首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 46 毫秒
1.
Samenvatting 1e De levenswijze vanCarpocapsa pomonella in appels werd voor ons land nagegaan. Daarbij bleken zich verschillen voor te doen ten opzichte van de gegevens, die uit de literatuur van andere landen bekend zijn. 2e De motjes verschijnen in het voorjaar gedurende een zeer lange periode. Een zwakke tweede generatie is experimenteel aangetoond en mogelijk komt zij ook in het vrij veld voor, voornamelijk in warme zomers en in de Zuidelijke deelen van ons land. Voor de practijk echter is zij van zeer geringe beteekenis. 3e De motjes zetten haar eieren op willekeurige plaatsen op de vruchten af en nog vaker op de bladeren. 4e De larven boren zich op willekeurige plaatsen door den zijkant van de vrucht in en veel minder vaak door den kelk. In verband hiermede wordt een bespuiting met loodarsenaat eerst ongeveer 4 à 5 weken na den bloei het meest doeltreffend geacht. 5e Onder vangbanden van geribd karton werden aanzienlijk meer rupsen gevangen dan onder die van jutezakken. Of de vangbanden hoog of laag worden aangelegd, schijnt voor ons land van minder beteekenis te zijn, al is het niet uitgesloten, dat men onder lage vangbanden iets meer vangt. 6e De sluipwespPristomerus vulnerator is voor ons land als larve-parasiet vastgesteld.  相似文献   

2.
The effect of injection of different dosages of dichloropropane-dichloropropene (DD) mixture at 15-cm depth combined with different dosages of dazomet distributed on the surface of the soil on densities ofRotylenchus uniformis was investigated in a field experiment on sandy soil. The treatments were given at the end of October 1970. The water content of the soil was at field capacity and the temperature about 10°C. Distributing 5 g or 10 g dazomet per m2 on the surface of plots treated with 10 ml DD mixture per m2 (mortality 82%) had the same effects as repeating the DD treatment once or twice, respectively. A better horizontal distribution of the DD mixture would probably have made distributing 5 g dazomet per m2 on the surface of soil in which a DD treatment killed 80% of the nematodes in the top 20 cm, equivalent to adding two similar DD treatments.To kill a certain percentage of the eggs ofR. uniformis in the soil, twice as high a dosage of DD mixture was necessary as to kill the same percentage of juveniles and adults. Eggs and active nematodes were equally sensitive to dazomet.Samenvatting De uitwerking op dichtheden vanRotylenchus uniformis van verschillende doses dichloorpropaan-dichloorpropeen(DD)mengsel, op 15 cm diepte in de grond gebracht, gecombineerd met verschillende doses dazomet, die op de oppervlakte van de grond werden gestrooid, werd onderzocht op een proefveld op zandgrond. De behandelingen werden eind oktober 1970 uitgevoerd bij een bodemtemperatuur van ongeveer 10°C (Tabel 1). Het watergehalte van de grond was ongeveer op veldcapaciteit door regenval voor de behandelingen. De werking van de verschillende behandelingen op de aaltjes in de bovenste 20 cm van de grond is weergegeven in de Tabel 2 en 3 en Fig. 2 en 3, die van enkele behandelingen op verschillende diepten in de grond in Tabel 4 en 5 en Fig. 6. Strooien van 5 g en 10 g dazomet per m2 op de oppervlakte van veldjes, die tevens behandeld waren met 10 ml DD mengsel per m2 (sterfte van de aaltjes 82%) had hetzelfde effect als wanneer deze behandeling met DD éénmaal resp. tweemaal herhaald zou zijn. Bij een betere horizontale verdeling van het DD-mengsel in de grond zou een behandeling met dit nematicide, die 80% van de aaltjes in de bovenste 20 cm van de grond doodde, gecombineerd met strooien van 5 g dazomet per m2 op de oppervlakte waarschijnlijk gelijkwaardig zijn geweest aan drie behandelingen met DD-mengsel, die telkens 80% van de bij de behandeling nog aanwezige aaltjes doodden.Volgens berekeningen naar aanleiding van Fig. 7 is voor het doden van een bepaald percentage van de eieren vanR. uniformis tweemaal zoveel DD-mengsel nodig als voor het doden van hetzelfde percentage jonge en volwassen dieren. Alle stadia van het aaltje waren even gevoelig voor dazomet.  相似文献   

3.
Samenvatting In deze publikatie worden de resultaten vermeld van een onderzoek naar de galmugfauna van rode en witte klaver in Nederland. Laboratoriumproeven en veldwaarnemingen hebben uitgewezen, datDasyneura gentneri Pritchard,D. leguminicola (Lintner) enTricholaba trifolii Rübs. zich voeden ten koste van het zich ontwikkelende klaverzaad. Hun optreden is echter niet van economische betekenis voor de teelt van klaverzaad in Nederland. Dasyneura trifolii (F. Loew) verwekt bladgallen op witte klaver, maar door deze aantasting worden de planten niet in hun normale groei belemmerd. De larven vanLestodiplosis pallidicornis Kieffer en vanPhaenobremia aphidivora (Rübs.) zijn roofvijanden; zij voeden zich respectivevelijk met larven van allerlei andere galmugsoorten en met bladluizen, die op rode en witte klaver leven. De soortenAmetrodiplosis sp.,Clinodiplosis sp. enIsodiplosis deutera Milne f.n.sp. leven in de bloemhoofdjes van rode klaver, maar hun juiste levenswijze is nog niet bekend.Milne (1960) enBarnes (1946) vermelden van witte en rode klaver in Engeland nog de soortenBrachyneura squamigera (Winnertz),Campylomyza ormerodi (Kieffer),Clinodiplosis leguminicola Milne enGiardomyia britannica Milne. Deze soorten werden door ons in Nederland tijdens het onderzoek niet gevonden.Deze publikatie vermeldt verder bijzonderheden inzake de levenswijze, de morfologie en de ontwikkelingscyclus van de behandelde galmugsoorten, terwijl ook aandacht is besteed aan hun economische betekenis voor de teelt van witte en rode klaver in Nederland.  相似文献   

4.
In field trials on fumigated sandy soil planted with stock of Fire King lilies lightly infested withPratylenchus penetrans, nematode control with aldicarb did not influence growth and yield of the lilies in the first growing season, perhaps because of the low initial number of nematodes. In the second season, however, a clear relation appeared between yield and nematode control by aldicarb.In such a biennial crop, yields after aldicarb treatment at planting were almost as good as after treatment in both years, 3 kg aldicarb a.i./ha (1.6 mmol.m–2) being optimum.Samenvatting Bij de bestrijding van wortellesieaaltjes moet niet alleen rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige aaltjes maar ook met die in de wortels van het plantgoed. Aan de wortels van het plantgoed is de aanwezigheid van deze aaltjes niet altijd duidelijk te zien. In als goed gekwalificeerd plantmateriaal van de leliecultivar Fire King werden gemiddeld 15Pratylenchus penetrans per bol gevonden en in slecht plantgoed 9.De aaltjes in de grond kunnen effectief worden bestreden door toepassing van grondontsmetting met een aaltjesdodend middel. In een tweejarige teelt van licht besmet plantmateriaal is dit echter onvoldoende om schade te voorkomen. Dit bleek uit een proef met Fire King in vooraf ontsmette zandgrond op de proeftuin Ens. In het tweede jaar was de groei van de lelies na toepassing van aldicarb ongeveer drie maal beter dan zonder dit middel. In de wortels van de onbehandelde lelies werden ongeveer twintig keer zoveel wortellesieaaltjes gevonden als in die van de behandelde planten.Om dit tweedejaarseffect nader te analyseren en de toepassing van aldicarb beter te preciseren werd het onderzoek op de proeftuin in 1975 en 1976 voortgezet, waarbij vooral aandacht werd besteed aan de dosering en de toedieningswijze van aldicarb in de vorm van Temik 10 G.Uit het pouplatieverloop van de wortellesieaaltjes gedurende de tweejarige teelt (Fig. 3) kan worden afgeleid dat pas merkbare schade optreedt bij meer dan 300P. penetrans per 10 g wortels en meer dan 20P. penetrans per 100 ml grond in mei, wanneer de ontwikkeling van de stengelwortels plaats vindt. De gevonden besmettingen blijven in het eerste jaar in alle objekten beneden deze schadegrens en komen in het tweede jaar daarboven in de objekten waar minder dan 3 kg aldicarb a.i./ha (1,6 mmol.m–2) is toegediend in het eerste jaar. Dit is in overeenstemming met de opbrengstresultaten (Tabel 2).Uit het verband tussen de toegediende hoeveelheid aldicarb en de relatieve opbrengst blijkt eveneens dat een hogere dosering dan 1,6 mmol.m–2 nog slechts weinig effectiever is en mogelijk zelfs groeiremmend kan werken. Het maakt daarbij weinig verschil of de toediening plaats vindt bij het planten in de vore of kort voor de opkomst van de lelies in de rug (Tabel 1). Uit praktische overwegingen moet de voorkeur worden gegeven aan de toediening in de plantvoor.De toediening van aldicarb in beide jaren had slechts een geringe produktieverhogend effect boven toediening uitsluitend in het eerste jaar (Tabel 2). Blijkbaar is de effectiviteit van dit nematicide veel groter tegen de lichte aanvangsbesmetting met aaltjes in de wortels van het plantgoed dan wanneer het in de rug wordt toegediend aan de veel hogere, verspreide besmetting aan het begin van het tweede jaar.Wat betreft de bewortelingskwaliteit van de bollen valt het op (Tabel 3) dat ook hogere doseringen dan 1,6 mmol.m–2 nog verbetering geven en dat toediening in beide jaren een betere bewortelingskwaliteit geeft dan wanneer alleen in het eerste jaar aldicarb wordt toegediend. Het nematicide aldicarb heeft slechts een werkingsduur van 1 à 2 maanden, zodat de aaltjes zich later in het seizoen weer sterk kunnen vermeerderen waardoor de kwaliteit van de wortels snel kan teruglopen. Om een betere bewortelingskwaliteit te bereiken wordt dan ook een veel effectievere bestrijding van de wortellesieaaltjes gevraagd dan voor het veiligstellen van de groei en de opbrengst van lelies.Aangezien de bolwortels van ondergeschikte betekenis zijn voor de groei en de opbrengst van deze lelies lijkt het niet verantwoord hogere doseringen dan 1,6 mmol.m–2 toe te passen.  相似文献   

5.
A technique for virus elimination by meristem culture was developed for a range ofAlstroemeria cultivars. Meristems were excised from the rhizome tips and placed on a medium with indole-3-butyric acid, the required concentration of which was cultivar dependent: Six to eight weeks after dissection a shoot had formed which was transferred to a medium without growth regulators. On filter paper bridges, in a liquid medium, root formation was better than on a solid medium. In many cases a new rhizome developed. If not, the plantlet eventually died. Transfer into soil was more successful with the plantlets rooted in liquid medium than with those rooted in solid medium. Virus elimination was cultivar dependent, but in most cultivars plants resulting negatively in serological tests could be obtained. After repeated testing and selection for horticultural properties these plants may be used to start high quality mother plots.Samenvatting Een techniek werd ontwikkeld om door middel van meristeemcultuur virus te elimineren uit een aantalAlstroemeria cultivars. De meristemen werden uit de toppen van de rhizomen geprepareerd en op een voedingsbodem met IBA als auxine geplaatst. De IBA-concentratie nodig voor scheutvorming was afhankelijk van de cultivar. Na een periode van zes tot acht weken had het meristeem zich ontwikkeld tot een scheutje, dat vervolgens werd overgebracht op een voedingsbodem zonder groeistoffen. In ongeveer twee maanden vormden zich dan wortels. Deze wortelvorming was beter op een vloeibare voedingsbodem met papieren bruggetjes dan op een vaste voedingsbodem van agar. In veel, maar niet in alle gevallen, vormde zich ook een nieuw rhizoom. Indien geen rhizoom werd gevormd stierf de plant. Gewortelde plantjes groeiden beter in grond indien de beworteling op papieren bruggetjes had plaatsgevonden. Het succes van het elimineren van hetAlstroemeria-mozaïek virus hing af van de cultivar. Na herhaalde toetsing kunnen de negatief reagerende planten worden gebruikt voor de opbouw van een partij gezonde moederplanten. Op deze manier kan de kwaliteit van het uitgangsmateriaal vanAlstroemeria worden verbeterd.  相似文献   

6.
A virus isoaate obtained from red clover in the Netherlands in 1957 has been identified as red clover mottle virus by means of host reaction studies, electron microscopy and serology. This isolate is considered to be a separate strain, however, on the basis of clear differences in severity of symptoms in broad bean, pea and red clover plants and especially of qualitative serological differences between this isolate and the English type strain. The virus produces granular inclusion bodies in artificially infected pea plants. It is especially distinguished from other legume viruses described so far by its reaction in broad bean, pea, and red clover plants. A discussion is given of its distant relationship to cowpea mosaic virus. This is the first report of the occurrence of the red clover mottle virus outside England. At present the virus appears to be of no economic importance in the Netherlands.Samenvatting Aangetoond kon worden dat een in 1957 in Nederland uit rode klaver geïsoleerd virus op grond van waardplantreacties (Fig. 1, 2, 3 en 5), elektronenmicroscopie (Fig. 6) en serologie overeenkomt met het in 1960 doorSinha in Engeland beschreven red clover mottle virus. Hiervoor wordt thans de Nederlandse naam vlekkerigheidsvirus van rode klaver ingevoerd. De Nederlandse isolatie moet echter worden beschouwd als een aparte stam van het virus op grond van geconstateerde duidelijke verschillen in hevigheid van de symptomen veroorzaakt in rode klaver (Fig. 1), erwt en tuinboon en vooral op grond van een in kruisreactie-en kruisverzadigingsproeven gevonden kwalitatief serologisch verschil (Tabel 1).Het virus doet in kunstmatig geïnfecteerde erwteplanten granulaire celinsluitsels ontstaan (fig. 4). Het is gemakkelijk van andere, tot dusver beschreven virussen van vlinderbloemigen te onderscheiden op grond van de in de reeds genoemde plantesoorten opgewekte verschijnselen en het onvermogen om komkommer en tabakssoorten te infecteren. Daar het volgens onderzoek vanAgrawal & Maat (1964) een verre verwantschep met het o.a. in Suriname voorkomende mozaïekvirus vanVigna (cowpea mosaic virus) vertoont, wordt het vermoedelijk niet door bladluizen, maar door bladhaantjes of aardvlooien overgebracht.Het virus is op dit moment in Nederland niet van praktische betekenis.  相似文献   

7.
Samenvatting Stengelaantasting doorPhoma solanicola Prill. et Delacr. werd waargenomen in aardappelveldjes van een vruchtwisselingsproefveld te Hagestein. De mate van aantasting varieerde met de voorvrucht en werd vastgelegd door het percentage aangetaste planten te bepalen. In het voorjaar waren reeds tellingen verricht van wortel-en stengelaaltjes in de grond. Er bleek een duidelijk verband te bestaan tussen het aantal stengelaaltjes in de grond in het voorjaar en het percentage doorPhoma aangetaste planten in de zomer. Het is waarschijnlijk, dat de aaltjes de planten hebben verzwakt of ingangspoorten hebben gemaakt voor de schimmel.Er werden eveneens regressies gevonden van loof-en knolopbrengst op het aantal stengelaaltjes in het voorjaar in de grond en op het percentage doorPhoma aangetaste planten. Deze aantasting doorDitylenchus dipsaci enPhoma solanicola kan ernstige schade veroorzaken; bij zware aantasting was de opbrengstreductie meer dan 50%.  相似文献   

8.
Samenvatting Oösporen vanBremia lactucae kunnen worden verkregen door bladschijfjes van sla te inoculeren met een gemengde conidiënsuspensie van twee fysio's van de schimmel, die de twee compatibiliteitstypen (B1 en B2) vertegenwoordigen. Wanneer het bladweefsel geheel vergaan is, worden de schijfjes met oösporen samen met het onderliggende filtreerpapier op een dunne laag grond in een glazen schaaltje gebracht. Hierop worden vijf zaden van een vatbaar slaras te kiemen gelegd. Zaailingen die worden aangetast vertonen na drie tot vijf weken sporulatie op de cotylen. De conidiën worden op een toetssortiment van slarassen gespoten om het aantastingspatroon van het isolaat te bepalen. De eerste resultaten toonden aan dat de nakomelingen van een kruising gewoonlijk een beperkter aantastingspatroon hebben dan de ouders.  相似文献   

9.
Deleafing is a normal procedure in tomato crops and subsequent infection of the leaf scars byBotrytis cinerea frequently gives rise to stem lesions. Where deleafing is done by breaking off the petiole close to the stem, a cambium forms and the leaf scar is sealed after about seven days. Two to three days after deleafing, only a thin surface layer of dried cells is visible but at that time the leaf scar is unlikely to become infected by conidia of the fungus. When deleafing is done by cutting the petiole about 5 cm from the stem, abscission of the stumps occurs after about three weeks. When the petiole stump is inoculated with conidia ofB. cinerea, abscission occurs after about eight days. In neither case is abscission complete. In old, but still green leaves, an abscission layer gradually develops at the petiole base, so deleafing by cutting the petioles of old leaves might be a promising method of avoiding stem infection byB. cinerea.Samenvatting Het verwijderen van bladeren bij de teelt van tomaten is een normale cultuurhandeling.Botrytis cinerea kan evenwel juist via bladlittekens gemakkelijk de stengel aantasten. Normaliter geschiedt het verwijderen der bladeren door deze nabij de stengel af te breken. Er ontstaat dan een open wond, die pas na ongeveer zeven dagen geheel is afgesloten. Twee dagen na het op deze wijze verwijderen van bladeren is het gehele wondoppervlak, met uitzondering van de houtvaten, met een dun laagje ingedroogde cellen bedekt. Klaarblijkelijk is dit voldoende om infectie doorB. cinerea tegen te gaan, want twee dagen na het verwijderen der bladen slagen kunstmatige infecties op de bladlittekens nauwelijks meer, althans bij planten met circa 35 cm lange stengels.Worden de bladeren op ongeveer 3 cm van de stengel afgesneden en treedt geen aantasting vanB. cinerea op in de bladsteelrest, dan kleurt de stomp geel en wordt na ongeveer drie weken afgestoten of hij droogt geheel in. Wordt de bladsteel wel aangetast, dan vindt afstoting betrekkelijk snel plaats. Na vijf tot acht dagen is een abscissielaag in alle weefsels aanwezig, behalve in en dicht om de vaatbundels. De afstoting is dan ook niet compleet, zodat bladsteelresten aan de stengel kunnen blijven hangen. De schimmel kan dan vanuit deze resten de stengel aantasten. Dit gevaar is veel minder groot als een grotere bladsteelstomp aan de stengel blijft (tabel 1).Het verwijderen van bladeren door afsnijden van bladstelen zou met oudere, maar nog groene bladeren uitgevoerd kunnen worden, omdat in bladstelen van dergelijke bladeren reeds een begin van een abscissielaag aanwezig is. Is een oud blad geel gekleurd, dan is de abscissielaag vrijwel compleet; alleen in de vaatbundels zijn nauwelijks celdelingen opgetreden.Gecombineerd met een hogere stikstofbemesting kan het verwijderen van oud blad, door snijden in plaats van door afbreken, een methode zijn om de ontwikkeling vanB. cinerea in tomatestengels tegen te gaan.The experiments were carried out at the Glasshouse Crops Research and Experiment Station, Naaldwijk.  相似文献   

10.
The effect on yield of artificial injury to the root system of maize was assessed in two trials both on sandy soil at Wageningen. In the first in 1960 only severe injury (removal of half of the root system in the five-leaf stage or a third or more at the beginning and end of flowering) reduced the yield of straw significantly. Length of plants and yield of cobs were not significantly decreased. In the second trial in 1961, none of the treatments, neither the most severe, gave significant decrease of length of plants and yields of cobs and straw. Where climate or soil conditions are less favourable than in these experiments, losses of yield would probably be greater.Samenvatting Zowel in 1960 als in 1961 werd met maïs op goede zandgrond te Wageningen een proef genomen om het effect van een kunstmatige beschadiging van het wortelstelsel op de ontwikkeling en de opbrengst van het gewas na te gaan.Hierbij bleek dat zelfs een vrij ernstige beschadiging van het wortelstelsel een minder nadelige invloed op de groei en de opbrengst van de maïs uitoefende dan men zou verwachten. De verwijdering van ongeveer 50% van de wortels in het vijf-blad-stadium van het gewas of ongeveer 30% of meer van de wortels op twee tijdstippen (nl. in het begin respectievelijk tegen het einde van de bloei) gaf alleen in de in 1960 genomen proef een betrouwbare verlaging van de stroopbrengst.Ten aanzien van de lengte van het gewas en de zaadopbrengst werden echter zowel in 1960 als in 1961 geen betrouwbare verschillen tussen de objecten gevonden. Onder minder gunstige omstandigheden, bijv. op een slechte grond of bij ernstige droogte gedurende het groeiseizoen, geeft een dergelijke beschadiging van het gewas misschien een grotere opbrengstderving; hierover staan ons evenwel geen gegevens ter beschikking.  相似文献   

11.
The diapause of potato cyst nematodes was bypassed by avoiding desiccation of the cysts. Larvae were artificially hatched by cutting the cysts in halves and subsequent incubation in potato root diffusate. Approximately 40% of the cyst content hatched. These treatments had no influence on viability and fecundity as ascertained by rearing nematodes in pots and on roots of sprouts grown on water agar in Petri dishes. With the artificial hatching procedure it is possible to produce five to six generations a year in Petri dishes and three to five generations in pots.Samenvatting De diapauze van aardappelcysteaaltjes kan worden omzeild door te voorkómen dat de cysten uitdrogen. Hiertoe worden de cysten opgekweekt op wortels van aard-appelspruiten in Petrischalen met wateragar of in potten en zorgvuldig vochtig gehouden.De larven worden uit de eieren gelokt door de cysten met een scalpel te halveren of zorgvuldig door te drukken zonder de eieren te beschadigen en deze vervolgens te incuberen in lokstof. Op deze wijze wordt ongeveer 40% van de cysteïnhoud gelokt. Deze behandeling heeft geen nadelige invloeden op de vitaliteit van de larven en de vrucht-baarheid van de hieruit ontwikkelde mannetjes en vrouwtjes. Dit geldt zowel voor eieren uit cysten opgekweekt in Petrischalen als die in potten.Op deze wijze is het mogelijk drie tot vijf generaties per jaar in potten te kweken en vijf tot zes generaties in Petrischalen.  相似文献   

12.
A trail field was managed for six years to test effects of short crop rotations, soil fumigation and granular nematicides on the population dynamics of the yellow beet cyst nematode (Heterodera trifolii f. sp.beta) and sugar-beet yields.In the two-year rotation, the cyst nematode population before planting varied from about the tolerance level (5 eggs per millilitre of soil) to 25 eggs per millitlitre of soil, leading to losses of sugar yield. Soil fumigation with metam-sodium effectively reduced the nematode density before planting, resulting in a 15 and 25% increase in sugar yield in the first two crops, respectively, but was insufficient to protect the third sugar-beet crop from yield-reducing nematode attack. This was attributed to the wet soil at the time of application and accelerated disappearence of the chemical in the soil through biological adaptation to repeated fumigation. Oxamyl or aldicarb granular nematicides applied as a side-dressing to the rows had insufficient effect to protect the sugar-beet from yield-reducing nematode attack. An overall treatment with aldicarb rotavated into the soil, alone and in addition to soil fumigation, increased sugar yield significantly. However in the two-year rotation, yield of the third sugar-beet crop treated with soil fumigation and granular nematicide was still lower than that of the untreated second crop in the three-year rotation.In the three-year rotation, thecyst nematode population before sugar-beet varied from hardly detectable to about the tolerance level. Here sugar-beet could be protected from yield-reducing nematode attack by soil fumigation or an overall treatment with granular nematicide. In the threeyear rotation with soil fumigation an increase ofRhizoctonia crown rot was observed in the second sugar-beet crop.Samenvatting Om de effecten na te gaan van korte rotaties, grondontsmetting en nematicide granulaten op het populatieverloop van de gele bietcystenematode (Heterodera trifolii f.sp.beta) en de opbrengsten van suikerbieten werd gedurende zes jaren een proef uitgevoerd op een natuurlijk besmet perceel van de proefboerderij Vredepeel.In de tweejarige rotatie variëerde de cystenematodepopulatie vóór het bietegewas boven de schadedrempel, wat resulteerde in verlaging van de suikeropbrengst. Grondontsmetting met metam-natrium veroorzaakte een effective vermindering van de dichtheid van de nematoden vóór de bieten en een verhoging van de suikeropbrengst van respectievelijk 15 en 25% bij de eerste twee gewassen, maar was onvoldeende om het derde bietegewas te beschermen tegen een opbrengst verminderende aantasting door nematoden. Dit was een gevolg van natte bodemomstandigheden bij het injecteren en het versneld verdwijenen van het middel door biologische adaptatie van de grond na herhaalde ontsmetting. Nematicide granulaten (oxamyl of aldicarb) naast de rij toegepast hadden onvoldoende effect om de bieten te beschermen tegen een opbrengstverminderende aantasting door nematoden. Een volvelds toepassing van in de grond gefreesde aldicarb alleen en toegevoegd na grondontsmetting verhoodge de suikeropbrengst beduidend. De opbrengst van het derde suikerbietegewas in de tweejarige rotatie was echter na toepassing van grondontsmetting en nematicide granulaten nog beduidend lager dan die van het onbehandelde tweede suikerbietegewas in de driejarige rotatie.In de driejarige rotatie variëerde de cystenematodepopulatie vóór het bietegewas van nauwelijks aantoonbaar tot nabij de tolerantiegrens. Hier kon het suikerbietegewas worden beschermd tegen een eventueel opbrengst verminderende nematodenaantasting door grondontsmetting of volveldstoepassing van nematicide granulaten.  相似文献   

13.
The natural occurrence of actively sporing colonies ofCladosporium herbarum near pollen clusters on the surfaces of rye leaves, suggested that pollen might be an important source of nutrients in the phyllosphere. One month after flowering, concentrations of ca. 100 pollen grains/cm2 were not uncommon.When artificially inoculated to rye, the development ofC. herbarum was enhanced by simultaneous inoculation with 100 pollen grains/cm2. Numbers ofC. herbarum colonies developing on agar media from leaf washings taken 14 days after inoculation, were increased by a factor 2 to 3. Numbers of spores counted in situ increased by factors ranging from 4 to 16.The naturally occurring sudden increases in numbers of colonies ofCladosporium spp. and other micro-organisms, isolated from rye leaves after flowering, might be attributed, directly or indirectly, to an effect of pollen.Samenvatting Het voorkomen van sporulerende kolonies vanCladosporium herbarum in de nabijheid van stuifmeelconcentraties op roggebladeren wekte de indruk dat stuifmeel een belangrijke bron van voedingsstoffen in de fyllosfeer zou kunnen zijn (Fig. 1 en 2). Een maand na de bloei bleek het stuifmeel nog in concentraties van ongeveer 100 korrels per cm2 bladoppervlak voor te komen (Tabel 1). Deze concentratie werd in de proeven aangehouden. De ontwikkeling vanC. herbarum op bladeren, geïnoculeerd met een sporensuspensie, werd vergeleken met die opbladeren behandeld met een mengsel van sporen en stuifmeelkorrels. Deze ontwikkeling werd 14 dagen na inoculatie bepaald door tellen van het aantal kolonies vanC. herbarum, verkregen uit het spoelwater, en van het aantal sporen aanwezig op epidermis-strips (Tabel 2 en 3). Het aantal kolonies van bladeren met stuifmeel was twee tot drie malen hoger dan het aantal kolonies van bladeren zonder stuifmeel Op epidermis-strips bleek de aanwezigheid van stuifmeel de sporulatie 4 tot 16 malen verhoogd te hebben. De door Kerling (1964) vermelde plotselinge toename vanCladosporium spp. en andere microörganismen op bladeren van rogge, in het veld na de bloei, kan verklaard worden door aanwezigheid van stuifmeel.  相似文献   

14.
Stems and petioles of tomatoes growing in soils with different amounts of N, P, K, Mg and CaCO3, were wound-inoculated. Only N consistently affected lesion development. Increasing the amounts of N progressively decreased the rates at which lesions developed linearly, the effects being relatively larger on the development of stem lesions than on that of petiole lesions. In pot experiments with three levels of nitrogen and three of potassium, a higher nitrogen level also resulted in a slower mycelial extension in stems of plants growing in this soil. With a certain N level, a higher K level decreased the rates at which lesions developed, this N/K interaction being significant in two series. By inoculating stems at many sites, lesions were found to develop more rapidly in young tissues, near main-stem apices, than in old tissues at the base of stems.Samenvatting Tomateplanten, groeiend in grond met verschillende hoeveelhden meststoffen, werden in bladstelen en stengels geïnoculeerd met een zeven tot tien dagen oude cultuur vanB. cinerea, groeiend op gewijzigde Richard's agar bij 23°C. Een stukje agar met mycelium, ca. 16 mm2 groot, werd met behulp van Sellotape in kleine wonden in het schorsparenchym gebracht; na drie dagen werd het Sellotape verwijderd en daarna werd de uitbreiding van de lesie dagelijks gemeten. De uitkomsten werden omgewerkt tot regressiecoëfficiënten; de regressiecoëfficiënt komt overeen met de uitbreiding der lesies per etmaal.De eerste proeven werden in het voorjaar en in de zomer van 1964 tijdens een verblijf van zes maanden op het Glasshouse Crops Research Institute, Littlehampton, Engeland, genomen. Aanvankelijk werden inoculaties uitgevoerd met planten, groeiend in grond afkomstig uit het bemestingswarenhuis (tabel 1), naderhand met planten groeiend in grond met verschillende stikstof-en kaliumniveaus (tabel 2).De inoculatieproeven met bladstelen wijzen op een negatieve correlatie tussen het stikstofgehalte van de grond en de uitbreiding der lesies (tabel 3). In proeven met stengelinoculaties, uitgevoerd in het internodium boven de eerste bloemtros, bleken deze correlaties zeer betrouwbaar te zijn (tabel 4). In jonge internodiën van deze planten waren deze verschillen in lesie-uitbreiding geringer, maar toch betrouwbaar; in oude internodiën was de invloed van de stikstofbemesting op de uitbreiding der lesies in de stengel niet merkbaar (tabel 5).Ook de inoculatieproeven in stengels van planten, groeiend in grond met verschillende stikstof- en kaliumniveaus, gaven duidelijk de invloed van de stikstofbemesting aan (tabel 6). In twee proefseries had een hogere kaliumbemesting een remmende invloed op de uitbreiding der lesies in de planten (tabel 6, 1 en 2), in serie 4 was dit alleen het geval bij het hoge stikstofniveau.In de periode van november 1964 tot maart 1965 werden dergelijke proeven genomen op het Proefstation te Naaldwijk. De inoculatieproeven, uitgevoerd in december, wijzen eveneens op de mindere uitbreiding der lesies in planten groeiend in grond met een hoog stikstofniveau, maar de verschillen zijn niet betrouwbaar. Als gevolg van de voor tomateplanten slechte uitwendige omstandigheden in deze periode, was er ook weinig verschil in ontwikkeling van de planten, ondanks de verschillen in bemesting. In de proeven, genomen in februari, was het effect van de stikstofbemesting op de uitbreiding der lesies wel betrouwbaar. De verschillen in vegetatieve ontwikkeling der planten door de diverse bemestingsniveaus traden toen ook duidelijker naar voren (tabel 7).Uit de inoculatieproeven, waarbij verschillende internodiën van één plant op hetzelfde tijdstip werden geïnoculeerd, blijkt dat de leeftijd van het internodium grote invloed heeft op de uitbreiding der lesies (tabel 8). Zoals blijkt uit de resultaten, weergegeven in tabel 5, is de invloed van de leeftijd van het stengelweefsel op de uitbreiding der lesies groter dan die van de stikstofbemesting. Een en ander staat misschien in verband met de beschikbare suikers en met het drogestofgehalte van het stengelweefsel.  相似文献   

15.
Reduction of chlamydospore formation and of lysis of macroconidial cells ofF. solani f.cucurbitae comparable to that found in chitin-amended soil was obtained with additions of NH4Cl or KNO3 to soil. NH4-nitrogen and NO3-nitrogen levels in these soils were kept comparable to those detected in chitin-amended soil. Combined addition of NH4Cl and KNO3 was most effective. Reduction of chlamydospore formation or macroconidial lysis in nitrogen-amended soils was not correlated with an increase or decrease in germination of macroconidia.Samenvatting Na toedienen van chitine aan grond (1 g/100 g grond) werden de concentraties van met water uit grond extraheerbaar NH4- en NO3-stikstof bepaald over een periode van twee maanden (Fig. 1). Indien door het toedienen van anorganische zouten concentraties van NH4- en NO3-stikstof werden verkregen, vergelijkbaar met die in chitinerijke grond, dan werd de vorming van chlamydosporen uit macroconidiën vanFusarium solani f.cucurbitae in een zelfde mate geremd als in chitinerijke grond (Fig. 2., Tabel 1). Evenals in de chitinerijke grond, werd ook de volledige afbraak van macroconidiën geremd, waardoor ongelyseerde, doch vooral gedeeltelijk gelyseerde, veelal tweecellige structuren van kiemkrachtige macroconidiën in de grond aanwezig bleven. De concentratie van anorganisch stikstof blijkt dus van invloed te zijn op vorming van chlamydosporen uit macroconidiën en op de afbraak van macroconidiën.Het effect van toedienen van NH4-N komt het meest overeen met het effect van toediening van chitine aan grond op lysis en chlamydosporenvorming.Gecombineerde toediening van NH4Cl en KNO3 remde de chlamydosporenvorming en lysis van macroconidiën het sterkst. Indien de macroconidiën na 4 tot 7 weken tenslotte geheel verdwijnen, zoals in chitinerijke grond werd geconstateerd (Schippers en de Weyer, 1972), zal de gecombineerde toediening van NH4Cl en KNO3 tot een aanzienlijke vermindering van de concentratie van het pathogeen in grond leiden.In een vorige publikatie werd verondersteld, dat de vermindering van chlamydosporenvorming en van lysis van macroconidiën in chitinerijke grond het gevolg zou kunnen zijn van kiemremming (Schippers en de Weyer, 1972). Deze kiemremming zou voortvloeien uit het vastleggen van eenvoudige C-verbindingen, die voor de kieming in grond vereist zijn. Het vastleggen van eenvoudige C-verbindingen is het gevolg van de door de verhoogde N-concentratie toegenomen microbiologische activiteit.Met enkele oriënterende experimenten kon echter geen duidelijk verband tussen chlamydosporenvorming of lysis van macroconidiën en kieming van macroconidiën worden aangetoond. (Tabel 2).  相似文献   

16.
Samenvatting Sinds 1946 is bekend dat Amerikaanse vogelkers, een uiterst algemene struik of boom van lichte gronden in Nederland, fungeert als winterwaard van de perzikluis (Myzus persicae). In gebieden waar de perzik ontbreekt biedt Amerikaanse vogelkers, hoewel vele exemplaren minder geschikt zijn als waardplant, een goede mogelijkheid voor overwintering van de perzikluis. Vooral waar in de nabijheid pootaardappelen of bieten worden verbouwd, gewassen die ernstig lijden onder virusziekten door deze bladluis overgebracht, is de economische betekenis van Amerikaanse vogelkers buitengewoon groot. Ook andere bladluissoorten kunnen met succes op Amerikaanse vogelkers overwinteren en van deze soorten is de hopluis (Phorodon humuli) in het buitenland vaak bijzonder schadelijk op hop. Gevonden werd dat de appel-grasluis (Rhopalosiphum insertum) vaak ook op Amerikaanse vogelkers als ei overwintert, hoewel de literatuur uitsluitend winterwaardplanten uit de onderfamilie der appelachtigen (Pomoideae) vermeldt. Bovendien kolonissert de appel-takluis (Aphis pomi) soms met succes jonge scheuten van deze importboom. Veel bladluissoorten, die met succes op andere soorten van het geslachtPrunus als ei overwinteren, leggen vaak zeer grote aantallen eieren opPrunus serotina, zonder dat zich daaruit in het voorjaar volwassen bladluizen ontwikkelen. De schrijver beschouwt Ameriaanse vogelkers als een zeer gevaarlijk gewas voor land- en tuinbouw, speciaal als bron voor virusoverbrengende bladluissoorten.  相似文献   

17.
Benomyl is a strong fungistat against certain groups of fungi and it does not have much effect on most plant-parasitic nematodes.Heterodera spp., however, are affected, and the literature indicated a strong effect onHeterodera rostochiensis in the field. Laboratory tests demonstrated that hatching of larvae fromH. rostochiensis cysts is strongly inhibited by benomyl in vitro. In a pot trial, benomyl effectively suppressed formation of new cysts on the roots of potatoes grown in sand, clay soil or lightsandy loam. There was no such effect in soil rich in organic matter probably because of strong adsorption of benomyl. Control ofH. rostochiensis by benomyl in soil could be due to suppressed hatch or to other mechanisms, such as inhibition of larval penetration of roots. In view of its long persistence in the soil and of its various side-effects, benomyl does not seem very promising for practical control ofHeterodera rostochiensis.Samenvatting Benomyl is bekend als een middel met sterk fungistatische eigenschappen ten aanzien van bepaalde groepen schimmels. Het heeft in het algemeen weinig effect op planteparasitaire aaltjes. Cystevormende aaltjes echter, en in het bijzonderHeterodera rostochiensis, zijn, volgens aanwijzingen uit de literatuur gevoeliger voor benomyl.Onder laboratoriumomstandigheden bleek het uitkomen van de larven vanH. rostochiensis uit de cysten sterk door benomyl te worden geremd (Tabel 1 en 2). In een potproef werd door een grondbehandeling met benomyl de vorming van nieuwe cysten op aardappelwortels onderdrukt, afhankelik van de grondsoort (Tabel 3). Naarmate de grond meer organische stof of klei bevat, is het effect minder groot. Bijgebruik van rivierzand trad reeds bij een dosering van ongeveer 1 ppm benomyl een volledige on derdrukking van cystevorming op. Maar bij potgrond (59% organische stof) was er, ook bij een tien maal hogere dosering, geen effect. Verder onderzoek zal moeten uitwijzen of het effect in grond, berust op de remming van het uitkomen van larven uit de cysten, of (ook) op de beïnvloeding van andere aspecten van het parasitair gedrag van dit aaltje, zoals de penetratie in de wortels.Gezien de grote persistentie van benomyl in de grond, en de nevenwerkingen, lijkt het middel minder geschikt voor toepassing in de praktijk.Guest worker of TNO, Netherlands Organization of Applied Scientific Research.  相似文献   

18.
Every degree of sterility can be induced in young months (up to 24 h old) ofAdoxophyes orana F.R. with ionizing radiation. Measurements under experimental conditions did not reveal any effect of the dosages used on life-span, mating frequency and fecundity. The same doses of radiation induced a higher degree of sterility in female moths than in male ones.The relative biological effectiveness of fast neutrons to X-rays is 2.5–5.0, as indicated by the parameter induction of dominant lethal factors in 90% of the reproductive cells.Samenvatting Uit bestralingsexprimenten met motten (hooguit 24 uur oud) vanAdoxophyes orana F.R. is gebleken dat zowel met X-stralen als met snelle neutronen iedere gewenste graad van steriliteit geïnduceerd kan worden, zonder een, onder de proefomstandigheden te meten effect op levensduur, paringsfrequentie en aantal gelegde eieren (Fig. 1, 2, 3 en 4). Vrouwelijke motten blijken gevoeliger voor inductie van steriliteit door beide soorten ioniserende straling dan mannelijke motten (Fig. 1 en 2).Proeven ter bepaling van het effect van de doseringssnelheid en van gefractioneerde bestraling (Tabel 1 en 2) geven aanwijzingen dat enzymatische herstelprocessen geen grote rol spelen. Wel zijn aanwijzingen gevonden dat na verloop van enkele dagen, misschien ten gevolge van afsterven van beschadigd sperma, het percentage steriliteit afneemt (Tabel 3). De RBE van snelle neutronen ten opzichte van X-stralen met dominant lethale factoren in 90% van de vootplantingscellen als parameter, blijkt 2,5 voor vrouwelijke motten en 5 voor mannelijke motten te bedagen.De verzamelde gegevens vormen een basis voor verder onderzoek naar praktische mogelijkheden van een steriele-mannetjestechniek en semisteriliteit en voor meer fundamenteel onderzoek naar bijv. de wijze van overerving van semisteriliteit en naar stralingsbiologische aspecten in het algemeen.  相似文献   

19.
Two oxathiin derivatives with the trade names Plantvax and Vitavax were tested againstPuccinia horiana onChrysanthemum morifolium. Plantvax was more effective in soil than in foliar treatments. There was little difference between preventive and eradicative soil treatment but the chemical was rather phytotoxic. Vitavax in foliar treatment showed a good eradicative effect without phytotoxicity but repeated sprays were necessary because of low solubility. Vitavax in soil treatment was ineffective.Samenvating Twee oxathiinederivaten met de merknamen Plantvax en Vitavax werden op hun preventieve en curatieve werking tegen de witte roest van chrysant getoetst bij bodem-enbladbehandeling. Bij Plantvax was de bodembehandeling het meest effectief, het verschil tussen preventieve en curatieve behandeling was gering, het middel was zeer fytotoxisch. Een herhaalde curatieve bladbehandeling met Vitavax had een goed bestrijdingseffect zonder fytotoxische neveneffecten. Bodembehandeling en preventieve bladbehandeling met Vitavax hadden geen effect. Plantvax noch Vitavax zijn in de gebrukte formulering geschikt voor toepassing tegen de witte roest van chrysant in de praktijk.  相似文献   

20.
The effectiveness of inundative releases of four strains of the egg parasiteTrichogramma (Hymenoptera, Trichogrammatidae) to control five lepidopterous species infesting Brussels sprouts crops in the Netherlands was examined in small-scale field experiments in 1982–1985. Strains were selected on the basis of behavioural characteristics investigated in laboratory experiments, i.e. parasitization activity at low temperature and host-species preference.Mamestra brassicae (Noctuidae) was the most abundant host species. Its density usually averaged between 0.5 and 2.0 eggs/plant throughout most of the season (June–September). A very high peak density of 12 eggs/plant occurred in 1982. In other years the peak was below 2.5 eggs/plant.Correspondence between the observed patterns of parasitism and behavioural characteristics of the strains was in general present. A strain ofT. evanescens (no. 57), with a high activity at 12°C, performed best againstM. brassicae. However, even its highest rate of parasitism (52%) was not sufficiently effective. A strain ofT. maidis (no. 11) performed best againstPieris brassicae andP. rapae (Pieridae), but parasitism remained low (<30%) and was generally limited to peak densities (<0.5 eggs plant) occurring in 1982 and 1985.Plutella xylostella (Yponomeutidae) was an abundant species in some years, but parasitism of its eggs was never observed. Egg densities ofEvergestis forficalis (Pyralidae) remained low in all years. The relationship between parasitims and host density and the influence of the parasite-release rate are discussed. Low host densities may have been a limiting factor for effective parasitism.Samenvatting In spruitkool kan schade veroorzaakt worden door rupsen van vijf soorten Lepidoptera. Inundatieve biologische bestrijding met de eiparasietTrichogramma (Hymenoptera, Trichogrammatidae) zou een alternatief kunnen zijn voor intensieve chemische gestrijding. In veldexperimenten (1982–1985) is de effectiviteit van vierTrichogramma spp. stammen vergeleken om de uitkomsten van laboratoriumonderzoek naar criteria voor de selectie van geschikte natuurlijke vijanden te evalueren. Selectiecriteria zijn gebaseerd op eigenschappen van het zoek- en parasiteringsgedrag van de parasieten, o.a. parasiteringsactiviteit bij lage temperatuur en gastheer-preferentie. Mamestra brassicae (Noctuidae) was de talrijkste gastheersooort, met een gemiddelde dichtheid van 0,2–2,0 eieren/plant gedurende een groot deel van het seizoen (juni–september). Een extreem hoge piekdichtheid (12 eieren/plant) deed zich voor in 1982. In andere jaren was de piekdichtheid ongeveer 2,5 eieren/plant. Eieren vanM. brassicae werden het meest geparasiteerd door stam 57 (T. evanescens), maar zelfs het hoogste gemiddelde seizoenspercentage parasitisme (52%) was niet voldoende voor een effectieve bestrijding. EenT. maidis stam (11) gaf de beste resultaten tegenPieris brassicae enP. rapae (Pieridae), maar parasitisme was laag (<30%) en vrijwel beperkt tot piekdichtheden hoger dan 0,5 eieren/plant, die voorkwamen in 1982 en 1985.Plutella xylostella (Plutellidae) was soms talrijk, maar eiparasitisme leek niet voor te komen. De dichtheid vanEvergestis forficalis (Pyralidae) was gering in alle jaren.Relatief lage gastheerdichtheden kunnen een beperkende factor geweest zijn voor het optreden van een effectieve percentages eiparasitisme. De resultaten tonen aan dat er een overeenstemming is tussen selectiecriteria die in het laboratorium zijn onderzocht en de effectiviteit van geselecteerde stammen in het veld.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号