首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 500 毫秒
1.
Summary When Oort took the chair of plant pathology in 1949 his teaching included virology and nematology in addition of fungal and bacterial diseases. In 1950 a chair of plant virology was founded while in 1956 a lecturer in plant nematology was added to the chair of phytopathology. Only then could Oort concentrate on fungal diseases. Oort closely followed the turbulent evolution of phytopathology and, though he surveyed a wide field, he did not hesitate to invite staff members to teach special courses. In recent years junior students had to follow courses in Introductory Plant Pathology, General Plant Pathology, Morphology and Taxonomy of Fungi, and in addition a practical course in symptom analysis and morbid anatomy. For advanced students seminars were organized, each concentrating on one topic, e.g. Resistance or Soil Borne Diseases. Moreover, the advanced students had to follow a practical course in phytopathological and pathophysiological techniques. Specialized practical courses on Epidemiology and Resistance and Physiology of parasitism were started recently. The students usually did for 3 or 6 months research work under the guidance of a staff member. A research report and a literature review on a chosen topic were obligatory for all advanced students. Oort's keen interest in teaching aids led to the accumulation of a large slide collection which contained hundreds of colour slides of disease symptoms, and to a collection of diseased plants in permanent mounts. In nearly 20 years Oort accepted and discussed over 300 research reports, about 225 literature reviews, 21 doctor's theses and examined over 700 students.  相似文献   

2.
Samenvatting Enkele zeldzame symptomen van de witte roest van chrysant werden in de kas waargenomen. Dit zijn het witte-ringsymptoom, het witte-vleksymptoom en het uiterst zeldzame rode-vleksymptoom.  相似文献   

3.
A test plant grown from seed was discovered which may be useful for the detection of carnation etched ring virus (CERV) in carnations. InSilence armeria plants, infected with CERV, necrotic line patterns and blotches may develop about 2–3 weeks after inoculation, but this reaction is not very reliable. WhenS. armeria is infected with carnation mottle virus (CaMV) the plants show hardly perceptible symptoms consisting of a faint mosaic of the leaves and slight stunting of the plants. However, whenS. armeria plants, infected with CaMV, are inoculated with CERV, necrotic lines, rings and blotches develop quite clearly. Thus infection with CaMV makesS. armeria a useful indicator for CERV. Also in the carnation cultivar Joker a synergism exists between the two viruses, severe symptoms resulting from addition of CaMV to CERV-infected plants that otherwise show few if any symptoms.Samenvatting Een uit zaad gekweekte tosplant werd ontdekt, die van belang kan zijn voor het aantonen van het carnation etched ring-virus in anjers. WanneerSilene armeria besmet wordt met dit virus treedt er ongeveer 3 weken na de inoculatie een systemische reactie op bestaande uit necrotische lijnen, kringen en soms vlekken op de bladeren. Deze reactie is evenwel niet erg betrouwbaar. Wordt echter het etched ring-virus geïnoculeerd op planten vanS. armeria die reeds met het carnation mottle-virus besmet zijn — welk virus zwakke symptomen zoals een lichte bontheid in het blad en wat groeivertraging veroorzaakt — dan ontstaan weer de necrotische lijnen, kringen en vlekken. Hierdoor kan de plant als een betrouwbare indicator voor het etched ring — virus worden beschouwd. In de anjercultivar Joker kan ook een dergelijk synergisme aangetoond worden tussen de twee genoemde virussen. Wanneer Joker-planten zonder mottle-virus, maar met etched ring-virus, besmet worden met mottle-virus, verschijnt een heftig ziektebeeld bestaande uit bontheid van het jonge blad en hevige necrotische verschijnselen op de oudere bladeren.  相似文献   

4.
The use of the term virion, proposed in 1962, is discussed. From new views on the nature of certain viruses, it is concluded that this term may lead to confusion. The auth orpoints out that the expression virus particle may be maintained, if it is defined more precisely.Samenvatting Een bespreking wordt gegeven van het gebruik van de term virion sedert 1962 toen hij werd voorgesteld. Naar aanleiding van nieuwe inzichten in de aard van bepaalde virussen wordt geconcludeerd dat deze term tot verwarring kan leiden. De schrijver stelt dat de uitdrukking virusdeeltje, mits nader omschreven, kan worden gehandhaafd.  相似文献   

5.
The normal lengths of virus particles of five isolates of potato virus S, which in previous experiments had been detected to differ extremely in translocation speed in potato plants, were found to vary only from 641 to 655 m. However, these differences are not significant and the isolates are therefore considered to have a particle length of 650 m in agreement with Brandes' recent conclusion (1967).Samenvatting Er werd vastgesteld, dat de normale lengte van de virusdeeltjes van vijf isolaten van het aardappel-S-virus, waarvan in eerder uitgevoerde proeven was aangetoond dat ze met verschillende snelheden in aardappelplanten werden getransporteerd, varieerden van 641 tot 655 m. Aangezien de verschillen in de berekende lengten onbetrouwbaar zijn moet worden geconcludeerd dat de isolaten een gelijke normale lengte bezitten. Deze kan vanwege zijn overeenstemming met de gegevens van Brandes (1967) gesteld worden op 650 m.  相似文献   

6.
A virus disease of cultivated mushrooms in The Netherlands   总被引:3,自引:0,他引:3  
Samenvatting In Nederland treedt een ziekte op in de champignoncultuur, die gelijkenis vertoont met de Die-back disease in Engeland. Uit zieke champignons werden drie soorten virusdeeltjes geïsoleerd: bolvormige met een diameter van 25 m (Fig.2 en 3), respectivelijk 34 m (Fig. 1), en langwerpige deeltjes met afgeronde einden van 19×50 m (Fig. 2).Inoculatie met een celvrij preparaat, waarin naast enige virusdeeltjes van 25 m en 19×50 m voornamelijk deeltjes van 34 m voorkwamen, bracht voor de ziekte karakteristieke symptomen teweeg. Herisolatie van de drie soorten virusdeeltjes uit deze kunstmatig geïnfecteerde culture bleek mogelijk te zijn. Mechanische inoculatie kan een belangrijk hulpmiddel zijn bij het onderzoek naar infectivermogen van de verschillende soorten virusdeeltjes afzonderlijk.  相似文献   

7.
Samenvatting In Nickerie, het belangrijkste rijstproducerende gebied van Suriname komt het grasEchinochloa colonum (L.)Link talrijk voor, zowel in de rijstvelden als op de dijken daar rondom heen. Nagenoeg alle planten van dit gras blijken verschijnselen te vertonen, die sterk overeenkomen met de symptomen bij rijstplanten, aangetast door het hoja blanca virus. Ondanks deze verschijnselen op de grasplanten vertonen op vele plaatsen de in de naaste omgeving groeiende rijstplanten geen afwijkingen. Hiervoor zijn twee verklaringen mogelijk, nl. 1. het virus vanEchinochloa is niet identiek met het hoja blanca virus van rijst, of 2. de overdracht van het hoja blanca virus van gras op gras wordt door een andere vector tot stand gebracht van de overdracht van gras op rijst of van rijst op rijst. De eerste verklaring wordt gesteund door het feit dat in de omgeving van Paramaribo de symptomen van hoja blanca nog niet in de rijstvelden konden worden gevonden, ofschoon daar wel afwijkendeEchinochloa-planten voorkomen.In juni 1959 werd de delphacideSogata cubana Crawford in Nickerie op zieke grasplanten waargenomen.Sogata oryzicola Muir werd daarentegen zelden gevangen op de in de omgeving groeiende rijst. Met exemplaren vanS. cubana. opgekweekt op ziekeEchinochloa-planten, konden gemakkelijk gezonde zaailingen van dit gras worden besmet. Zo werden in een proef alle vijfEchinochloa-planten ziek, waar 20 van dergelijke insekten op waren geplaatst. In een tweede proef werden drie exemplaren vanS. cubana, afkomstig van zieke planten, op twee Echinochloa-plantjes gezet; negen dagen later vertoonde een dezer planten de symptomen van de virusziekte. In een derde proef vermocht zelfs een exemplaar vanS. cubana een van de vijfEchinochloa-zaailingen te infecteren. S. cubana, opgekweekt op een ziekeE. colonum-plant was echter niet in staat jonge rijstplantjes te infecteren. Echinochloa-plantjes waarop exemplaren vanS. cubana zogen, die op het grasLeptochloa scabra Nees waren opgekweekt, gingen geen afwijkingen vertonen. Dit maakt het onwaarschijnlijk dat bijEchinochloa de op hoja blanca gelijkende symptomen een gevolg zouden zijn van een intoxicatie door het zuigen der insekten.  相似文献   

8.
Genome sequencing and functional genomics approaches in tomato   总被引:5,自引:0,他引:5  
Tomato genome sequencing has been taking place through an international, 10-year initiative entitled the International Solanaceae Genome Project (SOL). The strategy proposed by the SOL consortium is to sequence the approximately 220Mb of euchromatin that contains the majority of genes, rather than the entire tomato genome. Tomato and other Solanaceae plants have unique developmental aspects, such as the formation of fleshy fruit, not afforded by Arabidopsis or rice. Divergent phenotypes and habitats of the Solanaceae also make the family an ideal model to explore the bases of diversification and adaptation. Current progress in genome sequencing, genetic and genomic resources, and functional genomics approaches for tomato is summarized. Given the foreseen wealth of information in the upcoming genome sequence, the role of the laboratory-grown miniature tomato cultivar Micro-Tom as a valuable functional genomics tool for plant pathology and emerging areas of biology, such as omics biology, is emphasized.  相似文献   

9.
Besides the race Amsel-C2, a new race of barley mildew (Erysiphe graminis DC. f.sp.hordei Marchal) has been isolated from a still resistant variety L 94. This race has provisionally been denoted Lyallpur 3645-C17. It is able to overcome the resistance of Lyallpur 3645.It appears most likely that the barley variety Lyallpur 3645 has two closely linked genes for resistance, one for hypersensitivity and the other for an intermediate type of reaction. The first is present in the variety Amsel and both in Heine 4808.The reactions indicate that race Lyallpur 3645-C17 has only one gene for virulence in addition to the ones present in race Amsel-C2.A survey is given of the seedling reaction of some 60 previously very or moderately resistant varieties, after infection with the two new races.Samenvatting Twee fysio's van gerstemeeldauw,Erysiphe graminis DC. f.sp.hordei Marchal zijn gevonden, waarvan één niet eerder is beschreven. Dit laatste fysio wordt voorlopig aangeduid als Lyallpur 3645-C17, het andere is het zgn. Amsel-C2-fysio.Met behulp van beide fysio's is duidelijk geworden dat de lijn Lyallpur-3645 twee nauw gekoppelde resistentiegenen bezit; een gen voor een overgevoeligheidsreactie en een ander gen voor een intermediaire reactie.In het ras Amsel is alleen het overgevoeligheidsgen aanwezig, in Heine 4808, evenals Amsel afkomstig van kruisingen met Lyallpur 3645, zijn beide genen aanwezig.Het fysio Lyallpur-3645-C17 lijkt daarom één gen voor virulentie meer te hebben dan Amsel-C2.Tenslotte is een overzicht gegeven van de kiemplantreactie na infectie met beide fysio's van ongeveer 60 gerstrassen die eerder zeer goed of matig resistent waren.  相似文献   

10.
From comparative morphological studies and inoculation tests it is concluded that the footrot fungus of flax (current nameAscochyta linicola Naoum. & Vass.) can be distinguished from a ubiquitous soil-borne fungus (current namePhoma solanicola Prill. & Del.) only by its pathogenicity on flax and its general appearancein vitro. The correct name of the latter fungus proved to bePhoma exigua Desm. For the footrot fungus the new combinationPhoma exigua Desm. var.linicola (Naoum. & Vass.) Maas is proposed. A documentation of the synonymy and literature are given for both organisms, and misapplications are discussed.Samenvatting Om na te gaan in hoeverre de dode harrel-schimmel van vlas (in Nederland bekend alsAscochyta linicola Naoum. & Vass.) identiek is met een algemeen voorkomende zwak parasitaire grondschimmel (o.a. bekend alsPhoma solanicola Prill. & Del.) zijn een aantal stammen van deze twee schimmels aan een vergelijkend onderzoek onderworpen, waarbij behalve de morfologische kenmerken ook de totale habitus in vitro en de pathogeniteit ten opzichte van vlas zijn onderzocht. In verband met bepaalde literatuurgegevens is ook de koolparasietLeptosphaeria maculans (Desm.) Ces. & de N. (stat. con.Plenodomus lingam (Tode ex Fr.) Hoehn.) en de van vlaszaad beschreven maar algemeen voorkomende schimmelPeyronellaea nicotiae Leduc bij dit onderzoek betrokken.Het bleek, dat de dode harrel-schimmel alleen door zijn afwijkende uniforme groei in cultuur en door zijn veel grotere pathogeniteit ten opzichte van vlas is te onderscheiden van de algemeen voorkomende grondschimmel (fig. 1; tabel 1). Derhalve werd geconcludeerd, dat we hier het beste kunnen spreken van twee variëteiten van één schimmel, welke gezien de morfologische kenmerken thuishoort in het geslachtPhoma Sacc. De oudst bekende naam van de algemeen voorkomende grondschimmel bleekPhoma exigua Desm. te zijn. Voor de dode harrel-schimmel werd de nieuwe combinatiePhoma exigua var.linicola (Naoum. & Vass.) Maas geïntroduceerd. Van beide organismen is een documentatie gegeven van de synonymie, literatuurgegevens en onjuiste toepassingen.De twee andere onderzochte schimmels, welke morfologisch van een geheel ander type zijn danPhoma exigua, bleken niet pathogeen te zijn voor vlas (tabel 1). Voor de algemeen voorkomendePeyronellaea nicotiae bleek afgestorven vlas een bijzonder geschikt substraat te zijn. Het literatuurgegeven datPhoma lingam (=Plenodomus lingam) morfologisch veel overeenkomst vertoont met de dode harrel-schimmel bleek op een misidentificatie te berusten en heeft in feite betrekking op de algemeen voorkomende grondschimmel.  相似文献   

11.
Samenvatting In Suriname wordt bij kokospalm en meer nog bij oliepalm het verschijnsel little leaf waargenomen (fig. 1 en 2). De verkurking, vooral van de binnenzijde van de bladsteel, en de bladmisvormingen die hierbij optreden, kunnen zeer sterk zijn (fig. 3). Deze misvormingen blijken reeds te beginnen bij zeer jonge bladeren van 2,5 tot 4 cm lengte (fig. 4). Op hun bladstelen komen lichtgele, verhoogde plekken voor; de cellen zijn hier abnormaal sterk gedeeld en klein (fig. 5). Op deze plekken bevinden zich veel aaltjes buiten op het weefsel. Bij iets oudere bladeren worden de aaltjes ook op de jonge bladslippen aangetroffen. Als gevolg van de beschadiging in een jong stadium groeien de bladeren slecht, soms in het geheel niet meer uit. Het gevonden aaltje bleek steeds de soortRhadinaphelenchus cocophilus (Cobb) te zijn. Het is bekend als de veroorzaker van red ring bij kokos-en oliepalm. Red ring werd in Suriname echter nooit opgemerkt, terwijl little leaf bij palm op kleigronden niet werd waargenomen. Buiten Suriname werd door ons in Brits Guyana little leaf in combinatie met hetzelfde aaltje geconstateerd.Inoculatie van acht oliepalmen van twee jaar oud door een suspensie van de aaltjes in het groeipunt te gieten, had geen resultaat; van vijf geïnoculeerde oliepalmen van acht jaar oud vertoonde er één na tien maanden duidelijke ziektesymptomen.Vijftien maanden na de inoculatie werden de typische beelden op de jonge bladeren van deze palmen geconstateerd, benevens grote aantallen aaltjes. Bij andere palmen van deze aanplant op klei werd geen little leaf waargenomen.  相似文献   

12.
Plants of the carnation cultivar Joker, infected with carnation mottle and etched ring viruses, were subjected to a heat treatment at 38°C for 132 days. At intervals lateral shoots were taken and rooted. In some of these shoots carnation mottle virus could no longer be detected, even after repeated indexing onChenopodium amaranticolor. Extension of the duration of the heat treatment resulted in an increase in the percentage of mottle-free plants, but the absolute number decreased owing to deterioration of the plants due to the prolonged heat treatment. A heat treatment of 132 days did not inactivate carnation etched ring virus in the plants.Samenvatting Planten van de anjercultivar Joker, die besmet waren met het carnation mottle —en carnation etched ring — virus, werden gedurende 132 dagen bij een temperatuur van 38°C gehouden. Met tussenpozen werden er scheutjes van de planten afgehaald en beworteld. In een aantal van deze scheutjes bleek het carnation mottle-virus, zelfs na vijfmalige toetsing opChenopodium amaranticolor, niet meer aantoonbaar. Verlenging van de warmtebehandeling gaf een toename van het percentage genezen planten, hoewel het absolute aantal afnam als gevolg van beschadiging door de warm-tebehandeling. Een warmtebehandeling van 132 dagen leverde evenwel geen planten op die vrij waren van het carnation etched ring-virus.Part of this work was carried out during a stay of Mrs. J. Jordanova at the IPO, Wageningen.  相似文献   

13.
Samenvatting Tot voor kort was slechts weinig bekend over de identiteit van de virussen, die verantwoordelijk zijn voor de lepelbladziekte van rode bes en de Eckelraderziekte van kers. Een antiserum werd gemaakt tegen het lepelbladvirus en toetsingen werden uitgevoerd. Het lepelbladvirus bleek een stam van het Schotse raspberry ring spot-virus te zijn. Ook een virus uit Eckelraderzieke kersen bleek met het antiserum tegen lepelbladvirus te reageren. Het antiserum tegen lepelbladvirus reageerde met alle getoetste isolaties van dit virus tot een verdunning van 1/512, doch met een viertal isolaties uit Eckelraderzieke kersen tot een verdunning van slechts 1/128. Hoewel het lepelbladvirus en het virus uit Eckelraderzieke kersen dus duidelijk verwant zijn, bleek, ook uit premunitieproeven, dat er verschillen zijn. De verwantschap tussen het virus uit Eckelraderzieke kersen en het raspberry ring spot-virus is uit verschillende proefresultaten gebleken.Een derde virus, afkomstig uit aardbeiplanten van het ras Red Gauntlet, geïmporteerd uit Schotland, bleek te reageren met een antiserum tegenHarrisons beet ring spot stam van het tomato black ring-virus. Dit antiserum werd verstrekt door Dr.C. H. Cadman, Schotland.  相似文献   

14.
Summary For some years past at several places in the province of Brescia a mosaic disease of wheat has been detected which probably must be attributede to a virus (Grancini, 1959). Presumably the same disease has recently been constatated in other provinces of North Italy.Electron microscopical study of diseased wheat leaves showed that the preparations which were obtained with the dipping method ofBrandes (1957) all contained rod-shaped virus particles with a length of 300 m. These particles were absent from healthy plants. Whether or not this virus is directly responsible for the mosaic disease could not be established, since we did not succeed in transmitting the virus artificially.Samenvatting Sedert einige jaren wordt op verschillende plaatsen in de provincie Brescia een mozaïekziekte bij de tarwe gevonden, waarvna de oorzaak waarschijnlijk aan een virus moet worden toegeschreven (Grancini, 1959).Bij elektronemicroscopisch onderzoek van zieke bladeren is gevonden, dat de preparaten, welke met de doop-methode vanBrandes (1957) verkregen waren, alle staafvormige virusdeeltjes ter lengte van 300 m bevatten (fig. 1). In preparaten van gezond bladmateriaal kwamen deze deeltjes niet voor. Of dit virus direct aansprakelijk is voor de mozaïekziekte kon nog niet aangetoond worden, aangezien het tot nu toe niet gelukt is het virus langs kunstmatige weg over te brengen.  相似文献   

15.
Using a leaf disc method, 19 isolates of the poplar rust, Melampsora larici-populina , and one isolate of M.populnea from England were inoculated on to 25 poplar clones belonging to Populus nigra and P.trichocarpa, and hybrids between P. deltoides and P. nigra, P. deltoidesand P. trichocarpa, P.tacamahaca and P.trichocarpa, and P. alba and P. tremula. Disease was scored based on the pustule area and inoculum density. In terms of whether sporulating uredinia formed, the 19 isolates showed seven different patterns to the tested poplar clones. The majority of the rust isolates infected P. nigra P3090 and Vereecken, P.nigra×P. deltoides Casale and Tasman, P. tacamahaca×trichocarpa 36 and Balsam Spire, and P.trichocarpa Blom. Populus trichocarpa×P. deltoides 69039/4 was infected by only three isolates collected from southern England. No visible symptoms appeared on P. alba ×P. tremulaTower and P.trichcarpa×P. deltoides×P. deltoides76028/5 in inoculations with M. larici-populina isolates. Populus alba×P.tremula Tower was infected only by M. populnea. When M. larici-populina isolates were tested using AFLP, no differences were found either between isolates from different geographical regions or between those having narrow spectrum of virulence and those showing wide spectrum of virulence on the tested clones. The results suggest that the UK rust populations possess virulences which were found in races E1, E2, E3 and E4 in continental Europe and that rust having virulence patterns similar to race E4 has occurred in UK poplar plantations since 1996.  相似文献   

16.
Summary Red currant spoon leaf virus, isolated from red currant in The Netherlands, is a strain of raspberry ringspot virus; it shares most of its antigenic groups with the type strain from Scottish raspberry but causes distinctive symptoms inPetunia hybrida. It differs from tomato ringspot virus, obtained byHildebrand (1942) from red currant in the United States.Klesser's (1951) red currant ringspot virus is probably the same as red currant spoon leaf virus.Samenvatting Het hier beschreven onderzoek heeft uitgewezen, dat het in Nederland uit rode bes geïsoleerde lepelbladvirus (van der Meer, 1960) een stam van het ringspot-virus van framboos is. Hoewel het lepelbladvirus de meeste antigenen gemeen heeft met de type-stam van het framboze-ringspot-virus, die uit een Schotse frambozeplant werd verkregen (tabel 1), kunnen beide worden onderscheiden op grond van de symptomen die zij opPetunia hybrida teweegbrengen. Het lepelbladvirus verschilt van het ringspot-virus van tomaat, dat in de Verenigde Staten doorHildebrand (1942) uit rode bes werd geïsoleerd. Het doorKlesser (1951) bestudeerde ringspot-virus van rode bes is waarschijnlijk hetzelfde als het lepelbladvirus.  相似文献   

17.
Samenvatting Uit enige infectieproeven met aardappel-S-virus, isolatie Eersteling, blijkt dat planten van het ras Bintje onder kasomstandigheden zeer moeilijk met deze stam zijn te besmetten. Planten van het ras Mentor zijn vatbaarder, maar kunnen slechts in een jong stadium (twee tot vier weken na het poten) worden besmet.  相似文献   

18.
Summary The preceding paper deals with the damage caused byContarinia pisi. The technique used to determine the losses of yield is discussed. Heuver (1960) is of the opinion, that the cutting of flowerbuds (in fact flowers and young pods) of the pea plant is comparable to an infestation byContarinia pisi. However, according to the present authors' investigations these injuries are not comparable. It is also impossible to investigate the exact damage by treating small plots in larger untreated pea fields because reinfestation of the treated plots will occur.The most feasible method to determine crop losses is by comparing average yields in a well treated area with the yields obtained in untreated fields in the same area.The accuracy of this method is greatest in years when damage is heavy.The damage to both canning peas and harvesting peas may be serious.  相似文献   

19.
The pathogenicity of a wild type strain and a nutritional mutant ofCladosporium cucumerinum was not changed after prolonged culturing on media containing D-serine, L-threo--phenylserine or DL--aminobutyric acid. Growth of the wild type strain was inhibited by D-serine, whereas the mutant was found able to utilize this compound. Both strains were able to grow in a medium containing L-threo--phenylserine as sole source of nitrogen. These results support the hypothesis that the increase in resistance to both strains of cucumber seedlings treated with the compounds just-mentioned is not due to a direct inhibition of the development of the pathogen.Samenvatting De pathogeniteit van een wild type stam en een mutant vanCladosporium cucumerinum werd niet beïnvloed door kweken op media, die D-serine, L-threo--phenylserine of Dl--aminoboterzuur bevatten. De groei van de wild type stam werd door D-serine geremd, terwijl de mutant deze verbinding als stikstofbron kon gebruiken. Beide stammen waren in staat te groeien in een medium dat alleen L-threo--phenylserine als stikstofbron bevatte. Deze resultaten steunen de hypothese dat de toename in resistentie van komkommerkiemplanten tegen beide stammen, veroorzaakt door behandeling met de genoemde verbindingen, niet het gevolg is van een directe remming van de ontwikkeling van het pathogeen.  相似文献   

20.
For the first time soil solarization was investigated in Croatia both in the field and in the greenhouse in 1991, 1992, 1993 and 1994. For two months (July and August), the soil was mulched with transparent polyethylene (PE) sheets of 0.015 or 0.050mm thickness. Soil temperatures at depths of 5, 10 and 20cm were recorded daily. In order to assess nematode population densities, soil samples were analysed before mulching and at the end of the mulching treatment. The results of these experiments showed that soil solarization drastically reduced the population of plant-parasitic nematodes (Meloidogyne, Pratylenchus, Paratylenchus, Tylenchus, Tylenchorhynchus spp.) by about 97–100% at a depth of 10cm and 92–97% at a depth of 20cm in the field, while in the greenhouse, the population of plant-parasitic nematodes was reduced by about 89–100% at a depth of 10cm and 98–100% at a depth of 20cm.In the same experiments, the population of saprophytic nematodes in the field was reduced by about 86–90% at a depth of 10cm and 72–89% at a depth of 20cm. In the greenhouse, the population of saprophytic nematodes was reduced by about 87–97% at a depth of 10cm and 87–93% at a depth of 20cm. This data shows that soil solarization was less effective in the control of saprophytic nematodes, which is considered to be an advantage.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号