal, waarbij rekening werd gehouden met de verdunningsfactor (zie Tabel 1). Sporensuspensies werden gemaakt met een ultrasone vibrator en met een huishoudmixer. Sporenpoeder werd verzameld met een cycloon. De mixer-methode is de meest efficiënte; bovendien is deze het eenvoudigst in de uitvoering. Het gebruik van bladeren met jonge sporenhoopjes verdient hierbij de voorkeur.  相似文献   

6.
Samenvatting Sinds 1946 is bekend dat Amerikaanse vogelkers, een uiterst algemene struik of boom van lichte gronden in Nederland, fungeert als winterwaard van de perzikluis (Myzus persicae). In gebieden waar de perzik ontbreekt biedt Amerikaanse vogelkers, hoewel vele exemplaren minder geschikt zijn als waardplant, een goede mogelijkheid voor overwintering van de perzikluis. Vooral waar in de nabijheid pootaardappelen of bieten worden verbouwd, gewassen die ernstig lijden onder virusziekten door deze bladluis overgebracht, is de economische betekenis van Amerikaanse vogelkers buitengewoon groot. Ook andere bladluissoorten kunnen met succes op Amerikaanse vogelkers overwinteren en van deze soorten is de hopluis (Phorodon humuli) in het buitenland vaak bijzonder schadelijk op hop. Gevonden werd dat de appel-grasluis (Rhopalosiphum insertum) vaak ook op Amerikaanse vogelkers als ei overwintert, hoewel de literatuur uitsluitend winterwaardplanten uit de onderfamilie der appelachtigen (Pomoideae) vermeldt. Bovendien kolonissert de appel-takluis (Aphis pomi) soms met succes jonge scheuten van deze importboom. Veel bladluissoorten, die met succes op andere soorten van het geslachtPrunus als ei overwinteren, leggen vaak zeer grote aantallen eieren opPrunus serotina, zonder dat zich daaruit in het voorjaar volwassen bladluizen ontwikkelen. De schrijver beschouwt Ameriaanse vogelkers als een zeer gevaarlijk gewas voor land- en tuinbouw, speciaal als bron voor virusoverbrengende bladluissoorten.  相似文献   

7.
When screening the genusNicotiana for sensitive and differential hosts for a group of mechanically transmissible plant viruses with narrow host ranges, development of systemic symptoms was alsmost exclusively observed in species of three closely related sections of the subgenusPetunioides. These species wereN. miersii (sectionAcuminatae),N. bigelovii andN. clevelandii (Bigelovianae) andN. benthamiana, N. cavicola, N. ingulba, N. occidentalis, N. rosulata andN. rotundifolia (Suaveolentes). Except forN. benthamiana andN. clevelandii, which are already known for their large virus ranges, they are new experimental hosts that appeared very useful for detection of viruses and for differentiation of viruses that closely resemble each other in host range. Accessions of the same species often varied largely in local and systemic viral response. EspeciallyN. benthamiana-9,N. miersii-33 andN. occidentalis-37B (code numbers given by Tobacco Research Laboratory, Oxford, N.C., USA) are recommended for routine inoculation tests. The sensitiveSuaveolentes species mentioned are native to the arid parts of Australia. Collections of these species deserve attention in studies on virus diseases of unknown etiology where experimental hosts are lacking.Samenvatting In het genusNicotiana werden vatbare, gevoelige en differentiële toetsplanten opgespoord door toetsing van vooral de collectie van het Tobacco Research Laboratory (Oxford, N.C., VS) met een aantal virussen waarvoor weinig of geen bruikbare toetsplanten bekend waren. Systemische reacties werden bijna uitsluitend in soorten van drie nauw verwante secties van het subgenusPetunioides waargenomen. Deze soorten warenN. miersii (sectieAcuminatae),N. bigelovii enN. clevelandii (Bigelovianae) enN. benthamiana, N. cavicola, N. ingulba, N. occidentalis, N. rosulata enN. rotundifolia (Suaveolentes). Behalve voor virusvermeerdering bleken deze soorten ook zeer geschikt te zijn voor differentiatie van virussen of virusstammen met een bijna gelijke waardplantenreeks.Collectienummers van één en dezelfde soort konden sterk in lokale en systemische reactie verschillen. VooralN. benthamiana-9,N. miersii-33 enN. occidentalis-37B kunnen voor routine-inoculaties worden aanbevolen. Met uitzondering vanN. benthamiana enN. clevelandii zijn de genoemde soorten of genotypen nieuwe experimentele waardplanten voor de virologie. De soorten die van de sectieSuaveolentes worden genoemd, zijn inheems in de woestijnachtige gebieden van Australië. Verzamelingen daarvan verdienen nadere aandacht bij de diagnostiek van virusziekten waarvoor nog geen experimentele waarplanten voorhanden zijn.  相似文献   

8.
Samenvatting In verband met de bestrijding van de parasolmierenAtta cephalotes enAtta sexdens, werd een onderzoek ingesteld naar de tijd van de ontwikkeling van de geslachtsdieren en het tijdstip van hun bruiloftsvluchten. Voor beide soorten bleek de ontwikkelingstijd in Suriname te liggen tussen October tot Mei van het daaropvolgende jaar, maar de huwelijksvluchten vanA. sexdens vinden plaats gedurende de kleine regentijd omstreeks Nieuwjaar en vanA. cephalotes bij het begin van de grote regentijd in Mei. De vernietiging van de nesten moet dus liefst voor deze data plaatsvinden om een verdere uitbreiding van de mieren tegen te gaan.  相似文献   

9.
Electron micrographs show the presence of the polyhedral, the outer, and the inner membranes occurring in nuclear polyhedral bodies fromMalacosoma neustria, Barathra brassicae andAdoxophyes reticulana. The outer membranes appear to be composed of a central, bimolecular leaflet of lipids bounded on either side by carbohydrates and proteins. The polyhedral and inner membranes, however, seem to consist of protein only. The inner membranes are closely attached to the virus rods, and so are the polyhedral membranes to the polyhedral protein.Samenvatting De polyëdermembranen vanMalacosoma neustria, Barathra brassicae enAdoxophyes reticulana, alsmede de buitenste en binnenste membranen om de deeltjes van deze kernpolyëdervirussen, werden met de elektronenmicroscoop bestudeerd (fig. 1A-I, 2A-C). Om de polyëders te fixeren en ter verkrijging van bepaalde contrasten in ultra-dunne coupes werd van verschillende agentia gebruik gemaakt. Vergelijking van de verkregen foto's (fig. 2D-I, 3A-B) wijst uit, dat het buitenste membraan uit een bimoleculaire laag van lipiden bestaat, die aan beide zijden door koolhydraten en eiwitten zijn begrensd (fig. 4); de polyëdermembranen (fig. 3B) bestaan evenals de binnenste membranen echter uitsluitend uit eiwitten. De virusstaafjes en de polyëders zijn respectievelijk door het binnenste membraan en door het polyëdermembraan nauw omsloten.  相似文献   

10.
Samenvatting In het Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek (IPO) te Wageningen wordt gangreen bij aardappel, veroorzaakt door de schimmelPhoma exigua var.foveata, onderscheiden van ander droogrot door aangetast weefsel uit te leggen op een semiselectief medium. Op dit medium wordt de vorming van kristallen van voor de schimmel kenmerkende anthrachinonen bevorderd. De gemakkelijk waar te nemen geelgroene kristallen in het medium wijzen op de aanwezigheid van de betrokken schimmel. Bij een van deze toetsen vormden zich tussen de zich ontwikkelende kolonies van de schimmel donkere lijnen. Deze lijnen verschilden van reeds eerder beschreven violette lijnen, die zich vormen tussen kolonies van de twee variëteitenexigua enfoveata vanP. exigua. Onderzoek aan 27 isolaten vanP. exigua var.foveata toonde aan dat er met betrekking tot de vorming van donkere lijnen 11 verschillende typenP. exigua var.foveata onderscheiden konden worden. Isolaten van deze typen vormden bij gepaarde groei op het selectieve medium donkere lijnen met andere typen, maar niet met isolaten van het zelfde type. Er bleek geen verband met het groeitype van de cultures noch met de vorming van het antibioticum E te bestaan.  相似文献   

11.
In this paper the apple-grass aphid is stated to be the only aphid in the Netherlands that regularly hibernates in large quantities in commercial apple orchards. The possible reasons for this are discussed. Abiotic factors, especially rain, hail, wind and ice formation in early spring, are by far the most important in drastically reducing the numbers of fundatrices. Of the biotic factors, ladybird beetles in spring may be important. The apple-grass aphid parasite,Monoctonus cerasi, may reach high peaks of parasitism during some periods in the season; in comparison with abiotic factors, however, its effect does not seem to be very important. The life history of the parasite seems to be well adapted to that of its host. It is suggested that the winter wash against apple aphids might be omitted, with eventual application of a spring spray in certain circumstances. In most cases this spray will only be necessary if the rosy apple aphid is present. Samenvatting In deze publikatie wordt er de nadruk op gelegd dat de appel-grasluis,Rhopalosiphum insertum (Wlk.), de enige bladluis is die in appelboomgaarden die in produktie zijn regelmatig in groot aantal als ei overwintert. Hiervoor wordt een aantal redenen opgegeben, die samenhangen met verschillen in de levenswijze ten opzichte van de beide andere belangrijke bladluizen van appel, nl. de roze appelluis,Dysaphis plantaginea (Pass.), en de groene appeltakluis,Aphis pomi Geer. Uit Fig. 1, 2 en 3 blijkt, dat zowel de populatiedichtheid van de bladluis als de parasitering door de voornaamste parasiet,Monoctonus cerasi, in de loop van het seizoen vaak belangrijke schommelingen vertonen. De belangrijkste mortaliteitsoorzaken in het voorjaar zijn abiotische factoren zoals regen, wind, hagel en ijsvorming, die de bladluispopulaties in sterke mate kunnen decimeren. Van de biotische zijn hoofdzakelijk enkele soorten lieveheersbeestjes (Coccinellidae) van belang. De parasiet veroorzaakt in sommige perioden van het jaar weliswaar hoge parasiteringstoppen, maar haar effect is, vergeleken bij de invloed van de genoemde weersomstandigheden, weinig belangrijk. In verband met het besprokene lijkt een winterbespuiting tegen bladluizen op appel in het algemeen overbodig. Zo nodig kan in het voorjaar nog een bespuiting worden toegepast. Dit zal in het algemeen echter alleen noodzakelijk zijn als ook de roze appelluis optreedt, die door het vervormen van de vruchten veel schadelijker is dan de appel-grasluis.  相似文献   

12.
Samenvatting Het aaltljePratylenchus penetrans kan bijdragen tot het optreden van herbeplantingsmoeilijkhenden bij kers op lichte grond. Op zwaardere gronden komt dit aaltje veelal niet in schadelijke aantallen voor; toch kunnen ook hier ernstige herbeplantingsmoeilijkheden optreden. Bodemmoeheidsverschijnselen bij meerjarige gewassen zijn meestal specifiek voor verwante soorten, bijv. voor steenrespectievelijk pitvruchten. In potproeven is het bestaan van deze specificiteit en van factoren die naast aaltjes verantwoordelijk zijn voor moeheidsverschijnselen bij appel en kers nog eens aangetoond.Op wortels van kersezaailingen, die geteeld waren op grond afkomstig uit een kerseboomgaard, werden chlamydosporen vanThielaviopsis basicola (Berk. & Br.) Ferr. gevonden. Met deze schimmel werden inoculatieproeven gedaan, waaruit duidelijk de pathogeniteit ten opzichte van kers bleek. Bovendien zijn er aanwijzingen dat de teelt van kers tot een toeneming van de besmettingsgraad van de grond leidt (tabel 1). Appel bleek resistent te zijn tegen de schimmel.Deze gegevens wijzen er op datT. basicola een rol speelt bij het herbeplantingsprobleem van kers. Nader onderzoek zal echter moeten uitwijzen hoe groot de betekenis van deze factor onder praktijkomstandigheden is.  相似文献   

13.
Potato virus YN (PVYN) infection was determined by the tobacco test in Swifterbant (Eastern Flevoland). In plots with beet, wheat and seed potatoes the infection exhibited an identical course. No differences were found either between PVYN infection in the border and that in the middle of a field planted with ware potatoes, although infection pressure was clearly higher here than in the plot with seed potatoes. A barrier crop of 10 rows of wheat did not decrease the infection pressure of the virus.From August onwards, the spread of PVYN in Lienden (Betuwe) was followed. Here virus transmission was found continuously, even until mid-November.Potato volunteers outside as well as in potato fields are serious infection sources. In 1976 and in 1977 virus spread was detected before the flight ofMyzus persicae, as determined with yellow Moericke traps. Infection pressure can be measured more efficiently by the tobacco test than by aphid trapping. The effect of rogueing at the time of virus spread should be reconsidered.If infection pressures in different areas or successive years are to be compared, the tobacco test should be standardized. A proposal to this effect is made.Samenvatting In Swifterbant (Oostelijk Flevoland) werd de infectie met het aardappel-YN-virus (PVYN) bepaald met behulp van de tabakstoests. In percelen met bieten, tarwe en pootaardappelen bleek de infectie hetzelfde verloop te hebben. Tussen het infectieverloop van PVYN in de rand en in het midden van een veld consumptieaardappelen werd eveneens geen verschil gevonden. Wel was de infectiedruk hier duidelijk hoger dan in het pootgoedperceel. Een barrier crop van 10 rijen tarwe verminderde de infectiedruk niet.De volgende conclusies kunnen worden getrokken. Aardappelopslag buiten en in aardappelvelden vormt een zeer belangrijke infectiebron. Zowel in 1976 als in 1977 vond de virusverspreiding plaats vóór de vlucht vanMyzus persicae begon, zoals deze werd bepaald met behulp van de gele Moericke vangbakken. Het effect van opzuiveren ten tijde van de virusverspreiding dient aan een nader onderzoek te worden onderworpen. De infectiedruk kan met de tabakstoets op meer directe wijze worden vastgesteld dan met bladluisvangsten mogelijk is.Wil men overgaan tot het vergelijken van de infectiedruk in verschillende gebieden of in verschillende jaren, dan dient de tabakstoets te worden gestandaardiseerd. Een voorstel hiertoe wordt gedaan.  相似文献   

14.
Samenvatting Een model, dat de ontwikkeling van een epidemie van pathogene schimmels van het vlekkentype (bijv. roesten, echte of valse meeldauwschimmels) beschrijft, moet rekening houden met de duur van de latentieperiode p en van de sporulatieduur i beide in dagen en tevens met een vermeerderingsfactor m uitgedrukt in het aantal geslaagde dochterinfecties per moeder-infectie per dag. Voor twee waarden van resp. p, m en i, namelijk 2 en 5, die klein zijn gekozen om de berekeningen te vereenvoudigen, is het verloop van de epidemie uitgerekend. Wordt de logarithme van het cumulatieve totaal van de infecties n uitgezet tegen de tijd, dan ontstaat een lijn, die zeer snel tot een rechte nadert, behalve wanneer de latentieperiode p lang is vergeleken bij de sporulatieduur (Fig. 1). Op de consequenties van het voorgaande voor natuurlijke epidemieën wordt gewezen.Door Corsten is een mathematische oplossing voor het model opgesteld (zie formule) die het mogelijk maakt met behulp van een computer voor elke combinatie van waarden van p, m en i de plaats en richting van de rechte te bepalen waartoe de epidemie nadert. Voor de waarden 2 en 5 zijn deze berekend (Tabel 1). Zij zijn in goede overeenstemming met de in het eerste gedeelte genoemde berekeningen.  相似文献   

15.
Summary Rattle virus can be present in the soil at great depth. In one of the experiments it was possible to detect the virus in a soil sample taken at 80–100 cm below the surface. In the experiments with field soils, infection occurred only in the presence of the vector, the nematode speciesTrichodorus pachydermus.After a starvation period of 36 days the nematodes were still capable of transmitting the virus to healthy tobacco plants. Thus the virus may retain its activity for a considerable length of time within the vector. The virus is also transmitted to potato plants by the nematodes.The presence of nematodes is not always essential in the transmission of rattle virus. When an infected and a healthy tobacco plant were put in one pot containing sterilized soil, the above ground portions of the two plants being kept separate, the virus could be detected in the healthy plant after some time. It is not yet known whether this mode of transmission requires a fusion of the roots of the two plants.Samenvatting De grootste diepte, waarop het ratelvirus nog in de grond aanwezig kan zijn, wordt bepaald door de bodemgesteldheid ter plaatse. In één van de proeven kon het virus nog worden aangetoond in een grondmonster, afkomstig van de laag 80–100 cm beneden maaiveld (tabel 1). In een tweede proef met monsters van een geheel andere type grond was het virus tot 50 cm diepte aanwezig (tabel 2). Infectie van planten in grondmonsters van verschillende diepte trad bij deze proef alleen op indien de overbrenger, de alltjessoortTrichodorus pachydermus, aanwezig was.De aaltjes waren na een hongerperiode van 36 dagen nog zeer goed in staat het virus over te brengen naar gezonde tabaksplanten (tabel 3). Dit maakt het waarschijnlijk, dat ze hiertoe ook in staat zijn na een hongerperiode van langere duur.De wortels van gezonde aardappelplanten var. Sientje werden met ratelvirus geïnfecteerd door aaltjes, afkomstig uit grondmonsters van een perceel waar veel stengelbont bij aardappelen optrad.Niet altijd zijn aaltjes nodig voor overdracht van ratelvirus. Wanneer een ratelviruszieke en een gezonde tabaksplant samen in een pot met gesteriliseerde grond werden geplaatst waarbij de bovengrondse delen van elkaar gescheiden werden gehouden, kon het virus enige tijd later in de gezonde plant worden aangetoond (tabel 4). Daarentegen trad geen infectie van een gezonde tabaksplant op als deze tezamen met een ratelzieke plant op watercultuur werd gekweekt (tabel 4). De mogelijkheid bestaat dus, dat het virus overgaat van een wortel van een zieke plant naar die van een gezonde als deze in de grond contact met elkaar maken. Of hiervoor vergroeiingen van wortels van beide planten nodig zijn is niet bekend.  相似文献   

16.
The ability ofMyzus persicae to transmit PVYN from potato to tobacco is not influenced by the temperature at which aphids are reared. A positive correlation exists between the relative virus concentration of PVYN in potato as determined by serology and A6-test, and its availability toM. persicae as indicated by transmission tests to tobacco.Samenvatting De Bokx en Piron (1977) vonden, dat de virusconcentratie van aardappelvirus YN (PVYN) in Eersteling positief was gecorreleerd met de temperatuur, waarbij aardappelplanten werden geteeld. De vraag is nu of er een verband bestaat tussen de virusconcentratie in de waardplant en de verspreiding van PVYN-virus door bladluizen (Myzus persicae). Myzus persicae gekweekt bij verschillende temperaturen (Tabel 1) werd gebruikt voor virusoverdracht uit aardappelplanten geteeld bij 22°C (=gelijke virusconcentratie), terwijl bladluizen gekweekt bij kamertemperatuur werden gebruikt voor overbrengen van PVYN uit planten geteeld bij verschillende temperaturen (=verschillende virusconcentraties).De overdracht van PVYN doorM. persicae, werd niet beïnvloed door de temperatuur waarbij de bladluizen werden gekweekt. Er was echter een positieve correlatie tussen de relatieve concentraties van PVYN in aardappel, bepaald volgens de microprecipitatietoets en de A6-bladtoets, en de overdracht door bladluizen naar tabak (Fig. 1).  相似文献   

17.
Samenvatting Op een aantal bedrijven werd in een bed anjers — nateelt van virusvrij gemaakte planten — een veldje van 100 planten enkele malen bemonsterd. De virusverspreiding werd bij het bemonsteren voorkomen door bij het plukken van elke spruit een nieuw plastic zakje te gebruiken. De monsters werden in het laboratorium serologisch onderzocht. De verkregen resultaten van twee representatieve proeven zijn weergegeven in Fig. 1. Uit deze grafiek blijkt dat, evenals bij vele andere ziekten, de verspreiding van het anjervlekkenvirus grafisch kan worden weergegeven door een S-vormige lijn en dat er nagenoeg rechte lijnen ontstaan na een logit-transformatie.In Fig. 2 zijn de regressielijnen voor de afzonderlijke veldjes weergegeven, waaruit blijkt, dat de proeven in twee groepen kunnen worden verdeeld. De verdeling hangt samen met het al (groep A) of niet (groep B) aanwezig zijn van volledig viruszieke partijen elders in de kas. Daarnaast zijn nog andere factoren van betekenis.  相似文献   

18.
Samenvatting 1. Een methode werd vastgesteld door middel van cultuursoorten om de uitbreidingsvatbaarheid van aardappelknollen voorPhytophthora infestans te bepalen. Het doel is deze methode op nieuwe soorten toe te passen. Er werd gewerkt bij 10° C, de verschillen tusschen de cultuursoorten zijn dan grooter en beter in maten vast te leggen dan bij optimale temperatuur. 2. De tijdsduur, die verloopt tusschen het doorsnijden van de knollen, 5 dagen na de inoculatie, en het optreden van luchtmycelium werd als norm gebruikt. Deze werd in cijfers omgezet en vergeleken met de vatbaarheidscijfers van de Nederlandsche rassenlijst. 3. Drie verschillende typen van necrose, tengevolge van aantasting door de parasiet, werden onderscheiden. 4. In het algemeen is het naveleinde vatbaarder dan de top. 5. Twee isolaties van de schimmel werden gebruikt, die in virulentie verschilden, dit wijst eventueel op het bestaan van verschillende physiologische rassen. Door gebrek aan een goed testsortiment is het nauwkeurig vaststellen hiervan niet mogelijk. 6. De vari?teit, waarop de schimmel gegroeid is, heeft invloed op de zwermsporenontwikkeling. Deze directe werking van de voeding op sterkte en virulentie van het inoculatiemateriaal moet niet verward worden met dezelfde eigenschappen eigen aan een bepaalde Phytophthora-stam.
Method for the determination of the susceptibility of potato tubers to late blight

Laboratorium voor Mycologie en Aardappelonderzoek.  相似文献   

19.
The percentage of passionfruit ringspot virus infection in batches of young passionfruit seedlings exposed in the open in a plot of diseased fully grown passionfruits was significantly correlated with the number of wingedAphis spiraecola trapped in yellow watertrays during the time of exposure.Of all aphids trapped, 98% wereA. spiraecola, colonizing predominantlyEupatorium conyzoides (Compositae). This plant was found colonized everywhere in the forest area of Ivory Coast, which emphasizes the importance ofA. spiraecola as a potential virus vector in this part of Africa. The numbers of trappedA. spiraecola were positively correlated with the preceding rainfall in mm with an interval of two weeks before the assessment. The influence of a period of rainfall lasted four to six weeks.Samenvatting Passionfruit ringspot virus (PRV) werd in Ivoorkust in het veld zeer snel verspreid van oudere zieke naar gezonde jonge zaailingen vanPassiflora edulis, de passievrucht.P. edulis zelf bleek geen waardplant te zijn voor eventuele vectoren. De aantallen gevleugelde bladluizen, gevangen in gele vangbakken gedurende een bepaalde periode, bleken echter significant gecorreleerd te zijn met de percentages zieke planten van groepen jongePassiflora zaailingen die een overeenkomstige periode aan infectie in het veld hadden bloot gestaan.Van het totaal aantal gevangen gevleugelde bladluizen bleekAphis spiraecola 98% uit te maken. Alleen deze bladluis werd verantwoordelijk gesteld voor de overdracht van het virus in het veld. Als waardplant voorA. spiraecola dient voornamelijk het meerjarig onkruidEupatorium conyzoides (Compositae), dat zeer algemeen voorkomt in de omgeving van de proefvelden van het ORSTOM. Ook elders in de regenbos-zone van Ivoorkust wordt deze plant algemeen aangetroffen met kolonies vanA. spiraecola, wat deze bladluis tot een belangrijke potentiële virusvector in dit deel van Afrika maakt.De aantallen gevangen gevleugelde exemplaren vanA. spiraecola waren significant gecorreleerd met de twee weken daaran voorafgaande neerslaghoeveelheden. De invloed van een regenperiode hield 4–6 weken aan.  相似文献   

20.
When testing the response of species of the genusNicotiana to 14 isolates of potato viruses A (PVA), X (PVX) and Y (PVY) and tobacco mosaic virus (TMV), sections and section parts of the genus could be divided into five groups according to the overall reaction of their species. Species from arid regions of australia and belonging to the sectionSuaveolentes (subgenusPetunioides) were most sensitive and least resistant, whereas the sectionsPaniculatae (subgenusRustica),Tomentosae (Tabacum) andNoctiflorae (Petunioides) appeared least sensitive and most resistant. Sixty-one percent of the accessions of the latter sections proved resistant to at least two of the viruses. The most resistant species have their main geographical distribution in the central Andes (southern Peru, Bolivia and north-western Argentina), where the viruses may have originated. One other resistant species wasN. africana (Suaveolentes) indigenous to south-western Africa. The most sensitive American sections, viz.Genuinae (Tabacum) andTrigonophyllae, Alatae, Acuminatae andBigelovianae (Petunioides), were generally more sensitive than species of theSuaveolentes section from outside the arid regions of Australia. The remaining part of the genus, viz. the American sectionsThyrsiflorae andRusticae (Rustica) andUndulatae, Repandea andNudicaules (Petunioides) was intermediate between the latter group ofSuaveolentes species and the resistant group of sections with regard to sensitivity and resistance, but had a high rate of tolerance to PVA, PVX and PVY and of hypersensitivity-associated resistance to TMV. The results indicate that the viral respons in the genusNicotiana is mainly determined geographically and to a lesser extent taxonomically.Samenvatting Na inoculatie van een grote collectieNicotiana-soorten met 14 isolaten van de aardappelvirussen A (PVA), X (PVX) en Y (PVY) en tabaksmozaïekvirus (TMV), konden de secties of sectiedelen van het genus op basis van de gemiddelde reactie van hun soorten in vijf groepen worden verdeeld. Soorten uit Australische woestijngebieden en taxonomisch behorend tot de sectieSuaveolentes (subgenusPetunioides) bleken het meest gevoelig en het minst resistent, terwijl de sectiesPaniculatae (subgenusRustica),Tomentosae (Tabacum) enNoctiflorae (Petunioides) het minst gevoelig en het meest resistent waren. Van de collectienummers van de laatstgenoemde secties bleek 61% resistentie tegen minstens twee van de virussen te bezitten. De meest resistente soorten hebben hun verspreidingsgebied vooral in het centrale deel van het Andesgebergte (het zuidelijk deel van Peru, Bolivia en noord-westelijk Argentinië). Mogelijk is dit het ontstaansgebied van deze virussen. De einge andere resistente soort wasN. africana (Suaveolentes) uit zuid-westelijk Afrika. De meest gevoelige Amerikaanse secties, te wetenGenuinae (Tabacum) enTrigonophyllae, Alatae, Acuminatae enBigelovianae (Petunioides), waren gemiddeld gevoeliger danSuaveolentes-soorten die niet uit de Australische woestijnen afkomstig zijn. Het resterende deel van het genus, bestaande uit de Amerikaanse sectiesThyrsiflorae enRusticae (Rustica) enUndulatae, Repandae enNudicaules (Petunioides), stond met betrekking tot gevoeligheid en resistentie tussen laatstgenoemd deel van de sectieSuaveolentes en de groep resistente secties in, maar vertoonde in hoge mate tolerantie voor PVA, PVX en PVY en met overgevoeligheid samengaande resistentie voor TMV. Uit de resultaten blijkt dat de reacties van het genusNicotiana op virussen vooral geografisch bepaald zijn en in mindere mate taxonomisch.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号