首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 31 毫秒
1.
Forms ofFusarium oxysporum specific on hosts other than tomato induce in this plant greater initial increases of the phenols content than the pathogenic f. sp.lycopersici. Mixed inoculations of f. sp.lycopersici and f. sp.dianthi are on the contrary no more effective in inducing the phenol accumulation 24 h after the infection than f. sp.lycopersici alone. This observation suggests that the pathogen can suppress the phenolic response that is typical of the incompatible combinations.Samenvatting Vormen vanFusarium oxysporum welke pathogeen zijn voor andere planten dan de tomaat induceren in deze plant aanvankelijk een grotere toename van het fenolgehalte dan de pathogene f. sp.lycopersici. Inoculaties met een gemengd inoculum van de f. sp.lycopersici en f. sp.dianthi hebben daarentegen geen groter effect op de toename van het fenolgehalte 24 uur na infectie dan de inoculaties met f. sp.lycopersici alleen. Verondersteld wordt dat het pathogeen de toename van het fenolgehalte, dat typerend is voor de incompatibele combinatie, kan onderdrukken.  相似文献   

2.
Latent infections byFusarium oxysporum Schlecht. f. sp.tulipae can easily be induced in tulip bulbs in the laboratory. They may also occur in commercial stocks and their presence in planting stocks of susceptible cultivars may affect the health of the daughter bulbs harvested in the following year, even when the planted bulbs have been disinfected. Latent infections do probably not reduce the flowering ability of bulbs during forcing in winter. By histopathological techniques the infective hyphae were shown to penetrate the host tissue superficially in latent infections. The pathogen remains viable during dry storage of the bulbs for several months and can become reactivated after planting.Samenvatting Het is mogelijk latent blijvende infecties veroorzaakt doorFusarium oxysporum Schlecht. f. sp.tulipae kunstmatig op te wekken (Fig. 2), waarbij geen of voor de ziekte aspecifieke, onopvallende symptomen ontstaan (Fig. 1). Ook in partijen, waarin de ziekte uitval heeft veroorzaakt, kunnen in bollen die op het oog gezond lijken, latente infecties voorkomen. Indien dergelijke bollen worden geplant, is de kans aanwezig dat de ziekte in een onverwacht grote mate voorkomt in de oogst van het volgende jaar (Tabel 2). Dit geldt eveneens indien het plantgoed is ontsmet en geplant in onbesmette grond. Waarschijnlijk heeft de aanwezigheid van latente infecties in bollen bestemd voor de bloemproduktie in de winter geen invloed op de slaging van de bloei, omdat de periode waarin de temperatuur een voor de parasiet gunstige waarde heeft, te kort is. De schimmel blijft inactief tijdens de droge bewaring van de bollen en wordt weinig beïnvloed door de bewaar-omstandigheden. In een aantal gevallen groeit hij na het planten uit in de rokken van de moederbol (Tabel 3), van waaruit hij in het late voorjaar de jonge bollen kan infecteren. Uit histologisch onderzoek bleek, dat het pathogeen meestal of uitsluitend via de huidmondjes in de onbeschadigde bolrok binnendringt, van waaruit hij inter- en later intracellulair groeiend in korte tijd het omringende weefsel vernietigt. Indien de infectie door nog onbekende oorzaak in de latente fase overgaat, kan het mycelium slechts spaarzaam in de ademholte of intercellulair tussen de deze omringende cellen worden gevonden.  相似文献   

3.
Samenvatting In grondextract waaraan een kleine hoeveelheid glucose werd toegevoegd, vormtFusarium oxysporum f. sp.melonis overvloedig chlamydosporen. Gedurende een incubatieperiode van 30 dagen neemt het aantal chlamydosporen toe met stijgende glucoseconcentratie (10–1000 ppm). 98% van de gevormde chlamydosporen kiemde na 7 uren incubatie in vers medium of in steriele grond.  相似文献   

4.
Root inoculation of susceptible carnations withFusarium oxysporum f. sp.dianthi induced characteristic unilateral wilt only if root woundings and use of a microconidial suspension had not been combined at the time of inoculation. The combination, however, induced atypical and sudden stem breaking soon followed by death. In all cases wilt was due to destruction of the xylem. Unilateral wilt appeared to follow sparse natural infection of single roots. Stem breaking was due to destruction of the vascular tissues all around the stem and is ascribed to multilateral infection caused by translocation of microconidia at inoculation through several wounded roots directly into the stem.Microconidia were carried passively 5–10(–10) cm into stems of susceptible and resistant carnations within 24 h both after immersing cut ends of the roots in a conidial suspension and after pouring a suspension on the soil. Passive spore transport is an inoculation artefact which may severely affect interpretation of experimental results; it seems to be unimportant in natural Fusarium wilt development in carnation.Samenvatting Inoculatie van de wortels van vatbare anjers metFusarium oxysporum f. sp.dianthi veroorzaakte de kenmerkende eenzijdige verwelking alleen als wortelbeschadigingen bij de inoculatie niet werden gecombineerd met het gebruik van een suspensie van microconidiën. Die combinatie veroorzaakte namelijk afwijkende symptomen waarbij de planten plotseling omknakten en vervolgens snel afstierven. De verwelking leek in alle gevallen veroorzaakt te worden door afbraak van het xyleem. Eenzijdige verwelking leek te volgen op spaarzame natuurlijke wortelinfecties. Bij omgeknakte planten bleek het vaatweefsel rondom in de stengel aangetast te zijn, hetgeen toegeschreven wordt aan infectie van verschillende kanten van de stengel als gevolg van passief transport van microconidiën bij de inoculatie door verscheidene beschadigde wortels direct de stengel in.Microconidiën werden binnen 24 uur 5–10(–30) cm de stengels van vatbare en resistente anjers ingezogen wanneer de wortels afgesneden en met het uiteinde in een sporensuspensie gehangen werden, maar ook wanneer de suspensie op de grond gegoten werd. Passief transport van sporen is een inoculatie-artefact dat echter belangrijke consequenties kan hebben voor de interpretatie van de resultaten van proeven. Bij de natuurlijke verspreiding vanF. oxysporum in anjers lijkt passief sporentransport van weinig belang.  相似文献   

5.
In carnations grown on rockwool disease incidence of fusarium wilt caused byFusarium oxysporum f.sp.dianthi (Fod) was reduced when Fe-EDDHA instead of Fe-DTPA was used as iron source in the nutrient solution. Addition ofPseudomonas sp. strain WSC417r intensified this reduction in the cultivar Pallas, moderately resistant to Fusarium, but not in the susceptible cultivar Lena. Treatment of plants with Fe-EDDHA instead of Fe-DTPA as iron source resulted in higher numbers and percentages on the roots, ofin vitro antagonistic fluorescent pseudomonads. However, differences were only significant at 56 days after planting for cv. Lena and at 14 and 28 days after planting for cv. Palas. Both chelators, at different concentrations, had no effect on root colonization by eitherPseudomonas sp. strain WCS417r orFod strain WCS816. However, when coinoculated, reduced numbers of propagules ofFusarium were found at concentrations of Fe-EDDHA lower than 10–5 M.Higher concentrations of the siderophore fusarine produced byFod strain WCS816 were demonstrated when Fe-EDDHA instead of Fe-DTPA was used as iron source in culture media. At equal concentrations, no such differences were found in the amount of siderophore produced by WCS417r. Germ tube length ofFod was less with Fe-EDDHA than with Fe-DTPA. The reduction of germ tube length was stronger when the purified siderophore of WCS417r was added in excess to the culture media with Fe-EDDHA than those with Fe-DTPA. Therefore, the observed reduction of germ tube growth can not completely be explained by iron deprivation. It appeared that EDDHA exhibited a toxic effect for conidia ofFod strain WCS816 as well.we conclude that the observed disease reduction by Fe-EDDHA is a consequence of a limitation of iron availability forFod. This limitation is possibly intensified by the increase in number or percentage of antagonistic fluorescent pseudomonads that strongly compete for iron. The additional effect after bacterization withPseudomonas strain WCS417r in Fe-EDDHA treated carnations of cv. Pallas is likely to be due, at least partly, to a direct competition for iron between the siderophores ofFod strain WCS816 and ofPesudomonas sp. strain WCS417r.Samenvatting Verwelkingsziekte in anjers op steenwol, veroorzaakt doorFusarium oxysporum f. sp.dianthi (Fod), werd gereduceerd indien het ijzer-chelaat Fe-EDDHA in plaats van Fe-DTPA werd toegevoegd aan de nutriëntenvloeistof. Bacterisatie metPseudomonas sp. stam WCS417r had een additioneel effect bij de matig resistence cultivar Pallas maar niet bij de vatbare cultivar Lena. Toevoeging van Fe-EDDHA in plaats van Fe-DTPA aan planten als ijzerbron resulteerde op de wortels in hogere aantallen en percentages fluorescerende pseudomonaden, diein vitro antagonistisch waren ten opzichte vanFod. De verschillen waren echter alleen significant 56 dagen na planten voor de cultivar Lena en 14 en 28 dagen na planten voor de cultivar Pallas. Beide chelaten vertoonden bij verschillende concentraties geen effect op de kolonisatie van de wortel door beide microorganismen. Echter, wanneer beide micro-organismen gezamelijk werden toegevoegd nam de wortelkolonisatie doorFod stam WCS816 af bij concentraties lager dan 10–5 M Fe-EDDHA. Er werd meer van het siderofoor fusarine doorFod stam WCS816 geproduceerd bij concentraties lager dan 10–4 M Fe indien Fe-EDDHA in plaats van Fe-DTPA als ijzerbron aan het cultuurmedium was toegevoegd. Er werd geen effect van beide chelaten gevonden op de siderofoorproduktie door WCS417r. Indien een overmaat van het gezuiverde siderofoor van WCS417r werd toegevoegd aan Fe-EDDHA werden een sterkere afname van de kiembuislengte gevonden dan toevoeging aan Fe-DTPA. De reductie van de kiembuislengte bleek niet volledig verklaard te kunnen worden door een afname van de ijzerbeschikbaarheid. Het chelaat EDDHA heeft ook een toxisch effect op conidiën van fusarium.Wij concluderen, dat de waargenomen reductie van de verwelkingziekte door Fe-EDDHA een gevolg is van de afname van de ijzerbeschikbaarheid voorFod. Dit wordt waarschijnlijk versterkt door de ontwikkeling van een antagonistische, fluorescerendePseudomonas-populatie die sterk concurreren om ijzer. Het additioneel effect dat door bacterisatie metPseudomonas sp. WCS417r van de met Fe-EDDHA behandelde matig resistante anjers (Pallas) werd verkregen is voor een deel het gevolg van een directe concurrentie om ijzer tussen de sideroforen vanFod stam WCS816 en vanPseudomonas sp. stam WCS417r.  相似文献   

6.
Samenvatting De hypothese dat de thyllenvorming in de houtvaten van de iep als reactie op een infectie metOphiostoma ulmi alleen in de compatibele waardplant-pathogeen combinatie vertraagd zou zijn, werd getoetst. Er bleek geen significant verschil in snelheid van thyllenvorming op te treden als de vatbare kloon Belgica geïnoculeerd werd met een agressieve en een niet-agressieve stam vanO. ulmi of metFusarium oxysporum f. sp.lycopersici, een niet-pathogeen voor iepen. Overeenkomstige resultaten werden verkregen wanneer kloon 390, die resistent is tegen de niet-agressieve stam vanO. ulmi, geïnoculeerd werd met deze drie schimmels. In deze gevallen wordt de snelheid van thyllenvorming alleen bepaald door de aard van de betreffende iepekloon.  相似文献   

7.
In laboratory experiments strains ofCladosporium cucumerinum andFusarium oxysporum f.sp.narcissi were selected, which showed resistance to the fungicidal antibiotic pimaricin. Increased resistance appeared associated with decreased fitness in vitro (radial growth and sporulation on agar media) and in vivo (pathogenicity). The physiological background of a link between sensitivity to the fungicide and pathogenicity is discussed. Samenvatting In laboratoriumproeven werden stammen vanCladosporium cucumerinum enFusarium oxysporum f.sp.narcissi verkregen, die resistent waren tegen het fungicide antibioticum pimaricine. Toegenomen resistentie bleek gepaard te gaan met een verminderde vitaliteit in vitro (radiale groei en sporulatie op een agar voedingsbodem) en in vivo (pathogeniteit) (Tabel 1 en 2). Het niveau van de resistentie tegen pimaricine bleek erg beperkt (Fig. 1). De fysiologische achtergrond van een koppeling tussen gevoeligheid voor het fungicide en pathogeniteit wordt besproken.  相似文献   

8.
Isolates ofFusarium oxysporum from wilted muskmelons, watermelons, cucumbers and from the muskmelon rootstockBenincasa hispida were screened for pathogenicity on seedlings and adult plants of these crops and related species. In seedling tests the isolates were not typically species-specific, contrary to what might be expected as an implication of their characterization as forma specialis. They often attacked species of several genera of plants, but not beyond the family of theCucurbitaceae. In the adult stage, plants were much more exclusively attacked by their corresponding formae speciales, but essential exceptions occurred. Isolates from cucumber were highly pathogenic to muskmelons, in the adulstage even causing more wilt of the latter than of cucumber.Comparing the results of these experiments with data from the literature, it is argued that the proposed f.sp.cucurbitacearum, embracing all formae speciales which specialize on plants within the family of theCucurbitaceae, would best fit in with the present state of knowledge. A proposition is given for equivalence of old and new classifications of isolates.Samenvatting Isolaten vanFusarium oxysporum uit verwelkte meloenen, watermeloenen, komkommers en uit de meloene-onderstamBenincasa hispida werden getoetst op pathogeniteit voor zaailingen en volwassen planten van deze gewassen en verwante soorten. In zaailingtoetsen waren de isolaten weinig soort-specifiek, in tegenstelling tot wat mocht worden afgeleid uit hun karakterisering als forma specialis. Zij tastten vaak soorten uit verschillende geslachten aan, maar niet buiten de grenzen van de familie derCucurbitaceae. in het volwassen stadium waren de interacties veel specifieker en werden planten slechts aangetast door de bijbehorende formae speciales. Enkele essentiële uitzonderingen kwamen echter voor. Isolaten van komkommer waren zeer pathogeen voor meloen. In het volwassen stadium veroorzaakten zij zelfs sterkere verwelking van meloen dan van komkommer.Vergelijking van de resultaten van deze proeven met gegevens uit de literatuur leidt tot de conclusie dat de voorgestelde f.sp.cucurbitacearum, die alle formae speciales met specialisatie opCucurbitaceae omvat, het best overeenkomt met de huidige stand van kennis. Een voorstet wordt gedaan ter vervanging van de oude classificatie van isolaten door corresponderende nieuwe aanduidingen.  相似文献   

9.
Samenvatting Een deel van doorPuccinia horiana aangetast weefsel van chrysant sterft geleidelijk af na een warmtebehandeling van de planten (Tabel 1). Chlorose en/of sporulatie van de roest verdwijnen geheel of bijna geheel bij een behandeling waarvan het verband tussen de duur der behandeling (e) en de temperatuur (t) wordt benaderd door de formulee=4t+188 (Tabel 2). Onder de door deze formule weergegeven omstandigheden worden de eindknoppen van de planten gedood, maar de zijknoppen vormen nieuwe scheuten (Fig. 1). Bij een doeltreffende bestrijding van de roest is de sterfte onder de planten zo groot, dat een warmtebehandeling van potplanten en stekken niet kan worden geadviseerd. Voor aangetaste moerplanten lijkt deze behandeling evenwel mogelijk.  相似文献   

10.
Three carnation cultivars were investigated for the effect of stem inoculation withFusarium oxysporum f.sp.dianthi on production of phenolic compounds and on fungistatic activity. Carnation stems were characterized by a complex mixture of cell wall-bound phenolics, several of which occurred in considerable amounts. Only very low amounts of phenolic compound were present in the vacuoles.Infection withF. oxysporum f.sp.dianthi induced the production and accumulation of a number of new compounds, both free in the cell sap and bound to the cell wall. In addition, the stem extracts acquired germination-inhibiting properties for conidia of the fungus. The accumulation of several phenolics and the fungistatic activity were roughly correlated to the degree of resistance of the three cultivars. Part of the differences in their resistance toF. oxysporum f.sp.dianthi might be due to an inhibition of the conversion of phenolic acid-type precursors into phytoalexins in the more susceptible cultivars.Samenvatting Drie anjercultivars werden onderzocht op de effecten van stengelinoculatie metFusarium oxysporum f.sp.dianthi op de produktie van fenolische verbindingen en op de fungistatische activiteit van stengelextracten. Anjerstengels bleken een complex mengsel van celwand-gebonden fenolzuren te bevatten, waarvan er verschillende in vrij grote hoeveelheden voorkwamen. Daartegenover waren de hoeveelheden fenolische verbindingen in de vacuole bij gezonde anjerstengels erg laag.Infectie metF. oxysporum f.sp.dianthi induceerde de produktie en accumulatie van een aantal nieuwe verbindingen in het celsap, alsook gebonden aan de celwand. Tevens bleek de remming van de kieming van conidiën vanF. oxysporum f.sp.dianthi onder invloed van deze stengelextracten sterk verhoogd, in vergelijking met de remming veroorzaakt door extracten van gezonde stengels. De accumulatie van een aantal fenolen en de verhoging van de fungistatische activiteit van de extracten waren in grote lijnen gecorreleerd met de uit de praktijk bekende resistentie van de drie cultivars. De verschillen in resistentie tegenF. oxysporum f.sp.dianthi zouden deels kunnen berusten op remming van de omzetting van precursors (fenolzuren) in fytoalexinen in de meer vatbare cultivars.  相似文献   

11.
In connection with investigations on the influence of the physiological condition of the host plant on the population development of phytophagous insects and mites an apparatus for balance studies is described. Beans and radishes with their respective parasites, the two-spotted spider mite (Tetranychus urticae) and the peach aphid (Myzus persicae), were grown on an aerated small-scale waterculture. To the nutrient solution32P was added. Mites and aphids were measurably radioactive after the experiment. Phosphorus uptake of the bean plants was much greater per gram of fresh weight than that of the radish plants. The radioactivity of animal material accounted for 2–3% of the total radioactivity recovered from nutrient solution, plants and parasites.Samenvatting In verband met het onderzoek naar de invloed van de fysiologische toestand van de waardplant op de populatieontwikkeling van fytofage insekten en mijten wordt een proefopstelling voor balansstudies beschreven (fig. 2). Bone- en radijsplanten, met hun respectievelijke parasieten het kasspint (Tetranychus urticae) en de groene perzikluis (Myzus persicae), werden gekweekt op een geaereerde kleine waterculture (fig. 3).In fig. 1 wordt schematisch weergegeven hoe, bij gebruik van twee verschillende voedingsoplossingen, de procentuele verdeling zou kunnen zijn van een bepaald element over voedingsoplossing, planten en parasieten.32P werd aan de voedingsoplossing toegevoegd. De mijten en bladluizen, welke van de planten verwijderd werden door middel van een speciaal aangepast borstelapparaat, waren na de proef meetbaar radioactief (fig. 4).De radioactiviteit van het dierlijke materiaal bedroeg 2–3% van de totale radioactiviteit teruggevonden in voedingsoplossing, planten en parasieten.  相似文献   

12.
An hexane extract from roots of Black Boo Stammi, a cultivar of date palm, resistant toFusarium oxysporum f. sp.albedinis, contained substances which inhibited the spore germination and the growth of the germ tubes of the three isolates of the pathogen that were tested. Extract from roots of Jihel, a susceptible cultivar, lacked these substances.Samenvatting In een hexaanextract van wortels van de dadelpalm, cv. Black Boo Stammi die resistent is tegen de Bayoudziekte, bevonden zich stoffen die de sporekieming en de groei van kiembuizen onderdrukken. Dit gold voor alle drie isolaten vanFusarium oxysporum f. sp.albedinis, die werden getoetst. In extracten van de vatbare cultivar Jihel werden de kieming en de groei niet geremd.  相似文献   

13.
Samenvatting In 1969 werd inBegonia bertinii een onbekende ziekte waargenomen waarbij aangetaste planten sterk geremd waren in groei, verwelkten en afstierven. Er werd vastgesteld dat deze ziekte wordt veroorzaakt doorE. chrysanthemi, in ons land bekend als parasiet van anjer, chrysant en dahlia.De ziekte kan gemakkelijk worden overgebracht door de knollen met een besmet mes in delen te splitsen, een methode die bij de vermeerdering van knollen wordt toegepast.Door hygiënische maatregelen wordt besmetting tegengegaan. Gezonde planten kunnen uit een zieke partij worden geselecteerd door op de kleur van de houtvaten te letten na afsnijden van de stengel.  相似文献   

14.
Fusarium solani f. sp.cucurbitae race 1 causes foot rot in courgette (Cucurbita pepo). The pathogen could be distinguished fromFusarium solani from sweet pepper (Capsicum annuum) both morphologically and in its host range.In inoculation experiments all nine cultivars of the six species of Cucurbitaceae tested were susceptible. Courgette Green became diseased after inoculation with a spore suspension by root dipping or adding the suspension to the soil around the stem base or spraying the whole plant with it.Both wounded and young plants died more quickly than unwounded and older plants. With low inoculum densities the plants were affected more slowly than with high densities and the differences in susceptibility of the Cucurbitaceae tested were more pronounced.From infected courgette seeds the fungus could be reisolated until 6 months after harvest.This is the first record of this pathogen in courgettes in the Netherlands.Samenvatting Fusarium solani f. sp. cucurbitae fysio 1 is de oorzaak van een voetrot in courgette. Het pathogeen is morfologisch en door middel van een waardplantenreeks goed vanF. solani uit paprika te onderscheiden.In inoculatieproeven waren de getoetste Cucurbitaceae in meer of mindere mate gevoelig voorF. solani f. sp.cucurbitae. Bij courgette Green werden zowel gedompelde, als aangegoten, als bespoten planten door het pathogeen aangetast. Zowel verwonde als niet-verwonde planten werden aangetast als ook planten van verschillende leeftijden. Niet-verwonde en ook oudere planten stierven minder snel af dan verwonde en jongere planten. Bij lagere inoculumdichtheden werden de planten minder snel aangetast dan bij hogere dichtheden en waren de verschillen in vatbaarheid voor het pathogeen tussen de getoetste Cucurbitaceae duidelijker.Uit courgette zaad, dat met het pathogeen was besmet, kon de schimmel tot 6 maanden na zaadwinning opnieuw worden geïsoleerd.Dit is de eerste melding van dit pathogeen in courgette in Nederland.  相似文献   

15.
Samenvatting Aan een voedingsmedium, geïnoculeerd met elk der schimmelsFusarium oxysporum f. sp.pisi ras 1,Mycosphaerella pinodes (pathogenen van de erwt),Cladosporium cucumerinum, Colletotrichum lindemuthianum enMonilinia fructigena (niet-pathogenen van de erwt) werd pisatine toegevoegd. Na incubatie gedurende een week werd het medium gecentrifugeerd. Zowel de bovenstaande vloeistof als het mycelium werd onderzocht op de aanwezigheid van pisatine. Uit de U.V.-absorptiespectra van de vloeistof en alcoholextracten van het mycelium blijkt, dat beide pathogenen het pisatine kunnen afbreken, maar de drie niet-pathogenen niet.  相似文献   

16.
Samenvatting De beste bestrijding van het slamozaïek zou de teelt van resistente rassen zijn. Resistentie tegen dit virus is echter niet bekend. Omdat besmetting steeds via het zaad plaats vindt, sla in Nederland niet als wintergewas wordt geteeld en onkruiden als besmettingsbron geen rol spelen blijft alleen de mogelijkheid over om uitsluitend virusvrij zaaizaad te gebruiken.Ruimtelijke isolatie van zaadvelden is in West-Europa om technische redenen niet zo goed uitvoerbaar als in de Verenigde Staten. Het zou daarom belangrijk zijn, indien er slarassen beschikbaar waren, waarbij geen virusoverdracht via het zaad plaats vindt. Een uitgangspunt om dit te bereiken zou het kruisen zijn met wilde sla (Lactuca serriola L.), die volgensWelch et al. (1953) deze eigenschap zou bezitten.Om na te gaan of deze mededeling juist was, werd van 28 herkomsten vanLactuca serriola een vijftal planten met slamozaïekvirus geïnoculeerd en van de zieke planten werd het zaad afzonderlijk geoogst. Van iedere plant werden zo mogelijk 500 zaailingen uitgeplant. Uit tabel 1 blijkt, dat bij alle herkomsten het virus via zaad wordt overgebracht. het heeft dus in het geheel geen zinLactuca serriola als uitgangsmateriaal voor kruisingswerk te gebruiken, met als doel virusoverdracht via het zaad te voorkomen.

Gedetacheerd bij het Proefstation voor de Groenteteelt in de Volle Grond in Nederland, Alkmaar.  相似文献   

17.
From mature lettuce heads with bottom rot symptoms severalPythium species were isolated, two of which were studied further. Pathogenicity tests with both fungi have been carried out only with seedlings. P. uncinulatum sp. nov. was isolated frequently. Its relation to otherPythium spp. with spiny oogonia is discussed. It proved to be very pathogenic to seedlings of lettuce and somewhat less to those of cucumber and tomato. P. tracheiphilum, which was isolated far less frequently, proved to be highly pathogenic to seedlings of lettuce, cucumber and cauliflower, and somewhat less to tomato and pea.Samenvatting Van slaplanten met smetsymptomen werden behalveBotrytis cinerea, Rhizoctonia sp. enSclerotinia spp. dikwijlsPythium-soorten geïsoleerd. Twee hiervan zijn nader onderzocht. P. uncinulatum (Fig. 1, 3a, 3b), die dikwijls werd geïsoleerd, wordt beschreven als nieuwe soort en de relatie met anderePythium-soorten met gestekelde oögoniën wordt besproken. In proeven bleekP. uncinulatum zeer pathogeen te zijn voor zaailingen van sla en iets minder voor zaailingen van komkommer en tomaat (Fig. 4a, Tabel 2). Het planten van slazaailingen in metP. uncinulatum geïnoculeerde grond had meer effect dan het dopen van de wortels in een myceliumsuspensie van de desbetreffende schimmel vóór het planten. Het effect uitte zich in groeivertraging van de plant en beschadiging (necrose) van het gehele wortelstelsel. P. tracheiphilum (Fig. 2, 3c), die slechts een paar maal werd geïsoleerd, was zeer pathogeen voor zaailingen van sla, komkommer en bloemkool (Fig. 4a) en iets minder voor zaailingen van tomaat en erwt (Tabel 2). Groeiremming van de planten was sterker wanneer de wortels van de zaailingen vóór het planten in een myceliumsuspensie vanP. tracheiphilum gedoopt werden (Fig. 4b), dan wanneer de zaailingen in geïnoculeerde grond geplant werden. De hoofdwortels van de zaailingen werden ernstig beschadigd, maar zich later vormende zijwortels werden weinig door de schimmel beïnvloed.Tot nu toe zijn de pathogeniteitsproeven slechts met zaailingen uitgevoerd. Proeven met volwassen planten moeten volgen om te onderzoeken of er een verband kan bestaan tussen de aanwezigheid van de betreffendePythium-soorten in de grond en het optreden van smet in sla.  相似文献   

18.
The relationship between lettuce (Lactuca sativa) andMyzus persicae is influenced by internal and external factors. For the improvement of screening methods and the evaluation of the resistances found, a better knowledge of these factors is wanted.In five experiments the influence of plant age on resistance level was investigated for a partially resistant and a susceptible cultivar. Criteria for resistance were: remaining percentage of aphids (RPA), aphid developmental rate, insect biomass, and larvae production.It appeared that the aphids developed faster and grew better on older plants compared with younger plants, resulting in a decrease of overall level of resistance. The absolute differences between the susceptible and the resistant genotype for parameters such as biomass increased if plants were older and aphids were allowed to utilize all parts of the plant. It is concluded that with older plants (plant age e.g. 30–40 days) a better discriminative selection can be carried out.Samenvatting De relatie tussen sla enMyzus persicae wordt door zowel interne als externe factoren beïnvloed. Voor de verbetering van toetsmethoden en voor de evaluatie van gevonden resistenties, is meer kennis omtrent deze factoren noodzakelijk.In vijf proeven (I–V) werd de invloed van leeftijd van de plant op het resistentieniveau onderzocht bij een partiëel resistent en een vatbaar ras. Criteria voor resistentie waren: overblijvend percentage luizen 7 dagen na inoculatie, ontwikkelingssnelheid van de luizen, de insekt-biomassa en de larvenproduktie.Het bleek dat de groei en de ontwikkeling van de luizen op oudere planten beter was dan op jongere. Dit resulteerde in een afname van het resistentieniveau bij zowel het partiëel resistente als het vatbare genotype. De absolute verschillen tussen het vatbare en het resistente genotype voor bepaalde eigenschappen zoals biomassa namen echter toe naarmate planten ouder waren in de experimenten IV en V waarbij de luizen toegestaan was zich op alle delen (bladeren en stengel) van de planten te vestigen. Op basis van deze toegenomen absolute verschillen tussen resistente en vatbare planten is het dus beter om bij oudere planten (bijv. 30–40 dagen oud) op resistentie te selecteren.  相似文献   

19.
Samenvatting Uit Lienden-grond, waaraan chitine is toegevoegd, komt een vluchtige substantie vrij die kiemremmend werkt op conidia vanFusarium solani f.cucurbitae enAspergillus flavus (Tabel 1). Deze vluchtige stof wordt ten dele door steriel water en volledig door een boorzuuroplossing geabsorbeerd (Tabel 2).Op grond van het kiemremmend effect van zilverzand, waaraan NH4Cl was toegevoegd en van kwantitatieve bepalingen van het ammoniumgehalte in de absorptiemiddelen (steriel water en boorzuur) wordt geconcludeerd dat ammoniak een component is van de vluchtige kiemremmende factor in grond, waaraan chitine is toegevoegd.  相似文献   

20.
Symptoms of notched leaf in gladiolus are described in this paper. The disease can occur either in patches in the field (only on sandy or light sandy loam soils) or in plants scattered throughout a field planted with a certain stock (independent of soil type). Experiments showed that this disease is caused by tobacco rattle virus (TRV), which is transmitted byTrichodorus pachydermus Seinhorst andT. similis Seinhorst. Gladiolus corms planted in infested soil show a more or less serious reduction of growth and sometimes typical symptoms of notched leaf. In experiments these notched leaf symptoms could be reproduced in the first season only whenTrichodorus from infested soil was able to infect the young sprouts on top of the corms. If infection took place through the roots, the growth of the plants was not or only slightly retarded and the typical notched leaf symptoms appeared in the offspring in the following season. At least two serologically different strains of TRV could be isolated from affected gladiolus. These serotypes were not found to be typical for a certain location as in some cases both were isolated from the same infested field. In fields where potatoes showed stem-mottle and/or spraing, gladiolus was affected by notched leaf.Samenvatting Kartelblad in gladiolen kenmerkt zich door slecht uitgegroeide, misvormde planten, waarbij langs de randen en de nerven van de bladeren necrotische strepen en karakteristieke kartel- en zaagranden optreden (fig. 1). De planten komen meestal niet tot bloei. Alle overgangen tussen normale planten en die met de beschreven symptomen komen voor.In de knollen en kralen van de aangetaste planten zijn geen kenmerkende symptomen waar te nemen. In het gewas te velde kunnen deze aangetaste planten, in variërende percentages, verspreid tussen de gezonde planten van een partij voorkomen, terwijl aangrenzende partijen geheel gezond kunnen zijn. In deze gevallen, die op alle grondsoorten worden aangetroffen, is de partij één of meer seizoenen eerder geïnfecteerd. In andere gevallen worden planten als zojuist beschreven pleksgewijs in het gewas aangetroffen (fig. 2). Dergelijke aantastingen komen uitsluitend voor op de lichtere gronden en hierbij wordt eveneens een abnormale ontwikkeling van het wortelstelsel waargenomen (fig. 3).In proeven kon worden aangetoond dat de ziekte veroorzaakt wordt door virussen van de ratelvirusgroep (zie tabel 1 tot en met 6). In de grond aanwezige aaltjes van het geslachtTrichodorus (T. pachydermus Seinhorst,T. similis Seinhorst en mogelijk nog andere soorten) brachten het virus op de waardplant over (tabellen 2, 5 en 6).In het seizoen waarin infectie plaatsvond, ontstonden uitsluitend kenmerkende kartelblad-symptomen indien aaltjes, afkomstig van besmette grond, de mogelijkheid werd gegeven jonge, nauwelijks uitgegroeide spruiten aan te tasten (fig. 5, tabel 6). Infectie in de wortels veroorzaakt geen of slechts een geringe groeistoornis, maar in de nakomelingschap van deze planten komen in het volgende seizoen de typische symptomen van kartelblad voor (fig. 4, tabel 3, 5 en 6).Op een aantal gronden waar aardappelen waren geïnfecteerd door stengelbont of kringerigheid, werden gladiolen door kartelblad aangetast. In proeven waar gladiolen en aardappelen door TRV op dezelfde percelen waren geïnfecteerd, bleek een opmerkelijke overeenkomst in het verloop van kartelbladaantasting bij gladiolen en stengelbontaantasting bij aardappelen te bestaan (tabel 4).Bij het onderzoek van verschillende TRV-isolaties uit gladiolen met kartelblad-symptomen en uit andere waardplanten die afkomstig waren van met TRV enTrichodorus sp. besmette gronden, konden tenminste twee verschillende serotypen van het TRV worden aangetoond. Isolaties van het ene serotype bleken nauw verwant te zijn met een TRV-isolatie uit tabak White Burley, waartegen een antiserum is vervaardigd doorMaat (1963). Vertegenwoordigers van het andere serotype reageerden alle serologisch positief met een antiserum bereid tegen een TRV-isolatie uit gladiool. Beide serotypen bleken niet specifiek te zijn voor bepaalde plaatsen, daar beide verspreid door het land blijken voor te komen en in sommige gevallen uit eenzelfde perceel konden worden geïsoleerd. In een volgende publikatie zal hierop nader worden ingegaan.A preliminary report on this subject has been published in Nematologica 10 (1964):69–70.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号