首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 15 毫秒
1.
Samenvatting Aangetoond werd datPetunia hybrida systemisch kan worden geïnfecteerd met het tomato golden mosaic virus (TGMV), een virus dat behoort tot de groep van de geminivirussen. Mechanische inoculatie van petuniaplanten met TGMV gaf in de systemisch geïnfecteerde bladeren symptomen, die eerder in een aantal andere Solanaceae waren waargenomen. Daar in eerdere proeven petunia niet met TGMV kon worden geïnfecteerd en DNA-replicatie en symptoomontwikkeling wel optrad in, voor de beide genomen van het virus, transgene planten, werd gesuggereerd dat het hier een geval betrof van uitbreiding van de waardplantenreeks.De hier gepresenteerde resultaten kunnen echter tot andere conclusies leiden. Het is namelijk mogelijk, dat bepaalde F1-hybriden van petunia resistenter zijn tegen het virus. Verschillen in de symptoomontwikkeling zijn echter ook niet uit te sluiten en zouden veroorzaakt kunnen worden door premunitie als gevolg van de aanwezigheid van het manteleiwit in opnieuw geïnfecteerde cellen.  相似文献   

2.
Beet yellows virus can be detected in leaf extracts of infected sugarbeet plants by ELISA. The use of discs was studied and proved to be a valuable and qualitatively reliable method. Leaf material could be stored at 4o or 22°C for at least six days without affecting the detection of this virus by ELISA. A dramatic decrease in ELISA values was found when leaf extracts were frozen.In an analysis of the distribution of virus over the plant it was found that young leaves present at the moment of infection and those which had still to develop after infection will contain virus. Symptoms produced by systemic virus invasion occur on the oldest leaves containing virus.Samenvatting Het bietevergelingsvirus kan op betrouwbare wijze met de ELISA methode in geïnfecteerde bieteplanten worden aangetoond. Een aanzienlijke vereenvoudiging van de procedure kan worden bereikt met de zogenaamde disc-method, waarbij intacte ponsstukjes in de putjes van de ELISA-plaat worden geïncubeerd. Hierbij komt voldoende virus uit de ponsstukjes voor ELISA vrij. Bladmateriaal kon op verschillende wijzen bewaard worden zonder dat de mogelijkheid om het virus aan te tonen achteruitging. Met bladextracten die ingevroren waren, werden echter slechte resultaten verkregen.In een analyse naar de verdeling van het virus over het loof bleek het virus voor te komen in de geïnoculeerde bladeren, in die bladeren die op het tijdstip van inoculatie minder dan de helft van hun uiteindelijke lengte bereikt hadden en in de bladeren die nog moesten verschijnen. De symptomen ontwikkelden zich op de oudste systemisch geïnfecteerde bladeren.  相似文献   

3.
Samenvatting UitHippeastrum hybridum planten werd een virus geïsoleerd dat in diverse waardplanten symptomen induceerde overeenkomend met symptomen welke door de normale stam van het tabaksmozaïekvirus in eenzelfde waardplantenreeks werden veroorzaakt.De inoculatie vanHippeastrum-planten met het uitHippeastrum geïsoleerde TMV slaagde niet. Mogelijk werd dit verooizaakt door de aanwezigheid van virus-remstoffen inHippeastrum.  相似文献   

4.
A climate chamber experiment is reported in which were investigated the growth and transpiration of uninfected wheat plants (C), plants infected with eitherPuccinia recondita (leaf rust) alone (R),Septoria nodorum (glume blotch) alone (S), or with both pathogens together (I). The rust inoculation was at the 75% heading stage, and was followed four days later by the glume blotch inoculation; re-infection was prevented. Effects of disease on axial development were not observed. The rate of total dry weight increase of the plants was reduced in S and I, mainly because of smaller dry weight increase of the heads. Kernel weight and kernel number in I were lower than in C, R, and S. Stems in S and I were shorter than those in C and R, and their weights were lower. Papid root deterioration was observed in I. The transpiration was greater in R than in C, in S smaller. Transpiration in I was initially equal to that in R, but the transpiration rate decreased rapidly after the glume blotch symptoms became visible. The increase in the percentage of infection by rust in I was lower than in R, and the sporulation came almost to a stop soon after the appearance of glume blotch flecks. The percentage of infection by glume blotch in I increased faster than in S. Regression equations for growth and transpiration are given.Samenvatting De proef had tot doel inzicht te verschaffen in het ontstaan van schade door pathogene schimmels bij graangewassen. De infectie verandert in het algemeen de fysiologie van de geïnfecteerde plant. De aard en mate van de verandering hangen vermoedelijk af van de toestand van de plant op het tijdstip van infectie, van de aard en hoeveelheid van het infectieuse agens, en van de groei-omstandigheden na de infectie. Als objecten werden gekozen de ongeïnfecteerde tarweplant (C), de plant geïnfecteerd met alleenP. recondita (R), die met allenS. nodorum (S), en de tarweplant geïnfecteerd met beide pathogenen (I). Voor de beschrijving van de fysiologie van de plant werden gekozen: de ontwikkeling, groei en transpiratie. De axiale ontwikkeling is beschreven volgens Schoute (1910) en het ontwikkelingsstadium volgens Zadoks et al. (1974). De groei is beschreven aan het droge-stofgewicht van de plant als geheel en dat van wortels, spruit, blad, halmen, aren en korrels, terwijl ook het aantal korrels en het bladoppervlak bepaald werden. Deze proef behoort tot de klasse single input—multiple output experiments (Zadoks, 1972). De enige variabele die op meer dan één niveau voorkomt is de variabele ziekte-behandeling met vier niveaus: C, R, S en I). Alle overige variabelen zijn situatiefactoren, waarvan een beschrijving gegeven wordt.De inoculaties werden per pathogeen slechts eenmaal in de groeicyclus van de tarweplant gedaan, terwijl herinfectie werd uitgesloten. De roestinoculatie vond plaats 60 dagen na het planten in ontwikkelingsstadium 56, vier dagen later volgde de inoculatie metSeptoria. De axiale ontwikkeling van de plant werd niet beïnvloed. Wel volgden de ontwikkelingsstadia elkaar sneller op bij de zieke planten. De groei werd duidelijk beïnvloed. Het verlies aan drooggewicht van de aren was niet opvallend in R, wel in S. Het effect van beide pathogenen samen in I op het verlies van aargewicht was groter dan de som van de effecten van elk van de pathogenen afzonderlijk; dit is een aanwijzing voor het bestaan van interactie. In I was het korrelgewicht lager en het aantal korrels kleiner dan in C, R en S (fig. 4, Tabel 6).De vermindering van turgescent bladoppervlak na inoculatie verliep snel in I, minder snel in R en S. De vermindering van het turgescente bladoppervlak in R en S verschilde onderling niet. De transpiratie in R was groter, die in S kleiner dan in C. Aanvankelijk was de transpiratiesnelheid in I gelijk aan die in R, maar later nam de transpiratiesnelheid sterk af. Uiteindelijk was de transpiratie in I veel geringer dan in S (Fig. 6, Tabel 9). De toeneming van het aantastingspercentage door de roest was in I geringer dan in R (Fig. 7). De roestsporulatie in I hield spoedig na het zichtbaar worden van de kafjesbruinsymptomen op. De toeneming van het aantastingspercentage doorSeptoria in I was groter dan die in S, zowel op het blad als op de aar (Fig. 8).  相似文献   

5.
The properties of two isolates of cowpea mosaic virus (CPMV), previously considered representing the yellow and the severe strains of CPMV are compared. The two isolates characteristically differ in host range, type of symptoms produced, serology, the ratio of the virus components as shown by the sedimentation pattern, and in thermal inactivation.Based on these differences, and earlier experiences on the genetic relationship among the two types of virus isolates, the severe and yellow strain isolates of CPMV, the authors tent to distinguish these as two different viruses. both members of the cowpea mosaic virus group.In view of taxonomical complications however, the two viruses may be kept together for the time being as two considerably differing strains of one virus.Samenvatting Agrawal (1964) heeft de eingenschappen van vijf verschillende isolaten van het cowpea-mozaïekvirus (CPMV) vergeleken en onderscheidde twee stammen: een gele, waartoe de isolaten Nig en Sb behoren en een severe, waartoe de isolaten Vu, Vs en Trinidad behoren.Nader onderzoek is verricht over het isolaat Nigeria (Nig) en het isolaat Vs, afkomstig uit Suriname, als vertegenwoordigers vas respectievelijk de gele en de severe stam.Het onderzoek toonde aan dat beide isolaten in waardplantenreeks, op een enkel karakteristiek verschil na sterk overeenkomen, maar dat de aard van symptomen op de meeste plantesoorten verschilt (Tabel 1). Onderzoek op de aanwezigheid van insluitsels in epidermisstrips van geïnfecteerde bladeren bracht géén verschil aan het licht tussen de twee isolaten. Bij iedere positieve reactie werd voor het isolaat Nig zowel als voor het isolaat Vs dezelfde amorfe structuren gevonden, die steeds tegen of rondom de kern lagen (Fig. 3).De serologische verwantschap tusen Nig en Vs is erg zwak. Beide hebben een sterke eigen, geheel verschillende, virus-specifieke antigene structuur. Een tweede antigene structuur is verantwoordelijk voor de geringe verwantschap (Fig. 1). Bij het bekijken van de sedimentatiepatronen in de analytische ultracentrifuge bleek dat de verhouding van midden- tot bodemcomponent voor Vs veel groter is dan voor Nig (Fig. 2).Het isolaat Vs bleek na 10 minuten verhitting bij 75°C niet meer tot infectie in staat te zin, terwijl Nig bij 80°C nog een goede infectie geeft.Op grond van deze verschillen en op grond van eerder gedaan onderzoek waarbij de genetische verwantschap van de twee isolaten is bestudeerd aan de hand van een vergelijking van de nucleotidenvolgorde van de beide RNA's met behulp van moleculaire hybridisatie (Van Kammen en Rezelman, 1972), ein met infactionsitetisproeven met mengsels van componenten van beide typen isolate (Van Kammen, 1968), lijkt het nauwelijks verantwoord de twee groepen isolaten van cowpea mozaïekvirus te blijven beschouwen als stammen van één virus.Wanneer echter op dit moment van de twee groepen virusisolaten twee verschillende virussen gemaakt worden, zou dat zeer vervelende nomenclatuur-problemen met zich meebrengen. Om zuiver praktische redenen kunnen de isolaten voorlopig beter nog als twee (zij het zeer verschillende) stammen van één virus beschouwd worden.Het lijkt echtet van groot belang om de betekenis die moleculaire hybridisatie kan hebben voor de classificatie van plantevirussen, nader uit te werken. Hetzelfde geldt voor de betekenis van kruisingsexperimenten, die gedaan kunnen worden met plantevirussen met een verdeeld genoom, waarvan de virussen van de cowpea mozaïekvirusgroep een voorbeeld zijn.  相似文献   

6.
Samenvatting Bladeren vanHyoscyamus niger planten vertoonden chlorotische lokale lesies 7 dagen na inoculatie met sap van mozaïekziekeHippeastrum-planten. Met sap vanHippeastrum-planten zonder mozaïeksymptomen werd geen reactie verkregen. In dooppreparaten gemaakt van chlorotische lesies inHyoscyamus-bladeren en van bladeren vanHippeastrum planten met mozaïeksymptomen werden draadvormige virusdeeltjes van 648–772 nm aangetroffen. Het virus kon met sap geperst uit geïnoculeerdeHyoscyamus-planten weer op gezondeHippeastrum-planten worden overgebracht.  相似文献   

7.
Teleutospores ofPuccinia punctiformis were used for germination and inoculation experiments. The percentage of germination increased with increasing root extract concentration separately from the spore-suspension present in the same Petri dish.Volatile substances in root extracts of the thistle plant markedly promoted the germination of the teleutospores.Inoculation experiments showed that underground parts of plants ofC. arvense can be infected. The percentage of diseased shoots emerging from inoculated root segments was higher than of those emerging from seeds. Three types of systemically infected shoots could be distinguished.The development of spermogonia on the diseased shoots indicates that at first the hyphae are haploid, but later on become dikaryotic as shown by the formation of uredosori. Teleutospores are thus responsible for the systemic infection of the plants.Samenvatting Teleutosporen vanPuccinia punctiformis zijn gebruikt voor kiemings- en incubatieproeven.Vluchtige substanties, aanwezig in wortelextracten van de akkerdistel, hebben een grote invloed op de kieming van teleutosporen. Het percentage kiemende teleutosporen nam toe bij toenemende concentraties van het wortelextract, aanwezig in dezelfde petrischaal als de sporensuspensie.Inoculatieproeven toonden aan dat ondergrondse plantedelen vanC. arvense kunnen worden geïnfecteerd. Het percentage aangetaste scheuten opkomend uit wortelsegmenten was groter dan dat van scheuten verkregen uit zaden. Behalve systemisch geïnfecteerde scheuten werden ook enkele lokaal geïnfecteerde scheuten aangetroffen. De systemisch geïnfecteerde planten konden worden onderscheiden in drie verschillende types.De ontwikkeling van spermogonia op de systemisch aangetaste scheuten wijst er op dat het aanwezige mycelium haploid is, zoals ook te verwachten is bij infecties met basidiosporen. Pas later worden de hyphen dikaryotisch, zoals blijkt uit de vorming van uredosori.  相似文献   

8.
Potato leafroll virus (PLRV) was purified fromPhysalis floridana, applying freezing, low-speed centrifuging, ammonium sulphate precipitation, clarification with chloroform and butanol, ultracentrifuging and sucrose-gradient centrifuging. Three antisera with titers from 64 to 256 were prepared, one of them being sufficiently specific to be used in the enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA).With this test PLRV could be detected reliably in the foliage of secondarily infected, glasshouse-grown potato plants of six cultivars tested, and in sprouts of four or five of them. The results indicate that ELISA may be used successfully for routine testing of foliage of glasshouse-grown potato plants.Samenvatting Aardappelbladrol, veroorzaakt door het aardappelbladrolvirus (PLRV) is reeds meer dan een eeuw in Europa bekend en is in veel landen vermoedelijk nog steeds de ernstigste virusziekte van de aardappel. De bestrijding wordt ernstig bemoeilijkt door het ontbreken van een betrouwbare toetsmethode. De callosetoets heeft als routinetoets voor het aantonen van PLRV in knollen op beperkte schaal ingang gevonden, maar is niet 100% betrouwbaar.Sinds kort is voor virussen een zeer gevoelige serologische methode beschikbaar gekonen, de enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA). Hierbij wordt het virus in plantemateriaal aangetoond door middel van een enzymreactie, waarvan de kleuromslag met het blote oog of (bij voorkeur) met een fotometer wordt afgelezen. De uitslag van de fotometer (extinctie) is een aanduiding voor de aanwezigheid van het virus. De methode lijkt bruikbaar voor routinematige toepassing. Om de bruikbaarheid voor het aardappelbladrolvirus te onderzoeken werd dit virus gezuiverd, werden antisera bereid en werden loof en spruiten van bladrolvirusvrije en-zieke aardappels onderzocht.Bij de viruszuivering uitPhysalis floridana, werd gebruik gemaakt van bevriezing, precipitatie door middel van ammoniumsulfaat, klaring met chloroform en butanol, centrifugering bij laag en hoog toerental en suikergradiëntcentrifugering. Met de viruspreparaten werden drie konijnen geïnjiceerd. De verkregen antisera bereikten titers van 64 tot 256 in de micro-precipitatietoets (Tabel 2). Eén hierven (B) was voldoende specifiek om in ELISA gebruikt te worden.Toetsingen werden uitgevoerd met blad van in een kas opgekweekte bladrolvrije en secundair geïnfecteerde aardappelplanten en met in het donker gekweekte spruiten. Tabel 1 geeft een overzicht van de getoetste rassen, de aantallen knollen, die ter kieming waren weggelegd en waarvan telkens één oog in de kas werd uitgeplant, en van de virussen waarmee ze geïnfecteerd waren. De resultaten van de toetsingen, weergegeven in de Tabellen 3 en 4, laten zien, dat het bladrolvirus betrouwbaar kan worden aangetoond in het blad van alle zes cultivars, maar in de spruiten van slechts vier of vijf, nl. Bintje, Element, Ostara, Resy en mogelijk Désirée. ELISA kan derhalve goed worden gebruikt voor het aantonen van het bladrolvirus in blad van secundair geïnfecteerde kasplanten. Of dit ook geldt voor veldplanten moet nog worden onderzocht.ELISA zal voor de Nederlandse pootgoedteelt het meest waardevol zijn wanneer met deze toets het virus in vers gerooide, slapende knollen kan worden aangetoond (nacontrole). Helaas waren zulke knollen niet beschikbaar toen we onze proeven met blad en spruiten uitvoerden.  相似文献   

9.
Samenvatting Cultures vanP. sylvaticum werdenin vitro geïnoculeerd met tabaksmozaïekvirus (TMV). Virushoudende mycelia werden verder gekweekt in virusvrije media gedurende meer dan twee maanden en regelmatig getoetst op aanwezigheid van virus. Ook nadat de mycelia gewassen waren met antiserum tegen TMV kon virus er in worden aangetoond.De virusconcentratie was laag. De groei van een virushoudendePythium-cultuur verschilde duidelijk met die van een even oude, gezonde cultuur (Fig. 1). EenPythium-cultuur, 21/2 jaar geleden geïnoculeerd met virus en verder gekweekt op een vaste voedingsbodem, bleek nog virus te bevatten. Of een virushoudend mycelium het virus op een plant kan overbrengen en zo als vector kan dienen kon nog niet worden aangetoond.  相似文献   

10.
Depending upon the variety, fruits of plum trees infected with sharka virus may show grooves and pits, red bands and thin red rings and lines. The latter two types of symptom were only found on fruits that become orange, red or purple during ripening. On fruits of trees free from sharka virus these discolorations were never observed and therefore these symptoms are diagnostic for sharka virus. In several varieties the grooves and pits, previously thought to be the main symptom produced by sharka virus on plum fruits, were observed more or less frequently on fruits of trees free from sharka virus. Therefore, this symptom was unreliable for diagnosis of sharka virus under Dutch conditions.Inclusions were present in parenchyma cells of fruits of all varieties, when infected with sharka virus. They may be helpful for diagnosis when external symptoms are not conclusive.Samenvatting De diagnose van de sharkaziekte van de pruim is met behulp van de bladsymptomen goed mogelijk van begin juni tot ongeveer half juli. Daarna zijn de bladsymptomen bij de meeste rassen moeilijk of in het geheel niet meer te vinden. Daarom werd nagegaan in hoeverre vruchtsymptomen bruikbaar zijn voor een betrouwbare diagnose in de zomer.Op vruchten van met het sharkavirus geïnfecteerde bomen werden drie typen symptomen waargenomen (Tabel 1): 1. brede, rood- of paarsachtige bandvormige schilverkleuring, meestal aan een zijde scherp en aan de andere zijde diffuus begrensd (Plaat 2b en 4); 2. dunne, scherp begrensde rood- of paarsachtige lijntjes en kringetjes, vaak op de onderzijde van de vrucht (Plaat 5); 3. onregelmatige lijn- en putvormige inzinkingen, waaronder bruin necrotisch vruchtvles (Plaat 1b, 2b en 3b). Per vrucht kon meer dan een symptoomtype voorkomen. De symptomen verschenen pas 2–4 weken voor de rijping van de vruchten.Zowel de bandvormige verkleuringen als de dunne lijntjes en kringetjes werden waargenomen op vruchten van met het sharkavirus geïnfecteerde bomen van rassen met oranje, rode en paarse vruchten, doch niet op vruchten van rassen met gele of groene vruchten. Deze verkleuringen van de vruchtschil werden niet waargenomen op vruchten van niet mét het sharkavirus geïnfecteerde bomen (Tabel 1 en 2).De lijn- en putvormige inzikingen werden waargenomen op vruchten van verscheidene pruimerassen, zowel met als zonder het sharkavirus (Tabel 1 en 2; Plaat la en b, 2a en b en 3a en b). Bij een aantal rassen bleek dit pseudo-pox (inzinkingen op vruchten van bomen zónder het sharkavirus) vrij algemeen, zoals bij Warwickshire Drooper (Plaat la), Zoete Kwets (Plaat 3a) en incidenteel ook bij Victoria (Plaat 2a) en Early Prolific. De inzinkingen waren veelal alleen zichtbaar op de eerst rijpende vruchten, onafhankelijk van het voorkomen van het sharkavirus. Vruchten met dit symptoom vielen vaak vóór de rijping van de overige vruchten van de boom. De symptoomexpressie was op de vruchten van met het sharkavirus geïnfecteerde bomen vaak heviger dan op vruchten van niet met dit virus geïnfecteerde bomen, terwijl ook een groter aantal vruchten het sympttom toonden. Het is onmogelijk gebleken verschillen aan te geven tussen inzinkingen op vruchten van bomen die al dan niet met het sharkavirus waren geïnfecteerd. Alleen op vruchten van het ras Czar werden nooit inzinkingen gevonden.In de parenchymcellen van rijpende vruchten van sharkazieke bomen van alle onderzochte rassen werden voor het virus karakteristieke insluitsels gevonden. Deze insluitsels ontbraken in vruchten van niet met het sharkavirus geïnfecteerde bomen.Voor de diagnose van sharka kan dus bij rassen met oranje, rood of paars kleurende vruchten gebruik worden gemaakt van de beide typen schilverkleuring. Indien vruchten worden gevonden met inzinkingen, dan kan de aanwezigheid van het sharkavirus alleen worden vastgesteld op grond van andere symptomen op de vruchten en de bladeren, door insluitselonderzoek of door toetsing op indicatorplanten.  相似文献   

11.
Samenvatting Uit bladeren, zowel als uit vruchten van sharka-zieke pruimebomen werd een virus overgebracht opChenopodium foetidum enNicotiana clevelandii. C. foetidum reageerde met duidelijke chlorotische of okerachtige lesies.N. clevelandii werd wel door het virus geïnfecteerd, maar bleek ongeschikt als toetsplant. Het virus werd met sap vanC. foetidum naarN. clevelandii en met de bladluisMyzus persicae vanN. clevelandii naar perzik overgebracht en terug. Zo kon worden aangetoond, dat het geïsoleerde virus het sharka virus is. Een nog niet geïdentificeerd virus kon ook van pruim opC. foetidum worden overgebracht, doch er werden geen symptomen waargenomen op de geinoculeerde bladeren.  相似文献   

12.
HealthyVinca rosea plants, connected by dodder strands with spike-diseased sandal trees developed witches' broom symptoms. Electron microscopy of petioles of the infectedVinca plants revealed the presence of numerous mycoplasma-like bodies. Fresh dodder established on theVinca plants with witches' broom symptoms and trained onto healthy sandal trees, transmitted the spike disease back to the latter.Samenvatting De spike-ziekte van de sandelboom (Santalum album) behoort tot de heksenbezemziekten. Zoals eerder werd aangetoond bevatten door deze ziekte aangetaste sandelbomen mycoplasma-achtige lichaampjes in het floëem van takken en bladeren.Daar alleen met zekerheid bekend is dat de ziekte door enting op gezonde sandelbomen kan worden overgebracht, is nagegaan of met behulp van warkruid (Cuscuta subinclusa) andere plantesoorten konden worden geïnfecteerd.Vijf tot tien weken nadat zich op gezonde planten vanVinca rosea utilopers van het warkruid, afkomstig van spike-zieke sandelbomen hadden gehecht, hielden deVinca-planten op met bloeien en vertoonden de bladeren nerfglazigheid en tussennervige chlorose; op sommige planten werd eveneens fyllodie waargenomen. Enige tijd later ontwikkelden zich aan scheuten van uitgelopen okselknoppen kleine, smalle, geelgroene blaadjes (Fig. 1). Na ongeveer 16–20 weken verwelkten deVinca-planten en stierven af. Werden oudere planten geïnfecteerd dan bestonden de heksenbezemsymptomen hoofdzakelijk uit fyllodie, apicale rozetten en lichte bladvergeling (Fig. 2).Door opnieuw warkruid te laten groeien op de ziek gewordenVinca-planten en uitlopers van de parasiet te leiden naar gezonde sandelbomen verschenen ongeveer 16 weken nadat het warkruid zich op laatstgenoemde had gehecht typische spike-symptomen op een van de twee bomen (Fig. 3).Elektronenmicroscopisch onderzoek van bladsteeltjes van vergeeldeVinca-blaadjes gaf een groot aantal mycoplasma-achtige lichaampjes van verschillende vorm en afmeting te zien (Fig. 4 en 5).Hiermee is aangetoond, dat de spike-ziekte van de sandelboom door warkruid kan worden overgebracht opVinca rosea en weer terup op sandel en dat ook inVinca de symptomen samengaan met het voorkomen van mycoplasma-achtige lichaampjes.  相似文献   

13.
A newly recognized disease of tulip called veinal streak is described. The disorder occurs more often in tulips grown under glass than in the field, but totally diseased stocks are found under both conditions. When sap from tulip leaves with veinal streak was manually inoculated to test species, no virus isolate was obtained whereas the sap clarified with a mixture of n-butanol and chloroform and concentrated by centrifugation consistently gave isolates of tobacco ringspot virus (TRSV). However, TRSV was also obtained from symptomless and diseased tulips infected with other viruses. Isolates were propagated inNicotiana tabacum White Burley and sap from systemically infected leaves was used for serological identification in microprecipitin tests. It is postulated that TRSV is the cause of tulip veinal streak. Generally the virus is latent in tulips. The development of symptoms is associated with particular environmental growing conditions (Asjes and Muller, 1972).Samenvatting Een nieuw herkende ziekte in tulpen, genoemd de nerven- of strepenziekte, wordt beschreven. De ziekte treedt meer op in tulpen in de kas dan te velde, doch totaal zieke partijen worden onder beide omstandigheden gevonden. Wanneer sap van tulpebladeren met de nervenziekte mechanisch geïnoculeerd werd op toetsplanten, kon geen virus-isolatie worden verkregen. Het sap gedeeltelijk gezuiverd met een mengsel van n-butanol en chloroform en door centrifugering geconcentreerd gaf steeds weer isolaties van het tabakskringvlekkenvirus (TRSV). Het virus werd echter ook verkregen van symptoomloze planten en zieke tulpen die geïnfecteerd waren met andere virussen. Isolaties werden vermeerderd inNicotiana tabacum White Burley en sap van systemisch geïnfecteerde bladeren werd gebruikt voor serologische identificatie in microprecipitatietoetsen. Aangenomen wordt dat TRSV de oorzaak is van de nerven- of strepenziekte van tulpen. Gewoonlijk is het virus latent in tulpen aanwezig. De ontwikkeling van de symptomen gaat samen met bijzondere groeiomstandigheden (Asjes and Muller, 1972).  相似文献   

14.
A virus isoaate obtained from red clover in the Netherlands in 1957 has been identified as red clover mottle virus by means of host reaction studies, electron microscopy and serology. This isolate is considered to be a separate strain, however, on the basis of clear differences in severity of symptoms in broad bean, pea and red clover plants and especially of qualitative serological differences between this isolate and the English type strain. The virus produces granular inclusion bodies in artificially infected pea plants. It is especially distinguished from other legume viruses described so far by its reaction in broad bean, pea, and red clover plants. A discussion is given of its distant relationship to cowpea mosaic virus. This is the first report of the occurrence of the red clover mottle virus outside England. At present the virus appears to be of no economic importance in the Netherlands.Samenvatting Aangetoond kon worden dat een in 1957 in Nederland uit rode klaver geïsoleerd virus op grond van waardplantreacties (Fig. 1, 2, 3 en 5), elektronenmicroscopie (Fig. 6) en serologie overeenkomt met het in 1960 doorSinha in Engeland beschreven red clover mottle virus. Hiervoor wordt thans de Nederlandse naam vlekkerigheidsvirus van rode klaver ingevoerd. De Nederlandse isolatie moet echter worden beschouwd als een aparte stam van het virus op grond van geconstateerde duidelijke verschillen in hevigheid van de symptomen veroorzaakt in rode klaver (Fig. 1), erwt en tuinboon en vooral op grond van een in kruisreactie-en kruisverzadigingsproeven gevonden kwalitatief serologisch verschil (Tabel 1).Het virus doet in kunstmatig geïnfecteerde erwteplanten granulaire celinsluitsels ontstaan (fig. 4). Het is gemakkelijk van andere, tot dusver beschreven virussen van vlinderbloemigen te onderscheiden op grond van de in de reeds genoemde plantesoorten opgewekte verschijnselen en het onvermogen om komkommer en tabakssoorten te infecteren. Daar het volgens onderzoek vanAgrawal & Maat (1964) een verre verwantschep met het o.a. in Suriname voorkomende mozaïekvirus vanVigna (cowpea mosaic virus) vertoont, wordt het vermoedelijk niet door bladluizen, maar door bladhaantjes of aardvlooien overgebracht.Het virus is op dit moment in Nederland niet van praktische betekenis.  相似文献   

15.
Cultures of the soil inhabiting fungusPythium spec. were inoculated in vitro with tobacco mosaic virus. Virus could be demonstrated in the mycelia from 4 days on after inoculation. In 15 days old cultures the virus concentration in the mycelium was higher than in the liquid culture medium. It is not yet clear whether the virus only accumulates, or also multiplies in the mycelium. After growth on solid medium infected mycelia still contained virus indicating that the virus is able to persist and possibly also to multiply in the hyphae.Samenvatting Cultures van de bodemschimmelPythium spec. werden in vitro geïnoculeerd met tabaksmozaïekvirus. In enkele gevallen kon al 4 dagen na inoculatie virus in mycelium worden aangetoond. In 15 dagen oude cultures bevatte het mycelium meer virus dan de cultuurvloeistof. Het is nog niet bekend of het virus zich slechts ophoopt of zich ook vermeerdert in het mycelium. Na groei op een agarmedium gedurende 7 dagen bevatte het mycelium nog virus, wat er op zou wijzen dat het virus in staat is zich te handhaven in de hyfen en zich daarin wellicht ook te vermeerderen.  相似文献   

16.
Infectious virus was isolated fromHippeastrum plants by density gradient centrifugation and examined with the electron microscope. The average lengths of the flexuous particles were 643±24 nm.Samenvatting Infectieus virus kon worden geïsoleerd uitHippeastrum-planten die mozaïekverschijnselen vertoonden, door middel van centrifugeren in een dichtheidsgradiënt. Het materiaal werd bekeken in een elektronenmicroscoop en gefotografeerd. De gemiddelde lengte van de buigzame staafies van hetHippeastrum-mozaïekvirus, berekend uit 600 metingen, bedraagt 643±24 nm.  相似文献   

17.
Introduction     
The effect of soil water potential on wheat seedlings infected withPuccinia recondita was studied. The seedlings were grown in soil of which the initial water potential was –200 Jkg–1, –500 Jkg–1, or –800 Jkg–1. Uredospore production per seedling was retarded when the soil water potential was low, and soil water potential decreased more rapidly near the roots of diseased seedlings than it did near the roots of uninoculated seedlings.samenvatting Tarwekiemplanten werden geplaatst in plastic kolommen (een plant per kolom) gevuld met grond van bekende waterpotentiaal. Bij een deel der planten werd het eerste blad geïnoculeerd met bruine roest. De spruit boven het eerste blad werd regelmatig weggeknipt. Periodiek werden bepaald (veelal middels destructieve bemonstering) vers en droog gewicht van het eerste blad, roestsporenproduktie, en waterpotentiaal van de grond op drie niveau's in de kolommen. Voor de resultaten zie Fig. 1 t/m 4. Twee weken na inoculatie gaan zieke planten geleidelijk meer water verdampen dan onbehandelde planten (Fig. 1). Vers gewichten van zieke bladeren waren kleiner dan die van onbehandelde planten (Fig. 2). Het watergehalte van zieke bladeren werd lager dan dat van onbehandelde bladeren (Fig. 3). De uredosporenproduktie was bij hogere grondwaterpotentiaal groter dan bij lagere potentiaal (Fig. 4).  相似文献   

18.
Squash mosaic virus (SqMV, comovirus) is seed-transmitted in severalCucurbitaceae. Therefore, the use of virus-free seed is important to prevent establishment of this virus in the Netherlands and to avoid spread to other countries.This study was undertaken to develop an enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA) for the detection of SqMV in melon seeds. An antiserum was produced to a serotype 1 isolate from melon. Two ELISA variants were investigated viz. an ELISA variant with simultaneous incubation of sample and enzyme conjugate (ELISA 1) and an ELISA variant with successive incubation of sample and enzyme conjugate (ELISA 2). The sensitivity of ELISA was tested by mixing fluor of ground infected and non-infected seeds in different proportions. SqMV was detected by both ELISA variants at dilutions of 1 160 (1 part of infected flour mixed with 159 parts of non-infected flour) or higher after a substrate incubation period of 4 h. However, ELISA 1 gave relatively higher absorbance values than ELISA 2 for nearly all dilutions. Since ELISA 1 is also faster than ELISA 2, ELISA 1 is advised for routine testing. In these test, using subsamples of 100 melon seeds SqMV is detected reliably. ELISA 1 is now used in the Netherlands for routine-indexing of melon seed lots for SqMV.Samenvatting Het pompoenemozaïekvirus gaat over met het zaad van verscheideneCucurbitaceae. Het gebruik van virusvrij zaad is belangrijk om te voorkomen dat het virus zijn intrede doet in Nederland en zich naar andere landen verspreidt.Een antiserum werd geproduceerd tegen een serotype 1 isolaat van meloen. Met behulp van dit antiserum werd een ELISA ontwikkeld om pompoenemozaïekvirus in zaden van meloen aan te tonen. Twee varianten van ELISA werden vergeleken, namelijk een variant waarbij monster en enzymconjugaat gelijktijdig geïncubeerd werden (ELISA 1) en een variant waarbij monster en enzymconjugaat na elkaar geïncubeerd werden (ELISA 2). De gevoeligheid van de ELISA varianten werd uitgetoetst door meel van zieke zaden in verschillende verhoudingen te mengen met meel van gezonde zaden. Het pompoenemozaïekvirus werd met beide ELISA varianten aangetoond in verdunningen van 1 160 (1 deel meel van zieke zaden gemengd met 159 delen meel van gezonde zaden) of hoger na 4 uur incubatie met substraat. ELISA 1 gaf doorgaans hogere extinctiewaarden dan ELISA 2 voor bijna alle verdunningen. Omdat ELISA 1 ook nog sneller is dan ELISA 2, wordt ELISA 1 aanbevolen voor routinematig gebruik. Wanneer voor routinematig gebruik 100 meloenezaden per submonster getoetst worden, kan het pompoenemozaïek virus betrouwbaar worden aangetoond. In Nederland worden momenteel per zaadpartij 20 submonsters van 100 zaden getoetst.  相似文献   

19.
Summary The blueing of tulip bulbs is a physiological disease resembling in some ways physiological diseases of other plants. Recent experiments indicate that sunlight influences blueing. By shading the plants the extent of the disease was considerably reduced or even eliminated. The influence of light was found to apply only during a certain period of the season, the most susceptible period being in the last week of April and the first two weeks of May.A hypothesis has been developed concerning the origin of the necrotic spots in the bulb, which may also hold good for toppling of tulips. It is assumed that cell sap, possibly together with sugars, are excreted from the cell into the intercellular spaces of the parenchymatous tissue, thus bringing about a necrosis.Samevatting Het blauwgroeien van tulpebollen is een fysiologische ziekte, die in bepaalde opzichten overeenkomst vertoont met fysiologische ziekten bij andere gewassen.Nadat vroeger werd aangetoond, dat er een duidelijke correlatie bestaat tussen de bolgrootte en het percentage zieke bollen en dat de groei van de bol waarschijnlijk verband houdt met de ziekte (fig. 4), is door recente veldproeven duidelijk geworden dat het zonlicht of de straling een grote invloed op het blauwgroeien heeft. De verspreiding van de zieke bollen in de bedden op het veld is niet willekeurig. Er is een duidelijk randeffect waar te nemen, d.w.z. dat de bollen in de regels aan de padkant verhoudingsgewijs een groter aantal zieke bollen hebben dan de bollen in de regels midden in de bedden (zie fig. 1–3). Dit randeffect werd in hoofdzaak toegeschreven aan de werking van het zonlicht. Door het gewas te beschaduwen met een scherm van plastic horregaas (lichtabsorptie ongeveer 50%) of van jute doek (lichtabsorptie ongeveer 75%) kon de ziekte sterk worden verminderd of zelfs geheel worden geëlimineerd. Door periodiek te schermen kon in veldproeven een bij uitstek gevoelige periode, wat de lichtinvloed betreft, worden aangetoond. Deze periode viel ongeveer in de laatste week van april en in de eerste twee weken van mei (fig. 3). Het afschermen van het gewas tijdens de gevoelige periode zou met het oop op de ziekte het bruikbare deel van de geoogste bollen aanzienlijk vergroten (fig. 6). Het bolgewicht wordt door deze periodieke afscherming slechts matig ongunstig beïnvloed. Of deze maatregel met het oog op de kosten ook economisch verantwoord is, valt te betwijfelen.Behalve het feit dat het licht effect zal hebben op de groei en de grootte van de bol en daarmede het ziektepercentage zal beïnvloeden, kon worden aangetoond dat het licht of de straling een zeer specifieke werking op de ziekte heeft (zie fig. 5). Welke werking het zonlicht of de straling heeft, is niet geanalyseerd. In de discussie zijn over het ontstaan van de necrotische plekken inde bol suggesties gedaan, die echter bij gebrek aan nadere gegevens een speculatief karakter dragen. Als basis voor verder onderzoek wordt aangenomen, dat analoog aan wat zich bij het kiepen van tulpen voordoet, een excretie van vloeistof celinhoud) in de intercellulaire ruimten van het parenchymweefsel plaats heeft, die een necrose zou veroorzaken.  相似文献   

20.
Plum pox virus was purified by adding up to 5% non-ionic detergent Triton X-100 to extracts clarified by low-speed centrifugation. After stirring for 1/2 h, the suspensions were subjected to 2 cycles of differential centrifugation followed by sucrose density-gradient centrifugation. Purity of the product was confirmed by electron microscopy and equilibrium density-gradient centrifugation in CsCl. The virus sedimented in the analytical ultracentrifuge as a single peak with a sedimentation coefficient of about 170 S at infinite dilution. Virus so purified showed an absorption spectrum with a minimum at 247 nm and a maximum at 263 nm. The modal length of the virus particles in purified preparations was 764 nm. Antiserum prepared had a specific titer of 4096.Samenvatting In een mortier werden systemisch geïnfecteerde bladeren vanNicotiana clevelandii gehomogeniseerd in een overmaat buffer. Na centrifugeren bij laag toerental werd aan de bovenstaande vloeistof Triton X-100 toegediend tot een concentratie van 5%. De suspensie werd een half uur geroerd en vervolgens onderworpen aan differentieel centrifugeren, centrifugeren door een 20% suikeroplossing en centrifugeren in een 10–50 % lineaire suikergtadient (Fig. 2).De infectiositeit van het virus bleek zowel afhankelijk van de wijze van homogeniseren als van de samenstelling en de hoeveelheid van de buffer tijdens het homogeniseren (Tabel 1 en 2). Door het gebruik van Triton X-100 werden veel hogere virusopbrengsten verkregen dan met behulp van ether/tetrachloorkoolstof (Fig. 1). Het gezuiverde virus, vertoonde een absorptiespectrum met een minimum bij 247 nm en een maximum bij 263 nan (Fig. 3) en sedimenteerde in de analytische ultracentrifuge als een enkele pick metaeen sedimentatie coëfficiënt van ongeveer 170 S (Fig. 4). De hoge mate van zuiverheid werd tevens aangetoond met behulp van evenwichtscentrifugering in CsCl en elektronenmicroscopie (Fig. 5). De gemiddelde lengte van de virusdeeltjes in gezuiverde preparaten was 764 nm. Een antiserum kon worden verkregen met een titer van 4096.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号