首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 31 毫秒
1.
The vegetative compatibility patterns among isolates ofElegans fusaria causing wilt disease of carnation were investigated. Nitrate non-utilizing mutants were generated from 16 isolates labelledF. redolens, nine of which came from carnation, and from 33 isolates labelledF. oxysporum, 19 of which came from carnation. Pairings of the mutants revealed five vegetative compatibility groups among the isolates from carnation, corresponding withF. oxysporum f.sp.dianthi race 1 (VCG1), race 2 (VCG2) and race 4 (VCG3),F. redolens f.sp.dianthi (VCG4) andF. redolens isolates from foot rot-diseased carnations (VCG5). Besides three isolates typical ofF. redolens, VCG4 comprised a now slightly deviating subculture of the type isolate ofF. redolens f.sp.dianthi of which the cultural characteristics correspond toF. oxysporum instead ofF. redolens. This observation may be taken to support previous conclusions that the distinction between both taxa is not justified. Otherwise, the compatibility patterns did not provide decisive evidence to accept or reject conspecificity of both taxa. Isolates from carnation did not form heterokaryons with other formae speciales ofF. oxysporum.Samenvatting De vegetatieve compatibiliteitspatronen bij isolaten vanElegans-fusaria die verwelkingsziekte bij anjer veroorzaken werden onderzocht. Van 16 isolaten vanF. redolens, waarvan negen afkomstig van anjers, en van 33 isolaten vanF. oxysporum, waarvan 19 afkomstig van anjers, werden mutanten gegenereerd die zonder een organische stikstofbron geen luchtmycelium meer konden vormen. Paringen tussen mutanten van isolaten afkomstig van anjers brachten een vijftal vegetatieve compatibiliteitsgroepen aan het licht, die overeenkwamen metF. oxysporum f.sp.dianthi fysio 1 (VCG 1), fysio 2 (VCG 2) en fysio 4 (VCG3),F. redolens f.sp.dianthi (VCG4) enF. redolens isolaten afkomstig van aan voetrot lijdende anjers (VCG5). Naast drie voorF. redolens karakteristieke isolaten omvatte VCG4 ook een afwijkende subculture van het type-isolaat vanF. redolens f.sp.dianthi, die in cultuureigenschappen overeen kwam metF. oxysporum in plaats vanF. redolens. Deze waarneming geeft enige steun aan eerdere conclusies dat het onderscheid tussen beide taxa niet gerechtvaardigd is. Daarbuiten gaven de compatibiliteitspatronen geen uitsluitsel over de mogelijke conspecificiteit van beide taxa. Isolaten afkomstig van anjers vormden geen heterokaryons met andere formae speciales vanF. oxysporum.  相似文献   

2.
Two Fusarium species, F. oxysporum f.sp. asparagi and F. proliferatum, are known to be involved in the root and crown rot complex of asparagus. We have investigated reports on the involvement of F. redolens, a third species, which until recently was considered conspecific with F. oxysporum because of morphological similarities. RFLP analysis of the rDNA internal transcribed spacer region and AFLP fingerprinting identified eight strains from asparagus unambiguously as F. redolens. Four of these were tested and found to be pathogenic to asparagus either in this study (two strains) or in a previous one in which they were classified as F. oxysporum (three strains). Disease symptoms and disease development were the same as with F. oxysporum f.sp. asparagi and F. proliferatum. Present data and literature reports identify F. redolens as a host-specific pathogen involved in root, crown and spear rot of asparagus. The pathogen is formally classified as F. redolens Wollenw. f.sp. asparagi Baayen.  相似文献   

3.
Fusarium wilt-resistant Novada carnations responded both to stem inoculation with a conidial suspension ofFusarium oxysporum f. sp.dianthi orF. oxysporum f. sp.lycopersici and to root inoculation by planting in soil infected withF. oxysporum f.sp.dianthi by means of a localization mechanism comprising gel formation in the xylem vessels and hyperplasia of adjacent parenchyma cells. Dye translocation experiments showed that xylem transport was limited by the presence of vascular gels, although wilting did not occur. Overcapacity of the vascular system apparently allowed for sufficient water transport to compensate for local vascular dysfunction. Also, vascular regeneration in the hyperplastic tissue next to occluded xylem vessels created new pathways for water transport to compensate for those lost by occlusion. Regeneration of xylem vessels was eventually followed by regeneration of xylem fibers, xylem parenchyma, cambium, and phloem cells.Early Sam carnations, susceptible to Fusarium wilt, responded to stem inoculation withF. oxysporum f. sp.lycopersici by similar localization of infection and vascular regeneration. Stem inoculation withF. oxysporum f. sp.dianthi, however, resulted in colonization of the xylem vessels followed by lysis of the vascular tissues. Vascular gelation, hyperplasia of parenchyma cells, and vascular regeneration did generally not occur. However, if some hyperplasia occurred in attempted defence, some differentiation of hyperplastic cells into single xylem vessel elements was observed which only rarely resulted in complete vascular regeneration next to colonized xylem. In the absence of hyperplasia, differentiation of medulla parenchyma cells bordering destroyed vascular tissue into xylem vessel elements was even more exceptional. Apparently, vascular regeneration in carnation is a normal defence reaction to fungal invasion.Samenvatting Novada anjers, resistent tegen Fusarium-verwelkingsziekte, reageerden op stengelinoculatie met een conidiënsuspensie vanFusarium oxysporum f.sp.dianthi of vanF. oxysporum f.sp.lycopersici en op wortelinoculatie door te planten in metF. oxysporumf.sp.dianthi besmette grond met een lokalisatiemechanisme dat onder meer bestond uit vorming van gommen in de houtvaten en hyperplasie van naburige parenchymcellen. Uit proeven over kleurstoftransport bleek dat de sapstroom door de gomvorming beperkt werd, hoewel dit geen verwelkingssymptomen veroorzaakte. Overcapaciteit van het vaatstelsel zorgde kennelijk voor voldoende compensatie aan watertransport om plaatselijke verstoring van de sapstroom op te vangen. Daarnaast werd het verlies aan functionele houtvaten ook opgevangen door vaatweefselregeneratie in het hyperplastische weefsel grenzend aan door gommen verstopte houtvaten. Na verloop van tijd werden behalve houtvaten ook houtvezels, houtparenchymcellen, cambium- en floeemcellen geregenereerd.Early Sam anjers, vatbaar voor Fusarium-verwelkingsziekte, reageerden op stengelinoculatie metF. oxysporum f. sp.lycopersici met eenzelfde lokalisatiemechanisme en ook met vaatweefselregeneratie. Stengelinoculatie metF. oxysporum f.sp.dianthi echter had kolonisatie en vervolgens lysis van het vaatweefsel tot gevolg. Meestal trad er geen gomvorming, hyperplasie van parenchymcellen of vaatweefselregeneratie op. Als echter bij pogingen tot afweer toch enige hyperplasie optrad, bleken sommige hyperplastische cellen wel tot houtvatelementen te differentieren. Dit leidde echter maar zelden tot totale vaatweefselregeneratie parallel aan het gekoloniseerde vaatweefsel. In afwezigheid van hyperplasie differentieerden mergparenchymcellen vlak naast lyserend vaatweefsel slechts bij hoge uitzondering tot houtvatelementen. Vaatweefselregeneratie bij anjer is kennelijk een gewone afweerreactie op besmetting met pathogene schimmels.  相似文献   

4.
Latent infections byFusarium oxysporum Schlecht. f. sp.tulipae can easily be induced in tulip bulbs in the laboratory. They may also occur in commercial stocks and their presence in planting stocks of susceptible cultivars may affect the health of the daughter bulbs harvested in the following year, even when the planted bulbs have been disinfected. Latent infections do probably not reduce the flowering ability of bulbs during forcing in winter. By histopathological techniques the infective hyphae were shown to penetrate the host tissue superficially in latent infections. The pathogen remains viable during dry storage of the bulbs for several months and can become reactivated after planting.Samenvatting Het is mogelijk latent blijvende infecties veroorzaakt doorFusarium oxysporum Schlecht. f. sp.tulipae kunstmatig op te wekken (Fig. 2), waarbij geen of voor de ziekte aspecifieke, onopvallende symptomen ontstaan (Fig. 1). Ook in partijen, waarin de ziekte uitval heeft veroorzaakt, kunnen in bollen die op het oog gezond lijken, latente infecties voorkomen. Indien dergelijke bollen worden geplant, is de kans aanwezig dat de ziekte in een onverwacht grote mate voorkomt in de oogst van het volgende jaar (Tabel 2). Dit geldt eveneens indien het plantgoed is ontsmet en geplant in onbesmette grond. Waarschijnlijk heeft de aanwezigheid van latente infecties in bollen bestemd voor de bloemproduktie in de winter geen invloed op de slaging van de bloei, omdat de periode waarin de temperatuur een voor de parasiet gunstige waarde heeft, te kort is. De schimmel blijft inactief tijdens de droge bewaring van de bollen en wordt weinig beïnvloed door de bewaar-omstandigheden. In een aantal gevallen groeit hij na het planten uit in de rokken van de moederbol (Tabel 3), van waaruit hij in het late voorjaar de jonge bollen kan infecteren. Uit histologisch onderzoek bleek, dat het pathogeen meestal of uitsluitend via de huidmondjes in de onbeschadigde bolrok binnendringt, van waaruit hij inter- en later intracellulair groeiend in korte tijd het omringende weefsel vernietigt. Indien de infectie door nog onbekende oorzaak in de latente fase overgaat, kan het mycelium slechts spaarzaam in de ademholte of intercellulair tussen de deze omringende cellen worden gevonden.  相似文献   

5.
An hexane extract from roots of Black Boo Stammi, a cultivar of date palm, resistant toFusarium oxysporum f. sp.albedinis, contained substances which inhibited the spore germination and the growth of the germ tubes of the three isolates of the pathogen that were tested. Extract from roots of Jihel, a susceptible cultivar, lacked these substances.Samenvatting In een hexaanextract van wortels van de dadelpalm, cv. Black Boo Stammi die resistent is tegen de Bayoudziekte, bevonden zich stoffen die de sporekieming en de groei van kiembuizen onderdrukken. Dit gold voor alle drie isolaten vanFusarium oxysporum f. sp.albedinis, die werden getoetst. In extracten van de vatbare cultivar Jihel werden de kieming en de groei niet geremd.  相似文献   

6.
Fusarium solani f. sp.cucurbitae race 1 causes foot rot in courgette (Cucurbita pepo). The pathogen could be distinguished fromFusarium solani from sweet pepper (Capsicum annuum) both morphologically and in its host range.In inoculation experiments all nine cultivars of the six species of Cucurbitaceae tested were susceptible. Courgette Green became diseased after inoculation with a spore suspension by root dipping or adding the suspension to the soil around the stem base or spraying the whole plant with it.Both wounded and young plants died more quickly than unwounded and older plants. With low inoculum densities the plants were affected more slowly than with high densities and the differences in susceptibility of the Cucurbitaceae tested were more pronounced.From infected courgette seeds the fungus could be reisolated until 6 months after harvest.This is the first record of this pathogen in courgettes in the Netherlands.Samenvatting Fusarium solani f. sp. cucurbitae fysio 1 is de oorzaak van een voetrot in courgette. Het pathogeen is morfologisch en door middel van een waardplantenreeks goed vanF. solani uit paprika te onderscheiden.In inoculatieproeven waren de getoetste Cucurbitaceae in meer of mindere mate gevoelig voorF. solani f. sp.cucurbitae. Bij courgette Green werden zowel gedompelde, als aangegoten, als bespoten planten door het pathogeen aangetast. Zowel verwonde als niet-verwonde planten werden aangetast als ook planten van verschillende leeftijden. Niet-verwonde en ook oudere planten stierven minder snel af dan verwonde en jongere planten. Bij lagere inoculumdichtheden werden de planten minder snel aangetast dan bij hogere dichtheden en waren de verschillen in vatbaarheid voor het pathogeen tussen de getoetste Cucurbitaceae duidelijker.Uit courgette zaad, dat met het pathogeen was besmet, kon de schimmel tot 6 maanden na zaadwinning opnieuw worden geïsoleerd.Dit is de eerste melding van dit pathogeen in courgette in Nederland.  相似文献   

7.
Five methods of stem inoculation of carnations with conidial suspensions ofFusarium oxysporum f.sp.dianthi were compared for uptake of the suspension, induction of phytoalexin accumulation and wilt development. Inoculation was performed by incision of the stem across droplets of inoculum placed on leaves, or by injection of droplets into the stem. With both methods, higher inoculum dosages led to higher wilting rates and higher phytoalexin concentrations. Injection was more effective than incision since a lower inoculum dosage was required to obtain the same phytoalexin levels. Injection therefore appears the most promising technique for the development of routine screening methods for resistance based on phytoalexin accumulation.Samenvatting Vijf methoden om anjers via de stengel te inoculeren met een sporensuspensie vanF. oxysporum f.sp.dianthi werden vergeleken wat betreft de opname van de suspensie, de accumulatie van fytoalexinen en het ziekteverloop. Inoculatie vond plaats door de stengel aan te snijden dwars door een druppel inoculum die op een blad was gelegd, of door druppeltjes inoculum te injecteren. Bij beide methoden leidden hogere doses inoculum tot heviger ziektesymptomen en accumulatie van grotere hoeveelheden fytoalexinen. Injectie van inoculum was effectiever dan aansnijden, daar er minder inoculum nodig was voor eenzelfde resultaat. Injectie biedt daarom meer perspectief voor de ontwikkeling van routinematige resistentietoetsen op basis van de accumulatie van fytoalexinen.  相似文献   

8.
Fusarium head blight and mycotoxin contamination of wheat,a review   总被引:9,自引:0,他引:9  
Summary An infection of bread wheat by fusarium head blight contaminates the crop with mycotoxins, particularly deoxynivalenol (DON) and nivalenol (NIV). The toxicity and natural occurrence of these mycotoxins in wheat are reviewed. Based on 8 years data of fusarium head blight epidemics of wheat in the Netherlands, DON contamination of the grain was estimated. Fusarium head blight ratings averaged an infection of 1.7% of all spikelets; estimates for DON contamination averaged 0.9 mg kg–1. Taking a guideline level for DON in uncleaned bread wheat of 2 mg kg–1, in 1979 and 1982 a wheat crop was produced with estimated DON concentrations above the limit of tolerance. Human and animal exposure to mycotoxins in the Netherlands appears to be small but chronic. The information presented in this paper illustrates the need for an annual evaluation of the crop for fusarium head blight incidence and mycotoxin content, and the necessity of fusarium head blight resistant wheat cultivars.Samenvatting Aaraantasting van tarwe doorFusarium culmorum enFusarium graminearum leidt tot vorming van mycotoxinen in het graan, waarvan deoxynivalenol (DON) en nivalenol (NIV) de belangrijkste toxinen zijn. In dit artikel wordt een overzicht gegeven van de toxicologische aspecten, en het voorkomen van deze toxinen in tarwe. Informatie over DON en NIV in tarwe in West-Europa is schaars. Gebaseerd op gegevens vanFusarium epidemieën in de jaren 1979–1986 wordt een schatting gegeven van de concentratie DON in Nederlandse tarwe. Rekening houdend met de herkomst en verwerking van tarwe, blijken zowel in dierlijk als menselijk voedsel lage concentraties DON chronisch voor te komen. Op basis van een maximaal toelaatbare dagelijkse dosis DON van 3 g kg–1 lichaamsgewicht is de schatting van de dagelijkse opname van DON in het jaar volgend op de oogst van 1982 net op de grens. Zowel een jaarlijkse inventarisatie vanFusarium aantasting en DON besmetting van het graan, als de ontwikkeling vanFusarium-resistente rassen zijn noodzakelijk.  相似文献   

9.
In laboratory experiments strains ofCladosporium cucumerinum andFusarium oxysporum f.sp.narcissi were selected, which showed resistance to the fungicidal antibiotic pimaricin. Increased resistance appeared associated with decreased fitness in vitro (radial growth and sporulation on agar media) and in vivo (pathogenicity). The physiological background of a link between sensitivity to the fungicide and pathogenicity is discussed. Samenvatting In laboratoriumproeven werden stammen vanCladosporium cucumerinum enFusarium oxysporum f.sp.narcissi verkregen, die resistent waren tegen het fungicide antibioticum pimaricine. Toegenomen resistentie bleek gepaard te gaan met een verminderde vitaliteit in vitro (radiale groei en sporulatie op een agar voedingsbodem) en in vivo (pathogeniteit) (Tabel 1 en 2). Het niveau van de resistentie tegen pimaricine bleek erg beperkt (Fig. 1). De fysiologische achtergrond van een koppeling tussen gevoeligheid voor het fungicide en pathogeniteit wordt besproken.  相似文献   

10.
Effects of benomyl on incidence of pathogens affecting the culm base of rye were studied in field trials and growth chamber experiments. Spraying of the crop with the fungicide at a high dosage (2.4 kg.ha–1) resulted in a tenfold increase of sharp eyespot caused byRhizoctonia cerealis and reduced foot rot symptoms caused by fusaria by 50%. In a field trial at a low dosage (0.24 kg.ha–1) a slight increase of sharp eyespot was observed. In one year, probably because of wet conditions during the infection period, sharp eyespot did not occur in either benomyl-treated or untreated plots, but eyespot caused byPseudocercosporella herpotrichoides was abundant. Its occurrence was reduced from 74% affected culm bases in untreated plots to 8% and 1% in plots that received 0.24 and 2.4 kg.ha–1 of the fungicide, respectively.In growth chambers seedlings were grown in two sandy soils inoculated withR. cerealis. The soil was kept dry at about 35% of the moisture holding capacity. In plots with benomyl (1 mg.kg–1; moisture content 11% of fresh weight), fewer seedlings emerged than in plots without the fungicide. This result was highly significant (P<0.01) for one soil but not for the other. The number of seedlings that remained free of disease symptoms was higher (P<0.01) in untreated than in fungicide-treated plots of both soils.Isolates of pathogens obtained from diseased culms were tested for their sensitivity to benomyl. Growth of all of them includingR. cerealis was inhibited, although not always completely suppressed, at 10 g.ml–1 on potato-dextrose agar. ED50 values of most isolates ofR. cerealis were between 2.2 and 3.1 g.ml–1. The fungus was slightly but consistently less sensitive thanF. culmorum. Mycelial growth ofF. nivale was appreciably more sensitive than that of the otherFusarium spp. from cereals.P. herpotrichoides andF. nivale were the most sensitive pathogens tested with ED50 values of <1 g.ml–1. Accordingly,F. nivale was absent on culms from treated plots. In a growth chamber experiment, seedlings were protected from infection by supplying the fungicide (1 mg.kg–1) to previously inoculated soil.In a laboratory assay the effect of benomyl on microbial antagonism toR. cerealis was estimated for rhizosphere soil. Enhanced incidence of sharp eyespot in treated crops was associated with adverese effects of the fungicide on microbial antagonism. There is presumptive evidence thatR. cerealis is suppressed by bacteria after wet periods during the vegetation period of the crop and by fungi after dry periods. Only fungal antagonism, which may be less effective, is affected by benomyl. The response to benomyl of the microflora in different soils varied. Reasons for this inconsistency are suggested.Samenvatting In veldproeven en in een klimaatkamer werd de invloed van benomyl op het optreden van voetziekten in rogge onderzocht. In veldjes die bespoten waren met een hoge dosis van het fungicide (in totaal 2.4 kg.ha–1) bleken tienmaal zoveel halmen met scherpe oogvlekken, veroorzaakt doorRhizoctonia cerealis, voor te komen dan in onbespoten veldjes. Daarentegen was voetrot veroorzaakt doorFusarium-soorten met 50% verminderd. In een volgende veldproef, waarbij een voor de praktijk geadviseerde dosis (0.24 kg.ha–1) was toegepast, werd een lichte toename van scherpe oogvlekken waargenomen.In een ander jaar trad scherpe oogvlekkenziekte in het geheel niet op, ook niet in met benomyl behandelde veldjes. De vochtige omstandigheden tijdens de infectieperiode zijn daarvan waarschijnlijk de oorzaak. Daarentegen werd de oogvlekkenziekte, welke doorPseudocercosporella herpotrichoides werd veroorzaakt, veel aangetroffen. In de onbehandelde veldjes waren 74% van de halmen aangetast tegen 8 en 1% in de veldjes die met het fungicide waren behandeld in doseringen van 0.24 en 2.4 kg.ha–1.De invloed van het fungicide op de aantasting van kiemplanten werd in klimaatkamerproeven onderzocht. Daartoe werden twee zandgronden metR. cerealis geënt. De grond werd droog gehouden (op 35% van het waterhoudend vermogen). In grond met fungicide (1 mg.kg–1) was de opkomst minder dan in grond zonder fungicide. Dit was zeer significant (P<0.01) voor één van de beide zandgronden, maar niet voor de andere. Het aantal gezonde kiemplanten was in beide gevallen duidelijk hoger (P<0.01) voor de onbehandelde grond.De isolaten van ziekteverwekkers uit aangetaste halmen werden op hun gevoeligheid voor het fungicide getoetst. Op aardappel-glucoseagar werden alle isolaten in hun groei geremd bij een benomyl-concentratie van 10 g.ml–1.R. cerealis was iets minder gevoelig danF. culmorum. Voor het overgrote deel van de isolaten vanR. cerealis lag de ED50 waarde tussen 2,2 en 3,1 g.ml–1. De myceliumgroei vanF. nivale werd meer geremd dan die van de andereFusarium-soorten.P. herpotrichoides enF. nivale waren met een ED50 waarde van <1 g.m.–1 de gevoeligste pathogenen die uit de halmvoeten werden geïsoleerd. Dat de populatie vanF. nivale in benomylhoudende grond wordt onderdrukt, blijkt uit (1) het feit dat de schimmel niet voorkwam op halmen uit behandelde veldjes en (2) de bescherming tegen infectie van kiemplanten als aan de besmette grond fungicide (1 mg.kg–1) was toegevoegd.In laboratoriumproeven werd de invloed van benomyl op het microbiële antagonisme in rhizosfeergrond tegenR. cerealis bepaald. Een toename in het optreden van scherpe oogvlekkenziekte in behandelde gewassen bleek gepaard te gaan met een remming van het antagonisme tegen de ziekteverwekker. Er zijn sterke aanwijzingen datR. cerealis na vochtige perioden tijdens de vegetatieperiode door bacteriën wordt onderdrukt en na droge perioden door schimmels. Het antagonisme van de laatste groep lijkt minder effectief te zijn en alleen dit antagonisme wordt door benomyl verlaagd. Tenslotte wordt een mogelijke oorzaak aangegeven voor de ongelijke respons op het fungicide van het microbieel antagonisme in verschillende gronden.  相似文献   

11.
Samenvatting In het Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek (IPO) te Wageningen wordt gangreen bij aardappel, veroorzaakt door de schimmelPhoma exigua var.foveata, onderscheiden van ander droogrot door aangetast weefsel uit te leggen op een semiselectief medium. Op dit medium wordt de vorming van kristallen van voor de schimmel kenmerkende anthrachinonen bevorderd. De gemakkelijk waar te nemen geelgroene kristallen in het medium wijzen op de aanwezigheid van de betrokken schimmel. Bij een van deze toetsen vormden zich tussen de zich ontwikkelende kolonies van de schimmel donkere lijnen. Deze lijnen verschilden van reeds eerder beschreven violette lijnen, die zich vormen tussen kolonies van de twee variëteitenexigua enfoveata vanP. exigua. Onderzoek aan 27 isolaten vanP. exigua var.foveata toonde aan dat er met betrekking tot de vorming van donkere lijnen 11 verschillende typenP. exigua var.foveata onderscheiden konden worden. Isolaten van deze typen vormden bij gepaarde groei op het selectieve medium donkere lijnen met andere typen, maar niet met isolaten van het zelfde type. Er bleek geen verband met het groeitype van de cultures noch met de vorming van het antibioticum E te bestaan.  相似文献   

12.
It is confirmed that the pigment-producing and pigment-freePhoma isolates of potato gangrene, known respectively asPhoma foveata andPhoma exigua (=P. solanicola=P. tuberosa), are morphologically indistinguishable. Having regard to the principles of classification in the Deuteromycetes and the reported greater pathogenicity to potato of the pigment-producing isolates it is proposed to designate this type of isolate as a separate variety:Phoma exigua var.foveata comb. nov. In the Netherlands this variety has been found only occasionally.Samenvatting De pigment vormende en pigmentvrijePhoma-isolaties van gangreen bij aardappel, respectievelijk bekend alsPhoma foveata enPhoma exigua (=P. solanicola=P. tuberosa), bleken morfologisch niet te kunnen worden onderscheiden.Het pigmentvrije type (P. exigua) kan behalve van aardappel ook geïsoleerd worden van allerlei andere planten en kan gekarakteriseerd worden als een algemeen in de grond voorkomend organisme. Het pigment vormende type daarentegen is in zijn voorkomen blijkbaar min of meer beperkt tot de aardappel.Uitgaande van het principe dat bij het kunstmatig systeem van de Deuteromycetes (Fungi Imperfecti) de soorten (vorm-soorten) gebaseerd moeten zijn op duidelijke morfologische kenmerken, zijn de beide typen te rekenen tot één en dezelfde soort. Mede vanwege de grotere pathogeniteit, die de pigment vormende stammen ten opzichte van aardappel vertonen, is voorgesteld dit fysiologisch afwijkend type aan te duiden als een aparte variëteit:Phoma exigua var.foveata comb. nov. In Nederland is deze variant tot nu toe slechts incidenteel bij aardappelgangreen aangetroffen.  相似文献   

13.
A virus isolated from lettuce (Lactuca sativa), endive (Cichorium endivia), witloof chicory (C. intybus), and spinach (Spinacia oleracea), and from some weeds was shown to be beet western yellows virus (BWYV) by its host range, particle morphology and serology. It resembled previously described European isolates but differed from American strains in its inability to infectBeta vulgaris, Brassica pekinensis andRaphanus sativus. The most useful host for routine indexing wasCrambe abyssinica. Virus particles in purified preparations stained with uranyl acetate were isometric, ca. 27 nm in diameter. Purified virus reacted with antiserum to an American strain of BWYV in infectivity neutralization gel diffusion and serologically specific electron-microscopy tests.The field reaction to BWYV of cultivars of lettuce, otherLactuca species and someCichorium species was investigated and differences in symptom expression were observed. On the basis of observations during two seasons BWYV appeared to be widely distributed but seemed of minor economic importance to lettuce growing. It may be a potentially important pathogen of endive and chicory.Samenvatting Reeds gedurende enkele jaren trekt in Nederland een vergelingsziekte van sla (Fig. 1 en 2) de aandacht. In 1977 en 1978 werd de ziekte nader bestudeerd en ook waargenomen in andijvie, witlof (Fig. 3) en spinazie. Uit zieke planten van deze vier gewassen en uit de onkruiden herderstasje en kruiskruid, groeiend in de buurt van de zieke sla, kon doorMyzus persicae op persistente wijze een virus worden overgebracht. Het werd op grond van zijn waardplantenreeks (Tabel 1), deeltjesmorfologie (Fig. 4A) en serologie (Fig. 4B) herkend als het in de USA beschreven beet western yellows virus (BWYV).Het Nederlandse virus komt overeen met in andere landen gerapporteerde Europese isolaten van het virus, maar verschilt van Amerikaanse doordat het niet in staat is om biet, chinese kool en radijs te infecteren. Daarom is voor het virus door Bos en Ashby (1978) de Nederlandse naam slavergelingsvirus ingevoerd. De meest geschikte indicatorplant voor routinetoetsing isCramble abyssinica (Tabel 2). De reactie van herderstasje varieert al naar individu van nagenoeg letaal tot vrijwel symptoomloos (Fig. 5).In gedeeltelijk gezuiverde preparaten bleken de deeltjes bolvormig te zijn en ca. 27 nm in diameter (Fig. 4A). Zulke preparaten reageerden met antiserum tegen een Amerikaanse stam van het virus (BWYV) in toetsen die gebruik maken van infectieneutralisering, gel-diffusie en serologisch-speciefieke elektronenmikroskopie. Bij laatstgenoemde techniek werd een fraaie deeltjesklontering waargenomen (Fig. 4B), die ontbrak na incubatie van gezuiverd virus met een antiserum tegen het niet verwante kersebladrolvirus (Fig. 4C).Bij veldwaarneming in 1977 van 20 slarassen, waarbij tot 60% van de planten van één ras werden aangetast, bleken twee rassen niet of weinig vatbaar (Tabel 3). Bij inoculatie in de kas bleken ze echter volledig vatbaar. In 1978 werd een aantal soorten en rassen vanCichorium enLactuca blootgesteld aan natuurlijke en aan kunstmatige infectie. BehalveC. intybus Groenlof IVT waren allen vatbaar, ookL. sativa Gallega de Invierno,L. serriola enL. virosa.Het virus lijkt algemeen voor te komen. Meestal is de infectiegraad niet hoog. Vanwege de lange incubatieduur in sla is het virus in dat gewas bij de hier toegepaste teeltwijze waarschijnlijk van geringe betekenis. Het lijkt echter een potentieel belangrijk pathogeen voor andijvie en witlof.Guest research worker, Plant Diseases Division, DSIR, Private Bag, Christchurch, New Zealand, with financial assistance from the International Agricultural Centre, Wageningen, and Ministry of Education and Science, The Hague.  相似文献   

14.
Root inoculation of susceptible carnations withFusarium oxysporum f. sp.dianthi induced characteristic unilateral wilt only if root woundings and use of a microconidial suspension had not been combined at the time of inoculation. The combination, however, induced atypical and sudden stem breaking soon followed by death. In all cases wilt was due to destruction of the xylem. Unilateral wilt appeared to follow sparse natural infection of single roots. Stem breaking was due to destruction of the vascular tissues all around the stem and is ascribed to multilateral infection caused by translocation of microconidia at inoculation through several wounded roots directly into the stem.Microconidia were carried passively 5–10(–10) cm into stems of susceptible and resistant carnations within 24 h both after immersing cut ends of the roots in a conidial suspension and after pouring a suspension on the soil. Passive spore transport is an inoculation artefact which may severely affect interpretation of experimental results; it seems to be unimportant in natural Fusarium wilt development in carnation.Samenvatting Inoculatie van de wortels van vatbare anjers metFusarium oxysporum f. sp.dianthi veroorzaakte de kenmerkende eenzijdige verwelking alleen als wortelbeschadigingen bij de inoculatie niet werden gecombineerd met het gebruik van een suspensie van microconidiën. Die combinatie veroorzaakte namelijk afwijkende symptomen waarbij de planten plotseling omknakten en vervolgens snel afstierven. De verwelking leek in alle gevallen veroorzaakt te worden door afbraak van het xyleem. Eenzijdige verwelking leek te volgen op spaarzame natuurlijke wortelinfecties. Bij omgeknakte planten bleek het vaatweefsel rondom in de stengel aangetast te zijn, hetgeen toegeschreven wordt aan infectie van verschillende kanten van de stengel als gevolg van passief transport van microconidiën bij de inoculatie door verscheidene beschadigde wortels direct de stengel in.Microconidiën werden binnen 24 uur 5–10(–30) cm de stengels van vatbare en resistente anjers ingezogen wanneer de wortels afgesneden en met het uiteinde in een sporensuspensie gehangen werden, maar ook wanneer de suspensie op de grond gegoten werd. Passief transport van sporen is een inoculatie-artefact dat echter belangrijke consequenties kan hebben voor de interpretatie van de resultaten van proeven. Bij de natuurlijke verspreiding vanF. oxysporum in anjers lijkt passief sporentransport van weinig belang.  相似文献   

15.
尖镰孢菌EST-SSR遗传多样性分析及通用性评价   总被引:2,自引:1,他引:1  
为了解38株尖镰孢菌的遗传多样性并开发可在近缘镰孢菌种中通用的尖镰孢菌EST-SSR标记,利用设计和筛选的18对多态性EST-SSR引物对38株尖镰孢菌和5种近缘镰孢菌进行SSRPCR扩增,经6%非变性聚丙烯酰胺凝胶分离扩增产物,并用NTSYS软件分析供试尖镰孢菌的PCR扩增结果。结果表明,18对EST-SSR标记引物在38株尖镰孢菌中检测到75条多态性条带,多态性比率达92.6%,平均每对引物可扩增4.2条;各菌株间的遗传相似系数介于0.565~0.946之间,平均为0.721;来源于同科寄主植物群体的菌株间的平均遗传相似系数以葫芦科最大,锦葵科最小,依次为葫芦科兰科豆科亚麻科茄科锦葵科。在相似系数为0.756时,供试38株菌有35株按照不同科寄主植物聚为不同的类群,说明尖镰孢菌SSR类群的划分与其寄主来源具有一定的相关性。18对EST-SSR引物在近缘镰孢菌种中均能有效扩增的引物数及通用性比率为10对和55.6%,均显示多态性的引物有2对,占供试引物总数的11.1%。表明尖镰孢菌ESTSSR区域遗传多样性丰富,基于尖镰孢菌EST序列开发镰孢菌通用SSR标记是可行的。  相似文献   

16.
A wettable powder of prochloraz manganese complex 50% a.i. satisfactorily controlled the four major pathogens ofAgaricus bisporus andA. bitorquis: Verticillium fungicola var.fungicola, the cause of dry bubble,Mycogone perniciosa, the cause of wet bubble,Cladobotryum dendroides, the cause of cobweb disease andV. fungicola var.aleophilum, the cause of brown spots. The results were obtained in trials in trays with theAgaricus species, which were inoculated with the pathogens.The product was not toxic to bothAgaricus species in the effective dosages and the taste of the mushrooms was not affected by prochloraz formulations. Application of 1.5 g a.i. m–2 nine days after casing is preferred, also in view of the residue levels. A 45% emulsifiable concentrate of the product without manganese was slightly toxic to mushrooms in a lower dosage than the wettable poweder.Samenvatting Een spuitpoeder met 50% prochloraz als werkzaam bestanddeel (een prochlorazmangaan-complex) gaf in de teelt van champignons (A. bisporus enA. bitorquis) een uitstekende bestrijding van de vier belangrijkste pathogene schimmels:Verticillium fungicola var.fungicola (de veroorzaker van droge mollen),Mycogone perniciosa (de veroorzaker van natte mollen),Cladobotryum dendroides (spinnewebschimmel) enV. fungicola var.aleophilum (de veroorzaker van bruine vlekken). Deze resultaten werden verkregen in proeven met kisten waarin deAgaricus-soorten, die geïnoculeerd werden met genoemde pathogenen, werden geteeld.Het produkt was voor geen van beideAgaricus-soorten toxisch als het werd toegepast in de werkzame doseringen, en de champignonsmaak werd door het middel niet nadelig beïnvloed. De voorkeur wordt gegeven aan toepassing van 1,5 g werkzame stof per m2, 9 dagen na het afdekken, mede op grond van de gevonden residuwaarden. Een 45% vloeibare formulering zonder mangaan was, in lagere doseringen dan het spuitpoeder, in lichte mate toxisch voor champignons.  相似文献   

17.
It is demonstrated that benomyl, applied as a soil drench, is highly efficient in reducing the quantity of mycelium in muskmelon plants infected byFusarium oxysporum f. sp.melonis. When treated before symptoms appear, plants are generally cured. The blending technique used for assessing fungal spread in the xylem vessels is particularly convenient for studying the action of a systemic fungicide in a plant with vascular wilt.Samenvatting Met behulp van een mixertechniek wordt aangetoond, dat na een begieting van de wortels van jonge meloenen met benomyl (75 mg actieve stof/pot van 450 ml) de infektie doorFusarium oxysporum f. sp.melonis in kunstmatig besmette aarde heel laag blijft. In geïnfekteerde planten veroorzaakt deze behandeling een sterke vermindering van de hoeveelheidFusarium in de stengel. Wanneer de planten behandeld worden juist voor zij de eerste symptomen aantonen, wordt gewoonlijk de ontwikkeling van de parasiet gestopt zodat de planten kunnen genezen. Het produkt blijft tenminste 10 weken actief in de grond.  相似文献   

18.
A phytotoxic fraction of high molecular weight was isolated from the culture filtrate ofClavibacter michiganensis subsp.michiganensis, the causal agent of bacterial canker of tomato, and partly purified. This high molecular weight fraction consists of sugars and a minor protein moiety and is therefore probably of similar nature to that of the toxin fromC. michiganensis subsp.michiganensis reported earlier in literature.The high molecular weight fraction was albe to induce wilting, the predominant symptom of the disease, as shown in a bioassay with tomato cuttings. However, this wilting reaction turned out to be non-specific in the bioassay, since (partially) resistant and susceptible genotypes responded similarly. No correlation could be found between the degree of virulence of fiveC. michiganensis subsp.michiganensis strains and the amount of the phytotoxic high molecular weight fraction produced in vitro.As the isolated high molecular weight fraction showed a phytotoxic effect on tomato plants it is worthwhile to test its potential for use as a selective agent in in vitro selection.Samenvatting Een fytotoxische fractie werd geïsoleerd uit cultuurfiltraat vanClavibacter michiganensis subsp.michiganensis, de veroorzaker van de bacterieverwelkingsziekte bij tomaat. Een eerste karakterisering toonde aan dat deze toxische fractie hoog-moleculaire component(en) bevat, bestaande uit polysacchariden en een gering percentage eiwit. Dit is in overeenstemming met toxines vanC. michiganensis subsp.michiganensis die al eerder beschreven zijn.Deze hoogmoleculaire toxische fractie was in staat verwelking te induceren van stengeltoppen van verschillendeLycopersicon esculentum enL. peruvianum genotypen in een bioassay. Gewichtsverandering van de stengeltoppen, uitgedrukt als percentage ten opzichte van het begingewicht, werd gebruikt als parameter voor verwelking. De toxische fractie reageerde niet-specifiek in de bioassay, want er werd geen verschil gevonden in respons van (partieel) resistente en gevoelige genotypen. Er bleek geen correlatie te zijn tussen de mate van virulentie van verschillende isolaten vanC. michiganensis subsp.michiganensis en de hoeveelheid van de toxische fractie geproduceerd in vitro.Het mogelijke gebruik van deze hoogmoleculaire toxische fractie als selectief agens bij in vitro selectie zal nader onderzocht worden.  相似文献   

19.
In 1983, seed dressing of peas with fosetyl-Al (Aliette) compared favourably with all other treatments on a field heavily contaminated with foot and root rot pathogens. Experiments carried out in 1983 and 1984 could not establish the reason for this phenomenon. Artificial inoculation with the most frequently isolated pathogens (Fusarium oxysporum, Phoma medicaginis var.pinodella, Pythium ultimum andFusarium solani f.sp.pisi) of sterilized soil before planting treated seeds did not reproduce the field observations, but glasshouse experiments using soil from the experimental field did. Glasshouse experiments in 1989, afterAphanomyces euteiches had been identified as a frequently occurring pea pathogen in the Netherlands, confirmed the favourable effect of fosetyl-Al as a seed treatment whenA. euteiches was in the pathogen flora.Samenvatting In 1983 bleek op een zwaar met voetrotpathogenen besmet veld zaaizaadbehandeling van erwten met fosetyl-Al (Aliette) gunstig af te steken bij alle andere behandelingen. De oorzaak kon toen niet worden gevonden. Kunstmatige besmetting van gesterilisserde grond vóór het planten van behandelde zaden met de meest geïsoleerde pathogenen (Fusarium oxysporum, Phoma medicaginis var.pinodella, Pythium ultimum enFusarium solani f.sp.pisi) gaf resultaten die niet overeenstemden met die van het proefveld, maar kasproeven met grond van het proefveld deden dat wel. Nadat was aangetoond dat het erwtepathogeenAphanomyces euteiches in Nederland veel voorkomt, bevestigden nieuwe kasproeven in 1989 het gunstige effect van fosetyl-Al als zaaizaadbehandeling wanneerA. euteiches deel uitmaakt van de pathogene bodemflora.  相似文献   

20.
Susceptible interactions of Early Sam carnations with races 1,2,4, and 8 ofFusarium oxysporum f. sp.dianthi differed in pathogenesis, both after stem and after root inoculation. Race 1 induced pallescence and withering of leaves. Affected vascular tissue had a uniform pallid to pale brown colour; though heavily colonized, it was not or virtually not degraded. Defence reactions developed only slowly. Race 2 induced yellowing, of the midribs in particular, and withering of leaves. Affected vascular tissue was white with dark brown margins. Colonized tissue was degraded to leave vascular cavities. At lower heights of colonization, many defence reactions developed, which sometimes resulted in localization of the pathogen. Race 4 induced a similar pathogenesis as race 2, except for less intensive defence reactions. Race 8 induced midrib lesions on, and pallescence, withering and necrosis of leaves. Affected vascular tissue had a uniform light brown colour. Degradation of colonized vascular tissues was rare; instead, many defence reactions were observed, even at high heights in the plants.Races 1, 2 and 4 ofF. oxysporum f. sp.dianthi did not induce disease symptoms in Novada carnations, known to be highly resistant to race 2. Stem-inoculated plants localized the infection close to the inoculation site; stems of root-inoculated plants remained unaffected. The localization response also occurred in Early Sam and Novada carnations stem-inoculated withF. oxysporum f. sp.lycopersici.Samenvatting Tussen interacties van Early Sam-anjers met fysio's 1, 2, 4 en 8 vanF. oxysporum f. sp.dianthi werden verschillen in ziekteontwikkeling gevonden na wortel-zowel als stengelinoculatie. Fysio 1 gaf verbleking en verdroging van de bladeren. Aangetast vaatweefsel was gelijkmatig vaal of lichtbruin van kleur, en werd hevig gekoloniseerd, maar vrijwel niet afgebroken. Afweerreacties kwamen slechts traag op gang. Fysio 2 gaf vergeling, in het bijzonder van de hoofdnerven, en verdroging van de bladeren. Aangetast vaatweefsel was wit met donkerbruine randen. Gekoloniseerd weefsel werd afgebroken, hetgeen leidde tot de vorming van holten in het vaatweefsel. In de lagere gekoloniseerde delen traden veel afweerreacties op, hetgeen soms lokalisatie van het pathogeen tot gevolg had. Fysio 4 gaf eenzelfde ziekteontwikkeling als fysio 2, maar minder afweerreacties. Fysio 8 gaf lesies bij de hoofdnerven, en verbleking, verdroging en necrose van bladeren. Aangetast vaatweefsel was gelijkmatig lichtbruin van kleur. Afbraak van gekoloniseerd vaatweefsel werd zelden waargenomen; veel afweerreacties vergezelden de kolonisatie tot hoog in de stengel.Inoculatie van Novada anjers met fysio's 1,2 en 4 vanF. oxysporum f. sp.dianthi had geen ziektesymptomen tot gevolg. Via de stengel geïnoculeerde planten lokaliseerden de infectie ter hoogte van het inoculatiepunt; de stengels van via de wortels geïnoculeerde planten waren onaangetast. De lokalisatiereactie trad ook op in Early Sam en Novada anjers na inoculatie via de stengel metf. oxysporum f. sp.lycopersici.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号