首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 15 毫秒
1.
In release trials with sterile males ofAdoxophyes orana in an apple orchard of 1.4 ha in 1971 and in an other orchard of 1.9 ha in 1973 and 1974 a marked decrease in the population ofA. orana was observed. Release of sterile males seemed to cause the effect. Immigration of moths, usually not more than a few hundreds, did not disturb the programme but would obviously prevent eradication and control at low level. Other tortricids increased in the absence of chemical control but less competition fromA. orana might also offer some explanation. The other tortricids were responsible for up to 9% damage among apples. Consequently the sterile male method specifically against one pest does not result in an important reduction in the number of sprays and a specific control method is not always the solution to pest problems in integrated control.Samenvatting Twee loslaatproeven met steriele mannetjes ter bestrijding van de vruchtbladrollerAdoxophyes orana worden beschreven.In de eerste, uitgevoerd in 1971 bij Overberg, werden 41000, met 25 krad gamma-stralen gesteriliseerde mannetjes bij de eerste vlucht, en 56000 tijdens de tweede vlucht losgelaten. In geen van de proeven werden de mannetjes van de wijfjes gescheiden. De sexe verhouding was circa 11. Alle losgelaten motten waren gemerkt met Calco Red Oil D. Terugvangsten met vanglampen gaven een verhouding tussen losgelaten en wilde motten van 41 in de eerste vlucht en 131 in de tweede vlucht (Tabel 3). Tellingen van de aantallen larven, door het afzoeken van hele bomen, wezen op teruggang van het aantal rupsen (Tabel 4). De vangst aan wilde mannetjes in de vanglamp wijst op een duidelijke immigratie uit de omgeving (Tabel 3). Het aantal andere bladrollersoorten bleek sterk toe te nemen (Tabel 4).In de tweede proef, uitgevoerd in 1973 en 1974 bij Lienden, werden tijdens de eerste en tweede vlucht van 1973 resp. 17000 en 37000 mannetjes losgelaten en in 1974 resp. 55000 en 26000. De bestralingsdosis bedroeg 25 krad. De wijfjes werden in gelijke aantallen mee losgelaten. De motten waren gemerkt met Rotor kleurstoffen en werden teruggevangen in feromoonvallen. De terugvangverhouding bedroeg in 1973 tijdens de eerste vlucht 91 (Tabel 3). In 1974 was deze resp. 91 en 211. De larvetellingen (Tabel 4) wezen weer op sterke teruggang vanA. orana. Ook hier bleken andere soorten sterk in aantal toe te nemen (Tabel 5) zodat toch nog een vrij belangrijke bladrollerschade in de oogst ontstond.Hoewel de populatiedaling in beide proeven zeer duidelijk was, kan toch nog niet met zekerheid tot succes van de methode worden geconcludeerd omdat in de laatste jaren de betekenis vanA. orana in geïntegreerd bestreden percelen afnam. Een belangrijke moeilijkheid blijkt ook de statistische bewerking van de tellingen te zijn, daarA. orana zeer sterk pleksgewijs voorkomt. Het verdelingstype kon niet altijd worden vastgesteld maar leek soms op dat van een negatieve binomiaal met k-waarden keliner dan 1 (Tabel 6).Ook in deze proef werden aanwijzingen voor immigratie gevonden (Tabel 8). Deze is niet zo sterk dat het loslaatprogramma werd verstoord maar zou wel een uitvoerige campagne in de weg staan.Door het toenemend optreden van andere bladrollersoorten wordt het doel van de specifieke bestrijding vanA. orana verijdeld, daar toch nog chemische bestrijding noodzakelijk blijft. De specifieke bestrijdingsmethode hoeft dus niet altijd een oplossing van een plaagprobleem in de geïntegreerde bestrijding te geven.  相似文献   

2.
Everywhere there is a rapidly growing awareness of the impact of plant viruses on crop production and an increasing interest in their study and control.Applied research on plant viruses completely differs from that on pathogenic organisms because of the exceptional nature of viruses. Cornerstone of methods of control and of all investigations isidentification of the viruses, i.e. characterization and recognition and final diagnosis of the diseases observed in the field. Because of all the complicated techniques and of the resulting frequent discovery, of new viruses, both aspects fall in the domain of the research laboratory. Virus identification as well asecology andcontrol require the close collaboration of specialists. This division of labour is essential because of the rapid development in research technology and the continuous increase in scientific information.Besides the growers, many public and government agencies are involved in indirectly controlling virus diseases. Research to improve control and to provide continuous support to an ever changing crop husbandry is a public task.Organizational structure of applied virus research has to guarantee a continuous virological assistance of crop cultivation in view of the incessant, threat of international spread of viruses and the continuous agro-ecological changes. As a consequence of research specialization, per country or area a unit of applied plant virus research is needed. Within such units specialists have to collaborate. The tasks of such centres are described. Emphasis should be on the implementation of disease control in crops.Samenvatting Overal ter wereld wordt men zich steeds meer bewust van de nadelige invloed van virussen op groei en opbrengst van gewassen en is er sprake van een toenemende belangstelling voor onderzoek over en bestrijding van plantevirussen en-virusziekten.Het toegepaste onderzoek over virussen (Tabel 1) verschilt geheel van dat over pathogene organismen door de uitzonderlijke aard van virussen als ziekteverwekkers (Fig. 1). Hoeksteen van de bestrijding en van alle onderzoek is deidentificatie van de onderhavige virussen, d.w.z. de onderscheiding of karakterisering (Tabel 2) en de herkenning van de virussen als basis van de diagnostiek van de virusziekten (Tabel 3). Vanwege de vele bij dit onderzoek betrokken gecompliceerde technieken, en het feit dat diagnostiek van virusziekten vaak leidt tot de onderkenning van nieuwe virussen, behoren beide onderzoeksaspecten tot het werkterrein van het wetenschappelijke laboratorium. Deze aspecten, evenals de studie van de virus-oecologie en van de methoden vanbestrijding, vereisen de nauwe samenwerking van specialisten. Taakverdeling bij het onderzoek is ook gebiedende eis met het oog op de snelle ontwikkelingen bij het virusonderzoek en de enorme toename van de hoeveelheid informatie.Virusziekten kunnen in de gewassen alleen indirect worden bestreden. Daar vele maatregelen hiertoe moeten worden genomen buiten het bedrijf van de betrokken teler zelf, zijn veel publieke, met name overheidsinstellingen erbij betrokken. Het doen van onderzoek gericht op de bestrijding is dan ook van algemeen belang en een taak van de overheid. De verschillende aspecten ervan hangen samen (Tabel 4).De structuur van het onderzoeks apparaat dient dusdanig te zijn dat de teelt van gewassen voortdurend virologisch kan worden begeleid met het oog op de internationale verspreiding van virussen en de aanhoudende agro-oecologische veranderingen. Als gevolg van de bij het plantevirusonderzoek vereiste specialisatie is het nodig per land of gebied te beschikken over een centrum of eenheid voor plantevirusonderzoek waarbinnen een aantal specialisten (volgens Tabel 1, ook Fig. 2) samenwerkt. De situatie in Nederland, met een voor het hele land centrale functie van de Virusafdeling van het Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek, wordt als voorbeeld gesteld.Tenslotte worden de taken van dergelijke centra van toegepast plantevirusonderzoek nader omschreven. De organisatorische opbouw moet garanderen dat de ontwikkeling van bestrijdingsmethoden bij het onderzoek centraal staat.  相似文献   

3.
Almost all larvae ofAdoxophyes orana F.R. mature if they are individually confined in vials. In gregarious culture, 2 or 4 larvae per vial, growth is retarded and many larvae die because of frequent fighting. This aggression results from the biggest larvae holding other larvae off the food. Retarded development was not due to optical or olfactory causes, but to food deprivation. In mass rearing the setback can be partly overcome by adding plastic strips that increase the cover for the larvae in rearing boxes.Samenvatting Massakweken vanAdoxophyes orana zijn noodzakelijk voor de ontwikkeling van een steriele-mannetjesprogramma ter bestrijding van deze plaag. In kweken in buisjes werd een agressief gedrag van de opgroeiende rupsen waargenomen wanneer zich meer dan 1 rups per buis bevond. Hierdoor werd de groeisnelheid vertraagd en trad bij 4 larven per buis veel sterfte op (Fig. 1 en 2, Tabel 1). Deze groeieffecten hadden geen optische of olfactorische oorzaak. Wanneer de larven meer ruimte kregen nam wel de mortaliteit af (Tabel 3) maar niet de groeivertraging (Tabel 4). Verstoring van de larven beïnvloedde hun groei nadelig (Tabel 5 en 6). De groeivertraging is echter voor het grootste deel te wijten aan hongeren (Tabel 7) doordat in de kweek de grotere larve de toegang tot het voedsel ontzegt aan de kleinere.In massakweken kan de hieruit voortvloeiende groeivertraging en mortaliteit worden verminderd door plastic strips in de kweekbakken te plaatsen waardoor het aantal schuilplaatsen voor de larven toeneemt.  相似文献   

4.
Two types of wounding of iris bulbs occur: damage by handling (transport etc.) and ruptures in the bulb tissue made by the first growth of root tips.Contamination of bulbs with spores ofPenicillium corymbiferum demonstrated that the fungus is able to enter bulbs only through fresh wounds. At 17°C and high humidity the wounds became unsuitable for infection within 3 days. However, at a lower temperature and/or lower humidity the wounds remained suitable for entry of the fungus over a longer period.It is suggested that attack at the base of the bulb, which until now has not been appreciated, is the resultant of (1) the occurrence of ruptures in the tissue there, correlated with the speed of initial root growth, (2) susceptibility of the wound tissue, related to temperature and relative humidity, and (3) growth rate of the fungus.Samenvatting Bij bloembollen komen twee typen verwondingen voor, nl. beschadigingen die ontstaan ten gevolge van het verwerken van de bollen (transport enz.) en barstjes in het bolweefsel die worden gemaakt door de naar buiten dringende worteltoppen. De snelheid van wortelvorming wordt beïnvloed door bollen te planten in vermiculiet van verschillende vochtigheid of temperatuur. Bij een snelle ontwikkeling van de jonge wortels is de aantasting minder sterk dan bij een trage ontwikkeling (Tabel 1). Deze resultaten rechtvaardigen de veronderstelling dat de schimmel uitsluitend door wonden kan binnendringen. Deze veronderstelling werd bevestigd door proeven waarin bollen kunstmatig werden beschadigd met carborundum. Alleen de jonge wonden waren geschikt voor de schimmel. Oude wonden werden in vochtige vermiculite onvatbaar, doch in de bewaarcel bleef de vatbaarheid bestaan (Tabel 2).In Tabel 3 en 4 wordt getoond dat de omstandigheden tijdens de bewaring de tijdsduur beïnvloeden gedurende welke het weefsel van de wonde vatbaar blijft. Er kan worden aangenomen dat de aantasting van de basis van de bol, welke niet eerder werd onderscheiden van de aantasting van mechanisch beschadigde plekken, de resultante is van de snelheid van wortelgroei (die bepaalt hoe lang nieuwe wonden ontstaan), de vatbaarheid van het wondweefsel en de groeisnelheid van de schimmel.  相似文献   

5.
Soil fumigations with metam-sodium in the field were simulated with computation models. The results were expressed in the concentration-time product (dose) for methyl isothiocyanate, the active conversion product of metam-sodium.Adequate nematode control with peaty soils will be difficult as a result of the greater extent of adsorption and dilution, and seems only possible under somewhat drier soil conditions. Injection as a line gives less favourable dose patterns than injection as a plane, particularly with the wider shank spacings and when soil is not pre-cultivated to injection depth.The duration of the period with after-effects may range from a few weeks to several months. Soil temperature is the main factor in this respect, which is related to the predominance of methyl isothiocyanate decomposition as compared with the other decay processes.Samenvatting De combinatie van rekenmodellen met basisgegevens over diffusie, verdeling over de fasen en afbraak maakt het mogelijk voorspellingen te doen over het afzonderlijke effect van elk der belangrijke factoren bij grondontsmetting met metam-natrium. De effectiviteit werd vergeleken aan de hand van de concentratie-tijd produkten van het actieve omzettingsprodukt methyl isothiocyanaat.In een simulatie serie werd de factor organische-stof gehalte van de grond gevariëerd. Daarbij bleek dat het moeilijk zal zijn om bij venige zandgronden (dalgronden) een voldoende bestrijding van nematoden te bereiken (Fig. 1). Het beste effect is nog te verwachten onder wat drogere bodemomstandigheden.Gesimuleerd werd ook de injectie van metam-natrium als lijn, zoals dat bij tandinjectie voorkomt. De positie van de iso-dosis lijnen werd vergeleken met de positie bij injectie als een vlak met een schaar- of ploeg-injecteur (Fig. 2 en 3). Vooral bij een ruime tandafstand en het weglaten van voorbewerking tot de injectiediepte is het dosispatroon bij tandinjectie ongunstiger.De duur van de periode met nawerking kan variëren van enkele weken tot verscheidene maanden. Het vochtgehalte van de grond heeft hierop enige invloed. De belangrijkste factor is hier echter de bodemtemperatuur (Fig. 4 en 5), omdat de afbraak van methyl isothiocyanaat bij hogere temperaturen aanzienlijk sneller verloopt. Naast de afbraak als belangrijkste verdwijningsproces, is er ook nog wat vervluchtiging aan het bodemoppervlak. De diffusie naar diepere lagen is uiterst beperkt, maar er moet wel rekening worden gehouden met de kans op uitspoelen onder natte en koude omstandigheden. Ook met het oog op de nevenwerkingen moet gestreefd worden naar een zo vroeg mogelijke toepassing in de zomer of in het begin van de herfst.  相似文献   

6.
The properties of two isolates of cowpea mosaic virus (CPMV), previously considered representing the yellow and the severe strains of CPMV are compared. The two isolates characteristically differ in host range, type of symptoms produced, serology, the ratio of the virus components as shown by the sedimentation pattern, and in thermal inactivation.Based on these differences, and earlier experiences on the genetic relationship among the two types of virus isolates, the severe and yellow strain isolates of CPMV, the authors tent to distinguish these as two different viruses. both members of the cowpea mosaic virus group.In view of taxonomical complications however, the two viruses may be kept together for the time being as two considerably differing strains of one virus.Samenvatting Agrawal (1964) heeft de eingenschappen van vijf verschillende isolaten van het cowpea-mozaïekvirus (CPMV) vergeleken en onderscheidde twee stammen: een gele, waartoe de isolaten Nig en Sb behoren en een severe, waartoe de isolaten Vu, Vs en Trinidad behoren.Nader onderzoek is verricht over het isolaat Nigeria (Nig) en het isolaat Vs, afkomstig uit Suriname, als vertegenwoordigers vas respectievelijk de gele en de severe stam.Het onderzoek toonde aan dat beide isolaten in waardplantenreeks, op een enkel karakteristiek verschil na sterk overeenkomen, maar dat de aard van symptomen op de meeste plantesoorten verschilt (Tabel 1). Onderzoek op de aanwezigheid van insluitsels in epidermisstrips van geïnfecteerde bladeren bracht géén verschil aan het licht tussen de twee isolaten. Bij iedere positieve reactie werd voor het isolaat Nig zowel als voor het isolaat Vs dezelfde amorfe structuren gevonden, die steeds tegen of rondom de kern lagen (Fig. 3).De serologische verwantschap tusen Nig en Vs is erg zwak. Beide hebben een sterke eigen, geheel verschillende, virus-specifieke antigene structuur. Een tweede antigene structuur is verantwoordelijk voor de geringe verwantschap (Fig. 1). Bij het bekijken van de sedimentatiepatronen in de analytische ultracentrifuge bleek dat de verhouding van midden- tot bodemcomponent voor Vs veel groter is dan voor Nig (Fig. 2).Het isolaat Vs bleek na 10 minuten verhitting bij 75°C niet meer tot infectie in staat te zin, terwijl Nig bij 80°C nog een goede infectie geeft.Op grond van deze verschillen en op grond van eerder gedaan onderzoek waarbij de genetische verwantschap van de twee isolaten is bestudeerd aan de hand van een vergelijking van de nucleotidenvolgorde van de beide RNA's met behulp van moleculaire hybridisatie (Van Kammen en Rezelman, 1972), ein met infactionsitetisproeven met mengsels van componenten van beide typen isolate (Van Kammen, 1968), lijkt het nauwelijks verantwoord de twee groepen isolaten van cowpea mozaïekvirus te blijven beschouwen als stammen van één virus.Wanneer echter op dit moment van de twee groepen virusisolaten twee verschillende virussen gemaakt worden, zou dat zeer vervelende nomenclatuur-problemen met zich meebrengen. Om zuiver praktische redenen kunnen de isolaten voorlopig beter nog als twee (zij het zeer verschillende) stammen van één virus beschouwd worden.Het lijkt echtet van groot belang om de betekenis die moleculaire hybridisatie kan hebben voor de classificatie van plantevirussen, nader uit te werken. Hetzelfde geldt voor de betekenis van kruisingsexperimenten, die gedaan kunnen worden met plantevirussen met een verdeeld genoom, waarvan de virussen van de cowpea mozaïekvirusgroep een voorbeeld zijn.  相似文献   

7.
The effect of injection of different dosages of dichloropropane-dichloropropene (DD) mixture at 15-cm depth combined with different dosages of dazomet distributed on the surface of the soil on densities ofRotylenchus uniformis was investigated in a field experiment on sandy soil. The treatments were given at the end of October 1970. The water content of the soil was at field capacity and the temperature about 10°C. Distributing 5 g or 10 g dazomet per m2 on the surface of plots treated with 10 ml DD mixture per m2 (mortality 82%) had the same effects as repeating the DD treatment once or twice, respectively. A better horizontal distribution of the DD mixture would probably have made distributing 5 g dazomet per m2 on the surface of soil in which a DD treatment killed 80% of the nematodes in the top 20 cm, equivalent to adding two similar DD treatments.To kill a certain percentage of the eggs ofR. uniformis in the soil, twice as high a dosage of DD mixture was necessary as to kill the same percentage of juveniles and adults. Eggs and active nematodes were equally sensitive to dazomet.Samenvatting De uitwerking op dichtheden vanRotylenchus uniformis van verschillende doses dichloorpropaan-dichloorpropeen(DD)mengsel, op 15 cm diepte in de grond gebracht, gecombineerd met verschillende doses dazomet, die op de oppervlakte van de grond werden gestrooid, werd onderzocht op een proefveld op zandgrond. De behandelingen werden eind oktober 1970 uitgevoerd bij een bodemtemperatuur van ongeveer 10°C (Tabel 1). Het watergehalte van de grond was ongeveer op veldcapaciteit door regenval voor de behandelingen. De werking van de verschillende behandelingen op de aaltjes in de bovenste 20 cm van de grond is weergegeven in de Tabel 2 en 3 en Fig. 2 en 3, die van enkele behandelingen op verschillende diepten in de grond in Tabel 4 en 5 en Fig. 6. Strooien van 5 g en 10 g dazomet per m2 op de oppervlakte van veldjes, die tevens behandeld waren met 10 ml DD mengsel per m2 (sterfte van de aaltjes 82%) had hetzelfde effect als wanneer deze behandeling met DD éénmaal resp. tweemaal herhaald zou zijn. Bij een betere horizontale verdeling van het DD-mengsel in de grond zou een behandeling met dit nematicide, die 80% van de aaltjes in de bovenste 20 cm van de grond doodde, gecombineerd met strooien van 5 g dazomet per m2 op de oppervlakte waarschijnlijk gelijkwaardig zijn geweest aan drie behandelingen met DD-mengsel, die telkens 80% van de bij de behandeling nog aanwezige aaltjes doodden.Volgens berekeningen naar aanleiding van Fig. 7 is voor het doden van een bepaald percentage van de eieren vanR. uniformis tweemaal zoveel DD-mengsel nodig als voor het doden van hetzelfde percentage jonge en volwassen dieren. Alle stadia van het aaltje waren even gevoelig voor dazomet.  相似文献   

8.
Potato leafroll virus (PLRV) was purified fromPhysalis floridana, applying freezing, low-speed centrifuging, ammonium sulphate precipitation, clarification with chloroform and butanol, ultracentrifuging and sucrose-gradient centrifuging. Three antisera with titers from 64 to 256 were prepared, one of them being sufficiently specific to be used in the enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA).With this test PLRV could be detected reliably in the foliage of secondarily infected, glasshouse-grown potato plants of six cultivars tested, and in sprouts of four or five of them. The results indicate that ELISA may be used successfully for routine testing of foliage of glasshouse-grown potato plants.Samenvatting Aardappelbladrol, veroorzaakt door het aardappelbladrolvirus (PLRV) is reeds meer dan een eeuw in Europa bekend en is in veel landen vermoedelijk nog steeds de ernstigste virusziekte van de aardappel. De bestrijding wordt ernstig bemoeilijkt door het ontbreken van een betrouwbare toetsmethode. De callosetoets heeft als routinetoets voor het aantonen van PLRV in knollen op beperkte schaal ingang gevonden, maar is niet 100% betrouwbaar.Sinds kort is voor virussen een zeer gevoelige serologische methode beschikbaar gekonen, de enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA). Hierbij wordt het virus in plantemateriaal aangetoond door middel van een enzymreactie, waarvan de kleuromslag met het blote oog of (bij voorkeur) met een fotometer wordt afgelezen. De uitslag van de fotometer (extinctie) is een aanduiding voor de aanwezigheid van het virus. De methode lijkt bruikbaar voor routinematige toepassing. Om de bruikbaarheid voor het aardappelbladrolvirus te onderzoeken werd dit virus gezuiverd, werden antisera bereid en werden loof en spruiten van bladrolvirusvrije en-zieke aardappels onderzocht.Bij de viruszuivering uitPhysalis floridana, werd gebruik gemaakt van bevriezing, precipitatie door middel van ammoniumsulfaat, klaring met chloroform en butanol, centrifugering bij laag en hoog toerental en suikergradiëntcentrifugering. Met de viruspreparaten werden drie konijnen geïnjiceerd. De verkregen antisera bereikten titers van 64 tot 256 in de micro-precipitatietoets (Tabel 2). Eén hierven (B) was voldoende specifiek om in ELISA gebruikt te worden.Toetsingen werden uitgevoerd met blad van in een kas opgekweekte bladrolvrije en secundair geïnfecteerde aardappelplanten en met in het donker gekweekte spruiten. Tabel 1 geeft een overzicht van de getoetste rassen, de aantallen knollen, die ter kieming waren weggelegd en waarvan telkens één oog in de kas werd uitgeplant, en van de virussen waarmee ze geïnfecteerd waren. De resultaten van de toetsingen, weergegeven in de Tabellen 3 en 4, laten zien, dat het bladrolvirus betrouwbaar kan worden aangetoond in het blad van alle zes cultivars, maar in de spruiten van slechts vier of vijf, nl. Bintje, Element, Ostara, Resy en mogelijk Désirée. ELISA kan derhalve goed worden gebruikt voor het aantonen van het bladrolvirus in blad van secundair geïnfecteerde kasplanten. Of dit ook geldt voor veldplanten moet nog worden onderzocht.ELISA zal voor de Nederlandse pootgoedteelt het meest waardevol zijn wanneer met deze toets het virus in vers gerooide, slapende knollen kan worden aangetoond (nacontrole). Helaas waren zulke knollen niet beschikbaar toen we onze proeven met blad en spruiten uitvoerden.  相似文献   

9.
A malformation in hyacinths, first observed in recent years, was found to be an effect of uptake by the roots of the herbicide chlorpropham. The risk of this malformation is even present when normal doses of this compound are used for weed killing, especially on sandy soils with very little organic matter and under conditions of shallow planting.Samenvatting De laatste jaren wordt in hyacinten een onbekende afwijking gevonden. In de neus van de bol bevindt zich een grotere of kleinere holte, vandaar de naam holle neuzen (Fig. 1). De bollen zijn niet rond zoals gezonde, maar aan één zijde, naar de bolschijf toe, afgeplat. In de rokken komen op die plaats talloze, glazige vlekjes voor, waardoor het weefsel een crème-achtige kleur heeft. Ernstig beschadigde bollen hebben een krans van klisters (Fig. 1 en 2). In het veld zijn vóór de oogst al afwijkingen in de bol te vinden. Wanneer beschadigde bollen in de herfst opnieuw worden geplant, ontstaan planten met verscheidene spruiten, zgn. bosjesplanten.Het verschijnsel wordt vooral waargenomen op zeer humusarme duinzandgronden (spuittuinen). De meeste klachten over holle neuzen zijn pas de laatste jaren ontvangen, min of meer sedert het ogenblik dat het machinaal planten sterk is toegenomen. In veldproeven en een potproef werd aangetoond, dat deze afwijking een gevolg is van het door de wortels opnemen van het onkruidbestrijdingsmiddel chloorprofam (Tabel 1 en 2). Het middel kan de wortels gemakkelijk bereiken op zeer humusarme grond en ook als de bollen ondiep of onregelmatig zijn geplant, zoals het geval kan zijn bij machinaal planten. De bol komt dan vaak niet met de bolschijf naar beneden gekeerd in de grond terecht. In dat geval groeien de wortels eerst omhoog in plaats van naar beneden, waardoor de kans op een rechtstreeks contact met het gebruikte herbicide sterk toeneemt.  相似文献   

10.
Samenvatting In verband met de bestrijding van de parasolmierenAtta cephalotes enAtta sexdens, werd een onderzoek ingesteld naar de tijd van de ontwikkeling van de geslachtsdieren en het tijdstip van hun bruiloftsvluchten. Voor beide soorten bleek de ontwikkelingstijd in Suriname te liggen tussen October tot Mei van het daaropvolgende jaar, maar de huwelijksvluchten vanA. sexdens vinden plaats gedurende de kleine regentijd omstreeks Nieuwjaar en vanA. cephalotes bij het begin van de grote regentijd in Mei. De vernietiging van de nesten moet dus liefst voor deze data plaatsvinden om een verdere uitbreiding van de mieren tegen te gaan.  相似文献   

11.
Seedling tests and field inoculations used to measure levels of resistance to coffee berry disease (CBD) in visually selected trees are evaluated against disease levels under natural conditions (field score).A scale for disease levels in the field is provided. The seedling test is improved to make it amenable for statistical analysis.Generalized results for field score and both test methods are given together with the relationships between the tests and field scores and among the tests themselves.A difference in seedling and field resistance to the disease was observed. Results of other tests to study this difference, together with the quantitative nature of the results obtained in the tests, support the hypothesis that the resistance is of a horizontal nature.The results of the application of selection criteria based on the correlations between seedling tests, field inoculations and field score are given together with their evaluation after one year. It is concluded that visual selection combined with seedling tests and field inoculations is highly effective in identifying that part of the arabica coffee population with a high level of resistance to CBD.Samenvatting Twee toetsmethoden, te weten inoculatie van respectievelijk zaailingen en van in het veld staande bomen, werden beoordeeld op hun waarde voor verificatie van resistentie tegen koffiebesziekte in arabica koffie.Voor ziektewaarneming in het veld (veldbeoordeling) werd een schaal ontwikkeld (Tabel 1). De zaailingentoets (Van der Vossen et al., 1976) werd ten behoeve van statistische verwerkbaarheid gewijzigd.Toetsen en veldbeoordelingen werden uitgevoerd op bomen met een ver uiteenlopende gevoeligheid (Jimma) en bomen die visueel geselecteerd waren voor resistentie tegen koffiebesziekte (Gera). In Gera werden bovendien in de veldinoculatie een aantal niet geselecteerde bomen getoetst en werd de ziekte over de ongeselecteerde populatie beoordeeld. In Tabel 2 zijn de veldbeoordeling van ongeselecteerde en geselecteerde koffie met elkaar vergeleken.Aan de hand van de veldbeoordelingen en de resultaten van toetsen werden de volgende relaties opgesteld: veldinoculaties en veldbeoordeling (Tabel 3); zaailingentoets en veldbeoordeling (Tabel 4) en zaailingentoets en veldinoculatie.De in de zaailingentoets waargenomen resistenties waren niet altijd direct gecorreleerd met de resistentieniveaus waargenomen bij natuurlijke infectie en na veldinoculaties. Of deze discrepantie veroorzaakt werd door het in de zaailingentoetsen gebruikte isolaat werd nader onderzocht. In zaailingentoetsen en toetsen met afgeplukte bessen werd de aantasting van een aantal genotypen door drie isolaten en inoculum verkregen van natuurlijk geïnfecteerde bessen, vergeleken (Tabel 5 en 6). In beide gevallen waren hoofdeffecten hoog significant. Interacties waren daarentegen niet aantoonbaar.De relatie tussen de resistentie in het zaailingenstadium en die in het veld, kon beschreven worden door het materiaal te splitsen in twee groepen. In de eerste groep was een directe correlatie aanwezig terwijl deze in de tweede groep ontbrak (Tabel 7).Het kwantitatieve karakter van de resultaten van de toetsen en de veldbeoordelingen samen met het ontbreken van interacties tussen inocula en koffiegenotypen wordt beschouwd als een zeer sterke aanwijzing voor het horizontale karakter van de resistentie.Aan de hand van de relatie tussen veldbeoordelingen en de toetsen werden selectiecriteria bepaald. Het resultaat van de toepassing van deze criteria op de visueel geselecteerde bomen in Gera is gegeven in Tabel 8.Na een jaar werd aan de hand van nieuwe ziektewaarnémingen in het veld, de selectieprocedure beoordeeld (Tabel 9). De conclusie wordt getrokken dat een combinatie van visuele selectie in het veld, zaailingentoetsen en veldinoculaties zeer effectief is om dat gedeelte van een arabica koffiepopulatie op te sporen dat een hoog niveau van resistentie tegen koffiebesziekte bezit.FAO Plant Pathologist.  相似文献   

12.
The effect of a number of fungicides on mycelial growth ofDidymella bryoniae on agar was tested and compared with the effect on inoculated plants and in commercial crops. Activities in vitro and vivo are not always correlated. Spraying of inoculated young plants is a reliable and quick method for testing fungicides againstD. bryoniae.In commercial crops the treatments in decreasing order of effectiveness were weekly sprays of benomyl 0.025–0.05% active ingredient (a.i.), chlorothalonil 0.15% and triforine 0.02% a.i. These chemicals should be sprayed alternately to prevent the development of strains tolerant to benzimidazole derivates.Samenvatting Een aantal chemische middelen zijn in vitro en op verschillende manieren in vivo getoetst op hun werking tegenDidymella bryoniae. De resultaten in vitro zijn niet altijd positief gecorreleerd met die in vivo (Tabel 1 en 2). De resultaten na inoculatie van jonge plantjes komen wel overeen met die onder praktijkomstandigheden (Tabel 3, 4 en 5). Op jonge plantjes kunnen dus middelen op een snelle wijze en in een beperkte ruimte betrouwbaar worden getoetst.Onder praktijkomstandigheden werd het beste resultaat verkregen met benomyl 0,025–0,05% actieve stof, zowel wat betreft de gewas- als de vruchtaantasting. Hierop volgde chloorthalonil 0,15% a.s. en triforine 0,02% a.s. (Tabel 4 en 5). IndienD. bryoniae met chemische middelen moet worden bestreden, is het noodzakelijk dat er bijna elke week wordt gespoten (Tabel 5). Teneinde het ontstaan van resistentie van schimmels tegen benomyl en andere MBC-producerende fungiciden te voorkomen, wordt aanbevolen om benomyl, chloorthalonil en triforine afwisselend toe te passen. Met dit schema worden vele andere schimmelziekten in komkommer eveneens bestreden.  相似文献   

13.
The disease     
In order to inoculate roots of tomato seedlings with tobacco mosaic virus, seeds were germinated singly in perforated plastic tubing obtained from ladies' hair curlers filled with sieved soil. The time which elapsed between inoculation of the roots and observation of first leaf symptoms varied with individual plants between one and ten weeks and was on average three to five weeks. As plant raising requires about six to eight weeks in winter, mosaic symptoms appearing in a tomato crop after planting out may well be the result of a root infection sustained during pricking off of the seedlings in the nursery.Samenvatting Om bij kiemplanten van tomaat wortelinoculaties met TMV uit te voeren werden geperforeerde plastiek hulzen, afkomstig van haarkrullers, met aarde gevuld en gebruikt voor het afzonderlijk laten kiemen van tomatezaden. Na inoculatie van de wortels, welke door de perforatie van de huls waren heengegroeid (Fig. 1), werden de desbetreffende kiemplanten tegelijk met de huls in potten overgeplant. Vervolgens werd het verschijnen van bladsymptomen afgewacht, terwijl van tijd tot tijd van uiterlijk nietgeïnfecteerde planten zowel bladeren als wortels afzonderlijk werden getoetst opNicotinana glutinosa. Uit de resultaten (Tabel 1) is gebleken, dat een aantal planten niet of slechts in de wortels werd geïnfecteerd. Bij de meeste planten had inoculatie van de wortels een systemische infectie tot gevolg. De periode tuseen wortelinoculatie en waarneming van de eerste bladsymptomen varieerde voor de individuele planten van één tot tien weken met een, ruw geschat, gemiddelde van drie tot vijf weken. Aangezien met de opkweek van planten in de winter zes tot acht weken gemoeid zijn, inhet niet uitgesloten, dat het verschijnen van mozaïeksymptomen kort na het uitplanten nog het gevolg is van een wortelinfectie in het kiemplantstadium.  相似文献   

14.
Samenvatting In 1986 werd een ernstige schurft-aantasting bij peen (Daucus carota) gevonden met name in NO-Nederland. Vanuit schurftlesies werd steeds weer eenzelfde type streptomyceet geïsoleerd. In proeven met zeven isolaten van peen en één van aardappel bleek dat deze morfologisch en biochemisch sterk overeen kwamen, terwijl alle isolaten, ook dat van aardappel, pathogeen waren voor peen Amsterdamse bak.De hier onderzochte isolaten komen sterk overeen met een soort die in de literatuur bekend is alsStreptomyces scabies, de veroorzaker van aardappelschurft.S. scabies is echter een ongeldige naam door het ontbreken van een typestam. Zolang er niet een geldig neotype is gepubliceerd kan geen speciesnaam aan deze isolaten worden gegeven. Taxonomisch en nomenclatorisch onderzoek is dus gewenst, evenals onderzoek naar schade, invloed van vruchtwisseling met aardappel en/of andere gewassen en effectieve bestrijding (wellicht door beregening?) van schurft bij peen.  相似文献   

15.
A slightly modified procedure for purifying pea enation mosaic virus (PEMV) is described. Essential features are the adding of Mg++ ions to the extraction buffer and the use of polyethylene glycol for concentrating the virus; Mg++ ions seem to protect virus infectivity. Both components of PEMV were found to be infectious. The infectivity of each component in its band on a sucrose gradient was directly proportional to its optical density. The infectivity was not enhanced when both components were simultaneously inoculated ontoChenopodium album. It is concluded that each component carries a complete genome of the virus.Samenvatting Een methode, die was beschreven om erwte-enatiemozaïekvirus (PEMV) te zuiveren, werd gewijzigd. De toevoeging van Mg++-ionen bleek gunstig te zijn voor de zuiverheid van het preparaat en voor de infectiositeit van het virus. Het virus kan met polyethyleenglycol worden geconcentreerd zonder dat NaCl behoeft te worden toegevoegd.Gezuiverde preparaten van PEMV bestaan uit twee componenten met sedimentatiecoëfficienten van 107 en 96 S (Fig. 1). Beide componenten bleken na zuivering infectieus te zijn (Tabel 4). Bij scheiding van de componenten op een suikergradiënt waren de optische dichtheid en de infectiositeit van beide componenten op gelijke wijze over de gevormde zones verdeeld (Fig. 2). Bovendien bleek dat de infectiositeit van beide componenten niet kon worden verhoogd door toevoeging van de een aan de ander (Tabel 5).Wanneer het virus op een CsCl-gradiënt werd gecentrifugeerd werd alleen de bodemcomponent teruggevonden. Deze bleek infectieus te zijn. De topcomponent wordt waarschijnlijk vernietigd door CsCl.In de agargeldiffusietoets bleek het virus-antigeen homogeen te zijn. Het virus viel in twee componenten uiteen bij immuno-elektroforese. Mogelijk is dit te verklaren door het bestaan van twee centrifugale componenten.The senior author was a visiting research worker from March 1965 till May 1967.  相似文献   

16.
Samenvatting In onderzoek naar werkingsmechanismen van fungicide organische fosforverbindingen werd aangetoond dat Hinosan bijPiricularia oryzae tussenprodukten van de chitinesynthese kan doen ophopen. Dit duidt op een beïnvloeding van de chitinesynthese. De verbinding heeft ook een effect op de permeabiliteit van de celwandmembraan. Waarschijnlijk is dit effect primair verantwoordelijk voor de fungitoxiciteit van Hinosan en moet de remming van de chitinesynthese als een indirect effect worden beschouwd.  相似文献   

17.
Samenvatting 1e De levenswijze vanCarpocapsa pomonella in appels werd voor ons land nagegaan. Daarbij bleken zich verschillen voor te doen ten opzichte van de gegevens, die uit de literatuur van andere landen bekend zijn. 2e De motjes verschijnen in het voorjaar gedurende een zeer lange periode. Een zwakke tweede generatie is experimenteel aangetoond en mogelijk komt zij ook in het vrij veld voor, voornamelijk in warme zomers en in de Zuidelijke deelen van ons land. Voor de practijk echter is zij van zeer geringe beteekenis. 3e De motjes zetten haar eieren op willekeurige plaatsen op de vruchten af en nog vaker op de bladeren. 4e De larven boren zich op willekeurige plaatsen door den zijkant van de vrucht in en veel minder vaak door den kelk. In verband hiermede wordt een bespuiting met loodarsenaat eerst ongeveer 4 à 5 weken na den bloei het meest doeltreffend geacht. 5e Onder vangbanden van geribd karton werden aanzienlijk meer rupsen gevangen dan onder die van jutezakken. Of de vangbanden hoog of laag worden aangelegd, schijnt voor ons land van minder beteekenis te zijn, al is het niet uitgesloten, dat men onder lage vangbanden iets meer vangt. 6e De sluipwespPristomerus vulnerator is voor ons land als larve-parasiet vastgesteld.  相似文献   

18.
The presence of the flagellatePhytomonas leptovasorum, Stahel in the phloem vessels ofCoffea liberica Bull. ex Hiern., suffering from phloem necrosis, was once more demonstrated. The association of the organism with the multiple division of sieve tubes in affected trees was confirmed. The different nature of a wilting disease caused by the fungusCeratocystis fimbriata Ellis et Halst. has again been established.No viruses, bacteria and nematodes could be detected as pathogenes of phloem necrosis.Although phloem necrosis is found almost exclusively in mature trees, it was possible to infect young ones by root grafting thesymptoms were, however, less acute here than in older trees. Other species ofCoffea can be affected, either by natural infection or by artificial inoculation, but there too, the symptoms—internal as well as external—are less severe than in, mature trees ofC. liberica. The way of natural infection is still unknown. Hemipteran insects are suspected to transmit the disease, since such insects are known to be vectors ofPhytomonas (=Leptomonas) davidi Lafont inEuphorbia spp. Attempts to grow the organism in pure culture have failed and hence its pathogenicity could not be established. However, the absence of any evidence towards fungi, viruses, nematodes or bacteria supports the hypothesis thatPhytomonas leptovasorum Stahel is the causal agent of the phloem necrosis disease ofCoffea liberica in Surinam.Samenvatting Het voorkomen van de flagellaatPhytomonas leptovasorum Stahel in het floëem van bomen vanCoffea liberica, die de typische verschijnselen van de zeefvatenziekte vertonen, is opnieuw aangetoond (Tabel 1). De flagellaat komt alleen voor in bomen met een abnormale deling (=multipele deling) van de zeefvaten (Fig. 1–6). Deze anatomische afwijking is kenmerkend voor de floëemnecrose en treedt niet op bij de verwelkingsziekte, veroorzaakt door de schimmelCeratocystis fimbriata (=Ophiostoma coffeae). Het onderzoek naar een mogelijke rol van virussen, nematoden en bacteriën heeft geen positieve resultaten opgeleverd.De ziekte komt in de natuur alleen voor in volwassen bomen (Fig. 7), maar het is opnieuw mogelijk gebleken om door middel van wortelenten deziekte op jonge bomen over te brengen (Tabel 2 and 3). De ziekteverschijnselen zijn dan echter minder extreem en het ziekteverloop niet fataal. Ook andereCoffea-soorten kunnen zowel natuurlijk als kunstmatig door de floëemnecrose worden aangetast. De verschijnselen zijn minder opvallend en de aangetaste bomen schijnen zich na, verloop van tijd te herstellen.Het is nog onbekend op welke wijze de ziekte in de natuur wordt overgebracht. Het vermoeden bestaat dat een insekt van de Hemiptera-groep de overbrenger is, aangezien deze insektenPhytomonas (=Leptomonas) davidi inEuphorbia spp. kunnen overbrengen. Pogingen om de flagellaten in reincultuur te kweken zijn mislukt. Het uiteindelijke bewijs datP. leptovasorum het pathogeen is kan daarom nog niet worden geleverd.This paper is dedicated to Prof. Dr. G. Stahel, whose meticulous observations proved to be correct after 30 years.  相似文献   

19.
A new virus of lilac is described, for which the name lilac ring mottle virus is proposed. The virus can be mechanically transmitted to various herbaceous hosts. Symptoms on the most important hosts are described. The virus is inactivated in crude sap in 10 min at 63–65°C, after dilution to 10–4 and after storage for 5 h at 20°C. The virus is seed-borne in three herbaceous hosts. It is not transmitted byMyzus persicae.The virus particles are sensitive to high ionic strength and can only be seen in the electron microscope after fixation with glutaraldehyde. They appear as rather irregularly shaped isometric particles with an average diameter of about 27 nm. In rate-zonal centrifuging the virus precipitates in two zones. The bottom component is infectious, the top component is not.An antiserum with a titre of 1024 was prepared. Serological tests revealed that lilac ring mottle virus is not related to any of 32 isometric plant viruses tested.Samenvatting Een nieuw virus van sering wordt beschreven. Op grond van de symptomen wordt de naam kringvlekkerigheidsvirus van sering voorgesteld (Fig. 3). Het virus kan mechanisch naar verschillende kruidachtige planten worden overgebracht. De symptomen op de belangrijkste daarvan worden beschreven (Fig. 1 en 2). In ruw sap wordt het virus geïnactiveerd door 10 minuten verhitten tot 63–65°C, de verdunningsgrens is 10–4 en het virus verliest zijn activiteit na 5 uren bewaren bij kamertemperatuur. Het virus kan overgaan met zaad van drie kruidachtige plantesoorten, maar kan niet worden overgebracht doorMyzus persicae. De relatie tot de kringvlekkenziekte bij sering is onderzocht (Fig. 3; Tabel 1).De virusdeeltjes zijn gevoelig voor oplossingen met een hoge ionaire sterkte en zijn in de elektronenmicroscoop slechts zichtbaar na fixatie met glutaaraldehyde. Ze zijn tamelijk onregelmatig van vorm en hebben een diameter van ongeveer 27 nm (Fig. 5). Het virus sedimenteert tijdens centrifugering in een dichtheidsgradiënt in twee zones (Fig. 6 en 7). De bodemcomponent is infectieus, de topcomponent is dat niet (Tabel 2).Een antiserum met een titer van 1024 werd gemaakt. Serologische toetsing wees uit dat het virus niet verwant is aan een van de 32 getoetste bolvormige plantevirussen.  相似文献   

20.
Samenvatting Een model, dat de ontwikkeling van een epidemie van pathogene schimmels van het vlekkentype (bijv. roesten, echte of valse meeldauwschimmels) beschrijft, moet rekening houden met de duur van de latentieperiode p en van de sporulatieduur i beide in dagen en tevens met een vermeerderingsfactor m uitgedrukt in het aantal geslaagde dochterinfecties per moeder-infectie per dag. Voor twee waarden van resp. p, m en i, namelijk 2 en 5, die klein zijn gekozen om de berekeningen te vereenvoudigen, is het verloop van de epidemie uitgerekend. Wordt de logarithme van het cumulatieve totaal van de infecties n uitgezet tegen de tijd, dan ontstaat een lijn, die zeer snel tot een rechte nadert, behalve wanneer de latentieperiode p lang is vergeleken bij de sporulatieduur (Fig. 1). Op de consequenties van het voorgaande voor natuurlijke epidemieën wordt gewezen.Door Corsten is een mathematische oplossing voor het model opgesteld (zie formule) die het mogelijk maakt met behulp van een computer voor elke combinatie van waarden van p, m en i de plaats en richting van de rechte te bepalen waartoe de epidemie nadert. Voor de waarden 2 en 5 zijn deze berekend (Tabel 1). Zij zijn in goede overeenstemming met de in het eerste gedeelte genoemde berekeningen.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号