首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 15 毫秒
1.
H. Lamberts 《Euphytica》1955,4(2):97-106
Samenvatting Van de alcaloïdvrije stammen 8, 80 en 102 gevonden door Von Sengbusch, is het in hoofdzaak de eerste, welke gediend heeft om practijkrassen te verkrijgen. Door schrijver werden in het landras van Schouwen 19 alcaloïdvrije planten gevonden. Bij één dezer genotypen berust de alcaloïdvrijheid niet op een der genen welke in de stammen van Von Sengbusch voorkomen. Bij onderlinge kruising van de vier hier genoemde lijnen ontstaan bittere hybriden; een gedeelte van de nakomelingen is eneneens bitter.In nummer W.H. 20, afkomstig van wilde lupine uit Spanje, is resistentie tegen meeldauw (Erysiphe polygoni D.C.) gevonden. De resistentie wordt bepaald door één dominante erffactor, door schrijver aangeduid met Er.Bij het onderzoek naar het voorkomen van resistentie tegen verwelkingsziekte (Fusarium oxysporum lupini) werd een aantal genotypen, welke op een bepaald proefveld en ook bij kasproeven niet werd aangetast, op andere plaatsen ziek. Van de schimmel zijn thans drie physio's ontdekt. Er zijn lijnen gevonden welke resistent zijn tegen de drie physio's.Gebleken is verder dat de bodemtemperatuur van grote invloed is op de aantasting. Tot ± 20°C vertonen de resistente planten geen aantasting en bij kruising van resistente genotypen met vatbare, vindt men bij physio 1 in de F2 splitsingen, welke ongeveer de verhouding 3 resistent : 1 vatbaar vertonen. Bij hogere temperaturen neemt de aantasting toe en bij 27°C worden zowel de resistente als de vatbare volledig ziek. Op grond van de ervaringen in de afgelopen 5 jaren, op zeer uiteenlopende proefvelden, mag worden aangenomen, dat in een goed ontwikkeld lupinegewas de bodemtemperatuur, althans in Nederland, niet of slechts kortere tijd, boven de gevaarlijke temperatuursgrens uitkomt. De gevonden resistentie is daarom van grote waarde voor de teelt.Bij de mozaïekziekte is resistentie gevonden in één lijn uit het Nederlandse landras. Deze resistentie is hierdoor gekenmerkt, dat in tegenstelling tot de vatbare planten, de ziekte eerst optreedt tijdens of na de bloei. Door deze late aantasting is de schade aan de opbrengst geringer dan normaal, terwijl tot dusverre geen overgang met het zaad werd aangetroffen.Uit een Palestijnse wilde herkomst is een nieuw type met een snelle jeugdontwikkeling geïsoleerd. De gunstige eigenschap berust op één dominante erffactor, (door schrijver Rapidus, Rp, genoemd) in tegenstelling tot het Duitse ras Weiko III, waar één recessief gen de snelle ontwikkeling bepaalt. Combinatie van beide genen geeft transgressie in de lengtegroei.Bij het niet openspringen van de peulen, het niet hardschalig worden van de zaadhuid en het onbehaard zijn van de peulen werden nieuwe genotypen ontdekt, welke ten dele als een vooruitgang ten opzichte van de reeds bekende mogen worden beschouwd.In Portugees wild materiaal werden enkele zeer goede zaadproducenten opgemerkt.Vermeld is welke landbouwkundige betekenis kan worden toegekend aan de verschillende behandelde eigenschappen. Tevens wordt besproken hoe de combinatie van de verschillende gunstige eigenschappen te verwezenlijken is.De bronnen, waaruit voor de veredeling kan worden geput, zijn: gekweekte rassen, landrassen en wilde vormen. Aangetoond wordt dat de wilde herkomsten de beste kansen voor verdere vooruitgang bieden. Er wordt op gewezen dat het noodzakelijk is op korte termijn zo veel mogelijk wild materiaal te verzamelen en maatregelen te nemen om de landrassen in stand te houden. Aanbevolen wordt dit internationaal te organiseren, zodat de verschillende landen de beschikking kunnen krijgen over een zo groot mogelijk aantal geniteurs.  相似文献   

2.
J. C. s'jacob 《Euphytica》1955,4(2):107-115
Summary Determinations of races of Melampsora lini with the new set of differentials, each containing only one gene for rust resistance occurring in Holland, are described. The great advantages of these differentials for the breeding of flax for rust resistance are discussed. Different methods for the determination of the resistance and susceptibility to rust of flax varieties are described. Special attention is given to the genes for resistance of new races and how to find these.
Samenvatting Een van de moeilijkheden bij het kweken van vlas op roestresistentie is de omstandigheid dat van de parasiet vele physiologische rassen voorkomen, die ieder slechts bepaalde vlasrassen kunnen aantasten. Het is dus noodzakelijk voor het veredelingswerk eerst de voorkomende physio's te kennen. Vroeger geschiedde dit op het oude standaardsortiment van Flor. Hiermede waren wel de physio's te onderscheiden maar een juist inzicht omtrent de genetische basis, waarop de resistentie tegen de verschillende physio's berust, was er niet of zeer onvoldoende mede te verkrijgen. Als gevolg van een uitgebreid onderzoek gedurende de laatste 10 jaar is genoemde onderzoeker er in geslaagd een standaardsortiment samen te stellen waarvan ieder vlasras slechts één resistentiefactor bezit. Al deze factoren erven dominant over. Na een determinatie van alle in een bepaald land voorkomende physio's op dit nieuwe standaardsortiment weet ment uit het aantal rassen dat door geen enkel physio wordt aangetast direct, hoeveel en welke resistentie-genen in dat land een volledige resistentie kunnen bepalen.Met dit nieuwe standaardsortiment werden in 1953 op het Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek een groot aantal herkomsten van vlasroest uit Nederland op de daarin voorkomende physio's onderzocht. Er werden 8 verschillende physio's gevonden en 9 resistentie-genen die ieder afzonderlijk volledige resistentie tegen alle 8 physio's bepalen. Deze 9 genen moeten door herhaalde terugkruising in onze goede vlasrassen gebracht worden. Beter zou zijn direct meerdere in één vlasras te verenigen maar met de hier aanwezige roestphysio's is dit niet mogelijk. Daarvoor zouden andere physio's geïmporteerd moeten worden, doch dit is te gevaarlijk voor de vlascultuur in ons land. Een combinatie van alle genen in één vlasras is op theoretische gronden reeds onmogelijk, omdat deze genen tot 3 groepen behoren die ieder in één chromosoom gelocaliseerd zijn en de genen binnen één groep meestal multiple allelomorphen zijn.De toetsing op resistentie van vlasrassen kan op twee verschillende wijzen geschieden. In de eerste plaats door infectie van kiemplanten in de kas. Hierbij kan met de afzonderlijke physio's gewerkt worden, terwijl men tevens meerdere generaties per jaar kan kweken. Aangezien de meeste veredelingsbedrijven van landbouwgewassen niet over kasruimte beschikken, wordt in ons land meestal een andere eenvoudiger maar eveneens bruikbare methode toegepast. Hierbij worden speciale roestproeven op het veld uitgezaaid en daarna met een mengsel van alle physio's kunstmatig besmet. De resistente vlasrassen van het standaardsortiment worden eveneens in deze proeven uitgezaaid om na te gaan, of nieuwe physio's zijn opgetreden. Ook voor dit werk is het gebruik van een standaardsortiment met bekende resistentie-genen een grote verbetering.Het bepalen van resistentie van vlasrassen met in acht neming van de genetische basis van de resistentie is in West-Europa nog niet geschied. Wel zijn er enkele gegevens over verschillen in vatbaarheid in België, Denemarken en Noord Ierland gepubliceerd maar meestal is bij dit onderzoek geen rekening gehouden met de physio's van de schimmel. Indien dit wel geschiedde is nog van het oude toetssortiment gebruik gemaakt.
  相似文献   

3.
H. De Haan 《Euphytica》1954,3(2):81-88
Summary While towards the turn of the century the German yellow oat Probsteier had spread considerably in the Netherlands a shift occurred after about 1910 in favour of Svalöf varieties. First Victory spread, later other varieties followed. Dutch agriculture has derived much benefit from these varieties.However, oat breeding in the Netherlands developed also. In the course of years the breederMansholt produced several varieties, which together occupied about 20% of the area under oats. To the breederP. J. Hijlkema belongs the honour of creating the variety Marne, which could successfully compete with the Svalöf varieties.In 1953 Mansholt's varieties occupied 2% of the area under oats; Hijlkema's varieties 63%; the variety of the Central Bureau 5% and Black President 1%. That means that in 1953 home-bred varieties occupied 71% of the land under oats.The changes that have occurred in the varietal range are shown in Fig. 1.Some of the Dutch varieties are also appreciated abroad.
Samenvatting Nadat in het laatst van de vorige eeuw de Duitse Probsteier gele haver zich sterk had verbreid in Nederland, is sedert ±1910 een verschuiving ingetreden in de richting van de Svalöf-rassen. De Zegehaver b.v. kreeg een zeer grote verbreiding; daarna volgden andere. De Nederlandse landbouw heeft dankbaar gebruik gemaakt van de buitenlandse haverrassen.Toch heeft de haververedeling in Nederland niet stilgestaan. In de loop der jaren zijn verschillende Mansholt-rassen gekweekt, die gedurende een aantal jaren tezamen ongeveer 20 % innamen van de in Nederland met haver beteelde oppervlakte.Aan de kwekerP. J. Hijlkema komt de eer toe, dat hij er in slaagde de Marne haver te kweken, die in staat was de concurrentie tegen de buitenlandse rassen op te nemen.Het Nederlandse haverareaal is thans voor meer dan de helft gebaseerd op Nederlandse rassen en verschillende daarvan vinden in het buitenland waardering. Het percentage van de Mansholt-rassen bedroeg in 1952 2 %, van de Hijlkema-rassen 63 %, van het C B-ras 5 % en van de Zwarte President 1 %; in totaal was dus 71 % van het Nederlandse haverareaal in 1953 bezet met Nederlandse rassen.De verschuiving in het rassensortiment van 1933 af is aangegeven in fig. 1.
  相似文献   

4.
Samenvatting Methoden ter verkrijging van polyploide landbouwgewassen Verschillende methoden ter verkrijging van polyploiden bij granen en andere gewassen worden beschreven en met elkaar vergeleken.Aanvankelijk gaf een verkorting van de behandelingsduur van drie op anderhalve dag bij de methode vanNavashin Gerassimova voor rogge reeds een belangrijke verbetering, waardoor het aantal tetraploiden, dat per winterseizoen verkregen is, van ongeveer 50 tot ruim 250 werd verhoogd.De beste werkwijze bleek tenslotte een kortdurende behandeling van jonge kiemplanten met colchicine oplossingen van zwakke concentratie tijdens een periode van actieve groei, begunstigd door een iets verhoogde temperatuur. Het aantal tetraploiden, dat op deze wijze verkregen is, bedroeg meer dan 2500 resp. meer dan 1500 per seizoen, het tienvoudige van het volgens de verbeterde methodeNavashin Gerassimova verkregen aantal.Voor rogge en ook voor bieten voldeed het best een behandeling met 0.1 % colchicine gedurende 3 uur bij 27°C.Ook van andere gewassen als gerst, kanariezaad, vlas en boekweit werden volgens de nieuwe methode van colchicinebehandeling grote aantallen tetraploiden verkregen.Een methode werd beschreven voor het onderzoek van cytologische preparaten met behulp van de phase-contrast microscoop.Dit instrument maakt het mogelijk in ongekleurde preparaten van rogge, bieten en andere landbouwgewassen, waarbij colchicinebehandeling is toegepast, na te gaan of het chromosomenaantal verdubbeld is.Bij rogge wordt dit onderzocht aan worteltopcellen van kiemplanten opgekweekt uit het zaad van de met colchicine behandelde planten.Bij bieten komen kerndelingen vooral voor in de zeer jonge blaadjes uit het hart der planten. Zowel blaadjes van de behandelde bietenplanten zelf werden onderzocht, als blaadjes van planten ontstaan uit het zaad van de behandelde planten.Voor het onderzoek van de weefsels worden deze in N. HCl bij 60°C gemacereerd, waardoor zij zacht worden en op een objectglas in een druppel 45 % azijnzuur onder een dekglas uitwrijfbaar zijn, waarbij de celstructuur aanwezig blijft. Is dit geschied, dan is het preparaat klaar voor onderzoek.In bietenpreparaten steken de chromosomen diep zwart tegen het doorzichtige plasma af. In worteltoppreparaten van rogge, waarin de cellen groter zijn en een vrij dicht plasma hebben, is het contrast minder sterk. De chromosomen krijgen hier een donker grijze tint.Bij rogge kan één persoon per dag met de phase-contrast microscoop 150 à 200 planten onderzoeken. Bij bieten, waarvan ook mixoploide planten onderzocht moeten worden, waarbij in één preparaat diploide naast tetraploide cellen voorkomen, kunnen hoogstens 80 à 100 planten per dag onderzocht worden.  相似文献   

5.
Empirical data on random variability in horticultural experiments are discussed Variability depends on type of observation. Differences between crops generally appear to be accountable and therefore the results of the study allow for certain useful generalisations.
Samenvatting Het doel van het onderzoek was om op grond van de ervaring, opgedaan met vrocgere proefresultaten van het Instituut voor de Veredcling van Tuinbouwgewassen, te komen tot een basis voor de schatting van de te verwachten toevallige variatie van op te zetten proeven.Deze variatie kan verschillende oorzaken hebben De invloed van de mate van nauwkeurigheid van de uitvoering van de proef op de toevallige variatie blijft buiten beschouwing. Daarnaast worden de volgende twee componenten behandeld: heterogeniteit van het plantmateriaal leidt tot steekproefvariatie en heterogeniteit van het milieu tot milieu-variatie. De grootte van de steekproefvariatie is omgekeerd evenredig met de wortel uit het aantal planten per veldje.Voor eigenschappen als de opbrengst van het gewas is de milieu-variatie een belangrijke factor. Op grond van ons onderzoek werd een ervaringsregel opgesteld, aangeduid als de Regel van de vierdemachtswortel (fourth-root-rule) en die luidt: De variatiecoëfficiënt voor opbrengst per veldje wordt aangenomen omgekeerd evenredig te zijn met de vierdemachtswortel uit het aantal planten per veldje en recht evenredig met de vierdemachtswortel uit het aantal veldjes per blok. Een nomogram is toegevoegd, ter vereenvoudiging van de toepassing van deze regel.De variatiecoëfficiënt is overigens een stochastische grootheid. Zelfs met de beste ervaring is geen nauwkeurige voorspelling van de variatie-coëfficiënt van een op te zetten proef te geven, maar men kan wel voorspellen tussen welke grenzen hij vermoedelijk zal liggen.De ervaringsgegevens zijn in de eerste plaats gescheiden naar het type van waarneming: opbrengst, afmetingen van het product, kwalitatieve eigenschappen en de gemiddelde oogstdatum. Binnen deze categorieën zijn gegevens vermeld voor de gewassen of groepen daarvan.
  相似文献   

6.
Samenvatting Het genetisch werk in de bosbouw, in het bijzonder de populierenveredeling in Nederland. IIn dit artikel wordt als inleiding tot de behandeling van het veredelings- en kruisingswerk bij populieren, zoals dit thans in Nederland plaats vindt, vooraf het fundamentele onderscheid besproken tussen genetisch werk in de bosbouw enerzijds, en in landen tuinbouw anderzijds.Oorspronkelijk heeft de bosbouw behalve door invoer van exoten getracht de productiviteit van zijn bossen voornamelijk op te voeren door selectieve dunningen, daarbij uitgaande van de veronderstelling, dat de bomen in hun innerlijke eigenschappen onveranderlijk waren. Al spoedig won echter de overtuiging veld, dat een goed phaenotype geen voldoende waarborgen biedt voor een duurzame verbetering van het ras en dat tenslotte het genotype uitsluitend kan worden beoordeeld uit de nakomelingschappen.Echter wordt er de aandacht op gevestigd waarom het phaenotype in dit geval toch wel belangrijk meer zekerheid biedt dan in land- en tuinbouw. Bovendien bestaat in de bosbouw de mogelijkheid om, nadat meerdere zekerheid is verkregen omtrent het genotype, weer op het oorspronkelijke materiaal terug te grijpen. Als een 3e voordeel van het bosbouwgenetisch werk wordt dan nog genoemd, dat men daarbij niet werkt met over het algemeen zeer sterk ingeteeld materiaal, maar met wilde, zeer sterk heterozygote ouderbomen.Toch blijft ongetwijfeld de factor tijd hier een grote handicap bij alle veredelingswerk. Dit is de reden, waarom in vele opzichten de bosbouw zijn eigen weg zal moeten gaan, die vaak afwijkt van methoden welke op de andere arbeidsterreinen worden gevolgd. Als belangrijkste punten worden in dit verband besproken:A. De vegetatieve vermeerdering.B. Geen streven naar selecte, zoveel mogelijk homozygote lijnen, doch uitsluitend naar een betere F1 generatie.C. Heterosis door kruising van soorten, een gebied, waarop de bosbouw inderdaad al zeer veel heeft bereikt (Populieren,Larix eurolepis, Ulmus hollandica, Tilia vulgaris, Platanus acerifolia, e.a.).Wat punt B betreft, wordt er in het bijzonder de nadruk op gelegd van hoe grote betekenis juist voor iedere bosopstand het voorkomen van erfelijkverschillende vormen is en dat het streven in de bosbouw, zelfs ook bij het werken met vegetatief vermeerderde clonen, er op moet zijn gericht om zijn opstanden uit een zo groot mogelijk aantal lijnen of clonen op te bouwen. Dit vermindert in sterke mate het risico van ziekten, beschadigingen, schade door ongunstige weersomstandigheden, enz. en staat in verband met de lange levensduur van het bos en met het systeem der dunningen.Tenslotte wordt teruggekomen op de vegetatieve vermeerdering en aangetoond, dat juist hierdoor geslachten als populier en wilg, — die zich op deze wijze zeer gemakkelijk laten vermeerderen — het eerst voor de selectie en veredeling zijn uitgekozen en dat men hier reeds het verst is gevorderd. Het Nederlandse populierenwerk — dat de stoot heeft gegeven tot een uitgebreide internationale samenwerking — zal in een vervolg-artikel worden besproken.  相似文献   

7.
G. Houtzagers 《Euphytica》1952,1(3):161-174
Samenvatting Het genetische werk in de bosbouw, in het bijzonder de populierenveredeling in Nederland IINadat in het voorgaande artikel enkele algemene grondslagen voor het veredelingswerk in de bosbouw zijn gegeven, behandelt dit vervolgartikel meer in het bijzonder de tegenwoordige stand van de populierencultuur in Nederland.De populier is te allen tijde in Nederland meer een boom van de landbouwgronden dan een bosboom geweest. Nog geen 2% van de Nederlandse bossen is populierenbos en toch bestaat 20% van onze jaarlijkse houtopbrengst uit populierenhout, voor verreweg het grootste gedeelte afkomstig van weg-, grens- en erfbeplanting. Aangetoond wordt dat dit feit aanvankelijk mede oorzaak is geweest van een geleidelijke achteruitgang van de cultuur, verbastering van soorten, veel optreden van kanker en onvoldoende verzorging.De Nederlandse Heidemaatschappij die in 1888 is opgericht, heeft in Nederland de eerste stoot gegeven tot verbetering, door import van nieuw stekhout uit Amerika (1891). Toch bleef ook daarna deze cultuur een min of meer kwijnend bestaan leiden, omdat het sortiment in West-Europa over het algemeen zo was verbasterd (2-huizigheid van de populier) dat men er niet meer uit kon komen. Het in 1937 door schrijver van dit artikel gepubliceerde werk: Het geslachtPopulus, in verband met zijn betekenis voor de bosbouw, heeft getracht de nomenclatorische moeilijkheden, waaronder dit geslacht zuchtte, op te heffen en tevens voorstellen gedaan betreffende de verdere benamingen en cultuur. Deze voorstellen hebben internationaal ingang gevonden en zijn mede aanleiding geweest tot de oprichting van de Commission Internationale des Peupliers, waarbij thans vrijwel alle populieren- verbouwende landen zijn aangesloten.Nadat de te naamstelling en botanische onderkenning aldus was opgelost, heeft de Ned. Heide Mij authentiek materiaal van voor dit doel geselecteerde moederbomen van bruikbare soorten in een centrale kwekerij te Keppel samengebracht en het hiervan verkregen materiaal onder keur en plombe van de Ned. Alg. Keuringsdienst B. in de handel gebracht. Dit materiaal was tevoren door kunstmatige infectie onderzocht op zijn resistentie tegen kanker. Alleen volledig resistent materiaal wordt uitgegeven.Deze maatregel is een volledig succes geworden, daar in Nederland thans de gehele populierenhandel loopt via de N.A.K.B.-contrôle, met waarborg voor soortechtheid en kankerresistentie. Alle door de Ned. kwekers als cultuurbomen verkochte populieren zijn thans oorspronkelijk afkomstig van de Centrale Populierenkwekerij der Ned. Heide Mij te Keppel.Echter gold het voorgaande uitsluitend een selectie uit hetbestaande materiaal.Een 2e stap is geweest, het tot stand brengen van nieuwe doelbewuste kruisingen. De hierbij gevolgde werkwijze, de aanvankelijke doelstellingen, de ondervonden moeilijkheden en de als gevolg daarvan thans gedeeltelijk gewijzigde werkwijzen en nieuwe principes worden in het artikel nader beschreven, in het bijzonder de kruisingen binnen de groep Leuce met de Amerikaanse trilpopulieren en het gebruik voor dit kruisingswerk van zuivere soorten uit de groep Aigeiros (P. deltoides angulata, missouriensis, monilifera, P. nigra ennigra italica).Tevens wordt in dit verband nog besproken, dat bij het steeds toenemend aantal kruisingen de individuele infectie ter contrôlering van de resistentie tegen kanker schier onmogelijk wordt, en het vòòr en tegen van natuurlijke en kunstmatige infectie wordt tegenover elkander afgewogen. Dit mede in verband met de toekomstige ontwikkeling van de gehele cultuur: de éénclonige beplanting of het veelclonige bos. Voor de Aigeirosgroep zal waarschijnlijk ook in de toekomst hier te lande de één- of althans weinig-clonige beplanting blijven overheersen, omdat hier het hoofdaccent zal blijven vallen op de grens-, weg- en erfbeplantingen. Voor bosbeplanting, waarvoor in de eerste plaats de Leucegroep is te bestemmen, doch waarvoor toch ook nog Aigeirospopulieren in aanmerking komen (we hebben hier te lande ook nog circa 4400 ha populierenbos) is in de algemene inleiding (I) reeds de waarde en betekenis van de veelclonigheid betoogd.Nederland produceert thans per jaar 135.000 m3 populierenhout, doch ziet zich genoodzaakt, in verband met de steeds toenemende vraag, deze hoeveelheid op korte termijn zeer sterk op te voeren. Zulks is voor deze snelgroeiende soort ook mogelijk niet alleen door uitbreiding van het areaal, maar ook en vooral door het doelbewust kweken van nieuwe bastaarden.  相似文献   

8.
Flax scorch     
H. T. Wiersema 《Euphytica》1955,4(3):197-205
Summary Scorch is a soilborne disease of flax which as far as known only occurs in the Netherlands, Belgium and Northern France. Due to the publication of Marchal (1900) the fungus Asterocystis radicis de Wild had for a long time been considered as the causal organism. In later years, however, Dutch investigators (v. d. Meer, 1928, and Diddens, 1931) proved that the disease is caused by the fungus Pythium megalacanthum de Bary and that Asterocystis is quite harmless to flax.The only way of controlling the disease has been the breeding of resistant varieties. As early as 1888 Prof. L. Broekema established that resistance occurs and attempted to raise scorch-resistant varieties. In later years also other investigators and breeders worked on the same problem.The breeding for flax scorch resistance forms part of the working programme of the S.V.P. (Foundation for Agricultural Plant Breeding). Though different isolates of the scorch-fungus were tested by the author, no physiological specialization was found. He evolved a laboratory method for investigating flax scorch resistance and studies the heredity of the resistance. On page 204 the resistance of some varieties is expressed n relative figures.It is attempted to promote breeding work of Dutch private breeders by providing them with resistant populations and lines.Vlasbrand is een bodemziekte welke, voor zoverre bekend, alleen voorkomt in Nederland, België en Noord-Frankrijk. Op grond van de publicatie van Marchal (1900) werd de schimmel Asterocystis radicis de Wild lange tijd als de veroorzaker van deze ziekte beschouwd. In latere jaren bewezen Nederlandse onderzoeksters (v. d. Meer, 1928 en Diddens, 1931) echter dat de ziekte door de schimmel Pythium megalacanthum de Bary veroorzaakt wordt en dat Asterocystis ongevaarlijk is voor vlas.Het kweken van resistente rassen vormt de enige mogelijkheid de ziekte te bestrijden. Prof. L. Broekema stelde reeds in 1888 vast, dat resistentie voorkomt en trachtte vlasbrand resistente rassen te kweken. In latere jaren legden ook anderen zich hierop toe.Het kweken op vlasbrand resistentie vormt een onderdeel van het werkprogramma van de S.V.P. Hoewel verschillende isolaties door de schrijver onderzocht zijn, werd geen physiologische specialisatie aangetroffen. Hij werkte een laboratoriummethode uit voor onderzoek op vlasbrandresistentie en bestudeert de erfelijkheid van de resistentie. Op blz. 204 is de resistentie van enige rassen in verhoudingscijfets uitgedrukt.Door de Nederlandse kwekers te voorzien met resistente populaties wordt getracht de kweekarbeid te bevorderen.  相似文献   

9.
B. Veen 《Euphytica》1954,3(2):89-96
Samenvatting Houtsoorten met een groot verbreidingsgebied blijken al naar de groeiplaats in verschillende eigenschappen te variëren. Men onderscheidt daarom in de bosbouwgroeiplaatsrassen, dat zijn autochthone populaties, die over het geheel genomen onder bepaalde omstandigheden karakteristieke physiologische en morphologische eigenschappen vertonen. Het begripras wordt slechts gebezigd, wanneer de kenmerkende eigenschappen inderdaad erfelijk zijn gebleken, anders spreekt men vantypen ofherkomsten (provenances, Provenienzen).Tureson spreekt vanecotypen, welke hij de finieert als het genotypische antwoord van een plantensoort op de omstandigheden van zijn standplaats.De vorming van groeiplaatsrassen is na de ijstijden geschied door voortdurende mitaties en natuurlijke selectie. Een belangrijke selectieve invloed ging uit van: de duur van de vegetatietijd (groei); het temperatuursverloop in het voorjaar (uitlopen, vorstbeschadiging); de daglengte omstandigheden (groei en fructificatie); sneeuw (kroonvorm). Herkomstenproeven hebben ten doel na te gaan, hoe een serie ecotypen van een bepaalde houtsoort reageert op overbrenging naar andere klimaten en ecologische omstandigheden. Men onderzoekt hoe de vesspreiding en het verloop van bepaalde eigenschappen en kenmerken over het natuurlijke verspreidingsgebied verdeeld zijn (Schmidt, 1943). Sedert de laatste 10 jaar streeft men tevens naar verrijking van het genengarnituur om bij kruising en veredeling uit te kunnen putten. De herkomstproeven bieden gelegenheid te zoeken naar betere rassen, welke direct in de practijk kunnen worden gebruikt en ook om achter de verklaring van bepaalde reacties te komen. Speciaal, wanneer dergelijke herkomstenproeven internationaal worden opgezet, kan men uit het gedrag van een groot sortiment belangrijke informaties verkrijgen wegens de statistische mogelijkheid van afsplitsing van de interactie herkomst × groeiplaatsomstandigheden.Aan de hand van enkele voorbeelden wordt het empirische karakter der meeste oude proeven gedemonstreerd. De noodzaak van meer systematisch opgezette proeven en van een internationale contrôle op de garantie van de herkomst van boomzaden wordt betoogd.  相似文献   

10.
The results of testing a large group of species and varieties of wild tuber-bearing Solanum species from Central America and adjoining regions of the United States with several races of Phytophthora infestans are reported.In the species bulbocastanum and polytrichon a valuable degree of resistance was observed. This may be caused by genes for hypersensitivity as well as for field resistance.Some cases of deviations from the international scheme of relations between R genes and races of the parasite are mentioned.The results of extensive cross-breeding experiments with the two above mentioned species are given. S. bulbocastanum is a very difficult species in this respect; S. polytrichon shows more promise.
Samenvatting Een groot aantal wilde knoldragende Solanum-soorten en variëteiten is op hun resistentie tegen de physio's 4, 1.2.4, 1.3.4, 2.3.4 en 1.2.3.4 van Phytophthora infestans onderzocht.De soorten, welke in dit onderzoek zijn betrokken, zijn afkomstig uit Midden-Amerika en de Noord-Amerikaanse grensstaten, Nieuw Mexico en Arizona. In hoofdzaak betreft het materiaal, dat door Dr. Hawkes in 1958 op zijn expeditie door deze gebieden is bijeengebracht.Een bijzonder hoge mate van resistentie is gevonden in de beide soorten bulbocastanum en polytrichon. Vermoedelijk bezitten beide een hoge graad van veldresistentie, waardoor het moeilijk is conclusies te trekken ten aanzien van de aanwezigheid van de R-genen voor overgevoeligheidsresistentie.Deze ervaringen en de gegevens welke daarover in de literatuur zijn vermeld wijzen er wel op, dat beide soorten waardevol zijn als bron van resistentie voor het veredelingswerk. Helaas is S. bulbocastanum niet of slechts met zeer veel moeite in een kruisingsschema te betrekken. In de tabellen 9 en 10 zijn de ervaringen samengevat van de pogingen, welke daartoe in 1958 en 1959 zijn gedaan. De soort S. polytrichon lijkt, zoals uit tabel 11 mag blijken in dit opzicht aanmerkelijk meer perspectieven te bieden.In enkele gevallen passen de uitkomsten van de toetsing met verschillende physio's niet in het internationale schema, zoals dat door een groep onderzoekers in onderlinge samenwerking voor de relaties tussen de genotypen van de waardplanten en die van de parasiet is opgesteld. Dit behoeft geen verwondering te wekken, daar het schema op grond van de uitkomsten van onderzoekingen aan kruisingen tussen de soort Solanum demissum en S. tuberosum is opgebouwd. In andere soorten komen kennelijk nog andere genen voor.Enkele gevallen kunnen worden verklaard door het schema van oorspronkelijk vier verschillende R-genen voor overgevoeligheidsresistentie uit te breiden tot zes. Andere gevallen kunnen echter niet door deze eenvoudige en niet principiëele wijziging van het schema worden verklaard. Voor de oplossing van dit probleem is verder genetisch onderzoek noodzakelijk.
  相似文献   

11.
Summary The appearance, a few years ago, of red core disease (Phytophthora fragariae Hickman) in strawberry crops in the Netherlands, has made it desirable to grow resistant varieties and to include red core resistance in our breeding programme.An account is given of the results of some field trials in 1968–1970 on a very wet, sandy soil, infected with P. fragariae, involving varieties, selections and seedling progenies.In both years distinct differences in resistance and susceptibility occurred between varieties and selections. The seedling progenies gave significant differences in percentages of surviving, healthy plants.Samenvatting Het optreden van rood wortelrot (Phytophthora fragariae Hickman) enkele jaren geleden in de aardbeiteelt in Nederland, heeft het gewenst gemaakt resistente rassen te telen en resistentie in ons veredelingsprogramma op te nemen.In dit artikel worden de resultaten vermeld van enkele veldproeven met rassen, selecties en zaailingpopulaties in de jaren 1968–69 en 1969–70 op een zeer natte, met P. fragariae besmette zandgrond.In beide jaren traden duidelijke verschillen in vatbaarheid op tussen de rassen en selecties. De zaailingpopulaties vertoonden eveneens duidelijke verschillen in de percentages overlevende, gezonde planten.  相似文献   

12.
C. Mastenbroek 《Euphytica》1952,1(3):187-198
Samenvatting Onderzoekingen over de vererving van de resistentie tegen Phytophthora infestans d.B.van Solanum demissum Lindl.1. De aardappelziekte kost de Nederlandse economie naar schatting gemiddeld 20 millioen gulden perjaar; dit is evenveel als de geldelijke opbrengst van 13.000 ha aardappelen of 6 1/2% van het aardappelareaal.2. Van de bijna over de gehele wereld voorkomende schimmelPhytophthora infestans, die de aardappelziekte veroorzaakt, zijn de laatste decennia een aantal physio's bekend geworden, die zich onderscheiden door hun spectrum (reeks van planten, die vatbaar zijn voor een bepaald physio). In Nederland word het voorkomen van 9 verschillende physio's geconstateerd (waarvan physio N 3 zeer veel gelijkt op physio N 1 en in tabel 1 werd weggelaten).3. De spectra van de physio's overlappen elkaar (fig. 1), zodat resistentie tegen de physio's N 8 en N 9 steeds samen zal gaan met resistentie tegen alle overige van de thans bekende physio's.4. Ter verklaring van een aantal waarnemingen over de vererving van de resistentie, werden drie verschillende dominante onafhankelijke erfelijke factoren aangenomen:R7, geeft resistentie tegen de physio's N 1, N 2, N 4 en N 7;R8, geeft resistentie tegen de physio's N 1, N 2, N 4, N 5, N 6, N 7 en N 8;R9, geeft resistentie tegen de physio's N 1, N 4, N 5, N 6 en N 9.Volgens de voor 2 en P berekende waarden is deze verklaring zeer waarschijnlijk juist.5. De splitsingsgetallen in kruisingen van planten met twee dezelfde factoren maken een vrije combinatiemogelijkheid tussen de betreffende chromosomen van alle 4 genomen zeer waarschijnlijk.6. Naast de drie onder 4 genoernde factoren bestaat zeer waarschijnlijk nog een vierde factor, die resistentie tegen de physio's N 1, N 2 en N 5 bepaalt.7. Resistentie tegen alle thans bekende physio's wordt bereikt bij gezamenlijke aanwezigheid van de factoren R8 en R9.  相似文献   

13.
Among oil seed poppy varieties differences exist in colour and shade of the seed.The best insight into the nature of a variety with respect to the colour and shade of the seed is obtained by examining seed of individual plants. Some varieties (Emmabloem, Nobel) produce seed of one colour; others (Noordster, Eckendorf selections) are composed of plants which differ in seed colour.In a plant by plant analysis, each colour always appears in a series of shades. Important differences exist in the shade-variation curve of the different varieties. The development of the shades is influenced by environmental conditions.In some varieties (Emmabloem, Nobel) selection for shade did not result in a shift of the range of shades in the offspring. In other varieties (Noordster, Eckendorf selections) a shift did occur.Selection for colour always had a clear positive effect.The shade of poppy seed shows a high correlation with the calcium oxalate content of the outer layer of the seed coat.The height of the ridges on the seedcoat affects the quality of the outward appearance of the seed. High ridges make the seed rough to the touch and create the impression of bulky kernels. Within varieties, however, the height of the ridges is negetatively correlated with kernel weight. In the varieties Emmabloem and Nobel only high ridges are found on the seedcoat. Other varieties (Noordster and Eckendorf selections) are variable with respect to this character. In these varieties nearly smooth seeds occur.
Samenvatting Tussen de onderzochte rassen van blauwmaanzaad bestaan verschillen in kleur en tint van het zaad.Het beste inzicht aangaande de aard van een ras met betrekking tot de kleur en de tint van het zaad wordt verkregen door het zaad van afzonderlijke planten te beoordelen. Sommige rassen (Emmabloem, Nobel) leveren éénkleurig zaad; andere (Noordster, selekties van Eckendorf) zijn samengesteld uit planten, die in zaadkleur verschillen. Bij een analyse plant voor plant blijkt iedere kleur steeds op te treden in een reeks van tinten. Er bestaan belangrijke verschillen in de tint-variatiekromme van de onderscheidene rassen. De ontwikkeling van de tinten wordt beïnvloed door milieuomstandigheden.Selektie naar tint resulteerde bij sommige rassen (Emmabloem, Nobel) niet in een verschuiving van het variatietrajekt van de tinten in de nakomelingschap; bij andere rassen (Noordster, selekties van Eckendorf) was dat wel het geval.Selektie op kleur gaf steeds een duidelijk positief effekt.De tint van het zaad van blauwmaanzaad vertoont een grote correlatie met het gehalte aan calciumoxalaat in de buitenste laag van de zaadhuid.De hoogte van de richels op de zaadhuid is van invloed op de uiterlijke kwaliteit van het zaad. Hoge richels maken dat het zaad wreed aanvoelt en wekken het effekt van grofzadigheid. Tussen de hoogte van de richels en het korrelgewicht bestaat echter binnen het ras een negatieve relatie. Bij de rassen Emmabloem en Nobel treft men uitsluitend hoge richels op de zaadhuid aan. Andere rassen (Noordster en de selekties van Eckendorf) zijn in dit opzicht variabel. Er komen nagenoeg gladde zaden in voor.
  相似文献   

14.
Seed of two lucerne varieties, Tuna from Sweden and Nostrale (common) from Italy, multiplied in isolated stand and in the vicinity of each other, was tested in field trials at Perugia (Italy) and at Uppsala (Sweden). In both places distinct differences between the intercrossed populations Tuna (× Nostrale) and Nostrale (× Tuna) were demonstrated. The decrease in winterhardiness as compared with Tuna was very pronounced in the trial at Uppsala. It is concluded that the influence of volunteer lucerne plants in a field or in the vicinity of a seed field is economically very important when seed of a North European variety is produced outside the area of adaptation.
Samenvatting Zaad van twee lucernerassen, Tuna uit Zweden en Nostrale uit Italië, afkomstig van geïsoleerde en van naast elkaar gezaaide velden, werd gebruikt voor veldproeven te Perugia (Italië) en te Uppsala (Zweden). Op beide plaatsen konden duidelijke verschillen tussen de populaties Tuna (x Nostrale) en Nostrale (x Tuna) worden vastgesteld.Opvallend was de achteruitgang in winterhardheid van het in Italië, in de nabijheid van het ras Nostrale, vermeerderde Zweedse ras Tuna.Geconcludeerd wordt dat bij de vermeerdering van Noord-Europese lucernerassen in andere landen (buiten het gebied, waaraan zij zijn aangepast) spontane kruisbestuiving met andere rassen of opslag-planten voorkomen dient te worden.
  相似文献   

15.
B. Maris 《Euphytica》1964,13(2):130-138
In an investigation with 25 populations of potato seedlings a relation could be demonstrated between plant height in the seedling year and maturity in successive clonal generations. Small seedlings mainly tend to develop into early clones, while very strong growing ones in the majority of cases appear to be late.These findings are explained from the differences in response to day-length between early and late varieties. The correlation affords the possibility of arranging first-year seedlings roughly to maturity some ten weeks after sowing the true seeds. The importance of this early screening for potato breeding is discussed.
Samenvatting Bij een onderzoek van 25 populaties van aardappelzaailingen in de jaren 1955 t/m 1959 kon verband worden aangetoond tussen de loofontwikkeling in het jaar van uitzaaien en de rijptijd in de nateelt. Zaailingen met een zwakke resp. sterke loofontwikkeling blijken in de nateelt uit overwegend vroegrijpe resp. laatrijpe planten te bestaan. Een en ander wordt aan de hand van literatuurgegevens verklaard uit de verschillen in reactie op daglengte tussen vroegrijpe en laatrijpe rassen. Het aangetoonde verband schept de mogelijkheid eerstejaars zaailingen reeds ongeveer 10 weken na het zaaien globaal naar rijptijd in te delen. De betekenis voor de aardappelveredeling van deze indeling naar rijptijd in een zo'n vroeg stadium wordt besproken.
  相似文献   

16.
W. Scheijgrond  H. Vos 《Euphytica》1954,3(2):125-139
Summary Club root (Plasmodiophora brassicae) is a destructive disease of several cruciferous crops in practically all countries. The cultivation of resistant varieties offers the best possibility for control.This disease causes in some areas of the Netherlands considerable damage to turnips which are frequently grown as a catch crop in many regions; other cruciferous crops are generally grown on a much smaller scale.On badly infested plots we found a yield reduction ranging from 35–80%, depending on the method of calculation. In foreign literature (Findley, Van Slijcken andLindfors) figures ranging between 15–100% are reported.Crops and varieties with an abundant foliage give with an equal infection a smaller yield reduction than crops and varieties with a smaller amount of leaves.The affected part has a somewhat higher dry matter content and a higher N-content in the dry matter. The content of sugar is considerably lower.Resistance of some crops and of many turnip and swede varieties has been investigated by means of field experiments, carried out in several years. The infection by club root fluctuates, so that a great many replications are required.Table 1 gives a summary of the susceptibility of some fodder crops. Contrary toKarling and others we found that Chinese radish is not immune.As to the turnip types we refer to Table 2. The varieties belonging to the types Halflong green top yellow, Halflong purple top white, Flat round yellow turnip, and Round yellow-fleshed turnip are less susceptible than varieties belonging to the other types. Within the type Halflong purple top white to which the principal varieties of the Netherlands can be ranged, there appears to exist the greatest variation in susceptibility. Several foreign varieties stated as resistant were more or less badly affected (Table 3).The percentage of destroyed plants correlates with the percentage of affected plants.Resistance may correlate with sweet taste. Some resistant varieties are now being investigated in the Netherlands.The results of some of our trials suggested the existence of physiological strains of club root within the crop turnips. Several examples of such physiological races in various crops have been mentioned in literature.In breeding work we consider it advisable to allow for the existence of physiological strains of club root within the crop turnips.
Samenvatting Knolvoet (Plasmodiophora brassicae) is in praktisch alle landen een belangrijke ziekte voor verschillende kruisbloemige gewassen. De verbouw van resistente rassen biedt nog de beste perspectieven voor de bestrijding, omdat andere maatregelen vaak op practische bezwaren stuiten.Deze ziekte veroor zaakt in sommige streken van Nederland nogal schade bij het gewas stoppelknollen, dat in tal van streken veelvuldig wordt verbouwd; andere kruisbloemige gewassen worden gewoonlijk minder intensief verbouwd.Op zwaar besmette percelen constateerden wij een opbrengstderving van 35–80 %, afhangende van de wijze van berekening. In de buitenlandse literatuur (Findley, van Slijcken enLindfords) vindt men opgaven van 15 %– 100 %, verband houdende met vatbaarheid der rassen en zwaarte van besmetting. Schade kan veroorzaakt worden door wegvallen van zeer jonge planten, groeiremming, aantasting van het te oogsten deel of door snelle rotting.Bladrijke gewassen en bladrijke rassen geven bij gelijke aantasting een geringere oogstderving dan minder bladrijke gewassen en rassen.Het aangetaste deel heeft een wat hoger drogestofgehalte en een hoger N-gehalte in de drogestof. Het suikergehalte is belangrijk lager.Door middel van veldonderzoek op een achttal percelen, uitgevoerd in verschillende jaren, is de resistentie van enkele gewassen en bij stoppelknollen en koolrepen van vele rassen nagegaan. De besmetting door knolvoet is per perceel wisselvallig, zodat zeer veel herhalingen gewenst zijn.Tabel 1 geeft een indruk van de vatdaarheid van enkele voedergewassen.In tegenstelling metscKarling en anderen voden wij, dat Chinese zomeramenas niet immuun is. Bij koolrapen waren de ,,Gele groenkoppen enigszins resistent in vergelijking met andere rassen.Voor de stoppelknollentypen zij verwezen naar tabel 2. De rassen behorend rot de typen ,,Halflange gele groenkop, ,,Halflange witte blauwkop, ,,Platronde gele, Platronde gele en Ronde gele (Gele boterknollen) zijn minder vatbaar dan ressen behorende tot de overige typen. Binnen het type Halflange witte blauwkop, waaronder de belangrijkste rassen in Nederland gerangschikt kunnen worden, blijkt de grootste variatie in vatbaarheid te bestaan. Verschillende buitenlandse, als resistent beoordeelde rassen werden meer of minder zwaar aangetast (tabel 3).Het percentage weggevallen planten correleert met het percentage aangetaste planten.Resistentie lijkt wel verenigbaar met zachte smaak. In Nederland zijn thans enige resistente rassen in onderzoek.Op enkele proefvelden gaven de uitkomsten ons aaleiding tot de veronderstelling, dat er physio's bestaan binnen het gewas stoppelknollen.Er zijn verschillende voorbeelden in de literatuur vermeld van physio's bij verschillende gewassen.Er is verder nog een voorbeeld gegeven, waaruit blijkt, dat men voorzichtig moet zijn met conclusies hierover.Bij de veredeling lijkt het ons gewenst met de mogelijkheid van het bestaan van verschillende physio's binnen het gewas stoppelknollen rekening en houden.
  相似文献   

17.
M. Nieuwhof  D. Wiering 《Euphytica》1962,11(3):233-239
Research has been carried out on clubroot resistant white cabbage received from Germany and the U.S.A. In the Netherlands, too, a number of plants of both origins were not affected. The European material proved more resistant than the American. In various respects these varieties do not come up to the requirements of growers in different parts of the world. The resistance will have to be bred into the established commercial varieties by repeated backcrosses. Resistance was found in some varieties of kale and Savoy cabbage, not in red cabbage, cauliflower, green sprouting broccoli and Brussels sprouts.
Samenvatting Onderzoek vond plaats met uit Duisland en de Verenigde Staten ontvangen wittekool met knolvoetresistentie. Ook in Nederland werd een deel van de planten van beide herkomsten niet aangetast. Het Europese materiaal bleek resistenter dan het Amerikaanse. In verschillende opzichten voldoen deze rassen niet aan de eisen die in de meeste streken aan wittekool gesteld worden. Door herhaalde terugkruisingen zal de resistentie overgebracht moeten worden in bestaande praktijkrassen.Bij toetsing van rassen van rode kool, bloemkool, green sprouting broccoli en spruitkool is geen resistentie gevonden. Dit was wel het geval bij enige rassen van boerenkool en savooiekool.
  相似文献   

18.
T. Visser 《Euphytica》1970,19(3):293-302
Summary The stem diameter of apple seedlings, either measured in the nursery or later, is associated with both the duration of the juvenile period (the thicker, the shorter) and initial productivity (the thicker, the higher) of the seedlings. The relation between vigour and juvenile period, or precocity in general, is probably largely inherent, and thus remains valid for the propagated clone.No significant relation existed between stem diameter and size or season of ripening of the fruits, nor between the latter two characteristics and the duration of the juvenile period. The stem diameter is therefore an effective parameter of selection for fertility alone during the nursery stage. Provided growth conditions are uniform, selection for vigour may enhance breeding efficiency in three ways:- it shortens the first screening period of seedlings on their own roots in the orchard;- it shortens the second screening period of the seedlings selected and propagated after the first period;- it improves the chances of finding precocious varieties.Samenvatting Het verband tussen groei, jeugdperiode en vruchtdracht van appelzaailingen en zijn gebruik om de veredelingsefficiëntie te verbeteren De lange duur van de jeugdperiode (tijd in jaren tussen zaadkieming en eerste bloei) bij fruitgewassen, zoals appel, vormt een belangrijke hinderpaal voor de veredeling. Verkorting van deze periode verhoogt de doelmatigheid. Eén van de middelen hiertoe is het toepassen van voorselectie in de kwekerij op basis van groeikracht. Het is nl. gebleken, dat de stamdiameter, gemeten na twee of meer groeiseizoenen, in sterke mate gecorreleerd is met de duur van de jeugdperiode; d.w.z. de dikkere zaailingen blijken gemiddeld eerder te bloeien en beter te dragen dan de dunnere. De relatie is goeddeels erfelijk bepaald en handhaaft zich na vermeerdering op onderstam. Selectie van de dikste zaailingen verkort dus de omlooptijd van een nakomelingschap. Een zodanige selectie blijkt geen nadelige invloed te hebben op de grootte of rijptijd van de vruchten, maar biedt wel het extra voordeel dat de kansen op het vinden van vruchtbare rassen worden vergroot.  相似文献   

19.
Crosses between early and late heading timothy plants produced plants of an intermediate type which gave the impression of being valuable for breeding purposes.The F1- and F2-generations are described. The F2 was fairly uniform. The parent types were scarce in the F2 which is explained by the autohexaploid character of timothy.
Samenvatting Bij timothee bestaat een groot verschil tussen de hooitypen en de weidetypen. Daar tussentypen in de verzamelde populaties zeldzaam bleken te zijn, werd onderzocht welke perspectieven kruisingen tussen vroege en late planten bieden.Van kruisingen tussen drie late klonen en halmen uit de tweede snede van drie vroege klonen worden de F1 en F2 planten beschreven. De schiettijden in beide generaties gevonden lagen ongeveer intermediair ten opzichte van de kruisingsouders, wat ook voor andere eigenschappen als bijvoorbeeld zodevorming het geval was. De productiviteit lag op een hoog niveau.De uniformiteit voor de schiettijd bij vele families in de F2 was veelbelovend, hetgeen in verband gebracht wordt met het autohexaploide karakter van timothee. Gesuggereerd wordt daarom weidetype rassen van timothee aan te vullen of mogelijk te vervangen door kruisingsrassen, die voldoende zodevorming en beweidingsresistentie kunnen combineren met een snellere ontwikkeling dan de zuievere weidetypen.
  相似文献   

20.
K. Verkerk 《Euphytica》1959,8(3):216-222
In 450 seeds of the tomato variety Ailsa Craig irradiated with neutrons for four hours, 43 recessive mutants were found in 50 progenies, 17 progenies were without mutants, 24 progenies had 1 mutant each, 8 progenies had 2 mutants each and 1 progeny had 3 mutants. Many of these mutants can be recognized in an early stage, so that it is easy to use them for studies in heredity.Neutronic radiation is an easy method for producing many mutants.
Samenvatting Van het tomatenras Ailsa Craig zijn zaden gedurende 4 of 8 uur met neutronen bestraald. Acht uur bleek te lang te zijn geweest en alle kiemplanten stierven vroegtijdig. Van 450 zaden die vier uur zijn bestraald werden 50 nakomelingschappen verkregen en onderzocht. In 17 van deze 50 nakomelingschappen zijn geen mutaties gevonden, in 24 nakomelingschappen elk 1 mutatie, in 8 nakomelingschappen elk 2 mutaties, en in 1 nakomelingschap zijn zelfs 3 mutaties gevonden, zodat tezamen 43 mutaties zijn waargenomen. Alle gevonden mutaties zijn enkelvoudig recessief. Ongeveer 1/3 gaf als afwijking van de controle steriliteit te zien, 3 mutanten stierven in het kiemplantstadium en 15 vertoonden bladkleurafwijkingen, meestal bestaande in lichtgroen blad of gele vlekken. Eén met donkergroen blad vertoonde een normale groei, terwijl de meeste mutanten in groei sterk achterbleven bij de controle. Het grote aantal gevonden mutanten wettigt deze methode om op grote schaal mutanten te verkrijgen.


Publication 201, Laboratorium voor Tuinbouwplantenteelt Landbouwhogeschool, Wageningen  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号