首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 15 毫秒
1.
Samenvatting Aangetoond werd datPetunia hybrida systemisch kan worden geïnfecteerd met het tomato golden mosaic virus (TGMV), een virus dat behoort tot de groep van de geminivirussen. Mechanische inoculatie van petuniaplanten met TGMV gaf in de systemisch geïnfecteerde bladeren symptomen, die eerder in een aantal andere Solanaceae waren waargenomen. Daar in eerdere proeven petunia niet met TGMV kon worden geïnfecteerd en DNA-replicatie en symptoomontwikkeling wel optrad in, voor de beide genomen van het virus, transgene planten, werd gesuggereerd dat het hier een geval betrof van uitbreiding van de waardplantenreeks.De hier gepresenteerde resultaten kunnen echter tot andere conclusies leiden. Het is namelijk mogelijk, dat bepaalde F1-hybriden van petunia resistenter zijn tegen het virus. Verschillen in de symptoomontwikkeling zijn echter ook niet uit te sluiten en zouden veroorzaakt kunnen worden door premunitie als gevolg van de aanwezigheid van het manteleiwit in opnieuw geïnfecteerde cellen.  相似文献   

2.
Beet yellows virus can be detected in leaf extracts of infected sugarbeet plants by ELISA. The use of discs was studied and proved to be a valuable and qualitatively reliable method. Leaf material could be stored at 4o or 22°C for at least six days without affecting the detection of this virus by ELISA. A dramatic decrease in ELISA values was found when leaf extracts were frozen.In an analysis of the distribution of virus over the plant it was found that young leaves present at the moment of infection and those which had still to develop after infection will contain virus. Symptoms produced by systemic virus invasion occur on the oldest leaves containing virus.Samenvatting Het bietevergelingsvirus kan op betrouwbare wijze met de ELISA methode in geïnfecteerde bieteplanten worden aangetoond. Een aanzienlijke vereenvoudiging van de procedure kan worden bereikt met de zogenaamde disc-method, waarbij intacte ponsstukjes in de putjes van de ELISA-plaat worden geïncubeerd. Hierbij komt voldoende virus uit de ponsstukjes voor ELISA vrij. Bladmateriaal kon op verschillende wijzen bewaard worden zonder dat de mogelijkheid om het virus aan te tonen achteruitging. Met bladextracten die ingevroren waren, werden echter slechte resultaten verkregen.In een analyse naar de verdeling van het virus over het loof bleek het virus voor te komen in de geïnoculeerde bladeren, in die bladeren die op het tijdstip van inoculatie minder dan de helft van hun uiteindelijke lengte bereikt hadden en in de bladeren die nog moesten verschijnen. De symptomen ontwikkelden zich op de oudste systemisch geïnfecteerde bladeren.  相似文献   

3.
Samenvatting Uit bladeren, zowel als uit vruchten van sharka-zieke pruimebomen werd een virus overgebracht opChenopodium foetidum enNicotiana clevelandii. C. foetidum reageerde met duidelijke chlorotische of okerachtige lesies.N. clevelandii werd wel door het virus geïnfecteerd, maar bleek ongeschikt als toetsplant. Het virus werd met sap vanC. foetidum naarN. clevelandii en met de bladluisMyzus persicae vanN. clevelandii naar perzik overgebracht en terug. Zo kon worden aangetoond, dat het geïsoleerde virus het sharka virus is. Een nog niet geïdentificeerd virus kon ook van pruim opC. foetidum worden overgebracht, doch er werden geen symptomen waargenomen op de geinoculeerde bladeren.  相似文献   

4.
Samenvatting Rhizoctonia tuliparum veroorzaakt kwadegrond in tulp en iris. Sclerotiën van deze schimmel kunnen in grond zeer lang levensvatbaar en pathogeen blijven. Van sclerotiën van enkele schimmels is bekend, dat ze gevoelig zijn, voor inundatie die een aantal weken duurt. Inundatie wordt in Nederland vanaf 1982 door verscheidene, bollentelers 's zomers toegepast ter bestrijding van ziekten en onkruid.Sclerotiën vanR. tuliparum werden verpakt in nylon zakjes, ingegraven in emmers met grond en 1–6 weken geïnundeerd bij 17 °C. Op verschillende tijdstippen werden geïnundeerde en niet-geïnundeerde sclerotiën hetzij ontsmet, in 2,5% formaldehyde en vervolgens uitgeplaat op moutagar met oxytetracycline, hetzij aangebracht tussen de bruine huid en de buitenste bolrok van in kleine potjes geplante tulpebollen (cv. Apeldoorn); iedere bol werd geïnoculeerd met, een sclerotium. Na twee maanden werden de planten beoordeeld op symptomen van kwadegrond.In de eerste proef, waarbij sclerotiën werden uitgeplaat op agar, bleek er uit sommige sclerotiën die 2 weken waren geïnundeerd nog mycelium te groeien, terwijl dit na, 4 weken inundatie niet meer plaatsvond. In de tweede proef kiemden de sclerotiën op agar niet meer na 2 weken inundatie, maar meer dan de helft van de geïnoculeerde tulpebollen vertoonde wel symptomen. Pas als de sclerotiën 4 weken geïnundeerd waren bleken ze zodanig geïnactiveerd te zijn, dat er geen symptomen van kwadegrond werden waargenomen. Resultaten van veldproeven moeten nog worden afgewacht.  相似文献   

5.
Viral dieback of carrot, chervil, coriander, dill and wild Umbelliferae is described. Disease incidence in carrot crops grown for seed is often high but low in ware carrot. There is no secondary spread in carrot crops.The causal virus was identified as theAnthriscus strain of parsnip yellow fleck virus (PYFV) transmitted byCavariella aegopodii from cow parsley(Anthriscus sylvestris). Nicotiana benthamiana was practically indespensable for isolation of PYFV by sap transmission from plants with viral dieback.No immunity was found in 12 carrot cultivars or in wild carrot. Disease control with a systemic insecticide had limited effect.Carrot red leaf virus and carrot mottle virus were commonly found in carrot, but they did not cause dieback symptoms. Cucumber mosaic virus, parsnip mosaic virus and a virus resembling that of carrot yellow leaf were occasionally isolated from carrot. Symptoms due to mycoplasma were also observed.Samenvatting Bij de zaadteelt van peen is in ons land reeds lang een schadelijke, vroeg in het seizoen optredende instervingsziekte bekend als voorjaarsziekte of het zwart. Planten vallen op door necrose van jonge spruiten (insterving). Soms gaat meer dan de helft van het gewas verloren. Voor consumptie geteelde peen wordt echter nauwelijks aangetast. De ziekte is nu ook gevonden bij dille, kervel, koriander en wilde schermbloemigen.Uit zieke planten en ook vaak uit symptoomloze fluitekruidplanten werd een virus geïsoleerd waarmee de insterving kon worden gereproduceerd. Het werd herkend als de fluitekruid-(ofAnthriscus-)stam van pastinakegeelvlekvirus (PYFV) op grond van waardplanten, symptomen, serologie en overdracht doorCavariella aegopodii met als onmisbare helper hetAnthriscus-vergelingsvirus (AYV), dat ook in fluitekruid voorkomt. Het gebruik vanNicotiana benthamiana als toetsplant maakte isolatie uit planten met virusinsterving mogelijk. Voor de ziekte wordt nu de naam virusinsterving van schermbloemigen voorgesteld.Peenroodbladigheid veroorzaakt door peenroodbladvirus, dat meestal samengaat met peenvlekkenvirus, bleek ook algemeen voor te komen. Deze twee virussen spelen geen rol bij het veroorzaken van virusinsterving, zoals wel werd aangenomen. Beide ziekten zijn geheel verschillend in symptomatologie en epidemiologie. Incidenteel werden komkommermozaïekvirus, pastinakemozaïekvirus en een virus gelijkend op peengeelbladvirus in aangetroffen. Ook werd eenmaal een aan een mycoplasma toe te schrijven ziekte geconstateerd.Virusinsterving bleek epidemiologisch te kunnen worden verklaard door de massale jaarlijkse migratie vanC. aegopodii in het voorjaar, waarbij PYFV van fluitekruid naar peen en andere schermbloemigen wordt verspreid. Door onvatbaarheid van peen voor het helpervirus (AYV) treedt in dit gewas geen secundaire verspreiding op.In geen van 12 peenrassen en wilde peen werd resistentie aangetroffen. Toepassing van een systemisch insekticide bleek in eerder onderzoek slechts een beperkt effect te hebben. Peenzaadteelt in gebieden met minder bladluizen, zoals het noorden des lands, lijkt aan te bevelen, maar verder lijkt de ziekte niet te bestrijden.Work in partial fulfillment of requirements for master's training at Agricultural University, Wageningen  相似文献   

6.
Samenvatting Inoculaties metStereum purpureum werden in september 1952 uitgevoerd bij pruimen (var. Czar), in totaal bij 52 takken. Periodiek werd daarna telkens één dezer takken afgesnedne en door terugisolatie getracht vast de stellen over welke afstand de schimmel in lengterichting door het hout van de tak was gegroeid. Het is gebleken, dat jaarlijks twee maal groestilstand kan optreden, ten eerste in de winter, wanneer de temperatuur beneden het minimum komt waarbij groei van de schimmel nog mogelijk is, en ten tweede gedurende een bepaalde periode in de zomer. Tijdens deze zomerperiode staat niet alleen de groei stil, maar is ook isolatie van de zwam uit het hout niet mogelijk. Deze zeer inactieve periode van de schimmel wordt niet direct door het temperatuurverloop bepaald, doch door de fysiologische toestand van de waardplant, die nog niet te veel onder de aantasting mag hebden geleden; in zeer zwaar aangetaste takken treedt zij niet op, zoals bleek in de zomer van 1954 toen de takken zwaar ziek en grotendeels reeds afgestorven waren. In werkelijkheid is deze inactieve zomerperiode van de schimmel dus een periode van verhoogde resistentie van de waardplant. Het is mogelijk, dat deze resistentieverhoging wordt veroorzaakt door bepaalde producten van de koolzuurassimilatie, die zich van de bladeren naar het hout begeven en in de loop van de zomer een concentratie bereiken hoog genoeg om de groei van de schimmel te beletten.Om de aangetaste gedeelten van het hout kunnen zich donkere zônes vormen, wanneer de groei van de schimmel gedurende zekere tijd heeft gestagneerd; deze hebben geen betekenis als barrière voor de schimmel.Enige conclusies van belang voor de practijk van de loodglansbestrijding kunnen uit deze waarnemingen worden getrokken.  相似文献   

7.
The rate of infection of pods byP. palmivora at the lower trunk of a cacao tree is always higher than of those in the canopy. This is often held as a proof that the soil is the primary source of infection. An experiment has indicated that climatic conditions at the beginning of the rainy season in Western Nigeria do not favour infection of pods in the canopy, which may also explain the said phenomenon.Samenvatting In Nigeria evenals in andere landen is waargenomen dat doorP. palmivora aangetaste cacaokolven in het begin van de regentijd vooral voorkomen aan de stam en dat het aantastingspercentage van de stamvruchten over het gehele seizoen genomen aanzienlijk hoger light dan dat van de vruchten in de kroon. Een proef waarbij ongeveer 10% van de stamvruchten en ook van de vruchten in de kroon werd geïnoculeerd bij het begin van de regentijd, wees uit dat in deze periode van het jaar de klimaatomstandigheden in de kroon waarschijnlijk ongunstig zijn voor infectie.Een hoog percentage aangetaste stamvruchten in genoemde periode mag derhalve niet zonder meer gezien worden als bewijs dat de grond in het begin van de regentijd de enig belangrijke besmettingsbron van de ziekte zou zijn.  相似文献   

8.
A number of 75 species belonging to 18 families were tested for their susceptibility and sensitivity to the sharka virus of plum using sap from infectedNicotiana clevelandii leaves; 27 species out of 6 families were found to be new hosts. OnlyRanunculus arvensis may serve as a new test plant. Common weeds and garden plants were among the newly found host plants.Lamium amplexicaule andZinnia elegans became systemically infected. In the glasshouse the virus was transmitted byMyzus persicae from peach seedlings toL. amplexicaule and vice versa. If transmitted in the field as easily as in the glasshouse, elimination of the virus might be very difficult.Samenvatting Uit 18 families werden 75 plantesoorten getoetst op hun vatbaarheid en gevoeligheid voor het sharka-virus van de pruim. De planten werden geïnoculeerd met het sap van geïnfecteerde topbladeren vanNicotiana clevelandii; 27 soorten uit 6 families bleken vatbaar voor het virus. AlleenRanunculus arvensis is wellicht een bruikbare toetsplant. Onder de pas gevonden waardplanten van het sharka-virus bevinden zich ook enkele algemeen voorkomende onkruiden en tuinplanten.Lamium amplexicaule enZinnia elegans werden systemisch door het virus geïnfecteerd. In de kas kon het virus met behulp vanMyzus persicae worden overgebracht van perzikzaailingen naarL. amplexicaule en omgekeerd. Indien de overdracht in de natuur even gemakkelijk verloopt als in de kas, dan kan dit het uitroeien van het sharka-virus in besmette gebieden ernstig bemoeilijken.  相似文献   

9.
Samenvatting Bladeren vanHyoscyamus niger planten vertoonden chlorotische lokale lesies 7 dagen na inoculatie met sap van mozaïekziekeHippeastrum-planten. Met sap vanHippeastrum-planten zonder mozaïeksymptomen werd geen reactie verkregen. In dooppreparaten gemaakt van chlorotische lesies inHyoscyamus-bladeren en van bladeren vanHippeastrum planten met mozaïeksymptomen werden draadvormige virusdeeltjes van 648–772 nm aangetroffen. Het virus kon met sap geperst uit geïnoculeerdeHyoscyamus-planten weer op gezondeHippeastrum-planten worden overgebracht.  相似文献   

10.
The effect of the ectoparasitic nematodeTylenchorhynchus dubius on various processes that determine the growth of the grassLolium perenne was studied using dynamic simulation. An equation was formulated for the relation between nematode density in the rhizosphere and the cell penetration rate per nematode. Various hypotheses on the effect of cell penetration on plant growth processes were formulated and then introduced in a SUCROS-type growth model of the host. The plausibility of the hypotheses was tested by their ability to simulate experimental results with given population data.The simulations showed that it is unlikely that all cells penetrated byT. dubius will die. The effect ofT. dubius cannot be attributed to the nematodes' consumption of dry matter. Growth reduction may be attributed to the nematode negatively affecting the roots' permeability.Samenvatting Het effect van de ectoparasitaire nematodeTylenchorhynchus dubius op het grasLolium perenne werd bestudeerd met behulp van dynamische simulatie. Er werd een vergelijking opgesteld om de snelheid waarmee de nematode epidermiscellen op de wortels aanprikt te berekenen uit nematodendichtheid in de rhizosfeer. Er werd een aantal hypotheses geformuleerd voor de manier waarop de groeiprocessen in de plant door aanprikken van de cellen beïnvloed worden en deze werden ingebouwd in een op SUCROS gebaseerd groeimodel voor het gras. Door middel van berekeningen met het model werd nagegaan in hoeverre de hypotheses het effect van gegeven nematodenpopulaties op de plant zoals dat in proeven gevonden was konden verklaren.Uit de simulaties bleek dat het onwaarschijnlijk is dat alle doorT. dubius aangeprikte cellen dood gaan. Het effect vanT. dubius kan niet toegeschreven worden aan onttrekking van droge stof. De groeireductie kan wel toegeschreven worden aan een door de nematoden veroorzaakte verhoging van de wortelweerstand voor wateropname.  相似文献   

11.
In ultrathin sections ofChenopodium quinoa plants, with systemic symptoms after inoculation withPassiflora latent virus, high concentration of virus particles could be easily observed.The virus particles occurred in bundles or extensive, slightly contorted plates in the cytoplasm, in bundles externally attached to the membranes of mitochondria and chloroplasts or in bundles of regular size attached to tonoplasm in protoplasmic strands. The excessive production of such abnormal protoplasmic strands with rather regularly distributed bundles of virus particles has not been reported before.No pinwheels or other structures characteristic of infection with representatives of the potato virus Y group have been observed. The accumulations of particles attached to chloroplasts resemble those known of potato viruses S and M.Samenvatting In ultradunne coupes van stukjes blad vanChenopodium quinoa, met systemische symptomen na inoculatie met het latentePassiflora-virus, konden opeenhopingen van grote hoeveelheden draadvormige deeltjes worden waargenomen. Van deze deeltjes wordt op grond van rangschikking, afmetingen en vorm angenomen dat ze virusdeeltjes zijn.De deeltjes kwamen vaak vriij in het protoplasma voor, in bundels van verschillende afmetingen of in licht gebogen of verwrongen platen. Daarin lagen de deeltjes stijf naast elkaar (Fig. 1 en 2). Door het niet geheel vlak liggen der platen gaf een doorsnede dwars op de lengterichting van de meeste deeltjes een draaikolkbeeld (Fig. 2). Soms vormden de virusdraden door overlapping meer langgerekte bundels (Fig. 3). Ze werden ook vaak waargenomen in groepen en met hun ene uiteinde liggend tegen een chloroplast of mitochondrion (Fig. 4, rechts, en 3). Daarnaast bleken de virusdeeltjes veel voor te komen in protoplasmastrengen en wel in overdwars liggende bundels van vrij regelmatige afmetingen (Fig. 4 tot 6). Waarschijnlijk werkt de affiniteit van de deeltjes tot de tonoplasmembraan de vorming van deze strengen in de hand. Misschien is de betrokken kracht ook verantwoordelijk voor het vaak afgeplat zijn van de protoplasma strengen, wat blijkt uit de scheef of zelfs nagenoeg vlak gesneden strengen van respectievelijk Fig. 5 en 6. In de laatste zijn de virusboundels vrijwel dwars op de lengterichting der deeltjes getroffen.In geïnfecteerde planten werden geen pinwheel structuren, zoals bekend van de aardappelvirus-Y-groep, gevonden. In neiging tot aggregatie met chloroplasten en mitochondria vertoont het latentePassiflora-virus overeenkomst met de aardappelvirussen S en M uit de aardappelvirus-S-groep. Het virus uit passiebloem komt echter in veel grotere opeenhopingen voor. Toch vormt het inChenopodium quinoa geen lichtmicroscopisch zichtbare celinsluitsels, zoals het verwante nerfmozaïekvirus van rode klaver doet. De bij het latentePassiflora-virus aangetroffen protoplasmastrengen met overdwars liggende virusbundels zijn tot dusver uniek.  相似文献   

12.
Samenvatting Een beschrijving wordt gegeven van de levenswijze van de groene, rode of gele bladluisMasonaphis lambersi, die in Nederland en Engeland bladhoudende en bladverliezende, buitengroeiende rhododendrons aantast. Aan aangetaste scheuten van bladhoudendeRododendron ponticum hybriden blijven den bladen klein, en er worden geen bloemknoppen aangelegd. Vervellingshuidjes en dode luizen blijven meestal maandenlang aan dedaardoor grijsgroene bladeren vastkleven.R. molle hybriden vertonen bij ernstige aantasting onregelmatig gewelfd blad en verdrogingsverschijnselen, maar maken normaal bloemknoppen.R. ferrugineum andR. praecos werden niet aangetast. De bladluis was slechts uit de Westelijke kuststaten van de Verenigde Staten bekend, en werd, na signalering vanuit Nederland, ook in Engeland gevonden. De kleverige jonge scheuten en bladeren vanR. ponticum hybriden werken als lijmstokken voor bladluisparasieten en ook voor andere bladluissoorten. Inhemse roofvjanden worden op eendere wijze in hun verplaatsing belemmered. Op bladverliezende rhododendron vond evenmin parasitering en nagenoeg geen predatie plaats. Invoer van eventuele, aangepaste natuurlijke vijanden uit Ameika wordt wenselijk geacht. Op bladhoudende rhododendrons zou bestrijding gewenst kunnen zijn, mar de schade valt pas op als de luizen door verouderen van het blad uitsterven. De overwintering op bladhoudende vormen lijkt uitgesloten.  相似文献   

13.
Samenvatting Monsters van een humusarme zandgrond uit een kas in Naaldwijk werden gemengd met benomyl (10 ppm). Dit gebeurde 6 maanden, 3 maanden, 6 en 3 maanden en éen week voor de schimmelanalyse. Saprofytische schimmels werden geïsoleerd van gewassen gronddeeltjes,Pythium-soorten van gezeefde grondkruimels. De isolatiepercentages van de op organische deeltjes meest voorkomende schimmels en vanPythium op grondkruimed zijn in Tabel 2 weergegeven. Een verschuiving in de schimmelpopulatie ten gunste van de benomyl-ongevoelige soorten kon niet worden aangetoond. Dit kan verklaard worden door de lage stofwisselingsaktiviteit van de bodemschimmelflora.  相似文献   

14.
Depending upon the variety, fruits of plum trees infected with sharka virus may show grooves and pits, red bands and thin red rings and lines. The latter two types of symptom were only found on fruits that become orange, red or purple during ripening. On fruits of trees free from sharka virus these discolorations were never observed and therefore these symptoms are diagnostic for sharka virus. In several varieties the grooves and pits, previously thought to be the main symptom produced by sharka virus on plum fruits, were observed more or less frequently on fruits of trees free from sharka virus. Therefore, this symptom was unreliable for diagnosis of sharka virus under Dutch conditions.Inclusions were present in parenchyma cells of fruits of all varieties, when infected with sharka virus. They may be helpful for diagnosis when external symptoms are not conclusive.Samenvatting De diagnose van de sharkaziekte van de pruim is met behulp van de bladsymptomen goed mogelijk van begin juni tot ongeveer half juli. Daarna zijn de bladsymptomen bij de meeste rassen moeilijk of in het geheel niet meer te vinden. Daarom werd nagegaan in hoeverre vruchtsymptomen bruikbaar zijn voor een betrouwbare diagnose in de zomer.Op vruchten van met het sharkavirus geïnfecteerde bomen werden drie typen symptomen waargenomen (Tabel 1): 1. brede, rood- of paarsachtige bandvormige schilverkleuring, meestal aan een zijde scherp en aan de andere zijde diffuus begrensd (Plaat 2b en 4); 2. dunne, scherp begrensde rood- of paarsachtige lijntjes en kringetjes, vaak op de onderzijde van de vrucht (Plaat 5); 3. onregelmatige lijn- en putvormige inzinkingen, waaronder bruin necrotisch vruchtvles (Plaat 1b, 2b en 3b). Per vrucht kon meer dan een symptoomtype voorkomen. De symptomen verschenen pas 2–4 weken voor de rijping van de vruchten.Zowel de bandvormige verkleuringen als de dunne lijntjes en kringetjes werden waargenomen op vruchten van met het sharkavirus geïnfecteerde bomen van rassen met oranje, rode en paarse vruchten, doch niet op vruchten van rassen met gele of groene vruchten. Deze verkleuringen van de vruchtschil werden niet waargenomen op vruchten van niet mét het sharkavirus geïnfecteerde bomen (Tabel 1 en 2).De lijn- en putvormige inzikingen werden waargenomen op vruchten van verscheidene pruimerassen, zowel met als zonder het sharkavirus (Tabel 1 en 2; Plaat la en b, 2a en b en 3a en b). Bij een aantal rassen bleek dit pseudo-pox (inzinkingen op vruchten van bomen zónder het sharkavirus) vrij algemeen, zoals bij Warwickshire Drooper (Plaat la), Zoete Kwets (Plaat 3a) en incidenteel ook bij Victoria (Plaat 2a) en Early Prolific. De inzinkingen waren veelal alleen zichtbaar op de eerst rijpende vruchten, onafhankelijk van het voorkomen van het sharkavirus. Vruchten met dit symptoom vielen vaak vóór de rijping van de overige vruchten van de boom. De symptoomexpressie was op de vruchten van met het sharkavirus geïnfecteerde bomen vaak heviger dan op vruchten van niet met dit virus geïnfecteerde bomen, terwijl ook een groter aantal vruchten het sympttom toonden. Het is onmogelijk gebleken verschillen aan te geven tussen inzinkingen op vruchten van bomen die al dan niet met het sharkavirus waren geïnfecteerd. Alleen op vruchten van het ras Czar werden nooit inzinkingen gevonden.In de parenchymcellen van rijpende vruchten van sharkazieke bomen van alle onderzochte rassen werden voor het virus karakteristieke insluitsels gevonden. Deze insluitsels ontbraken in vruchten van niet met het sharkavirus geïnfecteerde bomen.Voor de diagnose van sharka kan dus bij rassen met oranje, rood of paars kleurende vruchten gebruik worden gemaakt van de beide typen schilverkleuring. Indien vruchten worden gevonden met inzinkingen, dan kan de aanwezigheid van het sharkavirus alleen worden vastgesteld op grond van andere symptomen op de vruchten en de bladeren, door insluitselonderzoek of door toetsing op indicatorplanten.  相似文献   

15.
Inoculation of tomato (Lycopersicon esculentum) with virulent races ofCladosporium fulvum (compatible interactions), resulted in substantial changes of the carbohydrate composition of apoplastic fluids isolated from the leaves, during the course of the infection process. In addition to a decrease in the concentration of the translocation sugar sucrose, a transient accumulation of the hexoses glucose and fructose and an accumulation of the polyol mannitol were observed. The latter coincided with a rising level of mannitol dehydrogenase, an enzyme that reduces fructose to mannitol. Only minor changes were detected in the carbohydrate composition of apoplastic fluids isolated from leaves of uninoculated control plants or plants inoculated with avirulent races ofC. fulvum (incompatible interactions). The fungal metabolite mannitol was not detected in apoplastic fluids isolated from the latter plants.These results suggest that, upon colonization of the intercellular spaces by virulent races ofC. fulvum, apoplastic sucrose is hydrolyzed by a host and/or fungal invertase and the resulting hexoses, glucose and fructose, are converted into mannitol by the fungus. In incompatible tomato-C. fulvum interactions a functional nutritional relationship between plant and fungus is prevented by plant defense responses, which might explain why in these interactions the carbohydrate composition of apoplastic fluids is similar to that of uninoculated control plants.Samenvatting Inoculatie van tomaat (Lycopersicon esculentum) met virulente fysio's vanC. fulvum (compatibele interacties), leidde tot aanzienlijke veranderingen in de koolhydraatsamenstelling van apoplastische vloeistoffen die uit de bladeren werden geïsoleerd in de loop van het infectieproces. Naast een sterke daling van de concentratie van de transportsuiker saccharose, vond er ophoping van de hexoses glucose en fructose en de polyol mannitol plaats. De accumulatie van mannitol ging gepaard met een toename in de activiteit van mannitol dehydrogenase, een enzym dat fructose reduceert tot mannitol. In de koolhydraatsamenstelling van apoplastische vloeistoffen geïsoleerd uit bladeren van niet geïnoculeerde controleplanten, of planten geïnoculeerd met avirulente fysio's vanC. fulvum (incompatibele interacties), werden slechts kleine veranderingen waargenomen. De schimmelmetaboliet mannitol kon niet worden aangetoond in de apoplastische vloeistoffen die uit deze planten werden geïsoleerd.Deze resultaten suggereren dat bij de kolonisatie van de intercellulaire ruimtes door virulente fysio's vanC. fulvum, saccharose uit de apoplast wordt gehydrolyseerd door invertase afkomstig van de plant of de schimmel waarna de ontstane hexoses, glucose en fructose, door de schimmel worden omgezet in mannitol. Bij incompatibele tomaatC. fulvum interacties wordt een functionele voedingsrelatie tussen plant en schimmel voorkomen door het optreden van afweerreacties van de plant, hetgeen kan verklaren waarom in deze interacties de koolhydraatsamenstelling van apoplastische vloeistoffen vergelijkbaar is met die van niet geïnoculeerde controleplanten.  相似文献   

16.
Samenvatting In 1969 werd inBegonia bertinii een onbekende ziekte waargenomen waarbij aangetaste planten sterk geremd waren in groei, verwelkten en afstierven. Er werd vastgesteld dat deze ziekte wordt veroorzaakt doorE. chrysanthemi, in ons land bekend als parasiet van anjer, chrysant en dahlia.De ziekte kan gemakkelijk worden overgebracht door de knollen met een besmet mes in delen te splitsen, een methode die bij de vermeerdering van knollen wordt toegepast.Door hygiënische maatregelen wordt besmetting tegengegaan. Gezonde planten kunnen uit een zieke partij worden geselecteerd door op de kleur van de houtvaten te letten na afsnijden van de stengel.  相似文献   

17.
Samenvatting Met ratelvirus en mozaïekvirus vanAtropa belladonna, twee op elkaar gelijkende grondvirussen, werden proeven gedaan over een mogelijke overbrenging door aaltjes.Nematoden uit met virus besmette grond werden toegevoegd aan natuurlijke, onbesmette grond, aan tot 60°C of 120°C verhitte en aan gewreven grond. Door wrijven van de grond worden de meeste aaltjes en andere organismen van dezelfde afmetingen gedood. In de aldus behandelde en geïnoculeerde grond werden tabaksplanten geteeld. Bij de proeven met mozaïekvirus vanAtropa belladonna werden tien dagen na het planten de wortels uitgeperst en het sap met carborundum uitgewreven op bladeren van gezonde tabaksplanten. Bij de proeven met ratelvirus werd dit alleen gedaan met planten, die dertig dagen na het planten geen symptomen vertoonden.Virusinfectie trad niet op in de proeven, waar aaltjes niet de overbrengers konden zijn. Aaltjes uit besmette grond brachten in zeer veel gevallen virus naar onbesmette grond over (tabellen 1 en 2). Hoplolaimus uniformis enHemicycliophora sp. brengen het ratelvirus waarschijnlijk niet over. De proeven worden voortgezet met andere soorten aaltjes.  相似文献   

18.
Botrytis spot or ghost spot on tomato fruits occurs after penetration of germ tubes ofB. cinerea into epidermal cells. A few days after the penetration a halo appears around the infected necrotic cells. These symptoms can be reproduced by inoculating young fruits with a few dry conidia. When many conidia alight on the epidermis of the fruit, scab-like symptoms develop, while under conditions of high humidity, blisters can be formed on the fruit surface before the fungus spreads through the fruit parenchyma. Under conditions of low humidity, necrotic areas are formed.In the necrotic cells, developed after inoculation with many or with a few conidia, no mycelium could be found by the histological methods so far used. However,B. cinera can be reisolated, implying that theBotrytis spot is a latent infection by the fungus. No renewed growth takes place when the fruit is fully ripe.Samenvatting Botrytis-stip op tomatevruchten ontstaat na binnendringen van kiembuizen vanB. cinerea in epidermiscellen van een jonge vrucht. Enkele dagen na de infectie treden celdelingen op in het onderliggende parenchymweefsel. De geïnfecteerde cel en enkele aangrenzende cellen sterven af, terwijl rondom dit necrotische plekje een zilverwit gekleurde ring ontstaat. Worden veel conidiën bijeen op een vruchtwand gebracht, dan krijgt de epidermis binnen 24 uur een schurftig uiterlijk. Blijft de luchtvochtigheid na de inoculatie hoog, dan kunnen daarentegen kleinere en grotere blaasjes in de vruchtwand ontstaan. Deze barsten na enkele dagen open, terwojl mycelium zich door de vrucht verbreidt. Daalt de luchtvochtigheid circa 16 uur na de inoculatie, dan blijft de aantasting beperkt tot de epidermis. Hoewel in het necrotische weefsel geen mycelium vanB. cinerea kon worden aangetoond, blijkt herisolatie van de schimmel gemakkelijk te zijn. Ook uitBotrytis-stippen van uit de praktijk afkomstige vruchten kanB. cinerea geïsoleerd worden. Dit betekent, dat het hier om een latente infectie gaat, waarbij evenwel geen hernieuwde groei plaats vindt als de vrucht geheel rijp is.  相似文献   

19.
Samenvatting Het genoom van het cassava latent virus (CLV), een geminivirus, bestaat uit twee cirkelvormige, enkelstrengige DNA-moleculen nl. DNA 1 (2,78 kb) en DNA 2 (2,72 kb). DNA, verkregen uitNicotiana benthamiana-planten, die mechanisch waren geïnoculeerd met sap van natuurlijk geïnfecteerde cassaveplanten, bevat naast het enkelstrengige genoom-DNA en de corresponderende open, lineaire en via covalent-bindingen gesloten cirkelvormige, extra-getwiste, dubbelstrengige vormen, een enkelstrengig DNA, dat kleiner is dan het genoom-DNA (c. 1,3 kb). Van dit DNA is aangetoond, dat het fungeert als een defect DNA. Het kleinere DNA interfereert met de functies van het genoom-DNA waardoor de plant minder hevige ziektebeelden gaat vertonen. Het was echter nog niet bekend of dezelfde DNA-vormen in het veld voorkomen in natuurlijk geïnfecteerde cassaveplanten met mozaïeksymptomen. In het hier beschreven onderzoek is aangetoond, dat de DNA-vormen in natuurlijk geïnfecteerde cassaveplanten overeenkomen met die in kunstmatig met het CLV geïnfecteerdeN. benthamiana-planten. De hoeveelheid DNA, kleiner dan het genoom, wordt echter sterk verhoogd door passage van het virus van cassave naarN. benthamiana. De mogelijkheid, dat de hoeveelheid van het DNA, kleiner dan het genoom, in mozaïek-vertonende cassaveplanten gecorreleerd is met de mate van symptoomexpressie wordt besproken.  相似文献   

20.
In three years field trials, the incubation period, i.e. the time between infection and the appearance of symptoms, of beet yellows virus (BYV) and beet mild yellowing virus (BMYV) increased with later infection during the growing season. The incubation period of BYV, a closterovirus, increased from 3 weeks in young plants infected before canopy closure, to 9 weeks in old plants infected in August. The incubation period of BMYV, a luteovirus, increased from 4 to 5 weeks in young plants to 9 weeks in old plants. Symptoms were observed c. one week earlier on the inoculated leaves than on those infected systemically, except on young BYV-infected plants. On these plants, symptoms developed in 3 weeks on both leaf types.The incubation period decreased at increasing temperature, a fixed temperature sum being required for the development of symptoms on plants of a certain age. This temperature sum increased with plant age. Symptom development was related to leaf growth; the systemic symptoms appeared after the infected leaves attained their final size. Young, expanding leaves did not show symptoms. Thus the development of symptoms seems to be related to physiological conditions occurring only in full-grown leaves. A low rate of leaf expansion may constitute the underlying reason for the long incubation period of virus symptoms in old plants and at low temperatures.The incubation period was not substantially affected by: (1) the number ofMyzus persicae used to inoculate the plants, (2) the number of leaves inoculated, (3) the development stage of the inoculated leaf and (4) the source plant of BMYV, beet or shepherd's-purse,Capsella bursapastoris. The incubation period can be used to obtain rough estimates of the infection-date of individual plants, given the date on which symptoms appear.Samenvatting De incubatieperiode van het bietevergelingsvirus, BYV, en het zwakke-bietevergelings-virus, BMYV, nam toe naarmate suikerbieteplanten later in het seizoen geïnfecteerd werden. Jonge planten ontwikkelden BYV-symptomen na ongeveer 3 weken terwijl na gewassluiting de incubatieperiode geleidelijk toenam tot 9 weken. De incubatieperiode van BMYV nam toe van 4 à 5 weken na inoculatie in juni tot 9 weken na inoculatie in augustus. Geïnoculeerde bladeren ontwikkelden ongeveer een week eerder symptomen dan de systemisch geïnfecteerde bladeren, behalve bij jonge planten, geïnfecteerd met BYV, waar de symptomen zich op beide typen bladeren tegelijkertijd ontwikkelden.De incubatieperiode nam bij hogere temperatuur af en, afhankelijk van de leeftijd van de plant (aantal bladeren) was een bepaalde temperatuursom nodig voor de ontwikkeling van symptomen. Deze temperatuursom nam toe met de ouderdom van de plant. Van alle systemisch besmette bladeren, vertoonden de oudste, welke juist verschenen op het moment dat de plant werd geïnfecteerd, als eerste symptomen. Dit gebeurde zodra of kort nadat ze hun uiteindelijke grootte hadden bereikt. Groeiende bladeren vertoonden nooit vergelingssymptomen. De trage bladexpansie in oude planten en bij lage temperaturen is een mogelijke oorzaak van de lange incubatieperiode aan het einde van het seizoen.De incubatieperiode werd niet duidelijk beïnvloed door inoculatieomstandigheden, zoals (1) het aantal groene perzikluizen,Myzus persicae, dat werd gebruikt voor inoculatie, (2) het aantal geïnoculeerde bladeren, (3) de ouderdom van het geïnoculeerde blad, (4) de bronplant van BMYV, biet of herderstasje, of (5) de vector species. Omdat de incubatieperiode niet in belangrijke mate afhankelijk is van deze factoren kan bij kennis van de datum waarop symptomen verschenen de infectiedatum worden bepaald op basis van de incubatieperiode.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号