首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 31 毫秒
1.
Samenvatting Aangetoond werd datPetunia hybrida systemisch kan worden geïnfecteerd met het tomato golden mosaic virus (TGMV), een virus dat behoort tot de groep van de geminivirussen. Mechanische inoculatie van petuniaplanten met TGMV gaf in de systemisch geïnfecteerde bladeren symptomen, die eerder in een aantal andere Solanaceae waren waargenomen. Daar in eerdere proeven petunia niet met TGMV kon worden geïnfecteerd en DNA-replicatie en symptoomontwikkeling wel optrad in, voor de beide genomen van het virus, transgene planten, werd gesuggereerd dat het hier een geval betrof van uitbreiding van de waardplantenreeks.De hier gepresenteerde resultaten kunnen echter tot andere conclusies leiden. Het is namelijk mogelijk, dat bepaalde F1-hybriden van petunia resistenter zijn tegen het virus. Verschillen in de symptoomontwikkeling zijn echter ook niet uit te sluiten en zouden veroorzaakt kunnen worden door premunitie als gevolg van de aanwezigheid van het manteleiwit in opnieuw geïnfecteerde cellen.  相似文献   

2.
In three years field trials, the incubation period, i.e. the time between infection and the appearance of symptoms, of beet yellows virus (BYV) and beet mild yellowing virus (BMYV) increased with later infection during the growing season. The incubation period of BYV, a closterovirus, increased from 3 weeks in young plants infected before canopy closure, to 9 weeks in old plants infected in August. The incubation period of BMYV, a luteovirus, increased from 4 to 5 weeks in young plants to 9 weeks in old plants. Symptoms were observed c. one week earlier on the inoculated leaves than on those infected systemically, except on young BYV-infected plants. On these plants, symptoms developed in 3 weeks on both leaf types.The incubation period decreased at increasing temperature, a fixed temperature sum being required for the development of symptoms on plants of a certain age. This temperature sum increased with plant age. Symptom development was related to leaf growth; the systemic symptoms appeared after the infected leaves attained their final size. Young, expanding leaves did not show symptoms. Thus the development of symptoms seems to be related to physiological conditions occurring only in full-grown leaves. A low rate of leaf expansion may constitute the underlying reason for the long incubation period of virus symptoms in old plants and at low temperatures.The incubation period was not substantially affected by: (1) the number ofMyzus persicae used to inoculate the plants, (2) the number of leaves inoculated, (3) the development stage of the inoculated leaf and (4) the source plant of BMYV, beet or shepherd's-purse,Capsella bursapastoris. The incubation period can be used to obtain rough estimates of the infection-date of individual plants, given the date on which symptoms appear.Samenvatting De incubatieperiode van het bietevergelingsvirus, BYV, en het zwakke-bietevergelings-virus, BMYV, nam toe naarmate suikerbieteplanten later in het seizoen geïnfecteerd werden. Jonge planten ontwikkelden BYV-symptomen na ongeveer 3 weken terwijl na gewassluiting de incubatieperiode geleidelijk toenam tot 9 weken. De incubatieperiode van BMYV nam toe van 4 à 5 weken na inoculatie in juni tot 9 weken na inoculatie in augustus. Geïnoculeerde bladeren ontwikkelden ongeveer een week eerder symptomen dan de systemisch geïnfecteerde bladeren, behalve bij jonge planten, geïnfecteerd met BYV, waar de symptomen zich op beide typen bladeren tegelijkertijd ontwikkelden.De incubatieperiode nam bij hogere temperatuur af en, afhankelijk van de leeftijd van de plant (aantal bladeren) was een bepaalde temperatuursom nodig voor de ontwikkeling van symptomen. Deze temperatuursom nam toe met de ouderdom van de plant. Van alle systemisch besmette bladeren, vertoonden de oudste, welke juist verschenen op het moment dat de plant werd geïnfecteerd, als eerste symptomen. Dit gebeurde zodra of kort nadat ze hun uiteindelijke grootte hadden bereikt. Groeiende bladeren vertoonden nooit vergelingssymptomen. De trage bladexpansie in oude planten en bij lage temperaturen is een mogelijke oorzaak van de lange incubatieperiode aan het einde van het seizoen.De incubatieperiode werd niet duidelijk beïnvloed door inoculatieomstandigheden, zoals (1) het aantal groene perzikluizen,Myzus persicae, dat werd gebruikt voor inoculatie, (2) het aantal geïnoculeerde bladeren, (3) de ouderdom van het geïnoculeerde blad, (4) de bronplant van BMYV, biet of herderstasje, of (5) de vector species. Omdat de incubatieperiode niet in belangrijke mate afhankelijk is van deze factoren kan bij kennis van de datum waarop symptomen verschenen de infectiedatum worden bepaald op basis van de incubatieperiode.  相似文献   

3.
Sugar-beet plants, infected with beet yellows virus (BYV, closterovirus group) or beet mild yellowing virus (BMYV, luteovirus group) develop symptoms on the inoculated leaves on which aphids infected the plant. Symptoms develop also on the systemically-infected leaves to which virus has been transported via the phloem. Systemic infection occurs in the leaves which have just, or not yet appeared at the moment of infection of the plant. All other, older leaves remain uninfected. The infection-date can be estimated by assessing the date of appearance of the oldest systemicallyinfected leaf of a plant. This approach was tested in the field and gave good results.Samenvatting Suikerbieteplanten die besmet zijn met het bietevergelingsvirus, BYV, of met het zwakke vergelingsvirus, BMYV, ontwikkelen symptomen op de geïnoculeerde bladeren, waarop infectieuze bladluizen virus hebben overgedragen, én op de systemisch besmette bladeren waarheen het virus vanuit de geïnoculeerde bladeren is getransporteerd via het vaatsysteem. Bladeren die op het moment van infectie nog niet verschenen zijn of vlak ervóór zijn verschenen, worden systemisch besmet, terwijl oudere bladeren gezond blijven. De infectiedatum kan worden bepaald door aan de hand van temperatuursommen de verschijningsdatum van het oudste systemisch besmette blad te berekenen. Deze methode bleek bij toetsing in het veld goed te voldoen.  相似文献   

4.
Beet yellows virus can be detected in leaf extracts of infected sugarbeet plants by ELISA. The use of discs was studied and proved to be a valuable and qualitatively reliable method. Leaf material could be stored at 4o or 22°C for at least six days without affecting the detection of this virus by ELISA. A dramatic decrease in ELISA values was found when leaf extracts were frozen.In an analysis of the distribution of virus over the plant it was found that young leaves present at the moment of infection and those which had still to develop after infection will contain virus. Symptoms produced by systemic virus invasion occur on the oldest leaves containing virus.Samenvatting Het bietevergelingsvirus kan op betrouwbare wijze met de ELISA methode in geïnfecteerde bieteplanten worden aangetoond. Een aanzienlijke vereenvoudiging van de procedure kan worden bereikt met de zogenaamde disc-method, waarbij intacte ponsstukjes in de putjes van de ELISA-plaat worden geïncubeerd. Hierbij komt voldoende virus uit de ponsstukjes voor ELISA vrij. Bladmateriaal kon op verschillende wijzen bewaard worden zonder dat de mogelijkheid om het virus aan te tonen achteruitging. Met bladextracten die ingevroren waren, werden echter slechte resultaten verkregen.In een analyse naar de verdeling van het virus over het loof bleek het virus voor te komen in de geïnoculeerde bladeren, in die bladeren die op het tijdstip van inoculatie minder dan de helft van hun uiteindelijke lengte bereikt hadden en in de bladeren die nog moesten verschijnen. De symptomen ontwikkelden zich op de oudste systemisch geïnfecteerde bladeren.  相似文献   

5.
The concurrence of a decrease of the concentration of ribosomes and glycoproteins in leaves of potato plants under field conditions and mature plant resistance against potato virus YN was studied. On four of five dates with intervals of one or two weeks plants of randomly chosen plots in the field were inoculated. During plant growth sixth, tenth and fifteenth leaves of main stems were collected at regular intervals. With the aid of cellulose columns and polyethylene glycol-containing solvents the ribosome- en glycoprotein-contents (and in one experiment also the RNA-content) of these leaves were determined. Tubers were harvested from plants, inoculated fourteen days before. Lack of typical virus symptoms on plants grown from these tubers gave information on the presence of mature plant resistance.It was concluded that in plants which had developed about 20 leaves, there was a high degree of mature plant resistance when ribosome- and glycoprotein-contents in the fifteenth leaf was less than 2 and 4 OD260/ml/g fresh weight respectively. When higher absorbance values are measured, mature plant resistance may or may not occur depending on environmental conditions. The ribosome- and glycoprotein-contents have a remote relation to the mature plant resistance. It is suggested that ribosome- and glycoprotein-contents of the youngest fully expanded leaves give the best indication of mature plant resistance.Samenvatting In veldproeven werde het verband tussen de concentraties van ribosomen en glycoproteinen in bladeren van aardappelplanten en de ouderdomsresistentie tegen aardappel YN-virus (PVYN) bestudeerd. Op vier of vijf data met tussenpozen van een of twee weken werden planten in het veld met PVYN geïnoculeerd. Gedurende de groeiperiode van de planten werden zesde, tiende en vijftiende bladeren op vastgestelde tijden verzameld. Chromatografische analyse met behulp van cellulosekolommen en solvents die polyethyleenglycol bevatten, leidde tot de bepalingen van de ribosoom- en glycoproteïnegehalten (en in één proef ook het RNA-gehalte) in de verzamelde bladeren. De oogst van de knollen vond plaats 14 dagen na inoculatie. Het niet tot ontwikkeling komen van de typische virussymptomen bij planten, die uit deze knollen waren gegroeid, was een aanwijzing voor het optreden van de ouderdomsresistentie.Geconcludeerd wordt dat waarschijnlijk enige mate van ouderdomsresistentie tegen PVYN in een pootaardappelgewas aanwezig is, als het ribosoom- en glycoproteïnegehalte in het vijftiende blad van hoofdstengels met ongeveer twintig bladeren, leidt tot corresponderende extinctiewaarden bij 260 nm per ml en per gram vers gewicht van respectievelijk minder dan 2 en 4. Wanneer hogere extinctiewaarden worden gevonden kan ouderdomsresistentie wel of niet in belangrijke mate voorkomen, afhankelijk van de omstandigheden waaronder het gewas is gegroeid. Gesuggereerd wordt de jongste volledig ontwikkelde bladeren te gebruiken voor het aantonen van een gelijktijdig optreden van de afname in de ribosoom- en glycoproteïnegehalten en een praktisch waarneembare mate van ouderdomsresistentie.  相似文献   

6.
Deleafing is a normal procedure in tomato crops and subsequent infection of the leaf scars byBotrytis cinerea frequently gives rise to stem lesions. Where deleafing is done by breaking off the petiole close to the stem, a cambium forms and the leaf scar is sealed after about seven days. Two to three days after deleafing, only a thin surface layer of dried cells is visible but at that time the leaf scar is unlikely to become infected by conidia of the fungus. When deleafing is done by cutting the petiole about 5 cm from the stem, abscission of the stumps occurs after about three weeks. When the petiole stump is inoculated with conidia ofB. cinerea, abscission occurs after about eight days. In neither case is abscission complete. In old, but still green leaves, an abscission layer gradually develops at the petiole base, so deleafing by cutting the petioles of old leaves might be a promising method of avoiding stem infection byB. cinerea.Samenvatting Het verwijderen van bladeren bij de teelt van tomaten is een normale cultuurhandeling.Botrytis cinerea kan evenwel juist via bladlittekens gemakkelijk de stengel aantasten. Normaliter geschiedt het verwijderen der bladeren door deze nabij de stengel af te breken. Er ontstaat dan een open wond, die pas na ongeveer zeven dagen geheel is afgesloten. Twee dagen na het op deze wijze verwijderen van bladeren is het gehele wondoppervlak, met uitzondering van de houtvaten, met een dun laagje ingedroogde cellen bedekt. Klaarblijkelijk is dit voldoende om infectie doorB. cinerea tegen te gaan, want twee dagen na het verwijderen der bladen slagen kunstmatige infecties op de bladlittekens nauwelijks meer, althans bij planten met circa 35 cm lange stengels.Worden de bladeren op ongeveer 3 cm van de stengel afgesneden en treedt geen aantasting vanB. cinerea op in de bladsteelrest, dan kleurt de stomp geel en wordt na ongeveer drie weken afgestoten of hij droogt geheel in. Wordt de bladsteel wel aangetast, dan vindt afstoting betrekkelijk snel plaats. Na vijf tot acht dagen is een abscissielaag in alle weefsels aanwezig, behalve in en dicht om de vaatbundels. De afstoting is dan ook niet compleet, zodat bladsteelresten aan de stengel kunnen blijven hangen. De schimmel kan dan vanuit deze resten de stengel aantasten. Dit gevaar is veel minder groot als een grotere bladsteelstomp aan de stengel blijft (tabel 1).Het verwijderen van bladeren door afsnijden van bladstelen zou met oudere, maar nog groene bladeren uitgevoerd kunnen worden, omdat in bladstelen van dergelijke bladeren reeds een begin van een abscissielaag aanwezig is. Is een oud blad geel gekleurd, dan is de abscissielaag vrijwel compleet; alleen in de vaatbundels zijn nauwelijks celdelingen opgetreden.Gecombineerd met een hogere stikstofbemesting kan het verwijderen van oud blad, door snijden in plaats van door afbreken, een methode zijn om de ontwikkeling vanB. cinerea in tomatestengels tegen te gaan.The experiments were carried out at the Glasshouse Crops Research and Experiment Station, Naaldwijk.  相似文献   

7.
Symptoms of notched leaf in gladiolus are described in this paper. The disease can occur either in patches in the field (only on sandy or light sandy loam soils) or in plants scattered throughout a field planted with a certain stock (independent of soil type). Experiments showed that this disease is caused by tobacco rattle virus (TRV), which is transmitted byTrichodorus pachydermus Seinhorst andT. similis Seinhorst. Gladiolus corms planted in infested soil show a more or less serious reduction of growth and sometimes typical symptoms of notched leaf. In experiments these notched leaf symptoms could be reproduced in the first season only whenTrichodorus from infested soil was able to infect the young sprouts on top of the corms. If infection took place through the roots, the growth of the plants was not or only slightly retarded and the typical notched leaf symptoms appeared in the offspring in the following season. At least two serologically different strains of TRV could be isolated from affected gladiolus. These serotypes were not found to be typical for a certain location as in some cases both were isolated from the same infested field. In fields where potatoes showed stem-mottle and/or spraing, gladiolus was affected by notched leaf.Samenvatting Kartelblad in gladiolen kenmerkt zich door slecht uitgegroeide, misvormde planten, waarbij langs de randen en de nerven van de bladeren necrotische strepen en karakteristieke kartel- en zaagranden optreden (fig. 1). De planten komen meestal niet tot bloei. Alle overgangen tussen normale planten en die met de beschreven symptomen komen voor.In de knollen en kralen van de aangetaste planten zijn geen kenmerkende symptomen waar te nemen. In het gewas te velde kunnen deze aangetaste planten, in variërende percentages, verspreid tussen de gezonde planten van een partij voorkomen, terwijl aangrenzende partijen geheel gezond kunnen zijn. In deze gevallen, die op alle grondsoorten worden aangetroffen, is de partij één of meer seizoenen eerder geïnfecteerd. In andere gevallen worden planten als zojuist beschreven pleksgewijs in het gewas aangetroffen (fig. 2). Dergelijke aantastingen komen uitsluitend voor op de lichtere gronden en hierbij wordt eveneens een abnormale ontwikkeling van het wortelstelsel waargenomen (fig. 3).In proeven kon worden aangetoond dat de ziekte veroorzaakt wordt door virussen van de ratelvirusgroep (zie tabel 1 tot en met 6). In de grond aanwezige aaltjes van het geslachtTrichodorus (T. pachydermus Seinhorst,T. similis Seinhorst en mogelijk nog andere soorten) brachten het virus op de waardplant over (tabellen 2, 5 en 6).In het seizoen waarin infectie plaatsvond, ontstonden uitsluitend kenmerkende kartelblad-symptomen indien aaltjes, afkomstig van besmette grond, de mogelijkheid werd gegeven jonge, nauwelijks uitgegroeide spruiten aan te tasten (fig. 5, tabel 6). Infectie in de wortels veroorzaakt geen of slechts een geringe groeistoornis, maar in de nakomelingschap van deze planten komen in het volgende seizoen de typische symptomen van kartelblad voor (fig. 4, tabel 3, 5 en 6).Op een aantal gronden waar aardappelen waren geïnfecteerd door stengelbont of kringerigheid, werden gladiolen door kartelblad aangetast. In proeven waar gladiolen en aardappelen door TRV op dezelfde percelen waren geïnfecteerd, bleek een opmerkelijke overeenkomst in het verloop van kartelbladaantasting bij gladiolen en stengelbontaantasting bij aardappelen te bestaan (tabel 4).Bij het onderzoek van verschillende TRV-isolaties uit gladiolen met kartelblad-symptomen en uit andere waardplanten die afkomstig waren van met TRV enTrichodorus sp. besmette gronden, konden tenminste twee verschillende serotypen van het TRV worden aangetoond. Isolaties van het ene serotype bleken nauw verwant te zijn met een TRV-isolatie uit tabak White Burley, waartegen een antiserum is vervaardigd doorMaat (1963). Vertegenwoordigers van het andere serotype reageerden alle serologisch positief met een antiserum bereid tegen een TRV-isolatie uit gladiool. Beide serotypen bleken niet specifiek te zijn voor bepaalde plaatsen, daar beide verspreid door het land blijken voor te komen en in sommige gevallen uit eenzelfde perceel konden worden geïsoleerd. In een volgende publikatie zal hierop nader worden ingegaan.A preliminary report on this subject has been published in Nematologica 10 (1964):69–70.  相似文献   

8.
The construction and application is described of a polystyrol humidity box in which wheat leaves, while continuing to function as parts of living plants, can be tested for their reactions toSeptoria spp. in an atmosphere nearly saturated with water, as is required for successful infection. The method is simple, accurate ans inexpensive.Samenvatting Voor dit doel is een z.g. vochtdoos geconstrueerd (Fig. 1A). Het te toetsen blad wordt daar doorheen geleid en in de doos geïnoculeerd met een druppel conidiën-suspensie van de schimmel. Onder het blad staat wat water in de doos (Fig. 1B). Na afsluiting ontstaat in de doos de hoge luchtvochtigheid van bijna 100% die nodig is voor de infectie. Dit wordt op deze wijze eenvoudig en goedkoop gerealiseerd. De bladeren die zo worden getoetst blijven onbeschadigd functioneren aan de plant. Na enkele dagen kan de doos worden geopend en kan de symptoom-ontwikkeling worden afgewacht en gevolgd (Fig. 3A, 3B en 4). De methode leent zich voor nauwkeurig werk en vereist zeer weinig infectiemateriaal. De Technische en Fysische Dienst voor de Landbouw (TFDL), Wageningen, ontwierp en construeerde een statief voor het gebruik van de vochtdozen in serie (Fig. 2).  相似文献   

9.
The chlorotic leaf spot virus which occurs latent in apples, is widespread in Dutch orchards. In the present paper sap inoculation onChenopodium quinoa is recommended for rapid indexing of trees. Young leaves gave satisfactory results when tested during the first 4–6 weeks after expansion of the buds.The best results were obtained when homogenated petals were used as inoculum.Samenvatting Het chlorotische-bladvlekkenvirus komt in Nederland zeer algemeen latent voor in alle appelrassen. Het virus kan door middel van sapinoculatie opChenopodium quinoa worden aangetoond. Een week na de inoculatie reageren de toetsplanten met lokale vlekken op de bladeren. Deze methode is veel sneller dan de indicatie met behulp van houtige toetsplanten. Hoewel gedurende het gehele seizoen virusoverdracht mogelijk is, kan het virus goed worden aangetoond met jong blad in de eerste 4 tot 6 weken na het uitlopen van de bladknoppen. Nog betere resultaten worden verkregen met bloemblaadjes.  相似文献   

10.
Samenvatting In de inleiding wordt duidelijk gemaakt, dat het optreden van de grauwe schimmel door cultuurmaatregelen in belangrijke mate kan worden beperkt. Toch zal het zaad vaak in meerdere of mindere mate metBotrytis geïnfecteerd blijven, daar de weersomstandigheden in Nederland meestal gunstig zijn voor het optreden van deze ziekte. Een effectieve ontsmetting van het zaad is dus gewenst. Deze kan worden verkregen door het zaad met een vluchtig, kwikbevattend middel te behandelen en vervolgens 3 tot 4 weken op te slaan.Er wordt een aantal beperkingen en raadgevingen bij het toepassen van deze wijze van ontsmetten gegeven.Tenslotte wordt nog ingegaan op de z.g. dubbele ontsmetting.  相似文献   

11.
Samenvatting Van de in Nederland bij komkommer optredende virusziekten worden het ziektebeeld en de belangrijkste eigenschappen beschreven.Aantasting door komkommervirus 1 vindt voornamelijk plaats bij een nateelt van komkommers. Het virus wordt overgebracht door de groene katoenbladluis (Aphis gossypii Glover) bij het opkweken en tijdens de teelt. De komkommerplanten hebben hiervan ernstiger te lijden naarmate de temperatuur gedurende de incubatieperiode lager is. De planten kunnen dan verwelken en afsterven.Bij de teelt onder glas wordt komkommervirus 2 verreweg het meest aangetroffen. Vers komkommerzaad is een belangrijke infectiebron. Tijdens de bewaring van het zaad loopt het infectievermogen snel achteruit. Toch kan een deel van het op het zaad aanwezige virus gedurende meer dan een half jaar zijn activiteit behouden. De in Nederland veel gebruikte onderstamCucurbita jicifolia kan worden beschouwd als een carriër voor dit virus. Bij het enten kan het virus gemakkelijk worden overgebracht, ook met behulp van besmet sap, dat op het hierbij gebruikte mes is achtergebleven. Er zijn aanwijzingen, dat het virus in de grond kan overblijven.Het optreden van komkommervirus 2 A is veel minder algemeen, hoewel het ziektebeeld veel ernstiger is. De eigenschappen stemmen overeen met die van komkommervirus 2.Het komkommernecrosevirus kan grote schade te weeg brengen aan de teelt, doordat de vruchten van de aangetaste planten onverkoopbaar zijn en de planten soms geheel afsterven. De inactiveringstemperatuur van dit virus bedraagt ruim 80°C gedurende 10 minuten. Een groot aantal waardplanten reageert met plaatselijke necrose op de geïnoculeerde bladeren. Een enkele maal kan tijdelijk een systemisch beeld worden waargenomen, zo b.v. opNicotiana tabacum var. White Burley. In de grond behoudt het virus zijn infectievermogen minstens een half jaar. Aantasting vindt van de grond uit plaats. Zij wordt bevorderd door een lage temperatuur van bodem en lucht. Tijdens een periode van warm, zonnig weer kan algeheel herstel plaats vinden. OpCucurbita ficifolia geënte planten zijn veel minder gevoelig en herstellen gemakkelijker.Summary The symptoms and the properties of the virus diseases occurring on cucumber in Holland, are described in this article. Cucumis virus 1 occurs mainly on cucumbers grown in autumn. It is transmitted byAphis gossypii Glover, both during the propagation period and during the remainder of the season. Cucumber plants suffer most when the temperature during the incubation period is low. The plants may then wilt and die. Cucumis virus 2 is found very frequently in cucumber growing under glass. Freshly harvested seed is an important source of infection. Although the percentage of infection diminishes fairly rapidly with time, the virus in the seeds may retain its activity for more than half a year.Cucurbita ficifolia, used in Holland on a large scale as a root stock for cucumber, is a carrier ofCucumis virus 2. The virus is transmitted very easily during grafting, as well as by cultural measures such as pruning etc. There are indications, also, that the virus may survive in the soil. Cucumis virus 2 A occurs very rarely. The symptoms it causes are more severe than those caused byCucumis virus 2. Its physical properties are the same as those ofCucumis virus 2.Cucumber necrosis virus is the most serious of the viruses affecting cucumber, as the fruits may be badly damaged and the plants sometimes die. This virus is inactivated for the most part by exposure to a temperature of 80°C for 10 minutes. A large number of host plants react with local necrosis on the inoculated leaves. In a few cases systemic symptoms were observed temporarily, e.g. onNicotiana tabacum var. White Burley. In the soil this virus can survive for more than half a year. Infection of the plants takes place from the soil. The disease is favoured by low soil- and air-temperatures. During a period of warm sunny weather complete recovery is possible. Plants grafted onCucurbita ficifolia are less susceptible to an attack of cucumber necrosis virus and if infected frequently recover.  相似文献   

12.
The natural occurrence of actively sporing colonies ofCladosporium herbarum near pollen clusters on the surfaces of rye leaves, suggested that pollen might be an important source of nutrients in the phyllosphere. One month after flowering, concentrations of ca. 100 pollen grains/cm2 were not uncommon.When artificially inoculated to rye, the development ofC. herbarum was enhanced by simultaneous inoculation with 100 pollen grains/cm2. Numbers ofC. herbarum colonies developing on agar media from leaf washings taken 14 days after inoculation, were increased by a factor 2 to 3. Numbers of spores counted in situ increased by factors ranging from 4 to 16.The naturally occurring sudden increases in numbers of colonies ofCladosporium spp. and other micro-organisms, isolated from rye leaves after flowering, might be attributed, directly or indirectly, to an effect of pollen.Samenvatting Het voorkomen van sporulerende kolonies vanCladosporium herbarum in de nabijheid van stuifmeelconcentraties op roggebladeren wekte de indruk dat stuifmeel een belangrijke bron van voedingsstoffen in de fyllosfeer zou kunnen zijn (Fig. 1 en 2). Een maand na de bloei bleek het stuifmeel nog in concentraties van ongeveer 100 korrels per cm2 bladoppervlak voor te komen (Tabel 1). Deze concentratie werd in de proeven aangehouden. De ontwikkeling vanC. herbarum op bladeren, geïnoculeerd met een sporensuspensie, werd vergeleken met die opbladeren behandeld met een mengsel van sporen en stuifmeelkorrels. Deze ontwikkeling werd 14 dagen na inoculatie bepaald door tellen van het aantal kolonies vanC. herbarum, verkregen uit het spoelwater, en van het aantal sporen aanwezig op epidermis-strips (Tabel 2 en 3). Het aantal kolonies van bladeren met stuifmeel was twee tot drie malen hoger dan het aantal kolonies van bladeren zonder stuifmeel Op epidermis-strips bleek de aanwezigheid van stuifmeel de sporulatie 4 tot 16 malen verhoogd te hebben. De door Kerling (1964) vermelde plotselinge toename vanCladosporium spp. en andere microörganismen op bladeren van rogge, in het veld na de bloei, kan verklaard worden door aanwezigheid van stuifmeel.  相似文献   

13.
A model is constructed to simulate the population dynamics of the potato cyst-nematode,Globodera pallida, and its effect on the growth of the potato. Parameters and rate variables are estimated from published data, and a preliminary evaluation is performed. Despite its simplicity, the model can provide realistic predictions of the real system's behaviour: the predicted relation between initial nematode density and the annual multiplication rate, and the effect of nematode density on tuber yield, are simulated well; the effects of early harvesting are similar to those described in the literature; and the predicted seasonal changes in population structure are in reasonable agreement with field observations. The weaknesses and potentials of the model, and of the dynamic simulation approach, are discussed.Samenvatting On dit moment vindt bestrijding van het aardappelcysteaaltje,Globodera rostochiensis enG. pallida voornamelijk plaats m.b.v. nematiciden, resistente rassen en vruchtwisseling. In Nederland worden deze drie bestrijdingswijzen gecombineerd in een stelsel van strakke voorschriften die wettelijk zijn vastgelegd. Problemen met resistentie en teruglopende effectiviteit in de bestrijding maken de ontwikkeling van een flexibele aanpak noodzakelijk. Teneinde deze regeling te ontwikkelen is het nodig te beschikken over een inzicht in de populatiedynamica van het aardappelcysteaaltje en de gevolgen van hoge dichtheden voor de opbrengst. Op grond van literatuurgegevens en niet gepubliceerde experimentele gegevens van diverse onderzoekers is een model geconstrueerd waarmee het populatieverloop kan worden berekend en waarmee de schade aan het gewas kan worden geschat.Vele relaties in dit model berusten op voorlopige schattingen, omdat nadere kwantitatieve gegevens ontbreken. Niettemin zijn de uitkomsten van het eenvoudige model zodanig, dat voorspellingen met het model mogelijk lijken. Zowel de relatie tussen initiële nematodendichtheid en de jaarlijkse vermenigvuldigingssnelheid, als het effect van de nematodendichtheid op de knolopbrengst worden goed gesimuleerd. Ook het effect van vroeg oogsten en de veranderingen in aantallen gedurende het seizoen worden goed gesimuleerd.Hoewel het model redelijke uitkomsten geeft en daarmee bruikbaar lijkt voor voorspelling en gevoeligheidsanalyse zijn er nog een aantal punten die verbetering behoeven. Zo dient het groeimodel voor de aardappel te worden aangevuld met een waterbalans, opdat situaties waarin watertekort optreedt goed kunnen worden behandeld. Voorts dient nauwkeuriger informatie over de fysiologische effecten van de nematoden op wortelactiviteit te worden geïntroduceerd. Deze verbeteringen vergen een goede synthese tussen voortgaande modelbouw en experimenteel werk. De resultaten van het nu geconstrueerde model tonen reeds aan hoe vruchtbaar deze samenwerking kan zijn.  相似文献   

14.
Samenvatting In cultuurfiltraten vanVenturia inaequalis, de verwekker van appelschurft, werden stoffen gevonden die toxisch zijn voor blad van appelrassen welke tegen dit physio resistent zijn. Blad van vatbare rassen is ongevoelig. De resistentie komt tot stand doordat deze toxische werking in het blad de vorming veroorzaakt van fungicide oxydatie-producten van phloridzine. Op grond van deze waarnemingen kan een mogelijke interpretatie van de gen-om-gen relatie bij deze plant-parasietverhouding worden opgesteld.  相似文献   

15.
The disease     
In order to inoculate roots of tomato seedlings with tobacco mosaic virus, seeds were germinated singly in perforated plastic tubing obtained from ladies' hair curlers filled with sieved soil. The time which elapsed between inoculation of the roots and observation of first leaf symptoms varied with individual plants between one and ten weeks and was on average three to five weeks. As plant raising requires about six to eight weeks in winter, mosaic symptoms appearing in a tomato crop after planting out may well be the result of a root infection sustained during pricking off of the seedlings in the nursery.Samenvatting Om bij kiemplanten van tomaat wortelinoculaties met TMV uit te voeren werden geperforeerde plastiek hulzen, afkomstig van haarkrullers, met aarde gevuld en gebruikt voor het afzonderlijk laten kiemen van tomatezaden. Na inoculatie van de wortels, welke door de perforatie van de huls waren heengegroeid (Fig. 1), werden de desbetreffende kiemplanten tegelijk met de huls in potten overgeplant. Vervolgens werd het verschijnen van bladsymptomen afgewacht, terwijl van tijd tot tijd van uiterlijk nietgeïnfecteerde planten zowel bladeren als wortels afzonderlijk werden getoetst opNicotinana glutinosa. Uit de resultaten (Tabel 1) is gebleken, dat een aantal planten niet of slechts in de wortels werd geïnfecteerd. Bij de meeste planten had inoculatie van de wortels een systemische infectie tot gevolg. De periode tuseen wortelinoculatie en waarneming van de eerste bladsymptomen varieerde voor de individuele planten van één tot tien weken met een, ruw geschat, gemiddelde van drie tot vijf weken. Aangezien met de opkweek van planten in de winter zes tot acht weken gemoeid zijn, inhet niet uitgesloten, dat het verschijnen van mozaïeksymptomen kort na het uitplanten nog het gevolg is van een wortelinfectie in het kiemplantstadium.  相似文献   

16.
Potato leafroll virus (PLRV) was purified fromPhysalis floridana, applying freezing, low-speed centrifuging, ammonium sulphate precipitation, clarification with chloroform and butanol, ultracentrifuging and sucrose-gradient centrifuging. Three antisera with titers from 64 to 256 were prepared, one of them being sufficiently specific to be used in the enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA).With this test PLRV could be detected reliably in the foliage of secondarily infected, glasshouse-grown potato plants of six cultivars tested, and in sprouts of four or five of them. The results indicate that ELISA may be used successfully for routine testing of foliage of glasshouse-grown potato plants.Samenvatting Aardappelbladrol, veroorzaakt door het aardappelbladrolvirus (PLRV) is reeds meer dan een eeuw in Europa bekend en is in veel landen vermoedelijk nog steeds de ernstigste virusziekte van de aardappel. De bestrijding wordt ernstig bemoeilijkt door het ontbreken van een betrouwbare toetsmethode. De callosetoets heeft als routinetoets voor het aantonen van PLRV in knollen op beperkte schaal ingang gevonden, maar is niet 100% betrouwbaar.Sinds kort is voor virussen een zeer gevoelige serologische methode beschikbaar gekonen, de enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA). Hierbij wordt het virus in plantemateriaal aangetoond door middel van een enzymreactie, waarvan de kleuromslag met het blote oog of (bij voorkeur) met een fotometer wordt afgelezen. De uitslag van de fotometer (extinctie) is een aanduiding voor de aanwezigheid van het virus. De methode lijkt bruikbaar voor routinematige toepassing. Om de bruikbaarheid voor het aardappelbladrolvirus te onderzoeken werd dit virus gezuiverd, werden antisera bereid en werden loof en spruiten van bladrolvirusvrije en-zieke aardappels onderzocht.Bij de viruszuivering uitPhysalis floridana, werd gebruik gemaakt van bevriezing, precipitatie door middel van ammoniumsulfaat, klaring met chloroform en butanol, centrifugering bij laag en hoog toerental en suikergradiëntcentrifugering. Met de viruspreparaten werden drie konijnen geïnjiceerd. De verkregen antisera bereikten titers van 64 tot 256 in de micro-precipitatietoets (Tabel 2). Eén hierven (B) was voldoende specifiek om in ELISA gebruikt te worden.Toetsingen werden uitgevoerd met blad van in een kas opgekweekte bladrolvrije en secundair geïnfecteerde aardappelplanten en met in het donker gekweekte spruiten. Tabel 1 geeft een overzicht van de getoetste rassen, de aantallen knollen, die ter kieming waren weggelegd en waarvan telkens één oog in de kas werd uitgeplant, en van de virussen waarmee ze geïnfecteerd waren. De resultaten van de toetsingen, weergegeven in de Tabellen 3 en 4, laten zien, dat het bladrolvirus betrouwbaar kan worden aangetoond in het blad van alle zes cultivars, maar in de spruiten van slechts vier of vijf, nl. Bintje, Element, Ostara, Resy en mogelijk Désirée. ELISA kan derhalve goed worden gebruikt voor het aantonen van het bladrolvirus in blad van secundair geïnfecteerde kasplanten. Of dit ook geldt voor veldplanten moet nog worden onderzocht.ELISA zal voor de Nederlandse pootgoedteelt het meest waardevol zijn wanneer met deze toets het virus in vers gerooide, slapende knollen kan worden aangetoond (nacontrole). Helaas waren zulke knollen niet beschikbaar toen we onze proeven met blad en spruiten uitvoerden.  相似文献   

17.
Poplar mosaic virus (PMV) was purified fromNicotiana megalosiphon orN. clevelandii and antisera with titres from 256 to 4096 were prepared. One of these was used for the detection of PMV in poplar stools with the enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA). Although ELISA was less sensitive than the infectivity test onN. megalosiphon, both tests were equally reliable when using lower leaves in July and August, and when applied to tip leaves at the end of the growing season. With both tests more infected trees were detected than with visual inspection. For PMV a particle length of 661 nm was calculated.Samenvatting Plantgoed van populier mag in Nederland alleen verhandeld worden als het goedgekeurd is door de NAKB en afkomstig is van door de NAKB gekeurde vermeerderingsvelden. Vooral in vermeerderingsvelden is het van belang dat besmette bomen in een zo vroeg mogelijk stadium verwijderd worden. De beoordeling van populieren op aanwezigheid van populieremozaïekvirus (PMV) geschiedde tot nu toe vrijwel uitsluitend visueel. Van veel virussen is echter bekend dat besmette planten vaak geen symptomen vertonen. Daarom werden in 1978 twee toetsmethoden vergeleken, zowel onderling als met de resultaten van visuele selectie. Daarbij bleek een infectietoets opNicotiana megalosiphon gevoeliger dan een recent door Clark en Adams (1977) beschreven serologische methode (enzyme-linked immunosorbent assay: ELISA). Beide toetsmethoden zijn echter even betrouwbaar als de toetsingen worden uitgevoerd in juli en augustus met de onderste en middelste bladeren van jonge eenjarige scheuten, of in begin oktober met de topbladeren. Met beide toetsen werden belangrijk meer besmette planten gevonden dan met visuele beoordeling. Daar men niet, zoals bij de uitvoering van de infectietoets, over kasruimte hoeft te beschikken, kunnen met ELISA grote aantallen monsters per seizoen worden getoetst. De ELISA methode verdient daarom de voorkeur boven de infectietoets. Het voor ELISA benodigde antiserum werd verkregen door een konijn te injecteren met virus gezuiverd uitN. megalosiphon enN. clevelandii.De deeltjeslengte van PMV (Robusta LH) werd berekend op 661 nm.  相似文献   

18.
The influence of relative humidity, leaf wetting, mechanical injury and inoculum concentration on the incidence ofDidymella bryoniae on growing tips and young and older leaves of cucumber was studied in growth chambers.Infection was rare at 60% r.h. It increased at 95% r.h. and was most serious if the leaves were kept wet. A period of 1 hour of free water was sufficient for the initial stage of infection. For further expansion of the disease, leaf wetness was required.A high relative humidity did not predispose leaves to infection byD. bryoniae. Wounding was essential for infection of older leaves, but not for infection of young plant tissue.A higher conidial concentration increased infection. Without keeping, the leaves wet at 95% r.h. a tenfold conidial concentration was needed to get equal infection as with leaf wetting.To control the disease by means of the climate, it is of major importance to prevent the presence of free water on plant parts.Samenvatting De invloed van de relatieve luchtvochtigheid, het bevochtigen van het blad, mechanische beschadiging en inoculumconcentratie op het optreden vanDidymella bryoniae op groeipunten en jonge en oudere bladeren van komkommer is in klimaatkasten onderzocht.Aantasting kwam zelden voor bij 60% R.V., nam toe bij 95% R.V. en was het ernstigst als de bladeren nat werden gehouden. Voor de eerste fase van infective was de aanwezigheid van vrij water gedurende 1 à 2 uur voldoende. Voor een verdere uitbreiding van de aantasting moest het blad nat zijn.Een hoge relatieve luchtvochtigheid had geen predispositie-effect of de infectie van bladeren doorD. bryoniae.Voor de infectie van oudere bladeren was verwonding nodig, voor die van jong planteweefsel niet.Een hogere concentratie van conidiën verhoogde de aantasting. Zonder het blad nat te houden, was een tienvoudige concentratie van conidiën nodig om een gelijke infectie te verkrijgen als met bladbevochtiging.Voor de bestrijding van de ziekte via het klimaat is het tegengaan van de aanwezigheid van vrij water op plantedelen van het grootste belang.Seconded to the Glasshouse Crops Research and Experiment Station, Zuidweg 38, 2671 MN Naaldwijk, the Netherlands.  相似文献   

19.
Experiments demonstrated that bud necrosis in tulip bulbs is caused by mites that penetrate the flower bud during storage. This penetration is only possible if the buds, which are normally closed, are open at their tips. Such buds were found after administration of ethylene (3 ppm) during storage at 20°C shortly after lifting and in Red Champion also after storage at higher temperatures (20 to 23°C) in ethylene-free atmospheres. Open buds, caused by ethylene, resulted from unequal growth inhibition of the young leaves and stamens. The difference in sensitivity of both organs to ethylene decreased during storage. later on, the growth inhibition of stamens and leaves became equal, and the buds remained closed. Then ethylene caused blasting of the flower buds. Open buds in Red Champion, caused by higher storage temperatures, resulted from aberrant differentiation of the tips of the young leaves.The production of ethylene by tulip bulbs infected withFusarium oxysporum f.tulipae was measured and proved to be sufficiently high to cause open buds in non-infected bulbs stored in the same room if ventilation is not adequate. The highest production of ethylene, averaging 140 l/24 h/bulb was found at a storage temperature of 20°C.Samenvatting Proeven toonden aan dat kernrot in tulpebollen wordt veroorzaakt door mijten (Rhizoglyphus echinopus Fumouze & Robin enTyrophagus spp.) als deze tijdens de bewaring in de bloemknoppen binnendringen (Tabel 2 en 3). Dit konden mijten alleen bij knoppen die aan de top open waren; normaal zijn de knoppen gesloten. Open knoppen ontstonden door blootstelling van de bollen aan ethyleen (3 dpm) bij 20°C vlak na het rooien (Tabel 1 en Fig. 2) en bij bollen van Red Champion ook door bewaring bij hoge temperaturen (20 tot 23°C) in een ethyleen-vrije atmosfeer. Dit laatste berustte op een afwijkende differentiatie in de top van de pas aangelegde bladeren (Fig. 3). Ethyleen kon open knoppen doen ontstaan, doordat de lengtegroei van de jonge bladeren sterker werd geremd dan die van de meeldraden (Fig. 1). De snellere groei van de binnenste delen van de knop resulteerde dan in open knoppen. Het verschil in gevoeligheid van beide organen voor ethyleen was het grootst vaak na het rooien en nam af gedurende de bewaring. Later in het seizoen (na augustus) was de remming van meeldraden en jonge bladeren gelijk (100%) en ontstonden geen open knoppen meer. Ethyleen veroorzaakte toen verdroging van de bloemknoppen.De door ethyleen geïnduceerde groeiremming was ten dele reversibel. De groei van de jonge bladeren herstelde gedeeltelijk; de groei van de meeldraden geheel, tenzij verdroging van deze organen had plaats gehad als gevolg van blootstelling aan ethyleen laat in het seizoen. Door het verschil in reversibiliteit van de groeiremming van meeldraden en loofbladen kan de toename van de mate van knopafwijking tijdens verdere bewaring na de toediening van ethyleen verklaard worden (Tabel 1).De ethyleenafgifte van bollen die metFusarium oxysporum f.tulipae waren geïnfecteerd, is gemeten. De geproduceerde hoeveelheden ethyleen bleken afhankelijk te zijn van de bewaartemperatuur. Gemiddeld werd de grootste hoeveelheid gevonden bij 20°C, namelijk: 140 l per dag per bol (Fig. 4). Deze hoeveelheid blijkt voldoende te zijn om in slecht geventileerde ruimten bij bollen die niet doorFusarium zijn aangetast, bovengenoemde abnormale groei te veroorzaken.  相似文献   

20.
A standard test method for detecting viroids was designed, to be applied on imported plant material, for which a zero-tolerance exists in the Netherlands towards potato spindle tuber viroid (PSTV).Partial purification of nucleic acids after homogenizing leaf material with a Polytron homogenizer, followed by increasing the viroid concentration by inoculation of an intermediate tomato host, and complete purification of the small nucleic acids from the tops of these plants, followed by polyacrylamide gelectrophoretic analysis, proved successful. With this procedure, now used as a standard method, more samples could be handled than with other methods tested.Desalting by Sephadex filtration proved to be superior to dialysis. An attempt to develop a serological test for PSTV failed. Albinism, induced in PSTV-infected tomato plants by certain environmental conditions, was not of diagnostic value.
Samenvatting Voor het viroïde, dat de aardappelspindelknolziekte veroorzaakt (ASKV) geldt in Nederland een nultolerantie. Al het geïmporteerde aardappelmateriaal wordt daarom getoetst op het voorkomen van het viroïde. Voor dat doel is een betrouwbare en, zo mogelijk, ook snelle toets noodzakelijk, die niet alleen secundaire infecties maar ook jonge, primaire infecties kan aantonen.Een standaardmethode, die werd ontwikkeld, bleek zeer betrouwbaar, hoewel niet snel. Zij toont meer infecties aan dan snellere methoden die in het buitenland beschreven zijn. De toets omvat de volgende stappen: 2–5 g bladmateriaal wordt vermalen en op het homogenaat wordt een eenvoudige nucleïnezuurextractie en-concentratie toegepast. Dit preparaat wordt gebruikt om vier jonge tomatezaailingen te inoculeren. Door deze zaailingen 4 weken onder optimale omstandigheden te houden wordt het eventueel aanwezige viroïde vermeerderd. Geeft tenminste één van de tomateplanten symptomen, dan wordt het oorspronkelijke monster ziek verklaard. Vertoont geen van de vier tomateplanten symptomen dan wordt een nucleïnezuurextractie uitgevoerd van de topjes van deze planten. Kleine nucleïnezuurmoleculen worden geïsoleerd, geconcentreerd en tenslotte geanaliseerd met behulp van polyacrylamide gelelektroforese.Om overdracht van het ene naar het andere monster te voorkomen werd voor het vermalen gebruik gemaakt van verwisselbare schachten bij de Polytron homogenisator.Ontzouten van de nucleïnezuurextracten met Sephadexfiltratie gaf betere resultaten en was sneller uitvoerbaar dan dialyse.Pogingen om een specifiek antiserum tegen ASKV te maken zijn niet gelukt. Onder onze omstandigheden was het ook niet mogelijk om op een betrouwbare manier albinisme in geïnfecteerde planten te induceren als middel om infecties met ASKV op te sporen.
  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号