首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 46 毫秒
1.
Samenvatting In 1969 werd inBegonia bertinii een onbekende ziekte waargenomen waarbij aangetaste planten sterk geremd waren in groei, verwelkten en afstierven. Er werd vastgesteld dat deze ziekte wordt veroorzaakt doorE. chrysanthemi, in ons land bekend als parasiet van anjer, chrysant en dahlia.De ziekte kan gemakkelijk worden overgebracht door de knollen met een besmet mes in delen te splitsen, een methode die bij de vermeerdering van knollen wordt toegepast.Door hygiënische maatregelen wordt besmetting tegengegaan. Gezonde planten kunnen uit een zieke partij worden geselecteerd door op de kleur van de houtvaten te letten na afsnijden van de stengel.  相似文献   

2.
The influence of transition from night to day temperature 3 h before, 1 h before, 1h after and 3 h after sunrise on the incidence ofDidymella bryoniae was studied both on inoculated and on uninoculated glasshouse-grown cucumber plants. The effect of inoculation on plant growth and fruit production was studied as well.The later the transition to day temperature took place, the longer were the periods with a high relative air humidity and of condensation of water on fruits.The time of transition had no effect on plant growth, yield, disease incidence on growing tips, number of lesions on the main stems of uninoculated plants and external fruit rot. The later the transition to day temperature took place, the more lesions on the main stem of inoculated plants appeared and the higher was the incidence of internal fruit rot.Inoculation of plants increased the number of lesions on the main stem, the disease incidence on growing tips, the production of misshapen fruits and the internal and external fruit rot. The number of secondary side shoots was incrreased but the total number of their internodes was reduced by inoculation.Inoculation caused an 18% reduction in number of internodes over a period of four weeks and a 10% reduction in number of fruits in the corresponding harvest period.The consequences of a more humid glasshouse climate and of a high infection pressure ofD. bryoniae for the grower are briefly discussed.Samenvatting De invloed van het 3 uur vóór, 1 urr vóór, 1 uur na en 3 uur na zonsopgang overgaan van de nacht-naar de dagtemperatuur op het optreden vanDidymella bryoniae werd zowel op geïnoculleerde als op niet-geïnocullerde planten van kaskomkommers onderzocht. De invloed van inoculatie op de groei van de planten en de produktie van vruchten werd eveneens nagegaan.Hoe later naar de dagtemperatuur werd overgegaan, hoe langer de perioden met een hoge relatieve luchtvochtigheid waren en hoe langer de perioden waarin condensatie van water op vruchten optrad.Het tijdstip van overgang had geen effect op de groei van de planten, de opbrengst, de aantasting van groeipunten, het aantal lesies op de hoofdstengel van niet geïnoculeerde planten en uitwendig vruchtrot. Hoe later naar de dagtemperatuur werd overgegaan, hoe meer lesies na vier weken op de hoofdstengel van geïnoculeerde planten en hoe meer vruchten met inwendig rot voorkwamen.Door inoculatie van de planten nam het aantal lesies op de hoofdstengel, de aantasting van groeipunten, de produktie van stekvruchten en het aantal vruchten met inen uitwendig rot toe. Het aantal zijscheuten van de tweede orde nam toe, maar het totaal aantal internodiën ervan nam door inoculatie af. Inoculatie reduceerde het aantal internodiën met 18% over een periode van vier weken en die van het aantal vruchten met 10% in de overeenkomstige oogstperiode. De praktische consequenties van eenSeconded to the Glashouse Crops Research and Experiment Station, Zuidweg 38, 2671 MN Naaldwijk, the Netherlands  相似文献   

3.
Samenvatting In het kader van een veredelingsprogramma voor de aanpassing van de aardappel aan de teelt in het warme, vochtige tropische laagland worden sinds 1975 aardappels verbouwd op een proefveld te Yurimáguas in het Amazonebekken van Peru. Vanaf het begin is veelvuldig een ernstige aantasting van het loof waargenomen veroorzaakt doorChoanephora cucurbitarum en enkele nauwverwante soorten. Het ziektebeeld is gekenmerkt door lesies die zich aanvankelijk van bladranden en bladspitsen uitbreiden, waarbij aangetaste weefsels eerst waterig worden en daarna uitdrogen en een olijfgroene kleur aannemen. Bij droog weer worden vier tot vijf mm lange sporangi?ndragers gevormd op de aangetaste delen en ontstaat het voor de ziekte zo kenmerkende beeld (Fig. 2). Dezelfde schimmel is ook gevonden op andere cultuurgewassen (Fig. 1) en is ter plaatse waarschijnlijk de meest beperkende factor voor vele gewassen gedurende regenrijke perioden.  相似文献   

4.
Stems and petioles of tomatoes growing in soils with different amounts of N, P, K, Mg and CaCO3, were wound-inoculated. Only N consistently affected lesion development. Increasing the amounts of N progressively decreased the rates at which lesions developed linearly, the effects being relatively larger on the development of stem lesions than on that of petiole lesions. In pot experiments with three levels of nitrogen and three of potassium, a higher nitrogen level also resulted in a slower mycelial extension in stems of plants growing in this soil. With a certain N level, a higher K level decreased the rates at which lesions developed, this N/K interaction being significant in two series. By inoculating stems at many sites, lesions were found to develop more rapidly in young tissues, near main-stem apices, than in old tissues at the base of stems.Samenvatting Tomateplanten, groeiend in grond met verschillende hoeveelhden meststoffen, werden in bladstelen en stengels geïnoculeerd met een zeven tot tien dagen oude cultuur vanB. cinerea, groeiend op gewijzigde Richard's agar bij 23°C. Een stukje agar met mycelium, ca. 16 mm2 groot, werd met behulp van Sellotape in kleine wonden in het schorsparenchym gebracht; na drie dagen werd het Sellotape verwijderd en daarna werd de uitbreiding van de lesie dagelijks gemeten. De uitkomsten werden omgewerkt tot regressiecoëfficiënten; de regressiecoëfficiënt komt overeen met de uitbreiding der lesies per etmaal.De eerste proeven werden in het voorjaar en in de zomer van 1964 tijdens een verblijf van zes maanden op het Glasshouse Crops Research Institute, Littlehampton, Engeland, genomen. Aanvankelijk werden inoculaties uitgevoerd met planten, groeiend in grond afkomstig uit het bemestingswarenhuis (tabel 1), naderhand met planten groeiend in grond met verschillende stikstof-en kaliumniveaus (tabel 2).De inoculatieproeven met bladstelen wijzen op een negatieve correlatie tussen het stikstofgehalte van de grond en de uitbreiding der lesies (tabel 3). In proeven met stengelinoculaties, uitgevoerd in het internodium boven de eerste bloemtros, bleken deze correlaties zeer betrouwbaar te zijn (tabel 4). In jonge internodiën van deze planten waren deze verschillen in lesie-uitbreiding geringer, maar toch betrouwbaar; in oude internodiën was de invloed van de stikstofbemesting op de uitbreiding der lesies in de stengel niet merkbaar (tabel 5).Ook de inoculatieproeven in stengels van planten, groeiend in grond met verschillende stikstof- en kaliumniveaus, gaven duidelijk de invloed van de stikstofbemesting aan (tabel 6). In twee proefseries had een hogere kaliumbemesting een remmende invloed op de uitbreiding der lesies in de planten (tabel 6, 1 en 2), in serie 4 was dit alleen het geval bij het hoge stikstofniveau.In de periode van november 1964 tot maart 1965 werden dergelijke proeven genomen op het Proefstation te Naaldwijk. De inoculatieproeven, uitgevoerd in december, wijzen eveneens op de mindere uitbreiding der lesies in planten groeiend in grond met een hoog stikstofniveau, maar de verschillen zijn niet betrouwbaar. Als gevolg van de voor tomateplanten slechte uitwendige omstandigheden in deze periode, was er ook weinig verschil in ontwikkeling van de planten, ondanks de verschillen in bemesting. In de proeven, genomen in februari, was het effect van de stikstofbemesting op de uitbreiding der lesies wel betrouwbaar. De verschillen in vegetatieve ontwikkeling der planten door de diverse bemestingsniveaus traden toen ook duidelijker naar voren (tabel 7).Uit de inoculatieproeven, waarbij verschillende internodiën van één plant op hetzelfde tijdstip werden geïnoculeerd, blijkt dat de leeftijd van het internodium grote invloed heeft op de uitbreiding der lesies (tabel 8). Zoals blijkt uit de resultaten, weergegeven in tabel 5, is de invloed van de leeftijd van het stengelweefsel op de uitbreiding der lesies groter dan die van de stikstofbemesting. Een en ander staat misschien in verband met de beschikbare suikers en met het drogestofgehalte van het stengelweefsel.  相似文献   

5.
Samenvatting Naar aanleiding van literatuurgegevens werd de invloed van koper en zink op het optreden van aardappelschurft nagegaan. Daarbij werd gebruik gemaakt van een mengsel van zilverzand en perlite, beide zinkvrije materialen, terwijl koper alleen in perlite aangetoond kon worden in een hoeveelheid van 1 ppm. Een schurftisolatie van het IPO werd door deze kunstmatige grond gemengd. Een bepaalde hoeveelheid van beide metalen werd a1 of niet eens per week met de voedingsvloeistof gegeven.Aan het einde van de potproef werden door middel van de verdunningsmethode de aantallen S.scabies in de potten bepaald. De resultaten van de proef zijn in tabel 1 weergegeven.De invloed van zink was niet belangrijk; koper gaf daarentegen een duidelijke reductie van de schurftaantasting, maar tevens bij hoge concentratie een slechte wortelontwikkeling. Gezien de dichtheid van het organisme in het substraat is er sprake van een directe invloed van het koper op het pathogeen.Het resultaat van deze proef maakt het waard om koper op grotere schaal als schurftbestrijdingsmiddel te beproeven. Het fytotoxisch effect kan daarbij misschien vermeden worden door het enige tijd v66r het planten toe te passen.  相似文献   

6.
Symptoms of notched leaf in gladiolus are described in this paper. The disease can occur either in patches in the field (only on sandy or light sandy loam soils) or in plants scattered throughout a field planted with a certain stock (independent of soil type). Experiments showed that this disease is caused by tobacco rattle virus (TRV), which is transmitted byTrichodorus pachydermus Seinhorst andT. similis Seinhorst. Gladiolus corms planted in infested soil show a more or less serious reduction of growth and sometimes typical symptoms of notched leaf. In experiments these notched leaf symptoms could be reproduced in the first season only whenTrichodorus from infested soil was able to infect the young sprouts on top of the corms. If infection took place through the roots, the growth of the plants was not or only slightly retarded and the typical notched leaf symptoms appeared in the offspring in the following season. At least two serologically different strains of TRV could be isolated from affected gladiolus. These serotypes were not found to be typical for a certain location as in some cases both were isolated from the same infested field. In fields where potatoes showed stem-mottle and/or spraing, gladiolus was affected by notched leaf.Samenvatting Kartelblad in gladiolen kenmerkt zich door slecht uitgegroeide, misvormde planten, waarbij langs de randen en de nerven van de bladeren necrotische strepen en karakteristieke kartel- en zaagranden optreden (fig. 1). De planten komen meestal niet tot bloei. Alle overgangen tussen normale planten en die met de beschreven symptomen komen voor.In de knollen en kralen van de aangetaste planten zijn geen kenmerkende symptomen waar te nemen. In het gewas te velde kunnen deze aangetaste planten, in variërende percentages, verspreid tussen de gezonde planten van een partij voorkomen, terwijl aangrenzende partijen geheel gezond kunnen zijn. In deze gevallen, die op alle grondsoorten worden aangetroffen, is de partij één of meer seizoenen eerder geïnfecteerd. In andere gevallen worden planten als zojuist beschreven pleksgewijs in het gewas aangetroffen (fig. 2). Dergelijke aantastingen komen uitsluitend voor op de lichtere gronden en hierbij wordt eveneens een abnormale ontwikkeling van het wortelstelsel waargenomen (fig. 3).In proeven kon worden aangetoond dat de ziekte veroorzaakt wordt door virussen van de ratelvirusgroep (zie tabel 1 tot en met 6). In de grond aanwezige aaltjes van het geslachtTrichodorus (T. pachydermus Seinhorst,T. similis Seinhorst en mogelijk nog andere soorten) brachten het virus op de waardplant over (tabellen 2, 5 en 6).In het seizoen waarin infectie plaatsvond, ontstonden uitsluitend kenmerkende kartelblad-symptomen indien aaltjes, afkomstig van besmette grond, de mogelijkheid werd gegeven jonge, nauwelijks uitgegroeide spruiten aan te tasten (fig. 5, tabel 6). Infectie in de wortels veroorzaakt geen of slechts een geringe groeistoornis, maar in de nakomelingschap van deze planten komen in het volgende seizoen de typische symptomen van kartelblad voor (fig. 4, tabel 3, 5 en 6).Op een aantal gronden waar aardappelen waren geïnfecteerd door stengelbont of kringerigheid, werden gladiolen door kartelblad aangetast. In proeven waar gladiolen en aardappelen door TRV op dezelfde percelen waren geïnfecteerd, bleek een opmerkelijke overeenkomst in het verloop van kartelbladaantasting bij gladiolen en stengelbontaantasting bij aardappelen te bestaan (tabel 4).Bij het onderzoek van verschillende TRV-isolaties uit gladiolen met kartelblad-symptomen en uit andere waardplanten die afkomstig waren van met TRV enTrichodorus sp. besmette gronden, konden tenminste twee verschillende serotypen van het TRV worden aangetoond. Isolaties van het ene serotype bleken nauw verwant te zijn met een TRV-isolatie uit tabak White Burley, waartegen een antiserum is vervaardigd doorMaat (1963). Vertegenwoordigers van het andere serotype reageerden alle serologisch positief met een antiserum bereid tegen een TRV-isolatie uit gladiool. Beide serotypen bleken niet specifiek te zijn voor bepaalde plaatsen, daar beide verspreid door het land blijken voor te komen en in sommige gevallen uit eenzelfde perceel konden worden geïsoleerd. In een volgende publikatie zal hierop nader worden ingegaan.A preliminary report on this subject has been published in Nematologica 10 (1964):69–70.  相似文献   

7.
The occurrence ofAphanomyces euteiches Drechs. in Dutch soils is reported for the first time. Isolates of the pathogen were obtained from peas (Pisum sativum L.). A bioassay was used that baited the pathogen from soil into the cortex of stem and root of seedlings of a highly susceptible pea cultivar. The pathogen could subsequently be isolated on a semi-selective medium. Screening of soil samples from 13 fields known to be infested with fungi causing foot and root rot demonstrated the presence ofA. euteiches in 10 cases. In a second screening on soil samples from 43 fields, the pathogen was present in 16 cases. A positive correlation was found between the disease severity caused byA. euteiches in the seedling bioassay and the disease severity caused by the complex of foot and root pathogens in the same soils as evidenced by a mature plant bioassay. It is considered probable thatA. euteiches has since long been a common component of the foot and root rot complex in Dutch soils but has not been detected previously due to inadequate sampling and isolation techniques.Samenvatting De aanwezigheid vanAphanomyces euteiches Drechs. in Nederlandse gronden is voor het eerst aangetoond. Isolaten van het pathogeen werden verkregen van erwten (Pisum sativum L.). De pathogene schimmel werd in petrischalen uit grond in het schorsweefsel van wortel en stengel van een zeer vatbaar erwteras gelokt. Met behulp van een semiselectief medium konden vervolgens isolaten van de schimmel worden verkregen. Toetsing van grondmonsters afkomstig van 13 percelen, waarvan bekend was dat ze besmet waren met schimmels die voetziekten in erwten veroorzaken, toonde de aanwezigheid vanA. euteiches aan in 10 gevallen. In een tweede biotoets op grondmonsters van 43 percelen bleken 16 monsters het pathogeen te herbergen. Er werd een positieve correlatie gevonden tussen de ernst van de aantasting doorA. euteiches van kiemplanten en de aantasting van volwassen planten in een biotoets in de kas. Het is waarschijnlijk dat de schimmel reeds lang in Nederlandse akkers voorkomt, maar door inadequate bemonsterings- en isolatietechnieken over het hoofd is gezien.  相似文献   

8.
The influence of depth of inoculum on white rot and plant growth, and the response of sclerotia ofSclerotium cepivorum Berk. to artificial onion oil, at various depths in soil, was investigated.Field tests showed that effects of depth of inoculum were apparent 12 weeks after sowing and by week 14, sclerotia buried at 0–2, 10–12 and 18–20 cm reduced onion growth by 75, 56 and 37% in comparison with controls. The results indicate the importance of correct placement of treatments, such as onion oil, in soil to achieve maximum levels of disease control. In vitro tests in closed containers at 15°C showed that between 50–70% of sclerotia ofS. cepivorum germinated on soil treated with artificial onion oil. Production of secondary sclerotia was restricted to 0.5% of those which germinated. Application of oil at 10 cm depths in columns of soil caused germination of 60–70% of sclerotia at 3, 6, 14 and 17 cm over 4 weeks at 15°C. Germination at the soil surface was reduced. In field plots onion oil and one of its components, diallyl disulphide, reduced recovery of introduced sclerotia by 70%.Samenvatting Het effect van de diepte in grond waarop het inoculum vanSclerotium cepivorum berk. zich bevindt op het optreden van witrot in ui en op de ontwikkeling van de uieplant werd onderzocht. Ook werd de uitwerking van in grond geïnjecteerde uienolie op de op verschillende diepten in grond geplaatste sclerotiën bestudeerd.In veldexperimenten werd na 12 weken een duidelijk effect van de diepte van het inoculum op de ontwikkeling van de planten waarneembaar. Na 14 weken bleken sclerotiën die op 0–2, 10–12 en 18–20 cm diepte in grond waren geplaatst de groei van de uieplanten met respectievelijk 75, 56 en 37% te hebben verminderd ten opzichte van de controleplanten. Deze resultaten wijzen er op, dat voor een zo goed mogelijke bestrijding van witrot, de diepte in grond waar middelen zoals uienolie moeten worden toegediend, van grote betekenis kan zijn.Bij in vitro toetsen in gesloten Conway-schalen bij 15°C kiemde 50–70% van de sclerotiën vanS. cepivorum op het oppervlak van grond die behandeld was met synthetische uienolie. De vorming van secundaire sclerotiën beperkte zich tot 0,5% van het aantal gekiemde sclerotiën. Toediening van uienolie op 10cm diepte in grondkolommen veroorzaakte de kieming van 60–70% van de sclerotiën op 3, 6, 14 en 17 cm diepte over een periode van 4 weken bij 15°C. Bij het grondoppervlak was de kieming lager. In veldexperimenten werd na behandeling van grond met uienolie en met een bestanddeel daarvan, diallyl-disulfide, het aantal in grond geïntroduceerde sclerotiën dat kon vorden teruggevonden, met 70% gereduceerd.The senior author was a visiting scientist of the Plant Research Institute, Melbourne, Australia who received a scholarship administered by the International Agricultural Center (IAC) from the Netherlands Ministry of Agriculture.  相似文献   

9.
Viral dieback of carrot, chervil, coriander, dill and wild Umbelliferae is described. Disease incidence in carrot crops grown for seed is often high but low in ware carrot. There is no secondary spread in carrot crops.The causal virus was identified as theAnthriscus strain of parsnip yellow fleck virus (PYFV) transmitted byCavariella aegopodii from cow parsley(Anthriscus sylvestris). Nicotiana benthamiana was practically indespensable for isolation of PYFV by sap transmission from plants with viral dieback.No immunity was found in 12 carrot cultivars or in wild carrot. Disease control with a systemic insecticide had limited effect.Carrot red leaf virus and carrot mottle virus were commonly found in carrot, but they did not cause dieback symptoms. Cucumber mosaic virus, parsnip mosaic virus and a virus resembling that of carrot yellow leaf were occasionally isolated from carrot. Symptoms due to mycoplasma were also observed.Samenvatting Bij de zaadteelt van peen is in ons land reeds lang een schadelijke, vroeg in het seizoen optredende instervingsziekte bekend als voorjaarsziekte of het zwart. Planten vallen op door necrose van jonge spruiten (insterving). Soms gaat meer dan de helft van het gewas verloren. Voor consumptie geteelde peen wordt echter nauwelijks aangetast. De ziekte is nu ook gevonden bij dille, kervel, koriander en wilde schermbloemigen.Uit zieke planten en ook vaak uit symptoomloze fluitekruidplanten werd een virus geïsoleerd waarmee de insterving kon worden gereproduceerd. Het werd herkend als de fluitekruid-(ofAnthriscus-)stam van pastinakegeelvlekvirus (PYFV) op grond van waardplanten, symptomen, serologie en overdracht doorCavariella aegopodii met als onmisbare helper hetAnthriscus-vergelingsvirus (AYV), dat ook in fluitekruid voorkomt. Het gebruik vanNicotiana benthamiana als toetsplant maakte isolatie uit planten met virusinsterving mogelijk. Voor de ziekte wordt nu de naam virusinsterving van schermbloemigen voorgesteld.Peenroodbladigheid veroorzaakt door peenroodbladvirus, dat meestal samengaat met peenvlekkenvirus, bleek ook algemeen voor te komen. Deze twee virussen spelen geen rol bij het veroorzaken van virusinsterving, zoals wel werd aangenomen. Beide ziekten zijn geheel verschillend in symptomatologie en epidemiologie. Incidenteel werden komkommermozaïekvirus, pastinakemozaïekvirus en een virus gelijkend op peengeelbladvirus in aangetroffen. Ook werd eenmaal een aan een mycoplasma toe te schrijven ziekte geconstateerd.Virusinsterving bleek epidemiologisch te kunnen worden verklaard door de massale jaarlijkse migratie vanC. aegopodii in het voorjaar, waarbij PYFV van fluitekruid naar peen en andere schermbloemigen wordt verspreid. Door onvatbaarheid van peen voor het helpervirus (AYV) treedt in dit gewas geen secundaire verspreiding op.In geen van 12 peenrassen en wilde peen werd resistentie aangetroffen. Toepassing van een systemisch insekticide bleek in eerder onderzoek slechts een beperkt effect te hebben. Peenzaadteelt in gebieden met minder bladluizen, zoals het noorden des lands, lijkt aan te bevelen, maar verder lijkt de ziekte niet te bestrijden.Work in partial fulfillment of requirements for master's training at Agricultural University, Wageningen  相似文献   

10.
Samenvatting In een aantal proeven werd nagegaan of een bestrijding vanPuccinia horiana met fungiciden mogelijk was. Een preventieve bespuiting met ferbam, zineb en spuitzwavel kon een aantasting van de roest vrij redelijk voorkomen. Met maneb, mancozeb en het mengsel van maneb met NiCl2.4H2O waren deze resultaten iets beter. Het mengsel van maneb met NiCl2.4H2O bleek, vooral bij een bespuiting korte tijd na de inoculatie, een curatieve werking te hebben. Het bleek niet mogelijk de roest door een bespuiting afdoende te bestrijden.  相似文献   

11.
Samenvatting In een voorlopige mededeling wordt de systemische werking van procaïnehydrochloride tegen echte meeldauw op komkommers en enkele andere gewassen vermeld.Komkommerplanten, die met hun wortels in een voedingsoplossing gezet werden welke 300. d.p.m. procaïne-HCl bevatte, bleven vrij of nagenoeg vrij van meeldauw (tabel 1). Dit was eveneens het geval wanneer een 0,5% procaïne-oplossing gegoten werd bij de wortels van in grond opgroeiende planten, of wanneer een 1000 d.p.m. oplossing op het blad gespoten werd (fig. 1). Transport van de wortels naar het blad werd aangetoond met behulp van papierchromatografie en een kleurreactie.Na bladbespuiting was procaïne-HCl ook actief tegen meeldauw op augurken, tarwe, bieten, erwten, lupine, rozen en appels. Herhaaldelijk spuiten met hoge concentraties (0,4–0,8%) veroorzaakte evenwel op diverse gewassen fytotoxische verschijnselen. Een aantal aan procaïne verwante stoffen werd bij de voortzetting der proeven betrokken.Procaïne-HCl is vermoedelijk een specifiek op echte meeldauw werkend middel, daar het in vitro noch in vivo werkzaam was tegen alle andere getoetste planteparasieten. Tegen meeldauw werkt het pas nadat het door de plant opgenomen is; het heeft geen waarneembare invloed op de kieming der conidiën in vitro.  相似文献   

12.
Latent infections byFusarium oxysporum Schlecht. f. sp.tulipae can easily be induced in tulip bulbs in the laboratory. They may also occur in commercial stocks and their presence in planting stocks of susceptible cultivars may affect the health of the daughter bulbs harvested in the following year, even when the planted bulbs have been disinfected. Latent infections do probably not reduce the flowering ability of bulbs during forcing in winter. By histopathological techniques the infective hyphae were shown to penetrate the host tissue superficially in latent infections. The pathogen remains viable during dry storage of the bulbs for several months and can become reactivated after planting.Samenvatting Het is mogelijk latent blijvende infecties veroorzaakt doorFusarium oxysporum Schlecht. f. sp.tulipae kunstmatig op te wekken (Fig. 2), waarbij geen of voor de ziekte aspecifieke, onopvallende symptomen ontstaan (Fig. 1). Ook in partijen, waarin de ziekte uitval heeft veroorzaakt, kunnen in bollen die op het oog gezond lijken, latente infecties voorkomen. Indien dergelijke bollen worden geplant, is de kans aanwezig dat de ziekte in een onverwacht grote mate voorkomt in de oogst van het volgende jaar (Tabel 2). Dit geldt eveneens indien het plantgoed is ontsmet en geplant in onbesmette grond. Waarschijnlijk heeft de aanwezigheid van latente infecties in bollen bestemd voor de bloemproduktie in de winter geen invloed op de slaging van de bloei, omdat de periode waarin de temperatuur een voor de parasiet gunstige waarde heeft, te kort is. De schimmel blijft inactief tijdens de droge bewaring van de bollen en wordt weinig beïnvloed door de bewaar-omstandigheden. In een aantal gevallen groeit hij na het planten uit in de rokken van de moederbol (Tabel 3), van waaruit hij in het late voorjaar de jonge bollen kan infecteren. Uit histologisch onderzoek bleek, dat het pathogeen meestal of uitsluitend via de huidmondjes in de onbeschadigde bolrok binnendringt, van waaruit hij inter- en later intracellulair groeiend in korte tijd het omringende weefsel vernietigt. Indien de infectie door nog onbekende oorzaak in de latente fase overgaat, kan het mycelium slechts spaarzaam in de ademholte of intercellulair tussen de deze omringende cellen worden gevonden.  相似文献   

13.
In 1962 in the Netherlands a foot rot due toNectria haematococca Berk. & Br. var.cucurbitae (Snyd. & Hans.) Dingley occurred inCucurbita ficifolia, the rootstock of grafted cucumber grown in glasshouses. The Dutch isolates of the pathogen proved to be identical with ones isolated from abroad.C. ficifolia seedlings grown in infested soil showed a foot rot at the base of the hypocotyl when about two weeks, old, after, which the plants soon died off completely. Though the fungus could grow from the rootstock into the cucumber graft, it never showed systemic growth in still living stems. If soil-infestation was only slight,C. ficifolia plants became attacked at a later stage of development. This was in agreement with the dying off of mature cucumbers in the glasshouses at the commencement of cropping. All Cucurbitaceae which were grown in infested soil finally succumbed to the disease. No resistant substitute for theC. ficifolia rootstock was found. Other crops appeared to be resistant. The seed-borne character of the pathogen was demonstrated by injecting fruits with a spore suspension at different developmental stages. When the surviving fruits were harvested, only those inoculated when three to five weeks old contained viable seeds, some of which were infected superficially as well as internally The use of seeds from bruised and infected fruits might have introduced the pathogen into the greenhouses of holdings specializing in selling grafted plants and cucumber seedlings, thousands of which are daily sent all over the country, thus spreading the disease. In recent years this has been avoided by using only seeds from nondamaged fruits and by regularly steaming the soil in which the seedlings are grown.Samenvatting In 1962 en 1963 kwam in Nederland een voetziekte voor bij kaskomkommers, geënt opCucurbita ficifolia-onderstam. De ziekte werd veroorzaakt doorNectria haematococca Berk. & Br. var.cucurbitae (Snyd. & Hans.), Dingley (syn. metHypomyces solani Rke & Berth. emend. Snyd. & Hans. var.cucurbitae Snyd. & Hans.,Fusarium javanicum Koord. var.ensiforme (Wr. & Reinking) Wr. enFusarium solani f.cucurbitae Snyd. & Hans.). De schimmel bleek identiek te zijn met isolaties uit Cucurbitaceae, afkomstig uit andere landen (fig. 1). Zaailingen vanC. ficifolia, opgekweekt in besmette grond, vertoonden ongeveer twee weken na het zaaien een aantasting aan de voet van het hypocotyl, waarna de planten snel volledig afstierven (fig. 2). Ofschoon de schimmel via de entplaats in de komkommer-bovenstam kon doordringen, werd de levende stengel nooit systemisch doorgroeid. Als de grond slechts licht geïnfecteerd werd, bleken planten vanC. ficifolia nog of latere leeftijd aangetast te kunnen worden (tabel 1) Dit is in overeenstemming met het verschijnsel, van het afsterven van komkommers in kassen als de planten juist vrucht gaan dragen.Alle Cucurbitaceae die in besmette grond werden opgekweekt, stierven af. Er werd geen vervanger voor deC. ficifolia-onderstam gevonden die resistent was tegen dezeFusarium. Andere planten die in de kassen gekweekt worden zoals freesia's, bleken resistent te zijn.De schimmel bleek met zaad te kunnen overgaan, hetgeen o.a. aangetoond werd door een groot aantal vruchten van verschillende leeftijd te injiceren met een sporensuspensie (tabel 2). Alleen die welke drie tot vijf weken na de bloei geïnjiceerd waren, bevatten later kiemkrachtige zowel uitwendig als inwendig met de schimmel besmette zaden op die plaatsen waar het vruchtvlees weinig of niet was aangetast (fig. 3 en 4). Het is mogelijk, dat de scimmel door het gebruik van zaad uit gekneusde en besmette vruchten binnengekomen is in de kassen van gespecialiseerde entbedrijven, vanwaaruit dagelijks duizenden enten en zaailingen door het gehele land worden verzonden. Op deze wijze kan de snelle verspreiding van het pathogeen verklaard worden. In latere jaren kon de ziekte vermeden worden door slechts zaden uit gave vruchten voor het opkweken vanC. ficifolia-onderstammen te gebruiken en de grond in de, tabletten geregeld te ontsmetten.
Een voetziekte vanCucurbita ficifolia, de onderstam van komkommers, veroorzaakt doorNectria haematococca var.cucurbitae

In cooperation withH. A. van der Aa, P. Ketner andW. F. Prud'homme van Reine.  相似文献   

14.
Samenvatting Met ratelvirus en mozaïekvirus vanAtropa belladonna, twee op elkaar gelijkende grondvirussen, werden proeven gedaan over een mogelijke overbrenging door aaltjes.Nematoden uit met virus besmette grond werden toegevoegd aan natuurlijke, onbesmette grond, aan tot 60°C of 120°C verhitte en aan gewreven grond. Door wrijven van de grond worden de meeste aaltjes en andere organismen van dezelfde afmetingen gedood. In de aldus behandelde en geïnoculeerde grond werden tabaksplanten geteeld. Bij de proeven met mozaïekvirus vanAtropa belladonna werden tien dagen na het planten de wortels uitgeperst en het sap met carborundum uitgewreven op bladeren van gezonde tabaksplanten. Bij de proeven met ratelvirus werd dit alleen gedaan met planten, die dertig dagen na het planten geen symptomen vertoonden.Virusinfectie trad niet op in de proeven, waar aaltjes niet de overbrengers konden zijn. Aaltjes uit besmette grond brachten in zeer veel gevallen virus naar onbesmette grond over (tabellen 1 en 2). Hoplolaimus uniformis enHemicycliophora sp. brengen het ratelvirus waarschijnlijk niet over. De proeven worden voortgezet met andere soorten aaltjes.  相似文献   

15.
Samenvatting Inoculaties metStereum purpureum werden in september 1952 uitgevoerd bij pruimen (var. Czar), in totaal bij 52 takken. Periodiek werd daarna telkens één dezer takken afgesnedne en door terugisolatie getracht vast de stellen over welke afstand de schimmel in lengterichting door het hout van de tak was gegroeid. Het is gebleken, dat jaarlijks twee maal groestilstand kan optreden, ten eerste in de winter, wanneer de temperatuur beneden het minimum komt waarbij groei van de schimmel nog mogelijk is, en ten tweede gedurende een bepaalde periode in de zomer. Tijdens deze zomerperiode staat niet alleen de groei stil, maar is ook isolatie van de zwam uit het hout niet mogelijk. Deze zeer inactieve periode van de schimmel wordt niet direct door het temperatuurverloop bepaald, doch door de fysiologische toestand van de waardplant, die nog niet te veel onder de aantasting mag hebden geleden; in zeer zwaar aangetaste takken treedt zij niet op, zoals bleek in de zomer van 1954 toen de takken zwaar ziek en grotendeels reeds afgestorven waren. In werkelijkheid is deze inactieve zomerperiode van de schimmel dus een periode van verhoogde resistentie van de waardplant. Het is mogelijk, dat deze resistentieverhoging wordt veroorzaakt door bepaalde producten van de koolzuurassimilatie, die zich van de bladeren naar het hout begeven en in de loop van de zomer een concentratie bereiken hoog genoeg om de groei van de schimmel te beletten.Om de aangetaste gedeelten van het hout kunnen zich donkere zônes vormen, wanneer de groei van de schimmel gedurende zekere tijd heeft gestagneerd; deze hebben geen betekenis als barrière voor de schimmel.Enige conclusies van belang voor de practijk van de loodglansbestrijding kunnen uit deze waarnemingen worden getrokken.  相似文献   

16.
Samenvatting Van de in Nederland bij komkommer optredende virusziekten worden het ziektebeeld en de belangrijkste eigenschappen beschreven.Aantasting door komkommervirus 1 vindt voornamelijk plaats bij een nateelt van komkommers. Het virus wordt overgebracht door de groene katoenbladluis (Aphis gossypii Glover) bij het opkweken en tijdens de teelt. De komkommerplanten hebben hiervan ernstiger te lijden naarmate de temperatuur gedurende de incubatieperiode lager is. De planten kunnen dan verwelken en afsterven.Bij de teelt onder glas wordt komkommervirus 2 verreweg het meest aangetroffen. Vers komkommerzaad is een belangrijke infectiebron. Tijdens de bewaring van het zaad loopt het infectievermogen snel achteruit. Toch kan een deel van het op het zaad aanwezige virus gedurende meer dan een half jaar zijn activiteit behouden. De in Nederland veel gebruikte onderstamCucurbita jicifolia kan worden beschouwd als een carriër voor dit virus. Bij het enten kan het virus gemakkelijk worden overgebracht, ook met behulp van besmet sap, dat op het hierbij gebruikte mes is achtergebleven. Er zijn aanwijzingen, dat het virus in de grond kan overblijven.Het optreden van komkommervirus 2 A is veel minder algemeen, hoewel het ziektebeeld veel ernstiger is. De eigenschappen stemmen overeen met die van komkommervirus 2.Het komkommernecrosevirus kan grote schade te weeg brengen aan de teelt, doordat de vruchten van de aangetaste planten onverkoopbaar zijn en de planten soms geheel afsterven. De inactiveringstemperatuur van dit virus bedraagt ruim 80°C gedurende 10 minuten. Een groot aantal waardplanten reageert met plaatselijke necrose op de geïnoculeerde bladeren. Een enkele maal kan tijdelijk een systemisch beeld worden waargenomen, zo b.v. opNicotiana tabacum var. White Burley. In de grond behoudt het virus zijn infectievermogen minstens een half jaar. Aantasting vindt van de grond uit plaats. Zij wordt bevorderd door een lage temperatuur van bodem en lucht. Tijdens een periode van warm, zonnig weer kan algeheel herstel plaats vinden. OpCucurbita ficifolia geënte planten zijn veel minder gevoelig en herstellen gemakkelijker.Summary The symptoms and the properties of the virus diseases occurring on cucumber in Holland, are described in this article. Cucumis virus 1 occurs mainly on cucumbers grown in autumn. It is transmitted byAphis gossypii Glover, both during the propagation period and during the remainder of the season. Cucumber plants suffer most when the temperature during the incubation period is low. The plants may then wilt and die. Cucumis virus 2 is found very frequently in cucumber growing under glass. Freshly harvested seed is an important source of infection. Although the percentage of infection diminishes fairly rapidly with time, the virus in the seeds may retain its activity for more than half a year.Cucurbita ficifolia, used in Holland on a large scale as a root stock for cucumber, is a carrier ofCucumis virus 2. The virus is transmitted very easily during grafting, as well as by cultural measures such as pruning etc. There are indications, also, that the virus may survive in the soil. Cucumis virus 2 A occurs very rarely. The symptoms it causes are more severe than those caused byCucumis virus 2. Its physical properties are the same as those ofCucumis virus 2.Cucumber necrosis virus is the most serious of the viruses affecting cucumber, as the fruits may be badly damaged and the plants sometimes die. This virus is inactivated for the most part by exposure to a temperature of 80°C for 10 minutes. A large number of host plants react with local necrosis on the inoculated leaves. In a few cases systemic symptoms were observed temporarily, e.g. onNicotiana tabacum var. White Burley. In the soil this virus can survive for more than half a year. Infection of the plants takes place from the soil. The disease is favoured by low soil- and air-temperatures. During a period of warm sunny weather complete recovery is possible. Plants grafted onCucurbita ficifolia are less susceptible to an attack of cucumber necrosis virus and if infected frequently recover.  相似文献   

17.
Samenvatting 1. Een methode werd vastgesteld door middel van cultuursoorten om de uitbreidingsvatbaarheid van aardappelknollen voorPhytophthora infestans te bepalen. Het doel is deze methode op nieuwe soorten toe te passen. Er werd gewerkt bij 10° C, de verschillen tusschen de cultuursoorten zijn dan grooter en beter in maten vast te leggen dan bij optimale temperatuur. 2. De tijdsduur, die verloopt tusschen het doorsnijden van de knollen, 5 dagen na de inoculatie, en het optreden van luchtmycelium werd als norm gebruikt. Deze werd in cijfers omgezet en vergeleken met de vatbaarheidscijfers van de Nederlandsche rassenlijst. 3. Drie verschillende typen van necrose, tengevolge van aantasting door de parasiet, werden onderscheiden. 4. In het algemeen is het naveleinde vatbaarder dan de top. 5. Twee isolaties van de schimmel werden gebruikt, die in virulentie verschilden, dit wijst eventueel op het bestaan van verschillende physiologische rassen. Door gebrek aan een goed testsortiment is het nauwkeurig vaststellen hiervan niet mogelijk. 6. De vari?teit, waarop de schimmel gegroeid is, heeft invloed op de zwermsporenontwikkeling. Deze directe werking van de voeding op sterkte en virulentie van het inoculatiemateriaal moet niet verward worden met dezelfde eigenschappen eigen aan een bepaalde Phytophthora-stam.
Method for the determination of the susceptibility of potato tubers to late blight

Laboratorium voor Mycologie en Aardappelonderzoek.  相似文献   

18.
Coffea arabica trees in a collection at Jimma, Ethiopia, are often attacked and killed byGibberella xylarioides. Statistical analysis shows a varietal pattern of attack. However, an influence of disease loci is also probable. Varietal differences open the possibility of control with resistant varieties. Localized outbreaks of the disease may permit temporary control by tree eradication and soil treatment.Samenvatting Veel bomen van een collectie vanCoffea arabica L. te Jimma sterven na een aantasting doorGibberella xylarioides Heim et Saccas. Door groepering van het materiaal op verschillende manieren (Fig. 1) zijn twee vergelijkingen mogelijk: (a) Tussen een theoretische verdeling berekend over de gehele collectie zonder plaats- of lijneffecten en een verdeling met plaatseffecten maar zonder lijneffecten (plaatseffect). (b) Tussen de verdeling zonder lijneffecten maar met mogelijke plaatseffecten en een verdeling met lijneffecten en mogelijke plaatseffecten (lijneffect).De statistische analyse (Tabel 1) toont dat het plaatseffect net niet significant is maar dat de verschillen tussen lijnen een zeer hoge significantie bezitten (Tabel 2). Verschillen in gevoeligheid tussen een aantal lijnen zijn aangegeven in Tabel 3. De vrij waarschijnlijke plaatseffecten maken bestrijding van de ziekte mogelijk door vernietiging van aangetaste bomen en bodembehandeling. De duidelijke resistentieverschillen tussen koffielijnen maken controle op lange termijn met behulp van resistentie mogelijk.FAO Coffee Pathologist and FAO Associate Expert, respectively.  相似文献   

19.
The effect of the ectoparasitic nematodeTylenchorhynchus dubius on various processes that determine the growth of the grassLolium perenne was studied using dynamic simulation. An equation was formulated for the relation between nematode density in the rhizosphere and the cell penetration rate per nematode. Various hypotheses on the effect of cell penetration on plant growth processes were formulated and then introduced in a SUCROS-type growth model of the host. The plausibility of the hypotheses was tested by their ability to simulate experimental results with given population data.The simulations showed that it is unlikely that all cells penetrated byT. dubius will die. The effect ofT. dubius cannot be attributed to the nematodes' consumption of dry matter. Growth reduction may be attributed to the nematode negatively affecting the roots' permeability.Samenvatting Het effect van de ectoparasitaire nematodeTylenchorhynchus dubius op het grasLolium perenne werd bestudeerd met behulp van dynamische simulatie. Er werd een vergelijking opgesteld om de snelheid waarmee de nematode epidermiscellen op de wortels aanprikt te berekenen uit nematodendichtheid in de rhizosfeer. Er werd een aantal hypotheses geformuleerd voor de manier waarop de groeiprocessen in de plant door aanprikken van de cellen beïnvloed worden en deze werden ingebouwd in een op SUCROS gebaseerd groeimodel voor het gras. Door middel van berekeningen met het model werd nagegaan in hoeverre de hypotheses het effect van gegeven nematodenpopulaties op de plant zoals dat in proeven gevonden was konden verklaren.Uit de simulaties bleek dat het onwaarschijnlijk is dat alle doorT. dubius aangeprikte cellen dood gaan. Het effect vanT. dubius kan niet toegeschreven worden aan onttrekking van droge stof. De groeireductie kan wel toegeschreven worden aan een door de nematoden veroorzaakte verhoging van de wortelweerstand voor wateropname.  相似文献   

20.
Samenvatting In de zomer van 1980 gaf in een aantal gevallen het systemische fungicide metalaxyl een zeer onvoldoende werking te zien tegen de aardappelziekte.Phytophthora infestans-isolaten die uit de desbetreffende percelen werden verkregen vertoonden in een drijftoets een zeer geringe gevoeligheid voor het fungicide in vergelijking met isolaten uit percelen waar gebruik werd gemaakt van maneb/fentin-acetaat combinaties en waarin nagenoeg geen aantasting voorkwam.De oorzaak van de onvoldoende werking van metalaxyl moet worden gezocht in het ontstaan van metalaxyl-resistente stammen in de populatie, die als gevolg van de voor de aardappelziekte geschikte weersomstandigheden en de veelvuldige toepassing van alleen metalaxyl zich ongebreideld konden vermenigvuldigen.Metalaxyl-resistentie kwam voor in verschillende fysio's. Dit wijst erop dat de resistentie op meerdere plaatsen is ontstaan. Opmerkelijk was dat éé van de resistente fysio's nooit eerder in Nederland was geisoleerd.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号