首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 78 毫秒
1.
Twelve virus isolates from pea, broad bean, red clover and yellow lupin have been compared with the B25 strain of bean yellow mosaic virus (BYMV-B25), the E198 strain of pea mosaic virus (PMV-E198) and the pea necrosis virus (E178), which were described earlier (Bos, 1970).On the basis of host ranges, symptoms and bean and pea varietal reactions most isolates could be classified into three groups, representatives of which did not differ appreciably serologically. These groups were considered to be typicalbean yellow mosaic virus isolates (E212, L1, B25),pea yellow mosaic strain isolates of BYMV (E198, E204, Kow28) andpea necrosis strain isolates of BYMV (E197, E199, E221). From these results and from a survey of literature it is concluded that PMV is only a strain of BYMV.The pea necrosis virus (E178), described earlier as a distinct entity, is still considered a different virus. A severe pea necrosis isolate (Kow14) resembled E178 in many respects and was also more distantly related serologically to the BYMV isolates tested. Four other virus isolates from pea and broad bean (E196, Vf15, Vf18 and Vf30) could not yet be identified. Lettuce mosaic virus (LMV) was found to be serologically rather closely related to BYMV.Results of cross-protection tests were erratic, and particle length measurements were no help in differentiating the strains and viruses studied.Samenvatting Twaalf virusisolaten uit erwt, tuinboon, rode klaver en gele lupine werden vergeleken met de eerder beschreven (Bos, 1970) B25-stam van het bonescherpmozaïekvirus (BYMV), de E198-stam van het erwtemozaïekvirus (PMV) en het erwtenecrosevirus (E178) (Tabel 1).Op grond van waardplantreeksen, symptomen en de reacties van bone- en erwterassen (Tabel 2) konden de meeste isolaten worden ingedeeld in drie groepen, waarvan vertegenwoordigers serologisch niet duidelijk verschilden (Tabel 5). Een groen erwteisolaat (E212) en een met zaad overgaand isolaat uit gele lupine (L1) bleken typische bone-isolaten van hetbonescherpmozaïekvirus, dat duidelijke symptomen veroorzaakt in de meeste bonerassen en groen mozaïek in erwt (Fig. 1A) en tuinboon. InChenopodium amaranticolor geven deze isolaten in tegenstelling tot alle andere getoetste isolaten gewoonlijk systemische symptomen, die met het lupineïsolaat zeer hevig zijn (Fig. 4A).Twee erwtegeelmozaïekisolaten (E198 en E204) en een isolaat uit rode klaver (Kow28), die geelmozaïek in erwt en tuinboon doen ontstaan en slechts milde symptomen in een deel der op het bonescherpmozaïekvirus reagerende bonerassen, werden opgevat als behorend tot deerwtegeelmozaïekstam van het bonescherpmozaïekvirus.Drie erwtenecrose-isolaten (E197, E199, E221), die necrose veroorzaken in erwt (Fig. 3) en tuinboon (Fig. 2) terwijl de bonerassen gewoonlijk overgevoelig bleken, werden beschreven alserwteecrosestammen van het bonescherpmozaïekvirus.De drie voor erwtemozaïek onvatbare erwterassen bleken immuun voor alle isolaten van het bonescherpmozaïekvirus behalve E197, dat een latente systemische infectie gaf in Relonce.Het eerder als een aparte eenheid beschreven erwtenecrosevirus (E178) gedroeg zich ook nu duidelijk verschillend van de bonescherpmozaïekvirusisolaten. Het isolaat Kow14, dat in erwt eveneens ernstige necrose veroorzaakte, leek op E178 in de necrose die werd teweeggebracht in erwt en tuinboon, in de lokale vlekken in komkommerzaadlobben en in het ontbreken van systemische necrose inLupinus angustifolius, maar de meeste bonerassen waren onvatbaar voor Kow14. Het was ook serologisch minder nauw verwant aan de onderzochte bonescherpmozaïekvirusisolaten.Vier andere virusisolaten uit erwt en tuinboon konden nog niet worden geïdentificeerd. Eén ervan (Vf18) vertoonde een unieke latente systemische infectie in alle drie mozaïekonvatbare erwterassen (Tabel 2).Resultaten van de premunitieproeven (Tabel 3) waren wisselvallig en nergens werd een volledige bescherming verkregen. Deeltjeslengtemetingen (Tabel 4) bleken niet van nut bij de onderscheiding van de onderhavige stammen en virussen.Uit de verkregen resultaten en uit een overzicht van de literatuur wordt tenslotte geconcludeerddat het erwtemozaïekvirus opgevat moet worden als een stam van het bonescherpmozaïekvirus. Het laatstgenoemde virus is tamelijk nauw verwant aan het slamozaïekvirus, zoals met een antiserum tegen dit virus werd aangetoond.De variabiliteit van het bonescherpmozaïekvirus en zijn relaties met een groep van nauw verwante virussen wordt verder besproken. Biologische eigenschappen van de onderhavige virussen hoeven niet samen te vallen met de lichamelijke eigenschappen van hun deeltjes, inclusief de serologische. De virussen en hun stammen kunnen gemakkelijk worden onderscheiden met behulp van een beperkte reeks van differentiërende waardplantsoorten (Tabel 6). Een indeling van de betrokken virussen op grond van pathogeniteit is zowel van betekenis om praktische redenen, als voor het verkrijgen van inzicht in hun ontstaan.Guest worker from May through November 1973 as a fellow of the International Agricultural Centre, Wageningen. Research worker of the Institute of Plant Genetics, Polish Academy of Sciences, Pozna, Poland.  相似文献   

2.
An apparently undescribed virus was isolated fromPhysalis subglabrata in Illinois, USA, and its properties were studied. The virus was namedPhysalis mosaic virus (PMV). It was readily transmitted by sap inoculation to 23 out of 34 Solanaceae tested, toChenopodium foetidum andSonchus oleraceus but not to 28 other non-solanaceous species inoculated. Purified preparations of PMV contained isometric particles of 27 nm in diameter, which sedimented as two components with sedimentation coefficients of 50 and 112 S. The 112 S component was infectious, the 52 S component was not. The virus contained 38% ribonucleic acid with a molar base content of G 14.4%, A 22.9%, C 37,2% and U 25.5%.Purified preparations were highly infectious; a concentration of about 6000 particles per ml was infectious on plants.PMV is a member of the Andean potato latent virus subgroup of the turnip yellow mosaic virus group. The virus was closely related to the viruses: Andean potato latent, belladonna mottle, dulcamara mottle and egg-plant mosaic.Samenvatting Een nog niet eerder beschreven virus, dat in de staat Illinois (V.S. van Amerika) opPhysalis subglabrata was gevonden, werd in Wageningen bestudeerd. Het virus dat Physalis mosaic virus (PMV) (in het Nederlands:Physalis-mozaïekvirus) werd genoemd, kon met sap worden overgebracht.BehalveChenopodium foetidum enSonchus oleraceus bleken ook 23 van de 34 getoetste soorten uit de familie Solanaceae vatbaar voor dit virus te zijn. Gezuiverde virus preparaten bevatten isometrische deeltjes met een diameter van 27 nm (Fig. 2) Het virus bestaat uit twee deeltjes met sedimentatie-coëfficiënten van 112 en 50 S. Het 112 S deeltje bleek infectieus te zijn, het andere niet. Op grond van de sedimentatiecoëfficiënten kan worden berekend dat het 112 S deeltje 38% nucleïnezuur bevat. Voor de basenverhouding in het nucleïnezuur werd 22,9% adenine, 14,4% guanine, 37,2% cytosine en 25,5% uracil gevonden (Tabel 1). Het hoge gehalte van cytosine kwam ook tot uiting in de U.V. absorptiekromme van het virus en het nucleïnezuur (Fig. 1). Het gezuiverde virus bleek zeer infectieus te zijn; 6000 deeltjes/ml waren in staat een plant van de soortNicotiana clevelandii ziek te maken.Op grond van serologisch onderzoek kon het virus tot de turnip yellow mosaic virus groep worden gerekend. Het vertoonde serologische verwantschap met de Andean potato latent virus (APLV) subgroep (Tabel 2). In premunitieproeven bood het slechts een geringe bescherming tegen APLV en dulcamara mottle virus. Het omgekeerde werd eveneens geconstateerd. De leden van de APLV-subgroep kunnen op grond van hun waardplantenreeks van elkaar onderscheiden worden (Tabel 3).  相似文献   

3.
Seven isolates of pea seed-borne mosaic virus (PSbMV) were compared on selectedPisum sativum L. differentials and by microprecipitin and SDS-gel serology and particle length. All isolates were characterized by 750 nm particle-length modes and were closely related serologically, but some were readily distinguished onP. sativum differentials. Isolate distinctions were of the magnitude typical for virus strains. Differentials, diversePisum germplasm from U.S. Plant Introduction accessions, provided a practical means of PSbMV strain differentiation.Samenvatting Tussen 1966 en 1970 zijn in verschillende landen virussen gerapporteerd, die bij erwt met zaad overgaan, maar in verschillende opzichten leken te verschillen. Isolaten uit Japan en de USA bleken serologisch nauw aan elkaar verwant, zo niet identiek te zijn. Daarom werd de internationale naam pea seed-borne mosaic virus voorgesteld. In Nederland was het virus beschreven onder de naam erwterolmozaïekvirus.Zeven isolaten van het virus uit de USA, Japan, Tsjechoslowakije en Nederland zijn nader met elkaar vergeleken in reactie op geselecteerde differentiërende rassen van erwt (Pisum sativum) en op enkele andere plantessorten, en in serologische eigenschappen zowel als in deeltjeslengte.Serologisch waren de isolaten niet van elkaar te onderscheiden, wel echter van het verwante bonescherpmozaïekvirus. De voor alle vormen van het laatste virus onvatbare Perfection-type erwterassen bleken al eerder alle vatbaar te zijn voor het erwterolmozaïekvirus. Ook verschillen de isolaten niet in deeltjeslengte (750 nm).Bij toetsing in zes verschillende over de wereld verspreide laboratoria bleek de reactie van de differentiërende erwterassen te variëren van een snelle, de hele plant dodende necrose (groep I) tot onvatbaarheid (groep V). Ook tussen de virusisolaten bestonden kleine verschillen in reactie. Het Nederlandse isolaat E224 gedroeg zich opvallend mild. Ook in de, directe vergelijkingsproeven op enkele toetsplantesoorten bleken kleine biologische verschillen te bestaan. De geconstateerde verschillen overschrijden echter niet die tussen stammen van eenzelfde virus. Wellicht gaat het bij het optreden van necrose en van zwakke symptomen om genen die het vatbaarheidsgensbm modificeren.Contribution of the U.S. Department of Agriculture, Science and Education Administration, Agricultural Research, in cooperation with the Agricultural Experiment Station, Oregon State University, Corvallis. Technical Paper No. 5192, Oregon Agricultural Experiment Station.Mention of a trademark of proprietary product does not constitute a guarantee or warranty of the product by the U.S. Department of Agriculture and does not imply its approval to the exclusion of other products that may also be suitable.Authors are members of the International Working Group on Legume Viruses.  相似文献   

4.
Three new legume diseases in The Netherlands are described:Wisteria vein mosaic, pea necrosis, and pea leafroll mosaic. In particle size and morphology and in host reaction the virus isolates resembled bean yellow mosaic virus (BYMV), but they were readily distinguishable in several test plants.In recent years several new legume viruses related to BYMV and bean common mosaic virus have been described. Besides, more and move viruses of the potato virus Y group are proving to be naturally infectious to legumes, e.g. lettuce mosaic virus, beet mosaic virus, watermelon mosaic virus, and even turnip mosaic virus, all of which are somehow related to BYMV. To investigate the nature and degree of these relationships, the virus isolates causing the three new legume diseases were compared with a normal strain of BYMV and with pea mosaic virus, clover yellow vein virus, cowpea aphidborne mosaic virus, two isolates of beet mosaic virus, and lettuce mosaic virus.They were all found to have several hosts and symptoms in common. The differences observed showed a range of gradations only. Unexpectedly, BYMV was found to infect 17 out of 20 non-legumes tested. TheWisteria isolate and lettuce mosaic virus did not produce inclusion bodies, whereas all others did. Often nucleoli were very much enlarged or contained crystals. The pea necrosis isolate produced many nucleoar crystalline needles.Cross-protection tests were of little help in determining mutual relationships.Antisera prepared against theWisteria isolate, the pea necrosis isolate, and BYMV, and an antiserum against bean common mosaic virus, revealed definite relationships, but also substantial differences.By using the electron microscope the three new isolates were indistinguishable from BYMV, whereas the particle lengths of two isolates of beet mosaic virus were considerably shorter. The isolate of pea mosaic virus had much longer (840 m) and more rigid particles.Thus, the more that known viruses are studied in detail, and the more new viruses and strains are described, the more borderlines supposed to exist between the different viruses of a morphological group disappear. The fading away of biological borderlines as described here, throws new light on the intergrading serological relationships between viruses of a morphological group as reported in the literature. Thus, extreme variation of viruses may make it impossible to define a species concept for viruses. Borderlines have to be drawn arbitrarily. The incitants ofWisteria vein mosaic, pea necrosis, and pea leafroll mosaic are here considered different viruses, although closely related to bean yellow mosaic and bean common mosaic viruses.Samenvatting Drie nieuwe in Nederland voorkomende ziekten van vlinderbloemigen worden beschreven, te wetenWisteria-nerfmozaïek, dat vrij algemeen bij de sierplant blauwe regen voorkomt (Fig. 1), erwtenecrose, slechts éénmaal geconstateerd (Fig. 2), en een met zaad overgaand, waarschijnlijk niet zeldzaam erwterolmozaïek (Fig. 3). In deeltjesgrootte en-vorm leken de betrokken virusisolaten op bonescherpmozaïekvirus, maar ze konden in verscheidene toetsplanten gemakkelijk worden onderscheiden.In de laatste jaren zijn talrijke nieuwe virussen van vlinderbloemigen beschreven die verwant zijn aan het bonescherpmozaïekvirus en het bonerolmozaïekvirus (Table 1). Bovendien blijkt dat een toenemend aantal virussen uit de aardappel-Y-virusgroep, zoals slamozaïekvirus, bietemozaïekvirus, watermeloenemozaïekvirus en zelfs een knollemozaïekvirus (turnip mosaic virus), in staat is onder natuurlijke omstandigheden vlinderbloemigen aan te tasten. Op de een of andere wijze zijn al deze virussen verwant aan het bonescherpmozaïekvirus. Om een inzicht te krijgen in de aard en mate van deze verwantschappen zijn de drie nieuw ontdekte isolaten vergeleken met een normale stam van het bonescherpmozaïekvirus en met erwtemozaïekvirus en verder met clover yellow vein virus, cowpea aphid-borne mosaic virus, twee isolaten van het bietemozaïekvirus en slamozaïekvirus (Tabel 2). Ze bleken alle ettelijke waardplanten en symptomen gemeen te hebben (Tabel 3, Fig. 4–14), waaronder erwte- en bonerassen (Tabel 4 en 5). Onderlinge verschillen waren slechts van graduele aard. Talrijke niet-vlinderbloemigen reageerden op de te identificeren isolaten, vooral op het erwtenecrosevirus (o.a. Fig. 13). Geheel onverwacht werd gevonden dat zelfs de normale stam van het bonescherpmozaïekvirus 17 van de 20 getoetste niet-vlinderbloemigen kon infecteren. Met moeite ging het virus lokaal over op biet, en spinazie werd zelfs systemisch geïnfecteerd. Bij nader inzien blijken in de literatuur meer verspreide meldingen van infectie van niet-vlinderbloemigen voor te komen (Tabel 12). De vorming van celinsluitsels en zelfs van vergrotingen van de nucleolus is niet beperkt tot bonescherpmozaïekvirus en tabaks-etsvirus, een andere vertegenwoordiger uit de Y-virusgroep. Ze werden alleen niet gevonden bij hetWisteria-virus en bij slamozaïekvirus. Het erwtenecrosevirus veroorzaakte vergrote en zeer opvallend van talrijke naalden voorziene nucleoli.Gegevens uit de literatuur en uit dit onderzoek over het niet vatbaar zijn van bepaalde plantesoorten zijn van betrekkelijke waarde, omdat de resultaten afhankelijk zijn vanhet ras of type van de getoetste plantesoort en de omstandigheden, alsmede van de kwaliteit van het inoculum en van de combinatie donor-acceptor (virusbrontoetsplant) (Tabel 6).De gevonden verschillen in bestendigheid van het infectievermogen in uitgeperst sap waren voor enkele isolaten slechts gering (Tabel 7). Premunitieproeven bleken nauwelijks te helpen bij het bepalen van onderlinge verwantschappen (Tabel 8 en 12).De in samenwerking met de heer D. Z. Maat bereide antisera tegen de isolaten uitWisteria en necrotische erwt en de normale stam van het bonescherpmozaïekvirus, alsmede een beschikbaar antiserum tegen bonerolmozaïekvirus toonden het bestaan van duidelijke verwantschappen, maar ook van niet geringe verschillen aan (Tabel 9).In de elektronenmicroscoop waren de drie nieuwe virusisolaten niet van bonescherpmozaïekvirus te onderscheiden terwijl beide isolaten van bietemozaïekvirus belangrijk korter waren (Tabel 10). Merkwaardigerwijs had het erwtemozaïekisolaat vrijwel rechte deeltjes van aanzienlijk grotere lengte (840 m).Uit dit onderzoek en uit gegevens uit de literatuur kan worden geconcludeerd dat naarmate de bekende virussen meer in detail worden bestudeerd en meer nieuwe virussen en virustammen worden beschreven de grenzen die men lange tijd veronderstelde te bestaan tussen verschillende virussen van een morfologische groep geleidelijk vervagen. Het hier vooral beschreven vervagen van biologische grenzen werpt nieuw licht op het reeds langer bekende bestaan van graduele serologische verwantschappen tussen virussen van een morfologische groep. Hiermee zitten we midden in het probleem van de variabiliteit van de virussen dat ook geldt voor de meer intrinsieke viruseigenschappen. De laatste zijn overigens ook al van betrekkelijke waarde voor de identificatie van virussen, omdat slechts een deel van de totale hoeveelheid genetische informatie van invloed is op deeltjesvorm, deeltjesgrootte en serologische eigenschappen. Biologische eigenschappen zullen daarom van waarde blijven voor de identificatie van virussen.Virussen schijnen zich overwegend of uitsluitend ongeslachtelijk te vermeerderen of vermeerderd te worden. Daardoor kan iedere mutant, indien ontstaan of terechtgekomen onder selectieve omstandigheden leiden tot een nieuw biotype. Door de enorme variabiliteit der virussen zal het vermoedelijk onmogelijk zijn ooit een soortsbegrip voor virussen te omschrijven. Toch moeten uit praktische overwegingen kunstmatige grenzen worden getrokken. Daar de geconstateerde verschillen tussen de verwekkers van de drie nieuwe ziekten en het bonescherpmozaïekvirus niet onderdoen voor die tussen laatstgenoemd virus en bonerolmozaïekvirus en tussen de nauw aan tabaks-etsvirus verwante virussen, worden de nieuwe verwekkers als aparte virussen beschouwd, hoewel ze onderling en aan het bonescherpmozaïekvirus nauw verwant zijn.  相似文献   

5.
From bean plants (Phaseolus vulgaris) grown near Valencia, Spain, a virus was isolated that is easily transmitted by sap and by leaf contact to beans and 23 of 37 other plant species tested. In most species symptoms were mild or absent. Symptoms in bean could be easily confused with those of bean common mosaic virus, but were usually mild and diseased plants often recovered. All bean cultivars tested were susceptible. One of twelve varieties investigated showed 7% seed transmission. Seed remained infective after 27 months of storage. Two antisera (titre 64) were prepared against purified, formalin-treated virus. Serologically the virus was found to be closely related to normal cucumber mosaic virus and hardly or not to the chrysanthemum aspermy virus. This shows that it differs from peanut stunt virus which is known to cause a severe disease in beans in the USA.Partial masking of symptoms, high infectivity, wide host range and seed transmission make the virus potentially important to bean cultivation.Samenvatting Uit boneplanten, geteeld in de buurt van Valencia, Spanje, werd een virus geïsoleerd dat met sap gemakkelijk overgaat op bonen en 23 andere van de 37 getoetste plantesoorten (Tabel 1). In de meeste soorten waren de symptomen zwak of zelfs afwezig.De verschijnselen in boon konden gemakkelijk worden verward met die van het bonerolmozaïekvirus (Fig. 1), maar ze waren meestal zwak, terwijl de geïnfecteerde planten zich doorgaans min of meer herstelden. Alle 26 getoetste bonerassen (o.a. Tabel 2) bleken vatbaar te zijn.Bij boon ging het virus door aanraking met de vingers of aan een doekje over, ook wanneer na aanraking van de zieke plant 5 minuten werd gewacht alvorens een gezonde aan te raken. Na 15 minuten wachten kon evenwel geen virusoverdracht meer worden aangetoond. Door wassen met alleen water, of met water en zeep, bleken de handen gemakkelijk van virus te reinigen. In één van de 12 hierop onderzochte bonerassen bleek het virus met zaad over te gaan (7%). Het zaad was nog geïnfecteerd toen het opnieuw werd getoetst na bewaring gedurende 27 maanden.De verdunningsgrens van het virus lag bij 100.000, de inactiveringstemperatuur bij ongeveer 60°C en de houdbaarheid in vitro bij 24 uur.InNicotiana glutinosa beschermde het virus tegen latere infectie met de gele stam van het komkommermozaïekvirus.In hakselpreparaten van geïnfecteerde planten waren de virusdeeltjes slechts met moeite aantoonbaar (Fig. 2). Gezuiverde, met formaline behandelde preparaten bleken echter veel, ongeveer 30 nm grote deeltjes te bevatten (Fig. 3).Tegen gedeeltelijk gezuiverde, met formaline gefixeerde preparaten werden twee antisera met een titer van 64 gemaakt. Serologisch bleek het virus nauw verwant te zijn aan het normale komkommermozaïekvirus en nauwelijks of niet aan het chrysante-aspermievirus (Tabel 3). Het verschilt daarom van het peanut stunt virus, waarvan bekend is dat het in de USA een ernstige ziekte in boon kan veroorzaken.Gedeeltelijke symptoommaskering, hoog infectievermogen, uitgebreide waard-plantenreeks en overgang met zaad doen het virus voor de boneteelt van potentiële betekenis zijn.  相似文献   

6.
A severe leaf necrosis, observed since 1978 in glasshouse cucumbers grown on rockwool and later also in crops on soil, is described. A virus could be isolated and the disease be reproduced in cucumber and melon. The virus could be transmitted by leaf inoculation with expressed sap and by pouring rockwool leakage water onto sterilized soil containing cucumber seedlings. Infectivity steeply declined in expressed sap between dilutions 10 and 100 (dilution endpoint ca 106), at temperatures between 55 and 65°C (thermal inactivation point 75°C) and during storage between 1 and 1 1/2 month at room temperature.Out of 40 plant species tested only three species, viz. cucumber, melon and watermelon, were susceptible. All 21 cucumber cultivars and all 8 melon cultivars tested reacted severely with local lesions and some with systemic necrosis, but systemic infection and reaction were erratic under experimental conditions.Purified virus sedimented in sucrose and CsCl gradients and during analytical ultracentrifugation in a single peak. Thes 20 was 134S and buoyant density in CsCl was 1.33 g.cm–3. Virus particles in crude sap and purified suspensions were spherical and ca 30 nm in diameter. They contained one type of protein with a relative molecular mass of 46 000 and one RNA species. An antiserum with a titre of 1024 did not react with cucumber and tobacco necrosis viruses, nor did their antisera react with our cucumber virus. Serologically and in physicochemical properties the virus is similar to if not identical with the melon necrotic spot virus incompletely described in Japan.Disease control may be through improved hygiene, including steam sterilization of rockwool, soil disinfection by steam sterilization or with methyl bromide, and addition of a surfactant to nutrient solutions, and prevention may be by grafting cucumber ontoCucubita ficifolia rootstocks, immune to the virus.Samenvatting Sinds 1978 komt in de op steenwol en in grond geteelde kaskomkommer een ernstige bladnecrose voor, die vooral in het najaar tot afsterving van planten kan leiden en in wel 45% van de planten van een aangetast gewas is geconstateerd. Uit zieke planten kon een virus worden geïsoleerd dat gemakkelijk overging door sap-inoculatie en in lekvocht uit besmette steewol (waarschijnlijk door tussenkomst van eenOlpidium-soort), nadat dit werd gegoten op gesteriliseerde grond waarin komkommerzaailingen groeiden. Met dit virus konden de symptomen van de ziekte worden greproduceerd.Het infectivermogen van ruw platesap nam snel af bij verdunning tussen 10 en 100× (verdunningseindpunt ca 1 millioen), en bij warmtebehandelingen tussen 55 en 65°C (inactiveringstemperatuur 75°C) en bij bewaring bij kamertemperatuur tussen 1 en 1 1/2 maand.Slechts 3 van de 40 getoetste plantesoorten bleken vatbaar voor het virus, te weten komkommer, meloen en watermeloen. Alle 21 getoetste komkommercultivars en alle 8 getoetste meloenerassen reageerden hevig met lokale lesies en enkele, onder de heersende proeformastandigheden onvoorspelbaar, met systemische necrose. De wel als onderstam gebruikteCucurbita ficifolia is onvatbaar.Gezuiverd virus sedimenteerde in suiker- en CsCl-gradiënten en bij analytische ultracentrifugering in één piek. Des 20 was 134S en de zweefdichtheid in CsCl 1.33 g.cm–3. In ruw sap en gezuiverde suspensies deden de virusdeeltjes zich voor als bolletjes met een diameter van ongeveer 30 nm. Ze bevatten slechts éé soort eiwit met een relatieve moleculaire massa van 46 000 en één RNA-soort. Een antiserum met titer 1024 werd bereid. Het reageerde niet met komkommernecrosevirus en tabaksnecrosevirus. Wel reageerde het virus met een uit Japan ontvangen antiserum tegen het daar sinds 1966 bekende melon necrotic spot virus, terwijl het Japanse virus reageerde met het Nederlandse antiserum. Serologisch, zowel als in biologische en fysisch-chemische eigenschappen lijken de Nederlandse en Japanse isolaten identiek. Voor het virus wordt daarom de Nederlandse namm meloenenecrosevirus voorgesteld. Het verschilt van drie andere, onlangs min of meer gelijktijdig in Oost-Duitsland, op Kreta en in Libanese grond aangetroffen, via de bodem overgaande komkommervirussen, die evenals tabaks- en komkommernecrosevirus ook andere plantesoorten dan cucurbitaceeën kunnen infecteren.Waarschijnlijk is meloenencerosevirys al sinds 1967 bekend in Frankrijk als verwekker van criblure du melon. Het is ook nauw verwant aan de verwekker van een in een veredelingsprogramma van meloen in Californië opgedoken necrosevirus, waarvan echter wordt beweerd dat het overgaat met zaad van meloen en wordt overgebracht door bladkevertjes,Diabrotica-soorten. Het meloenenecrosevirus is in ons land voor het eerst geconstateerd als ziekteverwekker van kaskommer. Ook in England is het daarin onlangs aangetroffen. De ziekte kan op verschillende manieren bestreden, respectievelijk voorkomen worden. De grond dient gestoomd te worden of begast met methylbromide. Steenwolmatten kunnen bij hergebruik gestoomd worden, terwijl aan de voedingsoplossing uitloeier (Agral) toegediend kan worden. Zowel bij grond- als steenwolteelten is de ziekte te voorkomen door komkommerplante te enten op de onvatbare onderstamCucurbita ficifolia.  相似文献   

7.
In 1975 many tumours were observed in plants ofBegonia Schwabenland grown in Aalsmeer. Submersion of the roots ofNicotiana megalosiphon seedlings in a homogenate of tumorous tissue, induced tumours after two weeks. Short periods of submergence yielded results similar to those obtained after longer periods. Tumour homogenates lost their infectivity after ten min at 50°C. Aphids transmitted the infectious agent.Treatment with propylene oxide did not inhibit infectivity completely. Filtration through a 450 nm filter removed the infectious agent.Tobacco tumor virus or a viroid could not be isolated. Cultures ofCorynebacterium fascians, isolated from tumours ofN. megalosiphon were highly infectious and induced tumours in healthyN. megalosiphon andBegonia. Tumorous tissue homogenates ofPelargonium zonale, Dahlia sp.,Gladiolus sp., andLilium sp. also caused tumours inN. megalosiphon, from whichC. fascians was isolated. It was not possible to produce tumours inN. megalosiphon with homogenates from roses with symptoms of bud proliferation.Samenvatting In 1975 werden vele tumoren waargenomen inBegonia Schwabenland op Aalsmeerse bedrijven (Fig. 1). De infectiositeit van tumorweefsel kon goed en snel worden vastgesteld door de wortels van zaailingen vanNicotiana megalosiphon in een homogenaat van tumorweefsel te dompelen. Tumoren ontstonden na twee weken, de eindbeoordeling geschiedde na een maand (Fig. 2). Ook verschillende andereNicotiana spp.,Melilotus officinalis (Fig. 3) enPisum odoratum (Fig. 4) werden aangetast.Bij de infectiositeitstoets gaven zeer korte dompeltijden even goede resultaten als langere (Tabel 1). Infectieus sap verloor zijn infectievermogen na 10 min verhitting bij 50°C. Bladluizen brachten de smetstof over. Propyleenoxide verminderde de infectiositeit wel, doch onderdrukte deze niet totaal. Bij filtratie door een 450 nm filter bleef het infectieuse agens op het filter achter. Het tumor-inducerende agens was ook aanwezig in die delen van planten met tumoren welke gezond leken en het ging voor een gering deel over met zaad (Tabel 2).Uit tumoren konden wij geen tabakstumorvirus of een viroïde isoleren. Culturen vanCorynebacterium fascians, geïsoleerd uit tumoren vanN. megalosiphon bleken zeer infectieus en veroorzaakten tumoren inN. megalosiphon enBegonia. Homogenaten van tumorweefsel vanPelargonium zonale, dahlia (Fig. 5), gladiool (Fig. 6) enLilium Mid Century Hybrid Enchantment (Fig. 7) veroorzaakten ook tumoren opN. megalosiphon, waaruitC. fascians werd geïsoleerd. Met sap van kroeskopzieke rozen konden wijN. megalosiphon niet besmetten.  相似文献   

8.
Samenvatting Aangetoond werd datPetunia hybrida systemisch kan worden geïnfecteerd met het tomato golden mosaic virus (TGMV), een virus dat behoort tot de groep van de geminivirussen. Mechanische inoculatie van petuniaplanten met TGMV gaf in de systemisch geïnfecteerde bladeren symptomen, die eerder in een aantal andere Solanaceae waren waargenomen. Daar in eerdere proeven petunia niet met TGMV kon worden geïnfecteerd en DNA-replicatie en symptoomontwikkeling wel optrad in, voor de beide genomen van het virus, transgene planten, werd gesuggereerd dat het hier een geval betrof van uitbreiding van de waardplantenreeks.De hier gepresenteerde resultaten kunnen echter tot andere conclusies leiden. Het is namelijk mogelijk, dat bepaalde F1-hybriden van petunia resistenter zijn tegen het virus. Verschillen in de symptoomontwikkeling zijn echter ook niet uit te sluiten en zouden veroorzaakt kunnen worden door premunitie als gevolg van de aanwezigheid van het manteleiwit in opnieuw geïnfecteerde cellen.  相似文献   

9.
Gliocladium roseum was found to be the most common and probably the most effective mycoparasite in potato fields in the northern parts of the Netherlands. It is able to parasitize and kill living hyphae at temperatures of 12°C and higher. Sclerotia ofR. solani are often infected and killed by this fungus under suitable conditions, i.e. at temperatures of 16°C and more. Killing of sclerotia by other antagonistic organisms was also observed. It is also shown by not parasitic fungi and is caused by toxins produced by the antagonist.The development of theG. roseum population was studied during the growth of a potato crop in two soils. In both soils its initial level was very low. In both a slightly acid sandy soil and a neutral sandy loam, suppression ofR. solani can occur;G. roseum accumulated in the former mainly under continuous potato crops,Colletotrichum coccodes was the main antagonist in the latter.Samenvatting In de meeste Nederlandse aardappelakkers komen schimmels voor dieRhizoctonia solani kunnen aantasten en doden. De meest algemene, en waarschijnlijk ook de meest belangrijke, die we tot nu toe vonden, isGliocladium roseum (Tabel 1). Het is bekend, dat deze schimmel stoffen produceert die voorR. solani giftig zijn. Met behulp hiervan kanG. roseum, evenals andere antibiotisch actieve micro-organismen, ook de sclerotiën doden (Tabel 2). Voor doding doorG. roseum is de temperatuur een factor van belang. Hyfen worden nog gedood bij een temperatuur van 12°C, waarbij de sclerotiën niet meer aangetast kunnen worden. Gedurende het winterseizoen worden sclerotiën door deze schimmel naar alle waarschijnlijkheid niet gedood.De ontwikkeling van de populatie vanG. roseum en andere antagonisten vanR. solani werd gevolgd in aardappelvelden op een licht zure zandgrond en op een neutrale zware zavel. Op de zandgrond werden twee proefplekken bemonsterd: één waarop voor het vierde achtereenvolgende jaar aardappelen werden geteeld en één met een vruchtwisselingsschema van graan, bieten en aardappelen.In de zandgrond nam in het groeiseizoen de populatie vanG. roseum toe. Op de proefplek waar voor het vierde jaar achtereen aardappelen stonden werdR. solani vanaf half augustus onderdrukt, evenwel niet volledig. Ook in het vruchtwisselingsstuk breiddeG. roseum zich flink uit, doch een onderdrukking vanR. solani werd niet bereikt.In de zware zavel nam de populatie vanG. roseum niet toe. Hier werdR. solani — uit besmet pootgoed — onderdrukt doorColletotrichum coccodes (zelf een pathogeen van stolonen) en antagonistische bacteriën. De resultaten zijn vermeld in Tabel 3.De besmetting van de geoogste knollen met sclerotiën, zoals die voorkwam op de zandgrond, is in Tabel 4 vermeld. Op de zavel leverde schoon pootgoed een bijna schone oogst (2% van de knollen was zeer licht bezet met sclerotiën). Besmet pootgoed leverde een oogst met 58% schone knollen, 35% met een zeer lichte en 7% met een iets zwaardere sclerotiënbezetting. Hoewel uit 100% besmet pootgoed een veel schonere oogst werd verkregen, was eerder toch een beschadiging van het gewas opgetreden. Pas tegen het eind van het groeiseizoen werdR. solani flink onderdrukt.  相似文献   

10.
One of the faba bean viruses found in West Asia and North Africa was identified as broad bean mottle virus (BBMV) by host reactions, particle morphology and size, serology, and granular, often vesiculated cytoplasmic inclusions. Detailed research on four isolates, one each from Morocco, Tunisia, Sudan and Syria, provided new information on the virus.The isolates, though indistinguishable in ELISA or gel-diffusion tests, differed slightly in host range and symptoms. Twenty-one species (12 legumes and 9 non-legumes) out of 27 tested were systemically infected, and 14 of these by all four isolates. Infection in several species was symptomless, but major legumes such as chickpea, lentil and especially pea, suffered severely from infection. All 23 genotypes of faba bean, 2 of chickpea, 4 of lentil, 11 out of 21 ofPhaseolus bean, and 16 out of 17 of pea were systemically sensitive to the virus. Twelve plant species were found to be new potential hosts and cucumber a new local-lesion test plant of the virus.BBMV particles occurred in faba bean plants in very high concentrations and seed transmission in this species (1.37%) was confirmed.An isolate from Syria was purified and two antisera were produced, one of which was used in ELISA to detect BBMV in faba bean field samples. Two hundred and three out of the 789 samples with symptoms suggestive of virus infection collected in 1985, 1986 and 1987, were found infected with BBMV: 4 out of 70 (4/70) tested samples from Egypt, 0/44 from Lebanon, 1/15 from Morocco, 46/254 from Sudan, 72/269 from Syria and 80/137 from Tunisia. This is the first report on its occurrence in Egypt, Syria and Tunisia. The virus is a potential threat to crop improvement in the region.Samenvatting Eén van de in West-Azië en Noord-Afrika in faba-boon aangetroffen virussen werd geïdentificeerd als het tuinbonevlekkenvirus (broad bean mottle virus) op grond van waardplantreacties, deeltjesvorm en-grootte, serologische eigenschappen en granulaire, vaak gevacuoliseerde celinsluitsels. Verder onderzoek aan vier isolaten uit respectievelijk Marokko, Tunesië, Soedan en Syrië verschafte nieuwe informatie, over het virus.De in ELISA of gel-diffusietoetsen serologisch niet te onderscheiden isolaten verschilden enigszins in waardplantenreeks en symptomen. Van 27 getoetste plantesoorten werden 21 systemisch geïnfecteerd (12 vlinderbloemigen, en 9 niet-vlinderbloemigen) waarvan 14 door alle vier isolaten. In vele ervan was de infectie symptoomloos, maar belangrijke als gewas geteelde vlinderbloemigen, zoals erwt, linzen en kekererwt, leden ernstig onder aantasting. Alle 23 getoetste faba-boongenotypen, beide van kekererwt, alle vier van linzen, 11 van de 21 getoetste vanPhaseolus-boon en 16 van de 17 van erwt bleken systemisch gevoelig voor het virus. Twaalf plantesoorten, bleken nieuwe potentiële waardplanten en komkommer een nieuwe lokale-lesietoetsplant voor het virus te zijn.In faba-boneplanten kwam, het virus in hoge concentratie voor en overdracht met zaad (1.37%) in deze soort kon worden bevestigd.Een Syrisch isolaat werd gezuiverd en twee antisera werden bereid, waarvan één werd gebruikt voor de detectie van het virus in te velde verzamelde monsters. Van 789 in 1985 tot en met 1987 verzamelde bladmonsters, met symptomen die deden denken aan virusinfectie, bleken 203 het virus te bevatten en wel 4 van de 70 (4/70) uit Egypte, 0/44 uit Libanon, 1/15 uit Marokko, 46/254 uit Soedan, 72/269 uit Syrië en 80/137 uit Tunesië. Het virus was nog niet eerder aangetoond in Egypte, Syrië en Tunesië.De grote verbreiding, grote kunstmatige waardplantenreeks, overdracht met zaad, en pathogeniteit voor een aantal belangrijke vlinderbloemige gewassen maken het virus tot een potentiële bedreiging van de programma's tot verbetering van de teelt van de bedoelde gewassen in het betrokken gebied.  相似文献   

11.
Viral dieback of carrot, chervil, coriander, dill and wild Umbelliferae is described. Disease incidence in carrot crops grown for seed is often high but low in ware carrot. There is no secondary spread in carrot crops.The causal virus was identified as theAnthriscus strain of parsnip yellow fleck virus (PYFV) transmitted byCavariella aegopodii from cow parsley(Anthriscus sylvestris). Nicotiana benthamiana was practically indespensable for isolation of PYFV by sap transmission from plants with viral dieback.No immunity was found in 12 carrot cultivars or in wild carrot. Disease control with a systemic insecticide had limited effect.Carrot red leaf virus and carrot mottle virus were commonly found in carrot, but they did not cause dieback symptoms. Cucumber mosaic virus, parsnip mosaic virus and a virus resembling that of carrot yellow leaf were occasionally isolated from carrot. Symptoms due to mycoplasma were also observed.Samenvatting Bij de zaadteelt van peen is in ons land reeds lang een schadelijke, vroeg in het seizoen optredende instervingsziekte bekend als voorjaarsziekte of het zwart. Planten vallen op door necrose van jonge spruiten (insterving). Soms gaat meer dan de helft van het gewas verloren. Voor consumptie geteelde peen wordt echter nauwelijks aangetast. De ziekte is nu ook gevonden bij dille, kervel, koriander en wilde schermbloemigen.Uit zieke planten en ook vaak uit symptoomloze fluitekruidplanten werd een virus geïsoleerd waarmee de insterving kon worden gereproduceerd. Het werd herkend als de fluitekruid-(ofAnthriscus-)stam van pastinakegeelvlekvirus (PYFV) op grond van waardplanten, symptomen, serologie en overdracht doorCavariella aegopodii met als onmisbare helper hetAnthriscus-vergelingsvirus (AYV), dat ook in fluitekruid voorkomt. Het gebruik vanNicotiana benthamiana als toetsplant maakte isolatie uit planten met virusinsterving mogelijk. Voor de ziekte wordt nu de naam virusinsterving van schermbloemigen voorgesteld.Peenroodbladigheid veroorzaakt door peenroodbladvirus, dat meestal samengaat met peenvlekkenvirus, bleek ook algemeen voor te komen. Deze twee virussen spelen geen rol bij het veroorzaken van virusinsterving, zoals wel werd aangenomen. Beide ziekten zijn geheel verschillend in symptomatologie en epidemiologie. Incidenteel werden komkommermozaïekvirus, pastinakemozaïekvirus en een virus gelijkend op peengeelbladvirus in aangetroffen. Ook werd eenmaal een aan een mycoplasma toe te schrijven ziekte geconstateerd.Virusinsterving bleek epidemiologisch te kunnen worden verklaard door de massale jaarlijkse migratie vanC. aegopodii in het voorjaar, waarbij PYFV van fluitekruid naar peen en andere schermbloemigen wordt verspreid. Door onvatbaarheid van peen voor het helpervirus (AYV) treedt in dit gewas geen secundaire verspreiding op.In geen van 12 peenrassen en wilde peen werd resistentie aangetroffen. Toepassing van een systemisch insekticide bleek in eerder onderzoek slechts een beperkt effect te hebben. Peenzaadteelt in gebieden met minder bladluizen, zoals het noorden des lands, lijkt aan te bevelen, maar verder lijkt de ziekte niet te bestrijden.Work in partial fulfillment of requirements for master's training at Agricultural University, Wageningen  相似文献   

12.
From pea plants (Pisum sativum) with necrotic stem streaking a virus (E207) was isolated and readily transmitted by sap to all 30 pea cultivars tested. In most of these infection was latent.Trijolium incarnatum, T. repens andVicia faba sometimes reacted with systemic symptoms. Local lesions were rarely formed in twoChenopodium spp.,Phaseolus vulgaris andV. faba and more often inC. album, C. amaranticolor, C. quinoa andGomphrena globosa. The other 6 hosts of the 32 plant species tested in total did not produce symptoms.Pea Koroza andV. faba Compacta reacted differentially to the virus and to two strains of red clover vein mosaic virus (RCVMV: RK31 and P42) and to Wisconsin pea streak virus (WPSV) used for comparison.Its ageing in vitro was 3–5 days, thermal inactivation point 60–65°C and dilution end-point 103–104. The virus was inefficiently transmitted in the non-persistent manner byAcyrthosiphon pisum andAphis fabae.In cross-protection tests the virus was found to be closely related to the two strains of RCVMV, but not to WPSV. The latter two viruses proved to be distantly related.The four virus isolates were purified from pea by clarification with diethyl ether and carbon tetrachloride, followed by differential centrifugation and sucrose-gradient centrifugation in a zonal rotor. Sedimentation coefficients were 156 for E207, 159 for RCVMV-RK31, 163 for RCVMV-P42 and 160 for WPSV. E207 and WPSV were more stable than RK31 and P42.Serologically E207 could not be distinguished from both strains of RCVMV, whereas it differed considerably from WPSV, potato virus S and chrysanthemum virus B.In crude sap of pea plants, E207 and WPSV occurred in extremely high concentration and could be rapidly diagnosed with the electron microscope. They could easily be distinguished in particle length (circa 670 and 630 nm, respectively), even in mixed preparations. RK31 and P42 occurred in much lower concentrations, but were indistinguishable from E207 in particle lengths.It is concluded that E207 is a new highly deviating strain of RCVMV. The results obtained here further support the distinction between the red clover vein mosaic virus and pea streak virus.Samenvatting Uit erweteplanten met oppervlakkige stengelnecrose (Fig. 1) werd een gemakkelijk met sap overgaand virus (code E207) geïsoleerd dat alle 30 getoetste erwterassen kon aantasten en daarin dan in hoge concentratie maar meestal latent voorkwam.Het onderzoek werd bemoeilijkt door het ontbreken van een betrouwbare lokalelesie-toetsplant.Slechts 18 van de 32 getoetste plantesoorten bleken vatbaar te zijn (Tabel 1); uit slechts 7 daarvan kon het virus in de niet-geïnoculeerde bladeren worden aangetoond, echter in de meeste gevallen slechts zo nu en dan. Slechts enkele erwterassen, w.o. Koroza, reageerden met systemische verschijnselen (Fig. 1 en 2) en soms ookTrifolium incarnatum, T. repens enVicia faba. Zelden ontstonden lokale symptomen in enkeleChenopodium-soorten,Phaseolus vulgaris, Tetragonia expansa enVicia faba. Vrij vaak, maar onbetrouwbaar werden lokale lesies gevormd inChenopodium album, C. amaranticolor, C. quinoa (Fig. 6) enGomphrena globosa.Het virus werd in verschillende opzichten vergeleken met 2 stammen (RK31 en P42) van het nerfmozaïekvirus van rode klaver (RCVMV) (Fig. 3, Tabel 2) en met Wisconsin pea streak vi us (WPSV, Fig. 4), de twee op vlinderbloemigen voorkomende vertegenwoordigers uit de aardappelvirus-S-groep. Erwten reageerden differentiërend op de vier virusisolaten (Fig. 1, 3 en 4).Vicia faba Compacta vormde lokale lesies met RK31 en P42, en reeds na enkele dagen met WPSV (Fig. 5: A, B, C.) en vertoonde daarna systemische symptomen (Fig. 5: D, E, F).Het virus werd geïnactiveerd in uitgeperst sap bij bewaring tussen 3–5 dagen, bij warmtebehandeling tussen 60 en 65°C, bij verdunning tussen 1000 en 10.000. Hierin komt het overeen met de meeste leden van de aardappelvirus-S-groep.Overdracht doorAcyrthosiphon pisum enAphis fabae op non-persistente wijze leek weinig efficiënt.E207 beschermde erwteplanten nagenoeg volledig tegen de beide RCVMV-stammen maar niet tegen WPSV. RK31 beschermde voorts in zekere mate tegen P42 en er was slechts een zeer zwakke onderlinge bescherming tussen RK31 en P42 enerzijds en WPSV anderzijds (Fig. 7).Zuivering vond in het algemeen plaats d.m.v. klaring met ether en tetrachloorkoolstof gevolgd door differentiële centrifugering en centrifugeren in een suikergradiënt in een zone-rotor (Fig. 9). Het nieuwe erwtevirus leverde fraaie preparaten op (Fig. 8). In de analytische ultracentrifuge werden de volgende sedimentatie-coëfficienten bepaald: E207, 156; RCVMV-RK31, 159; RCVMV-P42, 163; WPSV, 160.Bereide antisera hadden een titer van respectievelijk 4096 (E207), 1024 (RCVMV-RK31) en 4096 (WPSV). Met deze antisera werd een vrijwel volledige serologische gelijkheid van E207 en de beide stammen van RCVMV aangetoond, terwijl het duidelijk verschilde van WPSV, aardappelvirus S (PVS) en chrysantevirus B (CVB) (Tabel 4).Elektronenmicroscopisch zijn E207 en WPSV beide in ruw sap gemakkelijk aantoonbaar (Fig. 10) en komen in zeer hoge concentraties voor, RK31 en P42 echter in geringe hoeveelheden. E207 en beide RCVMV-vormen verschillen niet duidelijk in lengte (gemiddeld 670 nm), terwijl WPSV aanzienlijk korter is (ongeveer 630 nm) (Tabel 5). Het laatste kan zelfs in mengpreparaten gemakkelijk worden onderscheiden (Fig. 11).Op grond van de verkregen gegevens (Tabel 6), vooral van premunitie, serologie en deeltjeslengte, moet worden geconcludeerd dat E207 een, weliswaar zeer afwijkende, stam van het nerfmozaïekvirus van rode klaver is.In the literatuur bestaat er nog steeds veel verwarring rond de relatie nerfmozaïekvirus van rode klaver en erwtestrepenvirus (pea streak virus). De hier verkregen resultaten dragen bij tot een verdere differentiatie tussen de twee virussen.Potentieel betekent de nieuwe stam van het nerfmozaïekvirus in rode klaver een gevaar door zijn latente wijze van voorkomen en het de aandacht ontsnappen bij het op de conventionele wijze toetsen van erwtemonsters met indicatorplanten. Elektronenmicroscopie is hier een zeer waardevolle toetsmethode.Guest worker from June 1968 through January 1969 as a fellow of the International Agricultural Centre, Wageningen  相似文献   

13.
A virus with elongate particles (656 nm) was isolated from severalLonicera species. This virus, apparently belonging to the carlavirus group, is serologically distantly related to shallot latent virus and closely related to poplar mosaic virus. The inability to infect poplar and two other hosts of poplar mosaic virus characterizes the virus fromLonicera as a new virus which was namedLonicera latent virus.The virus was easily sap-transmissible but was not transmitted byMyzus persicae.Dilution end-point was about 10–3, thermal inactivation between 65°C and 80°C and ageing in vitro 1–6 days.Heat treatment, combined with tip-rooting appeared to be a good method to eliminate the virus from severalLonicera species and cultivars.Samenvatting In verschillende soorten en cultivars van het geslachtLonicera (kamperfoelie) blijkt een virus voor te komen dat gemakkelijk door sapinoculatie kan worden overgebracht op kruidachtige planten.Een tegen gezuiverd virus bereid antiserum had een titer van ca. 4096. Er kon mee worden aangetoond dat het virus van kamperfoelie serologisch nauw verwant is met populieremozaïekvirus (Tabel 1). Het virus van kamperfoelie is echter niet in staat om populier,Phaseolus vulgaris Bataaf enVigna sinensis te infecteren en wordt mede daarom als een afzonderlijk virus beschouwd. Het wordt aangeduid als latent kamperfoelievirus (Lonicera latent virus) en behoort evenals populieremozaïekvirus tot de carlavirusgroep (aardappelvirus-S-groep).Het virus blijkt vrij gemakkelijk te kunnen worden geëlimineerd door besmette kamperfoelieplanten gedurende ongeveer zes weken een warmtebehandeling (37°C) te geven en daarna de uiterste toppen (1 cm) te stekken. Van verschillende cultivars werd op deze wijze virusvrij uitgangsmateriaal verkregen.  相似文献   

14.
Samenvatting In de literatuur zijn aanwijzingen te vinden, dat in bepaalde gevallen een schimmelaantasting tot staan gebracht kan worden door verhouting van de wanden van een aantal cellagen rondom de infectieplaats.Onderzocht werd of de doorvan Andel (1958) gevonden bescherming van komkommers tegenCladosporium cucumerinum—na toediening van,l-threo--phenylserine—toe te schrijven zou zijn aan een sterkere verhouting van de celwanden. Geconcludeerd werd, dat dit niet het geval is.Door dit onderzoek werd echter de aandacht gevestigd op de mogelijke betekenis van dit mechanisme voor de resistentie van bepaalde komkommerrassen. Om dit na te gaan werden geïnoculeerde en niet geïnoculeerde kiemplanten van het vatbare ras Lange gele Tros en het resistente ras Vios anatomisch onderzocht. Alleen in het geïnoculeerde resistente ras werd verhouting van schorsparenchymcellen waargenomen. Lignine-vorming kan dus inderdaad van belang zijn als mechanisme van actieve resistentie tegen pathogenen.In de laatste jaren zijn enige publikaties verschenen, waaruit blijkt dat de activiteit van het enzym peroxydase, dat de vorming van één van de tussenprodukten bij de vorming van lignine, katalyseert, toeneemt wanneer infectie van de plant optreedt. Het verschil tussen vatbaar en resistent zou in bepaalde gevallen kunnen berusten op het vermogen van de cellen rondom de infectieplaats, om in niet of wel voldoende mate het benodigde substraat te synthetiseren.  相似文献   

15.
A slightly modified procedure for purifying pea enation mosaic virus (PEMV) is described. Essential features are the adding of Mg++ ions to the extraction buffer and the use of polyethylene glycol for concentrating the virus; Mg++ ions seem to protect virus infectivity. Both components of PEMV were found to be infectious. The infectivity of each component in its band on a sucrose gradient was directly proportional to its optical density. The infectivity was not enhanced when both components were simultaneously inoculated ontoChenopodium album. It is concluded that each component carries a complete genome of the virus.Samenvatting Een methode, die was beschreven om erwte-enatiemozaïekvirus (PEMV) te zuiveren, werd gewijzigd. De toevoeging van Mg++-ionen bleek gunstig te zijn voor de zuiverheid van het preparaat en voor de infectiositeit van het virus. Het virus kan met polyethyleenglycol worden geconcentreerd zonder dat NaCl behoeft te worden toegevoegd.Gezuiverde preparaten van PEMV bestaan uit twee componenten met sedimentatiecoëfficienten van 107 en 96 S (Fig. 1). Beide componenten bleken na zuivering infectieus te zijn (Tabel 4). Bij scheiding van de componenten op een suikergradiënt waren de optische dichtheid en de infectiositeit van beide componenten op gelijke wijze over de gevormde zones verdeeld (Fig. 2). Bovendien bleek dat de infectiositeit van beide componenten niet kon worden verhoogd door toevoeging van de een aan de ander (Tabel 5).Wanneer het virus op een CsCl-gradiënt werd gecentrifugeerd werd alleen de bodemcomponent teruggevonden. Deze bleek infectieus te zijn. De topcomponent wordt waarschijnlijk vernietigd door CsCl.In de agargeldiffusietoets bleek het virus-antigeen homogeen te zijn. Het virus viel in twee componenten uiteen bij immuno-elektroforese. Mogelijk is dit te verklaren door het bestaan van twee centrifugale componenten.The senior author was a visiting research worker from March 1965 till May 1967.  相似文献   

16.
Potato leafroll virus (PLRV) was purified fromPhysalis floridana, applying freezing, low-speed centrifuging, ammonium sulphate precipitation, clarification with chloroform and butanol, ultracentrifuging and sucrose-gradient centrifuging. Three antisera with titers from 64 to 256 were prepared, one of them being sufficiently specific to be used in the enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA).With this test PLRV could be detected reliably in the foliage of secondarily infected, glasshouse-grown potato plants of six cultivars tested, and in sprouts of four or five of them. The results indicate that ELISA may be used successfully for routine testing of foliage of glasshouse-grown potato plants.Samenvatting Aardappelbladrol, veroorzaakt door het aardappelbladrolvirus (PLRV) is reeds meer dan een eeuw in Europa bekend en is in veel landen vermoedelijk nog steeds de ernstigste virusziekte van de aardappel. De bestrijding wordt ernstig bemoeilijkt door het ontbreken van een betrouwbare toetsmethode. De callosetoets heeft als routinetoets voor het aantonen van PLRV in knollen op beperkte schaal ingang gevonden, maar is niet 100% betrouwbaar.Sinds kort is voor virussen een zeer gevoelige serologische methode beschikbaar gekonen, de enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA). Hierbij wordt het virus in plantemateriaal aangetoond door middel van een enzymreactie, waarvan de kleuromslag met het blote oog of (bij voorkeur) met een fotometer wordt afgelezen. De uitslag van de fotometer (extinctie) is een aanduiding voor de aanwezigheid van het virus. De methode lijkt bruikbaar voor routinematige toepassing. Om de bruikbaarheid voor het aardappelbladrolvirus te onderzoeken werd dit virus gezuiverd, werden antisera bereid en werden loof en spruiten van bladrolvirusvrije en-zieke aardappels onderzocht.Bij de viruszuivering uitPhysalis floridana, werd gebruik gemaakt van bevriezing, precipitatie door middel van ammoniumsulfaat, klaring met chloroform en butanol, centrifugering bij laag en hoog toerental en suikergradiëntcentrifugering. Met de viruspreparaten werden drie konijnen geïnjiceerd. De verkregen antisera bereikten titers van 64 tot 256 in de micro-precipitatietoets (Tabel 2). Eén hierven (B) was voldoende specifiek om in ELISA gebruikt te worden.Toetsingen werden uitgevoerd met blad van in een kas opgekweekte bladrolvrije en secundair geïnfecteerde aardappelplanten en met in het donker gekweekte spruiten. Tabel 1 geeft een overzicht van de getoetste rassen, de aantallen knollen, die ter kieming waren weggelegd en waarvan telkens één oog in de kas werd uitgeplant, en van de virussen waarmee ze geïnfecteerd waren. De resultaten van de toetsingen, weergegeven in de Tabellen 3 en 4, laten zien, dat het bladrolvirus betrouwbaar kan worden aangetoond in het blad van alle zes cultivars, maar in de spruiten van slechts vier of vijf, nl. Bintje, Element, Ostara, Resy en mogelijk Désirée. ELISA kan derhalve goed worden gebruikt voor het aantonen van het bladrolvirus in blad van secundair geïnfecteerde kasplanten. Of dit ook geldt voor veldplanten moet nog worden onderzocht.ELISA zal voor de Nederlandse pootgoedteelt het meest waardevol zijn wanneer met deze toets het virus in vers gerooide, slapende knollen kan worden aangetoond (nacontrole). Helaas waren zulke knollen niet beschikbaar toen we onze proeven met blad en spruiten uitvoerden.  相似文献   

17.
An electronic leaf wetness recorder   总被引:1,自引:0,他引:1  
Samenvatting Gezien het belang van een accurate bladnat-bepalingsmethode voor het onderzoek naar de epidemiologie van een groot aantal schimmelziekten bij planten werd een elektronische m methode ontwikkeld voor het meten van de bladnatperiode aan het blad zelf. Het resultaat was een instrument, waarmee een verandering van het geleidingsvermogen van het blad (door het nat worden) wordt gemeten met op het blad aangebrachte elektroden (Fig. 1 en 2). Het verkregen signaal wordt omgevormd tot een gelijkspanning met een eventueel bij te stellen bereik van ongeveer 2 mV, geschikt voor registratie samen met bijvoorbeeld thermokoppel-signalen. Door het gedeelt van het circuit binnen de stippellijn (Fig. 1) te verveelvoudigen kan op even zovele punten gemeten worden. De curve verkregen met het elektronische instrument (Fig. 3) is vergelijkbaar met die van de De Wit's bladnatschrijver. Bovendien kan het electrisch signaal geheel automatisch verwerkt worden. Een nadere studie is gewenst om de vorm en het niveau van de curve epidemiologisch te interpreteren.  相似文献   

18.
Samenvatting Rice yellow mottle virus komt voor in rijst in de omgeving van Kisumu (Nyanza Province) in Kenya. BehalveSesselia pusilla (Bakker, 1970) bleken ook de volwassen keversChaetocnema pulla Chapuis (Halticinae) (Fig. 1),Trichispa sericea (Guérin) (Hispinae) (Fig. 2) enDicladispa (Chrysispa) viridicyanea (Kraatz) (Hispinae) (Fig. 3), alle behorend tot de familie Chrysomelidae, in staat te zijn het virus over te brengen (Tabel 1).Het voorkomen vanT. sericea enC. pulla in het Mwea Irrigation Settlement (Central Province), waar de ziekte nog niet is waargenomen, onderstreept het belang om dit gebied daarvan vrij te houden. In het Ahero Pilot Scheme (Nyanza Province) is de slechte sanitaire toestand — uitgelopen rijststoppels, opslag, hoog gras op de dijkjes en in de sloten — verantwoordelijk voor de uitbreiding van rice yellow mottle. Verbetering in deze toestand is een allereerste vereiste ter bestrijding van de ziekte.This paper is published with permission of the Director of Agriculture, Ministry of Agriculture, Kenya.  相似文献   

19.
A virus contaminating a culture of pea enation mosaic virus was isolated and studied. The virus, tentatively named pea symptomless virus (PSV), was not aphid-borne but was readily transmitted by sap inoculation of Amaranthaceae, Chenopodiaceae and Leguminosae. Purified preparations of PSV contained isometric particles 26 nm in diameter, which sedimented as three components with sedimentation coefficients of 55, 94 and 118S, respectively, and contained ribonucleic acid with a molar base content of G 22%, A 26%, C 17%, U 34%.PSV is a member of the cowpea mosaic group of plant viruses, is closely related to red clover mottle broad bean stain, and pea green mottle viruses, and protects plants against infection with red clover mottle virus. PSV, the viruses of broad bean stain, red clover mottle and pea green mottle, and possibly MF-virus, probably constitute a subgroup of the cowpea mosaic virus group and may even considered to be members of a single virus species.Samenvatting Een virus dat als verontreiniging voorkwam in een cultuur van het erwte-enatiemozaïekvirus werd geïsoleerd en bestudeerd. Het virus dat voorlopig met de naam pea symptomless virus (PSV) wordt aangeduid, gaat met sap over en wordt niet door de bladluizenMyzus persicae enAcyrthosiphon pisum overgedragen.Plantesoorten uit de families der Amaranthaceae, Chenopodiaceae en Leguminosae (Tabel 1) zijn vatbaar voor dit virus. Gezuiverde preparaten van PSV bevatten isometrische deeltjes met een diameter van 26 nm (Fig. 1) en bestonden uit drie fracties (met sedimentatieconstanten van 118,94 en 55S (Fig. 2). Voor de basenverhouding in het RNZ werd 22% guanine, 26% adenine, 17% cytosine en 34% uracil (Tabel 2) gevonden.Het beschreven virus is serologisch zeer nauw verwant met het rode-klavervlekkenvirus (RCMV) en wat minder verwant met andere leden van de cowpea mosaic virus (CPMV) groep, zoals het broad bean stain virus (BBSV), en pea green mottle virus (PGMV). De symptomen die PSV en RCMV veroorzaakten werden vergeleken (Tabel 1); RCMV veroorzaakte in alle gevallen heviger symptomen.PSV is in staat om erwteplanten volledig tegen RCMV te beschermen indien de planten 9 dagen van te voren met eerstgenoemd virus geïnoculeerd waren. De auteurs concluderen uit hun werk dat PSV met BBSV, PGMV en RCMV een sub-groep binnen de CPMV-groep vormen, waartoe ook het MF-virus dat in Frankrijk is gevonden, zou kunnen worden gerekend.  相似文献   

20.
Seedling tests and field inoculations used to measure levels of resistance to coffee berry disease (CBD) in visually selected trees are evaluated against disease levels under natural conditions (field score).A scale for disease levels in the field is provided. The seedling test is improved to make it amenable for statistical analysis.Generalized results for field score and both test methods are given together with the relationships between the tests and field scores and among the tests themselves.A difference in seedling and field resistance to the disease was observed. Results of other tests to study this difference, together with the quantitative nature of the results obtained in the tests, support the hypothesis that the resistance is of a horizontal nature.The results of the application of selection criteria based on the correlations between seedling tests, field inoculations and field score are given together with their evaluation after one year. It is concluded that visual selection combined with seedling tests and field inoculations is highly effective in identifying that part of the arabica coffee population with a high level of resistance to CBD.Samenvatting Twee toetsmethoden, te weten inoculatie van respectievelijk zaailingen en van in het veld staande bomen, werden beoordeeld op hun waarde voor verificatie van resistentie tegen koffiebesziekte in arabica koffie.Voor ziektewaarneming in het veld (veldbeoordeling) werd een schaal ontwikkeld (Tabel 1). De zaailingentoets (Van der Vossen et al., 1976) werd ten behoeve van statistische verwerkbaarheid gewijzigd.Toetsen en veldbeoordelingen werden uitgevoerd op bomen met een ver uiteenlopende gevoeligheid (Jimma) en bomen die visueel geselecteerd waren voor resistentie tegen koffiebesziekte (Gera). In Gera werden bovendien in de veldinoculatie een aantal niet geselecteerde bomen getoetst en werd de ziekte over de ongeselecteerde populatie beoordeeld. In Tabel 2 zijn de veldbeoordeling van ongeselecteerde en geselecteerde koffie met elkaar vergeleken.Aan de hand van de veldbeoordelingen en de resultaten van toetsen werden de volgende relaties opgesteld: veldinoculaties en veldbeoordeling (Tabel 3); zaailingentoets en veldbeoordeling (Tabel 4) en zaailingentoets en veldinoculatie.De in de zaailingentoets waargenomen resistenties waren niet altijd direct gecorreleerd met de resistentieniveaus waargenomen bij natuurlijke infectie en na veldinoculaties. Of deze discrepantie veroorzaakt werd door het in de zaailingentoetsen gebruikte isolaat werd nader onderzocht. In zaailingentoetsen en toetsen met afgeplukte bessen werd de aantasting van een aantal genotypen door drie isolaten en inoculum verkregen van natuurlijk geïnfecteerde bessen, vergeleken (Tabel 5 en 6). In beide gevallen waren hoofdeffecten hoog significant. Interacties waren daarentegen niet aantoonbaar.De relatie tussen de resistentie in het zaailingenstadium en die in het veld, kon beschreven worden door het materiaal te splitsen in twee groepen. In de eerste groep was een directe correlatie aanwezig terwijl deze in de tweede groep ontbrak (Tabel 7).Het kwantitatieve karakter van de resultaten van de toetsen en de veldbeoordelingen samen met het ontbreken van interacties tussen inocula en koffiegenotypen wordt beschouwd als een zeer sterke aanwijzing voor het horizontale karakter van de resistentie.Aan de hand van de relatie tussen veldbeoordelingen en de toetsen werden selectiecriteria bepaald. Het resultaat van de toepassing van deze criteria op de visueel geselecteerde bomen in Gera is gegeven in Tabel 8.Na een jaar werd aan de hand van nieuwe ziektewaarnémingen in het veld, de selectieprocedure beoordeeld (Tabel 9). De conclusie wordt getrokken dat een combinatie van visuele selectie in het veld, zaailingentoetsen en veldinoculaties zeer effectief is om dat gedeelte van een arabica koffiepopulatie op te sporen dat een hoog niveau van resistentie tegen koffiebesziekte bezit.FAO Plant Pathologist.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号