首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 765 毫秒
1.
Samenvatting Monsters van een humusarme zandgrond uit een kas in Naaldwijk werden gemengd met benomyl (10 ppm). Dit gebeurde 6 maanden, 3 maanden, 6 en 3 maanden en éen week voor de schimmelanalyse. Saprofytische schimmels werden geïsoleerd van gewassen gronddeeltjes,Pythium-soorten van gezeefde grondkruimels. De isolatiepercentages van de op organische deeltjes meest voorkomende schimmels en vanPythium op grondkruimed zijn in Tabel 2 weergegeven. Een verschuiving in de schimmelpopulatie ten gunste van de benomyl-ongevoelige soorten kon niet worden aangetoond. Dit kan verklaard worden door de lage stofwisselingsaktiviteit van de bodemschimmelflora.  相似文献   

2.
Cultures of the soil inhabiting fungusPythium spec. were inoculated in vitro with tobacco mosaic virus. Virus could be demonstrated in the mycelia from 4 days on after inoculation. In 15 days old cultures the virus concentration in the mycelium was higher than in the liquid culture medium. It is not yet clear whether the virus only accumulates, or also multiplies in the mycelium. After growth on solid medium infected mycelia still contained virus indicating that the virus is able to persist and possibly also to multiply in the hyphae.Samenvatting Cultures van de bodemschimmelPythium spec. werden in vitro geïnoculeerd met tabaksmozaïekvirus. In enkele gevallen kon al 4 dagen na inoculatie virus in mycelium worden aangetoond. In 15 dagen oude cultures bevatte het mycelium meer virus dan de cultuurvloeistof. Het is nog niet bekend of het virus zich slechts ophoopt of zich ook vermeerdert in het mycelium. Na groei op een agarmedium gedurende 7 dagen bevatte het mycelium nog virus, wat er op zou wijzen dat het virus in staat is zich te handhaven in de hyfen en zich daarin wellicht ook te vermeerderen.  相似文献   

3.
Tobacco mosaic virus was detected twice in herbaceous test plants inoculated with sap from leaves and petals of apple. However owing to the high infectivity of the virus and the low infection rate of the test plants it could not be concluded whether the infection of the test plants was due to contamination or to its actual presence in apple. Using the latex-agglutination test, the virus could not be detected in fruit tree material.Samenvatting Gedurende 1965 en 1966 werd herhaaldelijk tabaksmozaïekvirus (TMV) aangetroffen in kruidachtige toetsplanten die met sap van appel waren geïnoculeerd. Dit feit en gegevens uit latere publikaties van Amerikaanse onderzoekers over het algemeen voor-komen van TMV in appel, peer en kers in de VS en Canada, leidden in 1967 en 1968 tot een meer gericht onderzoek naar het voorkomen van TMV in appels in Nederland. Bij dit onderzoek werd wederom tweemaal een TMV-reactie op de toetsplanten verkregen. Deze resultaten waren echter niet reproduceerbaar en daarom is met dit onderzoek niet bewezen dat het virus in Nederland in appels voorkomt. Gezien de zeer hoge infectiositeit van TMV kan niet uitgesloten geacht worden dat de infectie van de toetsplanten veroorzaakt werd door verontreiniging.Ook op een meer directe wijze, door verschillende sapmonsters van appel serologisch met behulp van de latex-agglutinatietoets te onderzoeken, kon het virus niet worden aangetoond. Bladsap gaf dikwijls een niet-specifieke uitvlokking. Dit hoeft echter nog geen aanwezigheid van TMV uit te sluiten want door toevoeging van gezuiverd virus aan sap, waarin geen spontane uitvlokking optrad, werd toch geen positieve serologische reactie verkregen. Dit was wel het geval met gezuiverd virus zonder saptoevoegingen.  相似文献   

4.
Samenvatting Uit bladeren, zowel als uit vruchten van sharka-zieke pruimebomen werd een virus overgebracht opChenopodium foetidum enNicotiana clevelandii. C. foetidum reageerde met duidelijke chlorotische of okerachtige lesies.N. clevelandii werd wel door het virus geïnfecteerd, maar bleek ongeschikt als toetsplant. Het virus werd met sap vanC. foetidum naarN. clevelandii en met de bladluisMyzus persicae vanN. clevelandii naar perzik overgebracht en terug. Zo kon worden aangetoond, dat het geïsoleerde virus het sharka virus is. Een nog niet geïdentificeerd virus kon ook van pruim opC. foetidum worden overgebracht, doch er werden geen symptomen waargenomen op de geinoculeerde bladeren.  相似文献   

5.
Samenvatting Een methode werd ontwikkeld om de resistentie van in de kas geteelde tomateplanten tegen tomatemozaïek virus (ToMV) te bepalen. Bladeren van een vatbare en een resistente cultivar werden afgesneden en geïnoculeerd met ToMV. Na 6, 10 en 17 dagen werden de geïnoculeerde bladeren getoetst op de aanwezigheid van virus met ELISA en door inoculatie van bladeren vanNicotiana glutinosa. Met beide toetsmethoden kon de virustoename in de vatbare cultivar al vroeg na inoculatie duidelijk worden aangetoond. In de bladeren van de resistente cultivar was een zeer kleine hoeveelheid virus pas laat na de inoculatie aantoonbaar. Met deze methode is het mogelijk om de resistentie tegen ToMV te bepalen, tevens zaad te winnen en landbouwkundige eigenschappen te evalueren, zonder de plant te infecteren.  相似文献   

6.
Summary Rattle virus can be present in the soil at great depth. In one of the experiments it was possible to detect the virus in a soil sample taken at 80–100 cm below the surface. In the experiments with field soils, infection occurred only in the presence of the vector, the nematode speciesTrichodorus pachydermus.After a starvation period of 36 days the nematodes were still capable of transmitting the virus to healthy tobacco plants. Thus the virus may retain its activity for a considerable length of time within the vector. The virus is also transmitted to potato plants by the nematodes.The presence of nematodes is not always essential in the transmission of rattle virus. When an infected and a healthy tobacco plant were put in one pot containing sterilized soil, the above ground portions of the two plants being kept separate, the virus could be detected in the healthy plant after some time. It is not yet known whether this mode of transmission requires a fusion of the roots of the two plants.Samenvatting De grootste diepte, waarop het ratelvirus nog in de grond aanwezig kan zijn, wordt bepaald door de bodemgesteldheid ter plaatse. In één van de proeven kon het virus nog worden aangetoond in een grondmonster, afkomstig van de laag 80–100 cm beneden maaiveld (tabel 1). In een tweede proef met monsters van een geheel andere type grond was het virus tot 50 cm diepte aanwezig (tabel 2). Infectie van planten in grondmonsters van verschillende diepte trad bij deze proef alleen op indien de overbrenger, de alltjessoortTrichodorus pachydermus, aanwezig was.De aaltjes waren na een hongerperiode van 36 dagen nog zeer goed in staat het virus over te brengen naar gezonde tabaksplanten (tabel 3). Dit maakt het waarschijnlijk, dat ze hiertoe ook in staat zijn na een hongerperiode van langere duur.De wortels van gezonde aardappelplanten var. Sientje werden met ratelvirus geïnfecteerd door aaltjes, afkomstig uit grondmonsters van een perceel waar veel stengelbont bij aardappelen optrad.Niet altijd zijn aaltjes nodig voor overdracht van ratelvirus. Wanneer een ratelviruszieke en een gezonde tabaksplant samen in een pot met gesteriliseerde grond werden geplaatst waarbij de bovengrondse delen van elkaar gescheiden werden gehouden, kon het virus enige tijd later in de gezonde plant worden aangetoond (tabel 4). Daarentegen trad geen infectie van een gezonde tabaksplant op als deze tezamen met een ratelzieke plant op watercultuur werd gekweekt (tabel 4). De mogelijkheid bestaat dus, dat het virus overgaat van een wortel van een zieke plant naar die van een gezonde als deze in de grond contact met elkaar maken. Of hiervoor vergroeiingen van wortels van beide planten nodig zijn is niet bekend.  相似文献   

7.
Potato leafroll virus (PLRV) was purified fromPhysalis floridana, applying freezing, low-speed centrifuging, ammonium sulphate precipitation, clarification with chloroform and butanol, ultracentrifuging and sucrose-gradient centrifuging. Three antisera with titers from 64 to 256 were prepared, one of them being sufficiently specific to be used in the enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA).With this test PLRV could be detected reliably in the foliage of secondarily infected, glasshouse-grown potato plants of six cultivars tested, and in sprouts of four or five of them. The results indicate that ELISA may be used successfully for routine testing of foliage of glasshouse-grown potato plants.Samenvatting Aardappelbladrol, veroorzaakt door het aardappelbladrolvirus (PLRV) is reeds meer dan een eeuw in Europa bekend en is in veel landen vermoedelijk nog steeds de ernstigste virusziekte van de aardappel. De bestrijding wordt ernstig bemoeilijkt door het ontbreken van een betrouwbare toetsmethode. De callosetoets heeft als routinetoets voor het aantonen van PLRV in knollen op beperkte schaal ingang gevonden, maar is niet 100% betrouwbaar.Sinds kort is voor virussen een zeer gevoelige serologische methode beschikbaar gekonen, de enzyme-linked immunosorbent assay (ELISA). Hierbij wordt het virus in plantemateriaal aangetoond door middel van een enzymreactie, waarvan de kleuromslag met het blote oog of (bij voorkeur) met een fotometer wordt afgelezen. De uitslag van de fotometer (extinctie) is een aanduiding voor de aanwezigheid van het virus. De methode lijkt bruikbaar voor routinematige toepassing. Om de bruikbaarheid voor het aardappelbladrolvirus te onderzoeken werd dit virus gezuiverd, werden antisera bereid en werden loof en spruiten van bladrolvirusvrije en-zieke aardappels onderzocht.Bij de viruszuivering uitPhysalis floridana, werd gebruik gemaakt van bevriezing, precipitatie door middel van ammoniumsulfaat, klaring met chloroform en butanol, centrifugering bij laag en hoog toerental en suikergradiëntcentrifugering. Met de viruspreparaten werden drie konijnen geïnjiceerd. De verkregen antisera bereikten titers van 64 tot 256 in de micro-precipitatietoets (Tabel 2). Eén hierven (B) was voldoende specifiek om in ELISA gebruikt te worden.Toetsingen werden uitgevoerd met blad van in een kas opgekweekte bladrolvrije en secundair geïnfecteerde aardappelplanten en met in het donker gekweekte spruiten. Tabel 1 geeft een overzicht van de getoetste rassen, de aantallen knollen, die ter kieming waren weggelegd en waarvan telkens één oog in de kas werd uitgeplant, en van de virussen waarmee ze geïnfecteerd waren. De resultaten van de toetsingen, weergegeven in de Tabellen 3 en 4, laten zien, dat het bladrolvirus betrouwbaar kan worden aangetoond in het blad van alle zes cultivars, maar in de spruiten van slechts vier of vijf, nl. Bintje, Element, Ostara, Resy en mogelijk Désirée. ELISA kan derhalve goed worden gebruikt voor het aantonen van het bladrolvirus in blad van secundair geïnfecteerde kasplanten. Of dit ook geldt voor veldplanten moet nog worden onderzocht.ELISA zal voor de Nederlandse pootgoedteelt het meest waardevol zijn wanneer met deze toets het virus in vers gerooide, slapende knollen kan worden aangetoond (nacontrole). Helaas waren zulke knollen niet beschikbaar toen we onze proeven met blad en spruiten uitvoerden.  相似文献   

8.
Samenvatting Isolaten vanPenicillium expansum werden geselecteerd op moutagar met een dicarboximide (iprodion, procymidon, vinchlozolin) of een ergosterol biosynthese remmer (fenarimol, fenapanil, imazalil, prochloraz). De verkregen isolaten vertoonden alleen kruisresistentie tegen fungiciden behorende tot dezelfde groep van middelen. Deze kruisresistentie kon ook in dompelproeven met geïnoculeerde appels worden aangetoond. Alle getoetste isolaten bezaten in mengpopulaties van gevoelige en resistente isolaten op appels een relatief laag competitief vermogen.  相似文献   

9.
Samenvatting Bij onderzoekingen over een virus van populier (Berg, 1962) bleek het mogelijk het virus in de bast van een zieke tak door directe inoculatie aan te tonen. Hiertoe werd van een stuk tak de schors dun afgeschild (fig. 1A) en de toetsplant,Vigna sinensis, met het verse, groene snijvlak direct geïnoculeerd (fig. 1B). Op deze wijze kon behalve in ontbladerde takken in de zomer het virus ook worden aangetoond in virusziek winterstek.Deze inoculatie-methode werd toegepast op andere viruszieke bomen. Van getoetste gedeelten van takken, afkomstig van 14 verschillende soorten houtige waardplanten, werd in zeven gevallen virusoverdracht verkregen op één of meer kruidachtige plantesoorten (tabel 1).  相似文献   

10.
Beet yellows virus can be detected in leaf extracts of infected sugarbeet plants by ELISA. The use of discs was studied and proved to be a valuable and qualitatively reliable method. Leaf material could be stored at 4o or 22°C for at least six days without affecting the detection of this virus by ELISA. A dramatic decrease in ELISA values was found when leaf extracts were frozen.In an analysis of the distribution of virus over the plant it was found that young leaves present at the moment of infection and those which had still to develop after infection will contain virus. Symptoms produced by systemic virus invasion occur on the oldest leaves containing virus.Samenvatting Het bietevergelingsvirus kan op betrouwbare wijze met de ELISA methode in geïnfecteerde bieteplanten worden aangetoond. Een aanzienlijke vereenvoudiging van de procedure kan worden bereikt met de zogenaamde disc-method, waarbij intacte ponsstukjes in de putjes van de ELISA-plaat worden geïncubeerd. Hierbij komt voldoende virus uit de ponsstukjes voor ELISA vrij. Bladmateriaal kon op verschillende wijzen bewaard worden zonder dat de mogelijkheid om het virus aan te tonen achteruitging. Met bladextracten die ingevroren waren, werden echter slechte resultaten verkregen.In een analyse naar de verdeling van het virus over het loof bleek het virus voor te komen in de geïnoculeerde bladeren, in die bladeren die op het tijdstip van inoculatie minder dan de helft van hun uiteindelijke lengte bereikt hadden en in de bladeren die nog moesten verschijnen. De symptomen ontwikkelden zich op de oudste systemisch geïnfecteerde bladeren.  相似文献   

11.
When cowpea mesophyll tissue with or without any epidermal layer was inoculated with tobacco necrosis virus (TNV), local necrotic lesions were produced. In epidermal strips isolated after inoculation of intact leaves local lesions were never observed. Homogenates of epidermal strips removed within 30 min after inoculation of the leaf with the cowpea strain of tobacco mosaic virus (Cp-TMV) or with TNV and incubated on agar for 2 or 4 days were not infectious. However, when clusters of mesophyll cells or vein pieces were still attached to the epidermal strips after stripping, the homogenates showed virus activity. When cowpea leaves were inoculated with Cp-TMV or a common strain of TMV (TMV-U) infective virus material was present in the mesophyll tissue as measured in the homogenates, at the moment of stripping, i.e. within 10 min after inculation.It may be concluded that cowpea mesophyll cells can act as primary sites of viral ingress into the leaf and that the epidermis is not required for necrosis production after virus inoculation.Samenvatting De mogelijkheid werd onderzocht om cowpea-mesofylcellen zonder de aanwezigheid van epidermiscellen met TNV te infecteren. Kleine lokale necrotische lesies werden 40–72 uur na inoculatie zichtbaar waaruit blijkt, dat bij cowpea de epidermis niet noodzakelijk is voor de vorming van TNV-lesies. Geïsoleerd epidermisweefsel vertoonde nooit lokale lesies. Homogenaten van met TNV geïnoculeerde en daarna geïsoleerde cowpea-epidermisstukjes werden getoetst op virusactivitiet. Als de stukjes volledig vrij waren van mesofylcellen of nerfweefsel, dan vond daarin geen virusvermeerdering plaats tijdens een incubatie van 2 of 4 dagen op agar. Als na het strippen nog enkele mesofylcellen of nerfstukjes aanwezig waren, kon wel enige virusactiviteit in de homogenaten worden aangetoond.In cowpeabladeren die geïnoculeerd werden met de cowpea-stam van TMV of de normale stam van TMV had infectieus virusmateriaal al binnen 10 min na inoculatie het mesofyl bereikt. Blijkbaar is in cowpeabladeren de epidermis niet noodzakelijk voor de binnenkomst van virus of voor de necroseproduktie na virusinoculatie.  相似文献   

12.
Samenvatting Het genoom van het cassava latent virus (CLV), een geminivirus, bestaat uit twee cirkelvormige, enkelstrengige DNA-moleculen nl. DNA 1 (2,78 kb) en DNA 2 (2,72 kb). DNA, verkregen uitNicotiana benthamiana-planten, die mechanisch waren geïnoculeerd met sap van natuurlijk geïnfecteerde cassaveplanten, bevat naast het enkelstrengige genoom-DNA en de corresponderende open, lineaire en via covalent-bindingen gesloten cirkelvormige, extra-getwiste, dubbelstrengige vormen, een enkelstrengig DNA, dat kleiner is dan het genoom-DNA (c. 1,3 kb). Van dit DNA is aangetoond, dat het fungeert als een defect DNA. Het kleinere DNA interfereert met de functies van het genoom-DNA waardoor de plant minder hevige ziektebeelden gaat vertonen. Het was echter nog niet bekend of dezelfde DNA-vormen in het veld voorkomen in natuurlijk geïnfecteerde cassaveplanten met mozaïeksymptomen. In het hier beschreven onderzoek is aangetoond, dat de DNA-vormen in natuurlijk geïnfecteerde cassaveplanten overeenkomen met die in kunstmatig met het CLV geïnfecteerdeN. benthamiana-planten. De hoeveelheid DNA, kleiner dan het genoom, wordt echter sterk verhoogd door passage van het virus van cassave naarN. benthamiana. De mogelijkheid, dat de hoeveelheid van het DNA, kleiner dan het genoom, in mozaïek-vertonende cassaveplanten gecorreleerd is met de mate van symptoomexpressie wordt besproken.  相似文献   

13.
The immunogold-silver staining technique was developed for the light microscopical localization of viral antigen in plant tissue. Semi-thin sections of LR White-embedded plant tissue were immunologically labelled with primary antiserum and protein A-gold. Individual gold particles were covered with a silver precipitate using a physical developer. This precipitate could be seen as black spots in a conventional light microscope with brightfield and as brilliant white spots with darkfield illumination. Maximal sensitivity and low background was obtained when immunogold-labelled sections were fixed in glutaraldehyde prior to silver enhancement. Simultaneous observation of the silver coated gold label and cell morphology was achieved by epipolarization microscopy. Using this technique cowpea chlorotic mottle virus coat protein was detected in cowpea plants as function of the infection period. Virus translocation and multiplication was monitored in systemically inoculated tissue, showing viral antigen in phloem parenchyma of petiolules 6 h after systemic inoculation and subsequent spreading from the phloem to the neighbouring bundle sheath and cortex cells.Samenvatting De immunologische techniek (IGSS), waarbij complexen van antilichamen met proteïne A geadsorbeerd aan kolloïdaal goud (pAg) worden bedekt met zilver, werd met succes toegepast voor het aantonen van viraal antigeen in geïnfecteerd planteweefsel met behulp van de lichtmicroscoop. Semi-dunne plakjes weefsel werden ingebed in LR White en behandeld met antiserum tegen het cowpea chlorotic mottle virus (CCMV). Aan dit antigeen-antilichaam complex werd pAg gehecht. Vervolgens werd op de individuele gouddeeltjes zilver neersgeslagen met een ontwikkelaar bestaande uit een mensel van zilverlactaat en hydroquinone. De gouddeeltjes katalyseren de reductie van de zilverionen in oplossing tot metallisch zilver, dat neerslaat op de gouddeeltjes. Het zilverprecipitaat is waarneembaar als zwarting in een lichtmicroscoop met doorvallend licht en licht wit op bij donkerveld belichting. Maximale gevoeligheid van detectie en lage achtergrondkleuring werden bereikt door fixatie van het antigeen-antilichaam-pAg complex met glutaaraldehyde vóór de zilverkleuring.Gelijktijdige waarneming van het zilver label en de morfologie van de cellen was mogelijk door toepassing van gepolarisserd licht in een microscoop met opvallende belichting (epipolarisatiemicroscopie) in combinatie met doorvallend licht. Het zilverprecipitaat is hierbij waarneembaar als een helder blauwe kleur door de weerkaatsing en verstrooiing van het gefiltreerde gepolariseerde licht, terwijl de morfologie van de cytochemisch gekleurde cellen zichtbaar is met doorvallende belichting. Met IGSS in combinatie met epipolarisatiemicroscopie werd het CCMV gelokaliseerd in cowpea planten als functie van de infectieduur. De translocatie en vermenigvuldiging van het virus werden gevolgd in planteweefsel dat systemisch was geïnoculeerd volgens de differentiële-temperatuur-inoculatietechniek. Zes uur na systemische inoculatie werd het virus voor het eerst waargenomen in enkele floeemparenchymcellen en de infectie breidde zich daarna snel uit. Vierentwintig uur na inoculatie kon virus worden aangetoond in grote delen van het floeem, in de bundelschede en in de aangrenzende delen van de schors. Concluderend kan worden gesteld dat het virus vanuit de primaire bladeren naar de secundaire bladeren werd getransporteerd via het floeem, analoog aan het transport van assimilaten.Tot slot werden dunne plakjes geïnfecteerd weefsel, geïncubeerd met antiserum en proteïne A-goud, na zilverbehandeling vergeleken in licht-en elektronenmicroscoop.  相似文献   

14.
Laboratory isolates ofPenicillium italicum with varying levels of resistance to fenarimol were obtained via mass selection of conidia on fenarimol-amended PDA. All fenarimol-resistant isolates showed cross-resistance to other fungicides which inhibit ergosterol biosynthesis (bitertanol, etaconazole, fenapanil, and imazalil), but not to fenpropimorph. In contrast, all isolates with a relatively high degree of resistance to fenarimol, exhibited increased sensitivity to fenpropimorph (negatively correlated cross-resistance). The varying degrees of resistance to ergosterol biosynthesis inhibitors (EBI's) suggest that different mutations for resistance are involved. Isolates with a high degree of resistance were selected from conidial populations of isolates with a low resistance level. This indicates that in sich strains different mutations for resistance are present simultaneously.Somein vitro growth parameters of resistant isolates slightly differed from those of the wild type. Virulence of most resistant isolates on oranges was visually normal and in competition experiments with mixed inocula of wild-type and resistant isolates, the latter could still be isolated after five successive infection cycles on fungicide-free oranges. Nevertheless, the proportion of resistant conidia in the successive inocula gradually decreased.Decay of oranges inoculated with EBI-resistant isolates could still be controlled by a curative dip treatment with imazalil at dosage rates recommended in practice (500 g ml–1). However, with the highly resistant isolates, decay control was not complete at half this dosage, indicating only a marginal control at the full dosage rate.On the basis of the results described it is assumed that at a high selection pressure of EBI's in practice, gradual accumulation of different mutations for resistance, together with selection of normal fitness may eventually lead to loss of control ofPenicillium decay. Therefore, desease control strategies with a low selection pressure of EBI's are advisable.Samenvatting Laboratoriumisolaten vanPenicillium italicum met uiteenlopende resistentieniveau's tegen fenarimol werden verkregen door massaselectie van conidiën op fenarimolbevattende PDA. Alle fenarimol-resistente isolaten vertoonden kruisresistentie tegen andere fungiciden die de ergosterolbiosynthese remmen (bitertanol, etaconazool, fenapanil, imazalil), maar niet tegen fenpropimorf. Alle isolaten met een relatief hoge graad van fenarimolresistentie waren zelfs gevoeliger voor dit laatste fungicide (negatief gecorreleerde kruisresistentie). De uiteenlopende graden van resistentie tegen ergosterolbiosynthese remmers (EBI's) suggereren dat verschillende mutaties een rol kunnen spelen. Isolaten met een hoge resistentiegraad werden geselecteerd in conidiënpopulaties van isolaten met een lage resistentiegraad. Dit duidt erop dat in dergelijke stammen verschillende mutaties gelijktijdig aanwezig zijn.Er werden kleine verschillen in parameters voorin vitro groei tussen resistente en gevoelige isolaten geconstateerd. De virulentie van vrijwel alle stammen op sinaasappels was normaal; in competitie-experimenten met mengpopulaties van gevoelige en resistente isolaten konden laatstgenoemde isolaten nog na vijf oppenvolgende infectiecycli op fungicide-vrije sinaasappels worden geïsoleerd. Desalniettemin nam het percentage resistente conidiën in de opeenvolgende inocula geleidelijk af. Penicillium-rot op sinaasappel, geïnoculeerd met EBI-resistente isolaten, kon nog worden bestreden door een curatieve dompelbehandeling met imazalil bij een dosering die in de praktijk wordt aanbevolen (500 g ml–1). Bij een halvering van deze dosering werd echter op sinaasappels, geïnoculeerd met de hoog-resistente isolaten nog rot waargenomen, hetgeen erop duidt dat de bestrijding bij de volle dosering slechts marginaal is.Op grond van de beschreven resultaten kan worden verondersteld dat in de praktijk onder hoge selectiedruk van EBI's een geleidelijke accumulatie van verschillende mutaties, gepaard gaande met selectie van een normale fitheid, kan plaatsvinden, hetgeen uiteindelijk zou kunnen leiden tot onvoldoende bestrijding vanPenicillium-rot. Bestrijdingsstrategieën met een lage selectiedruk van EBI's zijn daarom wenselijk.  相似文献   

15.
Samenvatting Rhizoctonia tuliparum veroorzaakt kwadegrond in tulp en iris. Sclerotiën van deze schimmel kunnen in grond zeer lang levensvatbaar en pathogeen blijven. Van sclerotiën van enkele schimmels is bekend, dat ze gevoelig zijn, voor inundatie die een aantal weken duurt. Inundatie wordt in Nederland vanaf 1982 door verscheidene, bollentelers 's zomers toegepast ter bestrijding van ziekten en onkruid.Sclerotiën vanR. tuliparum werden verpakt in nylon zakjes, ingegraven in emmers met grond en 1–6 weken geïnundeerd bij 17 °C. Op verschillende tijdstippen werden geïnundeerde en niet-geïnundeerde sclerotiën hetzij ontsmet, in 2,5% formaldehyde en vervolgens uitgeplaat op moutagar met oxytetracycline, hetzij aangebracht tussen de bruine huid en de buitenste bolrok van in kleine potjes geplante tulpebollen (cv. Apeldoorn); iedere bol werd geïnoculeerd met, een sclerotium. Na twee maanden werden de planten beoordeeld op symptomen van kwadegrond.In de eerste proef, waarbij sclerotiën werden uitgeplaat op agar, bleek er uit sommige sclerotiën die 2 weken waren geïnundeerd nog mycelium te groeien, terwijl dit na, 4 weken inundatie niet meer plaatsvond. In de tweede proef kiemden de sclerotiën op agar niet meer na 2 weken inundatie, maar meer dan de helft van de geïnoculeerde tulpebollen vertoonde wel symptomen. Pas als de sclerotiën 4 weken geïnundeerd waren bleken ze zodanig geïnactiveerd te zijn, dat er geen symptomen van kwadegrond werden waargenomen. Resultaten van veldproeven moeten nog worden afgewacht.  相似文献   

16.
A number of 75 species belonging to 18 families were tested for their susceptibility and sensitivity to the sharka virus of plum using sap from infectedNicotiana clevelandii leaves; 27 species out of 6 families were found to be new hosts. OnlyRanunculus arvensis may serve as a new test plant. Common weeds and garden plants were among the newly found host plants.Lamium amplexicaule andZinnia elegans became systemically infected. In the glasshouse the virus was transmitted byMyzus persicae from peach seedlings toL. amplexicaule and vice versa. If transmitted in the field as easily as in the glasshouse, elimination of the virus might be very difficult.Samenvatting Uit 18 families werden 75 plantesoorten getoetst op hun vatbaarheid en gevoeligheid voor het sharka-virus van de pruim. De planten werden geïnoculeerd met het sap van geïnfecteerde topbladeren vanNicotiana clevelandii; 27 soorten uit 6 families bleken vatbaar voor het virus. AlleenRanunculus arvensis is wellicht een bruikbare toetsplant. Onder de pas gevonden waardplanten van het sharka-virus bevinden zich ook enkele algemeen voorkomende onkruiden en tuinplanten.Lamium amplexicaule enZinnia elegans werden systemisch door het virus geïnfecteerd. In de kas kon het virus met behulp vanMyzus persicae worden overgebracht van perzikzaailingen naarL. amplexicaule en omgekeerd. Indien de overdracht in de natuur even gemakkelijk verloopt als in de kas, dan kan dit het uitroeien van het sharka-virus in besmette gebieden ernstig bemoeilijken.  相似文献   

17.
Samenvatting Aangetoond werd datPetunia hybrida systemisch kan worden geïnfecteerd met het tomato golden mosaic virus (TGMV), een virus dat behoort tot de groep van de geminivirussen. Mechanische inoculatie van petuniaplanten met TGMV gaf in de systemisch geïnfecteerde bladeren symptomen, die eerder in een aantal andere Solanaceae waren waargenomen. Daar in eerdere proeven petunia niet met TGMV kon worden geïnfecteerd en DNA-replicatie en symptoomontwikkeling wel optrad in, voor de beide genomen van het virus, transgene planten, werd gesuggereerd dat het hier een geval betrof van uitbreiding van de waardplantenreeks.De hier gepresenteerde resultaten kunnen echter tot andere conclusies leiden. Het is namelijk mogelijk, dat bepaalde F1-hybriden van petunia resistenter zijn tegen het virus. Verschillen in de symptoomontwikkeling zijn echter ook niet uit te sluiten en zouden veroorzaakt kunnen worden door premunitie als gevolg van de aanwezigheid van het manteleiwit in opnieuw geïnfecteerde cellen.  相似文献   

18.
In the root rot complex in crocus, three different causes have been identified. Under conditions prevailing in The Netherlands, free-living nematodes (Pratylenchus penetrans andP. pratensis) seem to be of minor importance. The present study has shown that roots are incidentally invaded byStromatinia gladioli; the corms and leaf-sheaths appear to be less susceptible to this pathogen. Crocus is often planted in soil known to be contaminated by this fungus. It is not clear why root rot can only occasionally be ascribed to this cause. Further results indicate thatPythium spp. play a major part in the development of root rot.Samenvatting Minstens drie pathogenen kunnen aanleiding geven tot de vorming van wortelrot in krokussen. Slootweg noemt in dit verbandPratylenchus penetrans enP. pratensis; onder de cultuuromstandigheden in Nederland, waar veel gronden gebruikt voor de krokuscultuur regelmatig worden ontsmet met nematiciden (dichloorpropaan/dichloorpropeen of metam-natrium), speelt deze oorzaak een ondergeschikte rol.Door middel van inoculatieproeven werd aangetoond datStromatinia gladioli, de verwekker van het droogrot in gladiolen, de wortels van krokussen ernstig kan aantasten (Fig. 1). De knollen en bladscheden blijken veel minder vatbaar te zijn dan de wortels. In de praktijk worden krokussen dikwijls geplant op grond, die door intensieve teelt van galdiolen ernstig besmet is geraakt door deze schimmel. Het is nog niet duidelijk waarom slechts in enkele gevallen van wortelrot een verband metS. gladioli kon worden aangetoond. Mogelijk wordt in een later stadium (wanneer bovengronds symptomen worden waargenomen) de aantasting in de wortels gemakkelijk gemaskeerd door opvallender beelden veroorzaakt doorPythium.Nader onderzoek wees uit, dat nog niet nader gedetermineerde schimmels uit het geslachtPythium ook wortelrot tot stand kunnen brengen (Fig. 2). Ernstige schade in de praktijk komt meestal door deze oorzaak tot stand.  相似文献   

19.
Summary The blueing of tulip bulbs is a physiological disease resembling in some ways physiological diseases of other plants. Recent experiments indicate that sunlight influences blueing. By shading the plants the extent of the disease was considerably reduced or even eliminated. The influence of light was found to apply only during a certain period of the season, the most susceptible period being in the last week of April and the first two weeks of May.A hypothesis has been developed concerning the origin of the necrotic spots in the bulb, which may also hold good for toppling of tulips. It is assumed that cell sap, possibly together with sugars, are excreted from the cell into the intercellular spaces of the parenchymatous tissue, thus bringing about a necrosis.Samevatting Het blauwgroeien van tulpebollen is een fysiologische ziekte, die in bepaalde opzichten overeenkomst vertoont met fysiologische ziekten bij andere gewassen.Nadat vroeger werd aangetoond, dat er een duidelijke correlatie bestaat tussen de bolgrootte en het percentage zieke bollen en dat de groei van de bol waarschijnlijk verband houdt met de ziekte (fig. 4), is door recente veldproeven duidelijk geworden dat het zonlicht of de straling een grote invloed op het blauwgroeien heeft. De verspreiding van de zieke bollen in de bedden op het veld is niet willekeurig. Er is een duidelijk randeffect waar te nemen, d.w.z. dat de bollen in de regels aan de padkant verhoudingsgewijs een groter aantal zieke bollen hebben dan de bollen in de regels midden in de bedden (zie fig. 1–3). Dit randeffect werd in hoofdzaak toegeschreven aan de werking van het zonlicht. Door het gewas te beschaduwen met een scherm van plastic horregaas (lichtabsorptie ongeveer 50%) of van jute doek (lichtabsorptie ongeveer 75%) kon de ziekte sterk worden verminderd of zelfs geheel worden geëlimineerd. Door periodiek te schermen kon in veldproeven een bij uitstek gevoelige periode, wat de lichtinvloed betreft, worden aangetoond. Deze periode viel ongeveer in de laatste week van april en in de eerste twee weken van mei (fig. 3). Het afschermen van het gewas tijdens de gevoelige periode zou met het oop op de ziekte het bruikbare deel van de geoogste bollen aanzienlijk vergroten (fig. 6). Het bolgewicht wordt door deze periodieke afscherming slechts matig ongunstig beïnvloed. Of deze maatregel met het oog op de kosten ook economisch verantwoord is, valt te betwijfelen.Behalve het feit dat het licht effect zal hebben op de groei en de grootte van de bol en daarmede het ziektepercentage zal beïnvloeden, kon worden aangetoond dat het licht of de straling een zeer specifieke werking op de ziekte heeft (zie fig. 5). Welke werking het zonlicht of de straling heeft, is niet geanalyseerd. In de discussie zijn over het ontstaan van de necrotische plekken inde bol suggesties gedaan, die echter bij gebrek aan nadere gegevens een speculatief karakter dragen. Als basis voor verder onderzoek wordt aangenomen, dat analoog aan wat zich bij het kiepen van tulpen voordoet, een excretie van vloeistof celinhoud) in de intercellulaire ruimten van het parenchymweefsel plaats heeft, die een necrose zou veroorzaken.  相似文献   

20.
From bean plants (Phaseolus vulgaris) grown near Valencia, Spain, a virus was isolated that is easily transmitted by sap and by leaf contact to beans and 23 of 37 other plant species tested. In most species symptoms were mild or absent. Symptoms in bean could be easily confused with those of bean common mosaic virus, but were usually mild and diseased plants often recovered. All bean cultivars tested were susceptible. One of twelve varieties investigated showed 7% seed transmission. Seed remained infective after 27 months of storage. Two antisera (titre 64) were prepared against purified, formalin-treated virus. Serologically the virus was found to be closely related to normal cucumber mosaic virus and hardly or not to the chrysanthemum aspermy virus. This shows that it differs from peanut stunt virus which is known to cause a severe disease in beans in the USA.Partial masking of symptoms, high infectivity, wide host range and seed transmission make the virus potentially important to bean cultivation.Samenvatting Uit boneplanten, geteeld in de buurt van Valencia, Spanje, werd een virus geïsoleerd dat met sap gemakkelijk overgaat op bonen en 23 andere van de 37 getoetste plantesoorten (Tabel 1). In de meeste soorten waren de symptomen zwak of zelfs afwezig.De verschijnselen in boon konden gemakkelijk worden verward met die van het bonerolmozaïekvirus (Fig. 1), maar ze waren meestal zwak, terwijl de geïnfecteerde planten zich doorgaans min of meer herstelden. Alle 26 getoetste bonerassen (o.a. Tabel 2) bleken vatbaar te zijn.Bij boon ging het virus door aanraking met de vingers of aan een doekje over, ook wanneer na aanraking van de zieke plant 5 minuten werd gewacht alvorens een gezonde aan te raken. Na 15 minuten wachten kon evenwel geen virusoverdracht meer worden aangetoond. Door wassen met alleen water, of met water en zeep, bleken de handen gemakkelijk van virus te reinigen. In één van de 12 hierop onderzochte bonerassen bleek het virus met zaad over te gaan (7%). Het zaad was nog geïnfecteerd toen het opnieuw werd getoetst na bewaring gedurende 27 maanden.De verdunningsgrens van het virus lag bij 100.000, de inactiveringstemperatuur bij ongeveer 60°C en de houdbaarheid in vitro bij 24 uur.InNicotiana glutinosa beschermde het virus tegen latere infectie met de gele stam van het komkommermozaïekvirus.In hakselpreparaten van geïnfecteerde planten waren de virusdeeltjes slechts met moeite aantoonbaar (Fig. 2). Gezuiverde, met formaline behandelde preparaten bleken echter veel, ongeveer 30 nm grote deeltjes te bevatten (Fig. 3).Tegen gedeeltelijk gezuiverde, met formaline gefixeerde preparaten werden twee antisera met een titer van 64 gemaakt. Serologisch bleek het virus nauw verwant te zijn aan het normale komkommermozaïekvirus en nauwelijks of niet aan het chrysante-aspermievirus (Tabel 3). Het verschilt daarom van het peanut stunt virus, waarvan bekend is dat het in de USA een ernstige ziekte in boon kan veroorzaken.Gedeeltelijke symptoommaskering, hoog infectievermogen, uitgebreide waard-plantenreeks en overgang met zaad doen het virus voor de boneteelt van potentiële betekenis zijn.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号