首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 46 毫秒
1.
C. Mastenbroek 《Euphytica》1952,1(3):187-198
Samenvatting Onderzoekingen over de vererving van de resistentie tegen Phytophthora infestans d.B.van Solanum demissum Lindl.1. De aardappelziekte kost de Nederlandse economie naar schatting gemiddeld 20 millioen gulden perjaar; dit is evenveel als de geldelijke opbrengst van 13.000 ha aardappelen of 6 1/2% van het aardappelareaal.2. Van de bijna over de gehele wereld voorkomende schimmelPhytophthora infestans, die de aardappelziekte veroorzaakt, zijn de laatste decennia een aantal physio's bekend geworden, die zich onderscheiden door hun spectrum (reeks van planten, die vatbaar zijn voor een bepaald physio). In Nederland word het voorkomen van 9 verschillende physio's geconstateerd (waarvan physio N 3 zeer veel gelijkt op physio N 1 en in tabel 1 werd weggelaten).3. De spectra van de physio's overlappen elkaar (fig. 1), zodat resistentie tegen de physio's N 8 en N 9 steeds samen zal gaan met resistentie tegen alle overige van de thans bekende physio's.4. Ter verklaring van een aantal waarnemingen over de vererving van de resistentie, werden drie verschillende dominante onafhankelijke erfelijke factoren aangenomen:R7, geeft resistentie tegen de physio's N 1, N 2, N 4 en N 7;R8, geeft resistentie tegen de physio's N 1, N 2, N 4, N 5, N 6, N 7 en N 8;R9, geeft resistentie tegen de physio's N 1, N 4, N 5, N 6 en N 9.Volgens de voor 2 en P berekende waarden is deze verklaring zeer waarschijnlijk juist.5. De splitsingsgetallen in kruisingen van planten met twee dezelfde factoren maken een vrije combinatiemogelijkheid tussen de betreffende chromosomen van alle 4 genomen zeer waarschijnlijk.6. Naast de drie onder 4 genoernde factoren bestaat zeer waarschijnlijk nog een vierde factor, die resistentie tegen de physio's N 1, N 2 en N 5 bepaalt.7. Resistentie tegen alle thans bekende physio's wordt bereikt bij gezamenlijke aanwezigheid van de factoren R8 en R9.  相似文献   

2.
H. Lamberts 《Euphytica》1955,4(2):97-106
Samenvatting Van de alcaloïdvrije stammen 8, 80 en 102 gevonden door Von Sengbusch, is het in hoofdzaak de eerste, welke gediend heeft om practijkrassen te verkrijgen. Door schrijver werden in het landras van Schouwen 19 alcaloïdvrije planten gevonden. Bij één dezer genotypen berust de alcaloïdvrijheid niet op een der genen welke in de stammen van Von Sengbusch voorkomen. Bij onderlinge kruising van de vier hier genoemde lijnen ontstaan bittere hybriden; een gedeelte van de nakomelingen is eneneens bitter.In nummer W.H. 20, afkomstig van wilde lupine uit Spanje, is resistentie tegen meeldauw (Erysiphe polygoni D.C.) gevonden. De resistentie wordt bepaald door één dominante erffactor, door schrijver aangeduid met Er.Bij het onderzoek naar het voorkomen van resistentie tegen verwelkingsziekte (Fusarium oxysporum lupini) werd een aantal genotypen, welke op een bepaald proefveld en ook bij kasproeven niet werd aangetast, op andere plaatsen ziek. Van de schimmel zijn thans drie physio's ontdekt. Er zijn lijnen gevonden welke resistent zijn tegen de drie physio's.Gebleken is verder dat de bodemtemperatuur van grote invloed is op de aantasting. Tot ± 20°C vertonen de resistente planten geen aantasting en bij kruising van resistente genotypen met vatbare, vindt men bij physio 1 in de F2 splitsingen, welke ongeveer de verhouding 3 resistent : 1 vatbaar vertonen. Bij hogere temperaturen neemt de aantasting toe en bij 27°C worden zowel de resistente als de vatbare volledig ziek. Op grond van de ervaringen in de afgelopen 5 jaren, op zeer uiteenlopende proefvelden, mag worden aangenomen, dat in een goed ontwikkeld lupinegewas de bodemtemperatuur, althans in Nederland, niet of slechts kortere tijd, boven de gevaarlijke temperatuursgrens uitkomt. De gevonden resistentie is daarom van grote waarde voor de teelt.Bij de mozaïekziekte is resistentie gevonden in één lijn uit het Nederlandse landras. Deze resistentie is hierdoor gekenmerkt, dat in tegenstelling tot de vatbare planten, de ziekte eerst optreedt tijdens of na de bloei. Door deze late aantasting is de schade aan de opbrengst geringer dan normaal, terwijl tot dusverre geen overgang met het zaad werd aangetroffen.Uit een Palestijnse wilde herkomst is een nieuw type met een snelle jeugdontwikkeling geïsoleerd. De gunstige eigenschap berust op één dominante erffactor, (door schrijver Rapidus, Rp, genoemd) in tegenstelling tot het Duitse ras Weiko III, waar één recessief gen de snelle ontwikkeling bepaalt. Combinatie van beide genen geeft transgressie in de lengtegroei.Bij het niet openspringen van de peulen, het niet hardschalig worden van de zaadhuid en het onbehaard zijn van de peulen werden nieuwe genotypen ontdekt, welke ten dele als een vooruitgang ten opzichte van de reeds bekende mogen worden beschouwd.In Portugees wild materiaal werden enkele zeer goede zaadproducenten opgemerkt.Vermeld is welke landbouwkundige betekenis kan worden toegekend aan de verschillende behandelde eigenschappen. Tevens wordt besproken hoe de combinatie van de verschillende gunstige eigenschappen te verwezenlijken is.De bronnen, waaruit voor de veredeling kan worden geput, zijn: gekweekte rassen, landrassen en wilde vormen. Aangetoond wordt dat de wilde herkomsten de beste kansen voor verdere vooruitgang bieden. Er wordt op gewezen dat het noodzakelijk is op korte termijn zo veel mogelijk wild materiaal te verzamelen en maatregelen te nemen om de landrassen in stand te houden. Aanbevolen wordt dit internationaal te organiseren, zodat de verschillende landen de beschikking kunnen krijgen over een zo groot mogelijk aantal geniteurs.  相似文献   

3.
B. Maris 《Euphytica》1964,13(2):130-138
In an investigation with 25 populations of potato seedlings a relation could be demonstrated between plant height in the seedling year and maturity in successive clonal generations. Small seedlings mainly tend to develop into early clones, while very strong growing ones in the majority of cases appear to be late.These findings are explained from the differences in response to day-length between early and late varieties. The correlation affords the possibility of arranging first-year seedlings roughly to maturity some ten weeks after sowing the true seeds. The importance of this early screening for potato breeding is discussed.
Samenvatting Bij een onderzoek van 25 populaties van aardappelzaailingen in de jaren 1955 t/m 1959 kon verband worden aangetoond tussen de loofontwikkeling in het jaar van uitzaaien en de rijptijd in de nateelt. Zaailingen met een zwakke resp. sterke loofontwikkeling blijken in de nateelt uit overwegend vroegrijpe resp. laatrijpe planten te bestaan. Een en ander wordt aan de hand van literatuurgegevens verklaard uit de verschillen in reactie op daglengte tussen vroegrijpe en laatrijpe rassen. Het aangetoonde verband schept de mogelijkheid eerstejaars zaailingen reeds ongeveer 10 weken na het zaaien globaal naar rijptijd in te delen. De betekenis voor de aardappelveredeling van deze indeling naar rijptijd in een zo'n vroeg stadium wordt besproken.
  相似文献   

4.
Samenvatting Methoden ter verkrijging van polyploide landbouwgewassen Verschillende methoden ter verkrijging van polyploiden bij granen en andere gewassen worden beschreven en met elkaar vergeleken.Aanvankelijk gaf een verkorting van de behandelingsduur van drie op anderhalve dag bij de methode vanNavashin Gerassimova voor rogge reeds een belangrijke verbetering, waardoor het aantal tetraploiden, dat per winterseizoen verkregen is, van ongeveer 50 tot ruim 250 werd verhoogd.De beste werkwijze bleek tenslotte een kortdurende behandeling van jonge kiemplanten met colchicine oplossingen van zwakke concentratie tijdens een periode van actieve groei, begunstigd door een iets verhoogde temperatuur. Het aantal tetraploiden, dat op deze wijze verkregen is, bedroeg meer dan 2500 resp. meer dan 1500 per seizoen, het tienvoudige van het volgens de verbeterde methodeNavashin Gerassimova verkregen aantal.Voor rogge en ook voor bieten voldeed het best een behandeling met 0.1 % colchicine gedurende 3 uur bij 27°C.Ook van andere gewassen als gerst, kanariezaad, vlas en boekweit werden volgens de nieuwe methode van colchicinebehandeling grote aantallen tetraploiden verkregen.Een methode werd beschreven voor het onderzoek van cytologische preparaten met behulp van de phase-contrast microscoop.Dit instrument maakt het mogelijk in ongekleurde preparaten van rogge, bieten en andere landbouwgewassen, waarbij colchicinebehandeling is toegepast, na te gaan of het chromosomenaantal verdubbeld is.Bij rogge wordt dit onderzocht aan worteltopcellen van kiemplanten opgekweekt uit het zaad van de met colchicine behandelde planten.Bij bieten komen kerndelingen vooral voor in de zeer jonge blaadjes uit het hart der planten. Zowel blaadjes van de behandelde bietenplanten zelf werden onderzocht, als blaadjes van planten ontstaan uit het zaad van de behandelde planten.Voor het onderzoek van de weefsels worden deze in N. HCl bij 60°C gemacereerd, waardoor zij zacht worden en op een objectglas in een druppel 45 % azijnzuur onder een dekglas uitwrijfbaar zijn, waarbij de celstructuur aanwezig blijft. Is dit geschied, dan is het preparaat klaar voor onderzoek.In bietenpreparaten steken de chromosomen diep zwart tegen het doorzichtige plasma af. In worteltoppreparaten van rogge, waarin de cellen groter zijn en een vrij dicht plasma hebben, is het contrast minder sterk. De chromosomen krijgen hier een donker grijze tint.Bij rogge kan één persoon per dag met de phase-contrast microscoop 150 à 200 planten onderzoeken. Bij bieten, waarvan ook mixoploide planten onderzocht moeten worden, waarbij in één preparaat diploide naast tetraploide cellen voorkomen, kunnen hoogstens 80 à 100 planten per dag onderzocht worden.  相似文献   

5.
Empirical data on random variability in horticultural experiments are discussed Variability depends on type of observation. Differences between crops generally appear to be accountable and therefore the results of the study allow for certain useful generalisations.
Samenvatting Het doel van het onderzoek was om op grond van de ervaring, opgedaan met vrocgere proefresultaten van het Instituut voor de Veredcling van Tuinbouwgewassen, te komen tot een basis voor de schatting van de te verwachten toevallige variatie van op te zetten proeven.Deze variatie kan verschillende oorzaken hebben De invloed van de mate van nauwkeurigheid van de uitvoering van de proef op de toevallige variatie blijft buiten beschouwing. Daarnaast worden de volgende twee componenten behandeld: heterogeniteit van het plantmateriaal leidt tot steekproefvariatie en heterogeniteit van het milieu tot milieu-variatie. De grootte van de steekproefvariatie is omgekeerd evenredig met de wortel uit het aantal planten per veldje.Voor eigenschappen als de opbrengst van het gewas is de milieu-variatie een belangrijke factor. Op grond van ons onderzoek werd een ervaringsregel opgesteld, aangeduid als de Regel van de vierdemachtswortel (fourth-root-rule) en die luidt: De variatiecoëfficiënt voor opbrengst per veldje wordt aangenomen omgekeerd evenredig te zijn met de vierdemachtswortel uit het aantal planten per veldje en recht evenredig met de vierdemachtswortel uit het aantal veldjes per blok. Een nomogram is toegevoegd, ter vereenvoudiging van de toepassing van deze regel.De variatiecoëfficiënt is overigens een stochastische grootheid. Zelfs met de beste ervaring is geen nauwkeurige voorspelling van de variatie-coëfficiënt van een op te zetten proef te geven, maar men kan wel voorspellen tussen welke grenzen hij vermoedelijk zal liggen.De ervaringsgegevens zijn in de eerste plaats gescheiden naar het type van waarneming: opbrengst, afmetingen van het product, kwalitatieve eigenschappen en de gemiddelde oogstdatum. Binnen deze categorieën zijn gegevens vermeld voor de gewassen of groepen daarvan.
  相似文献   

6.
Annual Brussels sprouts   总被引:2,自引:0,他引:2  
Wellensiek  S. J. 《Euphytica》1960,9(1):10-12
Annual flowering in Brussels sprouts, originally found in one plant in 1953, is dominant over biennial flowering and the difference is monogenic. Deviations from expectations may be the effect of potentially annual plants which do not come to flower owing to a very late time of flowering.
Samenvatting In 1953 werd één spruitkoolplant gevonden, die in het jaar van uitzaaien bloeide. Op grond van de resultaten met F1's en F2's van kruisingen tussen éénjarig en tweejarig en terugkruisingen wordt geconcludeerd tot dominantie van éénjarigheid en tot een monogeen verschil. Afwijkingen van verwachtingen betreffen steeds een tekort aan éénjarigen en worden toegeschreven aan het niet tot bloei komen van potentiële éénjarigen door een zeer late bloeitijd, welke genetisch geïnduceerd wordt door de tweejarige ouder, die niet op vroege bloei in het eerste jaar kan worden geselecteerd.
  相似文献   

7.
G. Houtzagers 《Euphytica》1952,1(3):161-174
Samenvatting Het genetische werk in de bosbouw, in het bijzonder de populierenveredeling in Nederland IINadat in het voorgaande artikel enkele algemene grondslagen voor het veredelingswerk in de bosbouw zijn gegeven, behandelt dit vervolgartikel meer in het bijzonder de tegenwoordige stand van de populierencultuur in Nederland.De populier is te allen tijde in Nederland meer een boom van de landbouwgronden dan een bosboom geweest. Nog geen 2% van de Nederlandse bossen is populierenbos en toch bestaat 20% van onze jaarlijkse houtopbrengst uit populierenhout, voor verreweg het grootste gedeelte afkomstig van weg-, grens- en erfbeplanting. Aangetoond wordt dat dit feit aanvankelijk mede oorzaak is geweest van een geleidelijke achteruitgang van de cultuur, verbastering van soorten, veel optreden van kanker en onvoldoende verzorging.De Nederlandse Heidemaatschappij die in 1888 is opgericht, heeft in Nederland de eerste stoot gegeven tot verbetering, door import van nieuw stekhout uit Amerika (1891). Toch bleef ook daarna deze cultuur een min of meer kwijnend bestaan leiden, omdat het sortiment in West-Europa over het algemeen zo was verbasterd (2-huizigheid van de populier) dat men er niet meer uit kon komen. Het in 1937 door schrijver van dit artikel gepubliceerde werk: Het geslachtPopulus, in verband met zijn betekenis voor de bosbouw, heeft getracht de nomenclatorische moeilijkheden, waaronder dit geslacht zuchtte, op te heffen en tevens voorstellen gedaan betreffende de verdere benamingen en cultuur. Deze voorstellen hebben internationaal ingang gevonden en zijn mede aanleiding geweest tot de oprichting van de Commission Internationale des Peupliers, waarbij thans vrijwel alle populieren- verbouwende landen zijn aangesloten.Nadat de te naamstelling en botanische onderkenning aldus was opgelost, heeft de Ned. Heide Mij authentiek materiaal van voor dit doel geselecteerde moederbomen van bruikbare soorten in een centrale kwekerij te Keppel samengebracht en het hiervan verkregen materiaal onder keur en plombe van de Ned. Alg. Keuringsdienst B. in de handel gebracht. Dit materiaal was tevoren door kunstmatige infectie onderzocht op zijn resistentie tegen kanker. Alleen volledig resistent materiaal wordt uitgegeven.Deze maatregel is een volledig succes geworden, daar in Nederland thans de gehele populierenhandel loopt via de N.A.K.B.-contrôle, met waarborg voor soortechtheid en kankerresistentie. Alle door de Ned. kwekers als cultuurbomen verkochte populieren zijn thans oorspronkelijk afkomstig van de Centrale Populierenkwekerij der Ned. Heide Mij te Keppel.Echter gold het voorgaande uitsluitend een selectie uit hetbestaande materiaal.Een 2e stap is geweest, het tot stand brengen van nieuwe doelbewuste kruisingen. De hierbij gevolgde werkwijze, de aanvankelijke doelstellingen, de ondervonden moeilijkheden en de als gevolg daarvan thans gedeeltelijk gewijzigde werkwijzen en nieuwe principes worden in het artikel nader beschreven, in het bijzonder de kruisingen binnen de groep Leuce met de Amerikaanse trilpopulieren en het gebruik voor dit kruisingswerk van zuivere soorten uit de groep Aigeiros (P. deltoides angulata, missouriensis, monilifera, P. nigra ennigra italica).Tevens wordt in dit verband nog besproken, dat bij het steeds toenemend aantal kruisingen de individuele infectie ter contrôlering van de resistentie tegen kanker schier onmogelijk wordt, en het vòòr en tegen van natuurlijke en kunstmatige infectie wordt tegenover elkander afgewogen. Dit mede in verband met de toekomstige ontwikkeling van de gehele cultuur: de éénclonige beplanting of het veelclonige bos. Voor de Aigeirosgroep zal waarschijnlijk ook in de toekomst hier te lande de één- of althans weinig-clonige beplanting blijven overheersen, omdat hier het hoofdaccent zal blijven vallen op de grens-, weg- en erfbeplantingen. Voor bosbeplanting, waarvoor in de eerste plaats de Leucegroep is te bestemmen, doch waarvoor toch ook nog Aigeirospopulieren in aanmerking komen (we hebben hier te lande ook nog circa 4400 ha populierenbos) is in de algemene inleiding (I) reeds de waarde en betekenis van de veelclonigheid betoogd.Nederland produceert thans per jaar 135.000 m3 populierenhout, doch ziet zich genoodzaakt, in verband met de steeds toenemende vraag, deze hoeveelheid op korte termijn zeer sterk op te voeren. Zulks is voor deze snelgroeiende soort ook mogelijk niet alleen door uitbreiding van het areaal, maar ook en vooral door het doelbewust kweken van nieuwe bastaarden.  相似文献   

8.
Summary A study was made of the restoration of fertility in cytoplasmic male sterile petunia. The fertility expression of plants with restorer genes in sterilizing cytoplasm proved quite dependent upon environmental conditions, especially temperature. In experiments with clones at a series of constant temperatures in the phytotron fertility appeared to follow an optimum curve, the position of the optimum and the width of the fertility range depending upon the number of restorer genes present. On the basis of the phytotron data a preliminary genetical analysis could be made for a part of the material. Restoration of fertility appeared to be governed by at least three factors: a major gene Rf 1, an accessory gene rf 2, and a gene or complex of genes referred to as Rf 3.
Samenvatting Een onderzoek werd verricht naar de achtergronden van fertiliteitsherstel bij plasmatisch mannelijk steriele petunia. Hierbij is gebleken, dat de fertiliteitsexpressie van planten met fertiliteit-herstellende genen in steriliserend plasma in sterke mate afhankelijk is van de uitwendige omstandigheden, in het bijzonder van de temperatuur. Bij proeven met klonen, blootgesteld aan een reeks van constante temperaturen in het fytotron, bleek de fertiliteit te verlopen volgens een optimumkromme. De ligging van het optimum en de breedte van het fertiliteitstraject bleek afhankelijk van het aantal aanwezige fertiliteit-herstellende genen. Met behulp van de fytotron-gegevens kon voor een gedeelte van het bij het onderzoek betrokken materiaal een voorlopige genetische analyse worden uitgevoerd. Herstel van fertiliteit leek te berusten op tenminste drie factoren, de hoofdfactor Rf 1, een accessorische factor rf 2, en een factor of factorencomplex aangeduid als Rf 3.
  相似文献   

9.
Samenvatting Het genetisch werk in de bosbouw, in het bijzonder de populierenveredeling in Nederland. IIn dit artikel wordt als inleiding tot de behandeling van het veredelings- en kruisingswerk bij populieren, zoals dit thans in Nederland plaats vindt, vooraf het fundamentele onderscheid besproken tussen genetisch werk in de bosbouw enerzijds, en in landen tuinbouw anderzijds.Oorspronkelijk heeft de bosbouw behalve door invoer van exoten getracht de productiviteit van zijn bossen voornamelijk op te voeren door selectieve dunningen, daarbij uitgaande van de veronderstelling, dat de bomen in hun innerlijke eigenschappen onveranderlijk waren. Al spoedig won echter de overtuiging veld, dat een goed phaenotype geen voldoende waarborgen biedt voor een duurzame verbetering van het ras en dat tenslotte het genotype uitsluitend kan worden beoordeeld uit de nakomelingschappen.Echter wordt er de aandacht op gevestigd waarom het phaenotype in dit geval toch wel belangrijk meer zekerheid biedt dan in land- en tuinbouw. Bovendien bestaat in de bosbouw de mogelijkheid om, nadat meerdere zekerheid is verkregen omtrent het genotype, weer op het oorspronkelijke materiaal terug te grijpen. Als een 3e voordeel van het bosbouwgenetisch werk wordt dan nog genoemd, dat men daarbij niet werkt met over het algemeen zeer sterk ingeteeld materiaal, maar met wilde, zeer sterk heterozygote ouderbomen.Toch blijft ongetwijfeld de factor tijd hier een grote handicap bij alle veredelingswerk. Dit is de reden, waarom in vele opzichten de bosbouw zijn eigen weg zal moeten gaan, die vaak afwijkt van methoden welke op de andere arbeidsterreinen worden gevolgd. Als belangrijkste punten worden in dit verband besproken:A. De vegetatieve vermeerdering.B. Geen streven naar selecte, zoveel mogelijk homozygote lijnen, doch uitsluitend naar een betere F1 generatie.C. Heterosis door kruising van soorten, een gebied, waarop de bosbouw inderdaad al zeer veel heeft bereikt (Populieren,Larix eurolepis, Ulmus hollandica, Tilia vulgaris, Platanus acerifolia, e.a.).Wat punt B betreft, wordt er in het bijzonder de nadruk op gelegd van hoe grote betekenis juist voor iedere bosopstand het voorkomen van erfelijkverschillende vormen is en dat het streven in de bosbouw, zelfs ook bij het werken met vegetatief vermeerderde clonen, er op moet zijn gericht om zijn opstanden uit een zo groot mogelijk aantal lijnen of clonen op te bouwen. Dit vermindert in sterke mate het risico van ziekten, beschadigingen, schade door ongunstige weersomstandigheden, enz. en staat in verband met de lange levensduur van het bos en met het systeem der dunningen.Tenslotte wordt teruggekomen op de vegetatieve vermeerdering en aangetoond, dat juist hierdoor geslachten als populier en wilg, — die zich op deze wijze zeer gemakkelijk laten vermeerderen — het eerst voor de selectie en veredeling zijn uitgekozen en dat men hier reeds het verst is gevorderd. Het Nederlandse populierenwerk — dat de stoot heeft gegeven tot een uitgebreide internationale samenwerking — zal in een vervolg-artikel worden besproken.  相似文献   

10.
F. Wit 《Euphytica》1952,1(2):95-104
Summary 4.1 The cross-pollination of clones ofLolium perenne was studied in unreplicated clonal plantations and in polycross fields with the aid of a simple dominant character, roughness of culms and upper leaf sheaths. Heterozygous rough clones were used as sources of contaminating pollen and homozygous recessive smooth clones as testers.4.2 In the clonal fields the cross pollination rapidly decreased over the first 3 to 4 rows and after that only slowly. Simultaneousness of flowering often had a greater effect on the percentage of crossing than vicinity. In spite of differences in flowering time of one week the clones were fertilized on an average for 40% by the two adjacent clones and for 74% by the three neighbours on both sides.4.3 It was demonstrated that in unreplicated clonal fields the various clones are pollinated by genotypically different pollen mixtures, whereas in polycross fields a genotypical homogeneous pollination may be obtained. Polycrossed progenies, therefore, make possible a much more reliable testing of the genotype of the clones than open pollinated progenies.4.4 In two polycross fields differences in flowering time of more than one week and differences in pollen production disturbed seriously the homogeneousness of the pollination. There is need for more experimental evidence upon which the proper design of a polycross field may be based.Samenvatting De bestuiving van Engels raaigras in klonenvelden en massale proefkruisingen 1. In klonenvelden van Engels raaigras werden onder 118 klonen 10 aangetroffen, waarvan de halmen en bovenste bladscheden door het voorkomen van kleine tandjes ruw aanvoelden. De ruwe klonen bleken alle heterozygoot, de gladde homozygoot recessief te zijn.2. De ruwe klonen gaven na vrije bestuiving in de klonenvelden ongeveer 50 % ruwe zaailingen; vrijwel al het zaad ontstond dus na kruisbevruchting.3. Uit het percentage ruwe planten in zaaisels van gladde klonen bleek, dat in de klonenvelden de onderlinge kruising van de eerste tot de derde rij zeer snel en daarna steeds langzamer afnam. Gemiddeld werd elke kloon voor 40 % door de beide aangrenzende klonen bestoven en voor resp. 22, 12, 11, 7, 5 en 4 % door de verdere opeenvolgende paren van klonen. Bij gelijktijdige bloei zou de kruising nog meer tot de aangrenzende klonen zijn beperkt.4. Terwijl in de klonenvelden de klonen door verschillende stuifmeelmengsels werden bestoven, werd in enkele massale proefkruisingen een genotypisch uniforme bestuiving verkregen. De generatieve toetsing zal daarom bij massale proefkruising veel betrouwbaarder zijn dan bij gebruik van vrij bestoven klonenzaad.5. Verschillen in bloeitijd van meer dan een week en verschillen in stuifmeel productie tussen de klonen bleken de gelijkmatigheid van de bestuiving in de massale proefkruisingen ernstig te verstoren.  相似文献   

11.
C. A. Huijsman 《Euphytica》1955,4(2):133-140
Summary During the winter of 1953/54 and in the following summer, additional data concerning the inheritance of resistance to the potato root eelworm have been obtained. These data strongly support the theory that the resistance in each of the andigenum clones C.P.C. 1673 and 1685 is governed by one dominant gene with a major effect in a tetraploid scheme. Whether these genes are identical remains to be proved.In first backcross seedlings (AT x T) of the clone C.P.C. 1673 the same ratios resistant: susceptible (1 : 1 and 5 : 1) have been found as in 1953 in the AT crosses.A genetical analysis has been made of 20 resistant AT seedlings by backcrossing them to potato varieties (nulliplex). In close agreement with the theoretical ratio H : HH=4 : 1 in the resistant material, four duplex (HH) plants have been recognized.Among the AT seedlings selected for commercial characters, the percentage of resistant seedlings was the same as in the random material from which they were selected.The nature of the few cysts occurring on resistant plants was discussed in connection with the results of the testing of the AT plants, derived from crosses with the resistant andigenum clone Potozi 7.
Samenvatting De in 1954 verkregen resultaten van proefnemingen over de erfelijkheid van de resistentie tegen het aardappelcystenaaltje werden samengevat. Daarbij kon de door ons in 1953 opgestelde theorie, dat de resistentie in de cloon C.P.C. 1673 berust op één dominant gen H in een tetraploid schema, volledig worden bevestigd.De splitsingen onder de terugkruisingen van deze cloon met aardappelrassen vertoonden dezelfde verhoudingen als die in 1953 in de AT kruisingen werden vastgesteld. Onder 20 resistente AT zaailingen werden vier duplex planten gevonden (theor. verhouding H : HH=4:1).Selectie van het kweekmateriaal op economisch belangrijke eigenschappen bleek van geen invloed te zijn op het percentage resistente planten. Deze conclusie moet voor de praktijk van het kweekwerk van groot belang worden geacht.Op grond van de resultaten van de toetsing van AT zaaisels afkomstig van zaailing 15 van cloon C.P.C. 1685 werd in 1953 de aanwezigheid van twee genen K en L verondersteld, die in samenwerking resistentie bepalen. De resultaten van een onderzoek van drie andere zaailingen van deze kloon, steunen deze opvatting niet, maar wijzen, evenals bij kloon 1673, op de aanwezigheid van slechts één dominante factor. Verdere proeven moeten uitmaken, welke de oorzaak van de afwijkende splitsingsverhoudingen in 1953 was.De AT zaaisels van de resistente kloon Potozi 7 gaven een afwijkend beeld te zien. Wel konden twee groepen worden onderscheiden, nl. resistent en vatbaar, maar er bleven planten over met een zodanig aantal cysten op de potkluit, dat ze niet te classificeren waren. Niettemin wordt ook hier voorlopig ter verklaring een dominant gen aangenomen.Naar aanleiding van de waarnemingen aan deze AT zaaisels en van de omstandigheid dat er ook in de nakomelingschap van C.P.C.1673 en C.P.C.1685 onder de resistente planten voorkomen met een enkele cyste (bij 1685 meer dan bij 1673) werden enkele verklaringsmogelijkheden gegeven. Nader onderzoek zal uitsluitsel moeten geven.
  相似文献   

12.
Among oil seed poppy varieties differences exist in colour and shade of the seed.The best insight into the nature of a variety with respect to the colour and shade of the seed is obtained by examining seed of individual plants. Some varieties (Emmabloem, Nobel) produce seed of one colour; others (Noordster, Eckendorf selections) are composed of plants which differ in seed colour.In a plant by plant analysis, each colour always appears in a series of shades. Important differences exist in the shade-variation curve of the different varieties. The development of the shades is influenced by environmental conditions.In some varieties (Emmabloem, Nobel) selection for shade did not result in a shift of the range of shades in the offspring. In other varieties (Noordster, Eckendorf selections) a shift did occur.Selection for colour always had a clear positive effect.The shade of poppy seed shows a high correlation with the calcium oxalate content of the outer layer of the seed coat.The height of the ridges on the seedcoat affects the quality of the outward appearance of the seed. High ridges make the seed rough to the touch and create the impression of bulky kernels. Within varieties, however, the height of the ridges is negetatively correlated with kernel weight. In the varieties Emmabloem and Nobel only high ridges are found on the seedcoat. Other varieties (Noordster and Eckendorf selections) are variable with respect to this character. In these varieties nearly smooth seeds occur.
Samenvatting Tussen de onderzochte rassen van blauwmaanzaad bestaan verschillen in kleur en tint van het zaad.Het beste inzicht aangaande de aard van een ras met betrekking tot de kleur en de tint van het zaad wordt verkregen door het zaad van afzonderlijke planten te beoordelen. Sommige rassen (Emmabloem, Nobel) leveren éénkleurig zaad; andere (Noordster, selekties van Eckendorf) zijn samengesteld uit planten, die in zaadkleur verschillen. Bij een analyse plant voor plant blijkt iedere kleur steeds op te treden in een reeks van tinten. Er bestaan belangrijke verschillen in de tint-variatiekromme van de onderscheidene rassen. De ontwikkeling van de tinten wordt beïnvloed door milieuomstandigheden.Selektie naar tint resulteerde bij sommige rassen (Emmabloem, Nobel) niet in een verschuiving van het variatietrajekt van de tinten in de nakomelingschap; bij andere rassen (Noordster, selekties van Eckendorf) was dat wel het geval.Selektie op kleur gaf steeds een duidelijk positief effekt.De tint van het zaad van blauwmaanzaad vertoont een grote correlatie met het gehalte aan calciumoxalaat in de buitenste laag van de zaadhuid.De hoogte van de richels op de zaadhuid is van invloed op de uiterlijke kwaliteit van het zaad. Hoge richels maken dat het zaad wreed aanvoelt en wekken het effekt van grofzadigheid. Tussen de hoogte van de richels en het korrelgewicht bestaat echter binnen het ras een negatieve relatie. Bij de rassen Emmabloem en Nobel treft men uitsluitend hoge richels op de zaadhuid aan. Andere rassen (Noordster en de selekties van Eckendorf) zijn in dit opzicht variabel. Er komen nagenoeg gladde zaden in voor.
  相似文献   

13.
The results of testing a large group of species and varieties of wild tuber-bearing Solanum species from Central America and adjoining regions of the United States with several races of Phytophthora infestans are reported.In the species bulbocastanum and polytrichon a valuable degree of resistance was observed. This may be caused by genes for hypersensitivity as well as for field resistance.Some cases of deviations from the international scheme of relations between R genes and races of the parasite are mentioned.The results of extensive cross-breeding experiments with the two above mentioned species are given. S. bulbocastanum is a very difficult species in this respect; S. polytrichon shows more promise.
Samenvatting Een groot aantal wilde knoldragende Solanum-soorten en variëteiten is op hun resistentie tegen de physio's 4, 1.2.4, 1.3.4, 2.3.4 en 1.2.3.4 van Phytophthora infestans onderzocht.De soorten, welke in dit onderzoek zijn betrokken, zijn afkomstig uit Midden-Amerika en de Noord-Amerikaanse grensstaten, Nieuw Mexico en Arizona. In hoofdzaak betreft het materiaal, dat door Dr. Hawkes in 1958 op zijn expeditie door deze gebieden is bijeengebracht.Een bijzonder hoge mate van resistentie is gevonden in de beide soorten bulbocastanum en polytrichon. Vermoedelijk bezitten beide een hoge graad van veldresistentie, waardoor het moeilijk is conclusies te trekken ten aanzien van de aanwezigheid van de R-genen voor overgevoeligheidsresistentie.Deze ervaringen en de gegevens welke daarover in de literatuur zijn vermeld wijzen er wel op, dat beide soorten waardevol zijn als bron van resistentie voor het veredelingswerk. Helaas is S. bulbocastanum niet of slechts met zeer veel moeite in een kruisingsschema te betrekken. In de tabellen 9 en 10 zijn de ervaringen samengevat van de pogingen, welke daartoe in 1958 en 1959 zijn gedaan. De soort S. polytrichon lijkt, zoals uit tabel 11 mag blijken in dit opzicht aanmerkelijk meer perspectieven te bieden.In enkele gevallen passen de uitkomsten van de toetsing met verschillende physio's niet in het internationale schema, zoals dat door een groep onderzoekers in onderlinge samenwerking voor de relaties tussen de genotypen van de waardplanten en die van de parasiet is opgesteld. Dit behoeft geen verwondering te wekken, daar het schema op grond van de uitkomsten van onderzoekingen aan kruisingen tussen de soort Solanum demissum en S. tuberosum is opgebouwd. In andere soorten komen kennelijk nog andere genen voor.Enkele gevallen kunnen worden verklaard door het schema van oorspronkelijk vier verschillende R-genen voor overgevoeligheidsresistentie uit te breiden tot zes. Andere gevallen kunnen echter niet door deze eenvoudige en niet principiëele wijziging van het schema worden verklaard. Voor de oplossing van dit probleem is verder genetisch onderzoek noodzakelijk.
  相似文献   

14.
Summary The effects of two doses of x-rays (2.5 and 5 krad) on yield variation in clones of Sim carnations were studied for 3 years. The direct effects observed in the irradiated plants were yield reduction, reduction in flower quality and a moderate increase in yield variation. After vegetative multiplication (third year) the overall effect in yield had disappeared, flower quality continued to be adversely affected by the treatments and the increase in yield variation was more pronounced.While none of the control clones yielded outside the range m ± 2s, nearly 20% of the clones from treated plants yielded outside this range. This is very significantly more than could be attributed to chance. A similar increase in variation was observed for the period of flowering as expressed by the percentage of the total yield harvested before 1st November. The increase in variation after irradiation seems to justify selection for probable mutants on the basis of clonal yield data.Samenvatting Bloemopbrengst en kwaliteit van de kasanjer na röntgenbestraling Gedurende drie jaar werd de invloed bestudeerd van twee bestralingsdoses (2.5 en 5 krad) op de variatie in bloemproduktie van Simanjerklonen.De bestraalde planten toonden een achteruitgang van bloemkwaliteit, een vermindering van bloemproduktie en een grotere produktievariatie.Na vegetatieve vermeerdering (derde jaar) bleek de bloemkwaliteit nog steeds nadelig beïnvloed te zijn door de behandelingen, doch van een produktievermindering was geen sprake meer; de variatie in bloemproduktie bleek duidelijk groter. Bijna 20% van de klonen afkomstig van bestraalde planten produceerde buiten het gebied m ± 2s (m = gemiddelde produktie, s = standaard afwijking van de controleplanten), terwijl alle controleklonen met hun produktie binnen dit gebied bleven. Een vergroting van de variatie werd eveneens gevonden in het percentage van de totale oogst dat werd gesneden tijdens de bloei in het zomerseizoen tot 1 november.De vergroting van de variatie in bloemproduktie na bestraling is zo duidelijk dat selectie van ontstane mutanten door middel van produktiemetingen van klonen gerechtvaardigd lijkt.Under subcontract with the Institute of Atomic Sciences in Agriculture (ITAL) Wageningen, the Netherlands.  相似文献   

15.
G. J. Speckmann 《Euphytica》1955,4(2):163-166
Summary A simple method to obtain material for cytological checking in grasses and clovers is described. Seeds are germinated on filter paper under optimal conditions. When the rootlets are about 5 mm long they are fixed in acetic acid alcohol 1–3. The chromosome number is determined by phase-contrast microscope and the tetraploids are potted. Advantages of this method are illustrated.
Samenvatting Het is in vele gevallen wenselijk cytologisch contrôle onderzoek te verrichten aan de nakomelingschap van met colchicine behandelde planten.De daartoe govelgde methode, het uitzaaien en oppotten van het te onderzoeken materiaal en cytologisch onderzoek aan worteltoppen van de potkluit, heeft verschillende nadelen.Volgens een nieuw ontwikkelde methode wordt zaad op rondfilters in petrischalen bij optimale omstandigheden te kiemen gelegd. De worteltoppen worden gefixeerd in azijnzure alcohol 1–3. De plantjes die in aanmerking komen voortgekweekt te worden kunnen na het onderzoek worden opgepot.De voordelen van deze methode worden toegelicht.
  相似文献   

16.
Breeding material of potatoes containing the genes R 1, R 2 and R 3, single or in combination, was tested for its resistance in the flesh to five different races of Phytophthora infestans.There was a considerable variation in response, from extreme hypersensitivity with no necrosis visible with the naked eye to cases where the tuber hardly showed any inhibition at all to the growth of the parasite.It appeared that the effect of the genes R 2 and R 3 in the tubers was very different from that exerted in the foliage. However, a correlated effect of the gene R 1 cannot be denied.The results are compared with those obtained by Lehmann in 1938 and in great outline they agree very well.
Samenvatting Onderzoekingen zijn bij de aardappel verricht over de invloed van de R-genen voor overgevoeligheid van het blad tegen Phytophthora infestans op de resistentie van het vlees van de knollen. Daarbij werd gevonden dat het gen R 1 in de knol dikwijls eenzelfde reactie veroorzaakt als in het blad. Wanneer de genen R 2 en R 3 alleen of in combinatie aanwezig zijn, is er geen correlatie tussen blad en knolreactie te onderkennen.Een onderzoek naar de correlatie tussen de resistentie van knol en blad in dit materiaal wees uit dat een hoge graad van resistentie in de knol in vrijwel alle gevallen samengaat met overgevoeligheid van het blad, terwijl materiaal dat vatbaar is in de knol zowel vatbaar als overgevoelig in het blad kan zijn. Uitgaande van de blad-resistentie is het zo, dat overgevoeligheid van het blad in het geheel geen aanwijzing is voor resistentie in de knol terwijl daarentegen planten met vatbaar blad zeer overwegend vatbare knollen bezitten.De resultaten van ons onderzoek en die van Lehmann stemmen in dit opzicht in hoge mate overeen.
  相似文献   

17.
B. Veen 《Euphytica》1954,3(2):89-96
Samenvatting Houtsoorten met een groot verbreidingsgebied blijken al naar de groeiplaats in verschillende eigenschappen te variëren. Men onderscheidt daarom in de bosbouwgroeiplaatsrassen, dat zijn autochthone populaties, die over het geheel genomen onder bepaalde omstandigheden karakteristieke physiologische en morphologische eigenschappen vertonen. Het begripras wordt slechts gebezigd, wanneer de kenmerkende eigenschappen inderdaad erfelijk zijn gebleken, anders spreekt men vantypen ofherkomsten (provenances, Provenienzen).Tureson spreekt vanecotypen, welke hij de finieert als het genotypische antwoord van een plantensoort op de omstandigheden van zijn standplaats.De vorming van groeiplaatsrassen is na de ijstijden geschied door voortdurende mitaties en natuurlijke selectie. Een belangrijke selectieve invloed ging uit van: de duur van de vegetatietijd (groei); het temperatuursverloop in het voorjaar (uitlopen, vorstbeschadiging); de daglengte omstandigheden (groei en fructificatie); sneeuw (kroonvorm). Herkomstenproeven hebben ten doel na te gaan, hoe een serie ecotypen van een bepaalde houtsoort reageert op overbrenging naar andere klimaten en ecologische omstandigheden. Men onderzoekt hoe de vesspreiding en het verloop van bepaalde eigenschappen en kenmerken over het natuurlijke verspreidingsgebied verdeeld zijn (Schmidt, 1943). Sedert de laatste 10 jaar streeft men tevens naar verrijking van het genengarnituur om bij kruising en veredeling uit te kunnen putten. De herkomstproeven bieden gelegenheid te zoeken naar betere rassen, welke direct in de practijk kunnen worden gebruikt en ook om achter de verklaring van bepaalde reacties te komen. Speciaal, wanneer dergelijke herkomstenproeven internationaal worden opgezet, kan men uit het gedrag van een groot sortiment belangrijke informaties verkrijgen wegens de statistische mogelijkheid van afsplitsing van de interactie herkomst × groeiplaatsomstandigheden.Aan de hand van enkele voorbeelden wordt het empirische karakter der meeste oude proeven gedemonstreerd. De noodzaak van meer systematisch opgezette proeven en van een internationale contrôle op de garantie van de herkomst van boomzaden wordt betoogd.  相似文献   

18.
H. J. Toxopeus 《Euphytica》1959,8(3):223-231
At the start of a breeding programme mostly a cross is made between the resistant plant and a plant belonging to a commercial variety of the crop in question. If both belong to the same species the exchange of genes can be easily brought about. If, however, the resistance is present only in other more distantly related species, difficulties mostly arise.In consequence of successful breeding work races of the parasite able to break down the resistance can come to the fore. It is of the utmost importance to combine the genes for resistance from all available sources so as to produce barriers that cannot be broken down or at least only with great difficulty. Therefore not only the easy line of intraspecific crossing should be followed but also the much more difficult one of interspecific and even of intergeneric crossing.As in most cases resistance is dominant, the method of repeated backcrossing can be used with great profit. In each step of the backcross programme large numbers of seedlings should be raised, selecting very carefully the parent material that will be used for the next step, even if this selection takes several years. As a consequence the number of subsequent backcrosses can be restricted and the danger of loss of valuable genes for resistance and for other characters is very much reduced.If resistance is recessive the backcross method cannot be applied to its full extent. The F1 is susceptible and by inbreeding more or less resistant seedlings can be obtained. If the resistant source is a wild species this program of outbreeding followed by inbreeding has to be repeated and progress will be very slow.A point of major importance is the availability of quick methods for mass-testing. These methods need not be more reliable than is demanded by the kind of material that has to be tested.
Samenvatting Bij de uitvoering van een kweekprogramma wordt altijd begonnen met het kruisen van de resistence plant met een plant uit het ras dat men wil verbeteren.Als beide planten tot dezelfde soort behoren kan de uitwisseling van genen gemakkelijk worden bewerkstelligd. Indien de resistentie echter alleen in andere meer of minder verwante soorten voorkomt, dan treden gewoonlijk complicaties op.Als gevolg van de verbouw van resistente rassen zijn fysio's van de parasiet, welke de resistentie kunnen doorbreken, in staat zich naar verhouding sterk te vermeerderen. Het is daarom van het grootste belang de resistentie-genen uit alle beschikbare bronnen te combineren, teneinde een barrière op te kunnen werpen die niet of slechts met grote moeite te doorbreken is. Men moet derhalve niet alleen de gemakkelijke weg van de raskruising volgen maar ook de veel moeilijker weg van de soortskruising en zelfs die van de geslachtskruising, teneinde ook die genen in het werk te betrekken die buiten de soort voorkomen.Daar de resistentie in de meeste gevallen dominant is kan de methode van de herhaalde terugkruising met voordeel worden toegepast.Bij iedere volgende stap in het terugkruisingsschema moeten grote aantallen zaailingen worden opgekweekt, terwijl het toekomstige oudermateriaal met grote zorg moet worden uitgezocht. Daardoor kan het aantal terugkruisingen worden beperkt en tevens het gevaar voor verlies van waardevolle genen.Als de resistentie recessief overerft kan de methode van de herhaalde terugkruising niet in volle omvang worden toegepast. De F1 is vatbaar en door inteelt kunnen meer of minder resistente zaailingen worden verkregen. Als de bron van resistentie een wilde soort is dan moet dit programma van kruisen gevolgd door inteelt worden herhaald en zal er slechts langzaam vooruitgang optreden.Van veel belang is de mogelijkheid snelle methoden voor massale toetsing te ontwikkelen. Deze methoden behoeven niet betrouwbaarder te zijn dan door de aard van het te toetsen materiaal wordt geëist.


Lecture read at the A-course Resistance in agriculture, 12–14 Jan. 1959, organised by the Royal Society of Agricultural Science and the Netherlands Society of Graduates in Agriculture at Wageningen.  相似文献   

19.
H. de Haan 《Euphytica》1952,1(3):212-218
Samenvatting Vlasveredeling in Nederland De oudste gegevens over vlasveredeling in Nederland dateren uit 1816, toen de landbouwer G.Jensma teTernaard (ten noorden vanDokkum) een aantal witbloeiende planten in Russisch blauwbloei opmerkte en deze bij de oogst afzonderde.De moderne vlasveredeling stamt uit het begin van deze eeuw. L.Broekema te Wageningen was de eerste in Nederland, die lijnselectie bij vlas toepaste (omstreeks 1900). Het gelukte de kwekers J. C.Dorst en P. J.Hijlkema belangrijke resultaten te bereiken. Ook in het buitenland hebben verschillende Nederlandse rassen verbreiding gevonden. De kwekersarbeid van de jonge kweker J. P.Wiersema is veelbelovend.Enige gegevens over de vlasveredeling in Nederland zijn neergelegd in de tabellen. Tabel 1 geeft een overzicht van de rassenstatistiek van vlas in Nederland in de jaren 1946–1951. Daaruit blijkt, dat de Nederlandse rassen geheel overheersen en van de buitenlandse momenteel alleen Liral Crown op kleine schaal wordt verbouwd. In tabel 2 zijn de kwekersvergoedingen over het oogstjaar 1949 vermeld. Tabel 3 omvat de afstamming van de rassen, die op de Nederlandse rassenlijst zijn geplaatst of daarvan zijn geschrapt. De afstamming (selectie uit landras of gekweekt ras, resp. kruising) en het aantal jaren, dat nodig was om het ras te kweken, zijn vermeld.  相似文献   

20.
J. C. s'jacob 《Euphytica》1955,4(2):107-115
Summary Determinations of races of Melampsora lini with the new set of differentials, each containing only one gene for rust resistance occurring in Holland, are described. The great advantages of these differentials for the breeding of flax for rust resistance are discussed. Different methods for the determination of the resistance and susceptibility to rust of flax varieties are described. Special attention is given to the genes for resistance of new races and how to find these.
Samenvatting Een van de moeilijkheden bij het kweken van vlas op roestresistentie is de omstandigheid dat van de parasiet vele physiologische rassen voorkomen, die ieder slechts bepaalde vlasrassen kunnen aantasten. Het is dus noodzakelijk voor het veredelingswerk eerst de voorkomende physio's te kennen. Vroeger geschiedde dit op het oude standaardsortiment van Flor. Hiermede waren wel de physio's te onderscheiden maar een juist inzicht omtrent de genetische basis, waarop de resistentie tegen de verschillende physio's berust, was er niet of zeer onvoldoende mede te verkrijgen. Als gevolg van een uitgebreid onderzoek gedurende de laatste 10 jaar is genoemde onderzoeker er in geslaagd een standaardsortiment samen te stellen waarvan ieder vlasras slechts één resistentiefactor bezit. Al deze factoren erven dominant over. Na een determinatie van alle in een bepaald land voorkomende physio's op dit nieuwe standaardsortiment weet ment uit het aantal rassen dat door geen enkel physio wordt aangetast direct, hoeveel en welke resistentie-genen in dat land een volledige resistentie kunnen bepalen.Met dit nieuwe standaardsortiment werden in 1953 op het Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek een groot aantal herkomsten van vlasroest uit Nederland op de daarin voorkomende physio's onderzocht. Er werden 8 verschillende physio's gevonden en 9 resistentie-genen die ieder afzonderlijk volledige resistentie tegen alle 8 physio's bepalen. Deze 9 genen moeten door herhaalde terugkruising in onze goede vlasrassen gebracht worden. Beter zou zijn direct meerdere in één vlasras te verenigen maar met de hier aanwezige roestphysio's is dit niet mogelijk. Daarvoor zouden andere physio's geïmporteerd moeten worden, doch dit is te gevaarlijk voor de vlascultuur in ons land. Een combinatie van alle genen in één vlasras is op theoretische gronden reeds onmogelijk, omdat deze genen tot 3 groepen behoren die ieder in één chromosoom gelocaliseerd zijn en de genen binnen één groep meestal multiple allelomorphen zijn.De toetsing op resistentie van vlasrassen kan op twee verschillende wijzen geschieden. In de eerste plaats door infectie van kiemplanten in de kas. Hierbij kan met de afzonderlijke physio's gewerkt worden, terwijl men tevens meerdere generaties per jaar kan kweken. Aangezien de meeste veredelingsbedrijven van landbouwgewassen niet over kasruimte beschikken, wordt in ons land meestal een andere eenvoudiger maar eveneens bruikbare methode toegepast. Hierbij worden speciale roestproeven op het veld uitgezaaid en daarna met een mengsel van alle physio's kunstmatig besmet. De resistente vlasrassen van het standaardsortiment worden eveneens in deze proeven uitgezaaid om na te gaan, of nieuwe physio's zijn opgetreden. Ook voor dit werk is het gebruik van een standaardsortiment met bekende resistentie-genen een grote verbetering.Het bepalen van resistentie van vlasrassen met in acht neming van de genetische basis van de resistentie is in West-Europa nog niet geschied. Wel zijn er enkele gegevens over verschillen in vatbaarheid in België, Denemarken en Noord Ierland gepubliceerd maar meestal is bij dit onderzoek geen rekening gehouden met de physio's van de schimmel. Indien dit wel geschiedde is nog van het oude toetssortiment gebruik gemaakt.
  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号