首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 31 毫秒
1.
In the Netherlands in 1961 three new field races were found ofPuccinia striiformis, the causal fungus of yellow rust on wheat. Two of these, viz. the Falco race and the Opal race, together with the already known Etoile de Choisy race, constitute the so-called Nord-group of races, which is now clearly distinguished from the so-called Rubis-group. Most dangerous and interesting is the third of the new races. This so-called Cleo race proved to be the first to break both resistance to the Nord-group and resistance to the Rubis-group. On wheat seedlings in the greenhouse all three new races behaved like green-house race W(ageningen) 8=B(raunschweig) 55.Samenvatting Er zijn van de schimmelPuccinia striiformis Westend., de veroorzaker van de gele roest van tarwe, in Nederland in 1961 drie nieuwe veldfysio's gevonden. Dit zijn het Falco-fysio, het Opal-fysio en het Cleo-fysio. De eerste twee bleken met het reeds bekende Etoile de Choisy-fysio een groep te vormen, de z.g. Nord-groep, die zich duidelijk onderscheidt van de reeds beter bekende Rubis-groep van fysio's. Eerstgenoemde groep kenmerkt zich o.a. door de aantasting van het tarweras Nord, de laatstgenoemde door de aantasting van Rubis (zie tabel 1). Het belangrijkst en het gevaarlijkst is het Cleo-fysio. Dit bleek voor zover bekend het eerste en enige fysio te zijn dat zowel de resistentie tegen de Rubis-groep als die tegen de Nord-groep doorbreekt. Het heeft zodoende een zeer breed aantastingsspectrum. Van de tarwerassen die voorkomen in de 39ste Nederlandse Rassenlijst voor Landbouwgewassen (1964) zijn de volgende negen rassen vatbaar voor het Cleo-fysio met een aantastingsgraad van 6 tot 9 (Internationale Schaal): Cleo, Cappelle Desprez, Heine's VII, Hector, Stella, Sambo, Mado, Wodan en Jufy I. Bovendien bleek het Cleo-fysio in vergelijking met de andere veldfysio's goed te overwinteren en in 1964 reeds op vele plaatsen in Nederland aanwezig te zijn. Het Cleo-fysio maakt het des te noodzakelijker bij de selectie op resistentie tegen gele roest te werken op een brede genetische basis. Bij toetsing op tarwekiemplanten in de kas gedroegen de drie nieuwe fysio's zich alle als het kasfysio W(ageningen) 8 =B(raunschweig) 55 (zie tabel 2).  相似文献   

2.
Culm base samples were collected in August 1984, from winter wheat fields in Groningen, Flevoland and near Wageningen in Gelderland. In contrast to fields in the latter two areas, fields in Groningen were characterized by intensive wheat cultivation and yearly applications of benzimidazole fungicides for eyespot control. Seventy-seven isolates ofPseudocercosporella herpotrichoides were recovered. Forty-three percent of recovered isolates were carbendazim-resistant, all of which originated from fields in Groningen. Resistant isolates were detected among both rye- and wheat-types of the pathogen. Rye-type isolates were identified asP. herpotrichoides var.acuformis and those of the wheat-type asP. herpotrichoides var.herpotrichoides.Samenvatting Monsters van de halmbasis van tarwestro werden in augustus 1984 verzameld van percelen met wintertarwe in Groningen, Flevoland en bij Wageningen in Gelderland. In tegenstelling tot de percelen in de twee laatstgenoemde gebieden, waren de percelen in Groningen gekenmerkt door intensieve tarweteelt en door jaarlijkse bespuitingen met benzimidazool fungiciden tegen de oogvlekkenziekte. In totaal werden 77 isolaten vanPseudocercosporella herpotrichoides verkregen. Drieënveertig procent van de isolaten was resistant tegen carbendazim en alle resistente isolaten waren afkomstig van percelen in Groningen. Resistente isolaten werden zowel bij het rogge- als bij het tarwetype van het pathogeen aangetroffen. Isolaten van het roggetype werden geidentificeerd alsP. herpotrichoides var.acuformis en die van het tarwetype alsP. herpotrichoides var.herpotrichoides.  相似文献   

3.
In Kenya around Lake Victoria rice is affected by a hitherto undescribed virus for which the name Rice Yellow Mottle Virus (RYMV) is proposed. The virus was easily transmitted mechanically to rice and toOryza barthii andOryza punctata, but not toOryza eichingeri, barley, bulrush millet, durum wheat, finger millet, maize, oats, rye, sorghum, wheat, sugarcane, 20 other monocotyledonous and 9 dicotyledonous plant species.The disease is characterised by stunting and reduced tillering of the rice plant, crinkling, mottling and yellowish streaking of the leaves, malformation and partial emergence of the panicles, and sterility. In severe cases the plant may die. RYMV is stable and highly infective.The vector is the beetleSesselia pusilla Gerstaeker (fam. Chrysomelidae, Galerucinae). The beetle has been identified by Mr John A. Wilcox, New York State Museum and Science Service, New York.S. pusilla transmitted the virus for at least five successive days after feeding on an infective plant.Purified virus preparations consisted of polyhedral particles about 32 m in diameter. The sedimentation coefficient was 116S.Samenvatting In Kenya wordt rijst, voornamelijk Sindano, verbouwd op familiebedrijfjes aan de kust van de Indische Oceaan en langs het Victoria Meer, en door pachters van het meer naar het binnenland gelegen Mwea Irrigation Settlement. In de omgeving van Kisumu (Nyanza Province), waar rijst geteeld wordt volgens slechte cultuurmethoden, wordt sinds 1966 een tot dusver onbekende ziekte, hier rice yellow mottle genoemd, waargenomen.In het veld vallen de zieke planten onmiddellijk op door de gelige verkleuring van de bladeren. De jongste bladeren zijn gevlekt of geel-groen gestreept (Fig. 1). De uitstoeling is gering en de plant gedrongen (Fig. 2). De zaadopbrengst wordt sterk verlaagd door het optreden van steriliteit.Ongeveer 7 dagen na sap-inoculatie van Sindano-zaailingen verschijnen de eerste symptomen. Na inoculatie in een jong stadium van de plant krullen de eerstgevormde bladeren spiraalvormig (Fig. 3). Later worden de bladeren geel en necrotisch. Jong geïnfecteerde planten kunnen zelfs afsterven. De pluimen komen onvoldoende uit de bladschede, zijn misvormd en dragen veelal kleine en misvormde bloembakjes, die meestal loos zijn (Fig. 4). Sindano rijst, 3 weken voor het in pluim schieten geïnoculeerd, liet een zeer sterke opbrengstvermindering zien.In sap, verkregen van wortels van zieke rijstplanten, in de guttatievloeistof en in irrigatiewater van ernstig zieke rijstvelden kon het virus gemakkelijk worden aangetoond. Overdracht van RYMV door zaad en grond werd niet waargenomen.RYMV was nog infectieus na een verhitting gedurende 10 min bij 80°C. De verdunningsgrens hing af van het tijdstip waarop het bladmateriaal van de zieke planten getoetst werd en liep uiteen van 10–10 (2–3 weken na inoculatie) tot 10–6 (4–5 weken na inoculatie). Sap bewaard bij kamertemperatuur was nog infectieus na 33 dagen, maar had deze eigenschap verloren na 51 dagen. Bewaard in een koelkast bleef het sap zeker 71 dagen infectieus.A1 de getoetste rijstrassen werden na sap-inoculatie door het virus geïnfecteerd, evenalsOryza barthii enOryza punctata (Fig. 5). Niet vatbaar waren:Oryza eichingeri, baardtarwe, eleusine gierst, gerst (Proctor), haver (M.F.C. 15/67 en Lampton), mais (Hybrid 611B, Hybrid 612 en Hybrid 613B), parelgierst, rogge, sorghum (H726 en H6060), suikerriet (NCo 310 en Q 45), tarwe (Kenya Kudu en Wisconsin), evenals 20 andere monocotyle en 9 dicotyle plantesoorten, waaronder de doorgaans bij plantevirusonderzoek gebruikte toetsplanten.Het kevertjeSesselia pusilla Gerstaecker (fam. Chrysomelidae, Galerucinae; zie Fig. 6) bracht het virus over. Een enkel insekt was in staat het virus gedurende tenminste 5 dagen over te brengen.RYMV was gemakkelijk te zuiveren. Hierbij werd uitgegaan van 16,5–20 g jonge duidelijk zieke bladschijven van jonge 2–3 weken tevoren geïnoculeerde rijstplanten (Sindano) door uitschudden met chloroform en uitzouten met ammoniumsulfaat, iets gewijzigd naar Proll en Schmidt (1964). De elektronenmicroscopische beelden van de gezuiverde virussuspensie laten één type veelkantige deeltjes zien met een diameter van ongeveer 32 m (Fig. 7). De S20-waarde is 116S (Fig. 8 en 9).Ter bestrijding van de ziekte moet op korte termijn allereerst de cultuurmethode van de rijst op de familiebedrijfjes verbeterd worden. Het gehele jaar in verschillende groeistadia voorkomen van rijst op een klein gebied en veelal zieke opslag op juist geoogste velden, dragen belangrijk bij tot de verspreiding van de ziekte. Het gebruik van kortgroeiende rijst-varieteiten wordt aanbevolen om overlapping van de groeiseizoenen te voorkomen.This paper is published with permission of the Chief of Technical Services, Ministry of Agriculture, Kenya.  相似文献   

4.
The symptoms of bud necrosis in tulip bulbs are described. This disorder is neither contagious nor hereditary. It is found more often and more severely in certain cultivars (viz Red Champion and White Sail) than in others (viz Rose Copland) in which it appears less frequently or not at all. The disease originates in the stamens of the flower-producing main bud during dry storage between lifting and planting of the bulbs. The occurrence of the disease in sensitive cultivars is promoted by storage of the bulbs under conditions of poor ventilation (viz packed in cardboard boxes) and at higher temperatures later in the storage period (after September 1).The experimental results suggest that there are several pathogenic factors and that the combined action of these factors can lead to bud necrosis; the primary factor is probably of physiological nature.Samenvatting Kernrot is een afwijking in tulpebollen die een bloeibare maat hebben. De ziekte ontstaat tijdens de droge bewaring van de bollen en begint met afwijkingen aan de meeldraden. Bij de beschrijving is onderscheid gemaakt tussen symptomen welke zich tijdens de droge bewaring voordoen aan de knoppen waaruit zich de bloeiende spruit zal ontwikkelen en symptomen welke zich voordoen aan de bollen tijdens de bloei te velde. Naar de mate waarin de knoppen en planten afwijken, wordt gesproken van meeldraadnecrose (Fig. 1A en 2), bloemnecrose (Fig. 1B en 4A), spruitnecrose (Fig. 1C en 4B), kernnecrose (Fig. 1D en 4C) en bolnecrose (Fig. 4D).Het is gebleken, dat de ziekte bij bepaalde cultivars (Red Champion en White Sail) vaak voorkomt, bij andere minder vaak (Rose Copland) of in het geheel niet. Er kon worden vastgesteld, dat de ziekte niet besmettelijk of erfelijk is.In de proeven werd het ontstaan van de afwijking bij Red Champion en White Sail bevorderd door de bollen te verpakken in kartonnen dozen (ventilatiebeperking) en door de bollen later in het seizoen (na 1 september) te bewaren bij hogere temperaturen dan daarvoor. Op grond van de proefresultaten wordt aangenomen dat de primaire oorzaak van de afwijking van fysiologische aard is. De aanwezigheid van schimmels, bacteriën en mijten moet als tweede oorzaak worden beschouwd.  相似文献   

5.
Various types of rose rootstocks were tested for their resistance to crown gall. The rootstock Iowa State University (ISU) 60–5 was the most resistant, followed by Brooks 48, Clarke 1957 and Welch. Rosa multiflora, R. noisettiana (Manetti) and Basye No. 3 were very susceptible. The inoculations were made with four isolates ofAgrobacterium tumefaciens (Smith et Townsend) Conn, respectively from aDahlia sp.,Rosa spp. andPrunus persica. It was found that the isolate fromDahlia was a different race to the isolates fromRosa andPrunus spp.Samenvatting Bij onderstammen van rozen, kunstmatig geïnoculeerd metAgrobacterium tumefaciens (Smith et Townsend) Conn., werden verschillen in resistentie tegen wortelknobbel gevonden. Het meest resistent was Iowa State University (ISU) 60–5, gevolgd door Brooks 48, Clarke 1957 en Welch, Zeer vatbaar warenRosa multiflora, R. noisettiana (Manetti) en Basye No. 3. De vier isolaten vanA. tumefaciens, gebruikt voor de inoculaties, waren respectievelijk afkomstig van eenDahlia sp.,Rosa spp. enPrunus persica. Het isolaat vanDahlia en de isolaten vanRosa enPrunus spp. behoorden tot twee verschillende fysiologische rassen. De vorming van tumoren was in sommige gevallen afhankelijk van de methode van inoculatie; inoculaties bij de stambasis waren meer succesvol dan in het midden van de stam.  相似文献   

6.
In the latter part of the summers of 1963, 1964 and 1965 the effect of an early inoculation with different strains of tobacco mosaic virus (TMV) upon yield was investigated. All experiments were carried out in the same glasshouse-compartment and with the tomato variety Moneymaker, the plants being grown in plastic pails containing ordinary potting soil. In 1963 a green strain, a distorting strain and a yellow (or aucuba) strain were used, all capable of causing local lesions onNicotiana tabacum White Burley, which reaction is characteristic for the tomato-type of TMV. Since unfavorable conditions affected control plants more than infected plants, the green strain caused no significant loss of yield. Plants infected by this strain yielded only 3% less weight of fruit than the control plants and even had a 12% greater number of fruits. Plants infected by either the distorting or the yellow strain yielded 43 and 65% respectively less weight of fruit and 32 and 48% respectively fewer fruits. In 1964 the same green strain of the tomato-type TMV was compared with a green strain of the tobacco-type TMV, which is characterized by a systemic reaction on White Burley. Plants infected by the tomato-type and tobacco-type green strains ylelded 16 and 21% respectively less weight of fruit than the control plants and 11 and 18% respectively fewer fruits. In 1965 the same green strain of the tomato-type TMV was used and compared with another green strain of the same virus, which in addition caused local lesions onN. glauca, and with a yellow ringspot strain, which showed the tomato-type reaction on White-Burley. Plants infected with these three strains yielded 14, 18 and 17% respectively less weight of fruit than the control plants, but only 2, 6 and 6% respectively fewer fruits. The relatively small reduction in the number of fruits and an appreciable delay of the harvest probably resulted from the fact that the plants in this experiment were inoculated in the seedling stage.Samenvatting In 1963,1964 en 1965 werd in de nazomer het effect van een vroege inoculatie met verschillende stammen van het tabaksmozalekvirus (TMV) op de opbrengst van tomaat nagegaan. Alle proeven werden uitgevoerd in dezelfde kas en met het tomateras Moneymaker; de planten werden opgekweekt in plastic emmers die met gewone potgrond gevuld waren.In 1963 werden een groene stam, een misvormende stam en een gele (of aucuba-)stam gebruikt, welke alle in staat zijn de voor het tomaattype TMV karakteristieke lokale lesies te veroorzaken opNicotiana tabacum White Burley. Aangezien ongunstige omstandigheden de controleplanten nadeliger beinvloedden dan de ge'infecteerde planten, veroorzaakte de groene stam geen duidelijk opbrengstverlies. Planten, die met deze stam geinfecteerd waren, brachten slechts 3% minder aan vruchtgewicht op dan de controleplanten en zelfs 12% meer vruchten. Planten, geïnfecteerd met de misvormende of met de gele stam, brachten respectievelijk 43 en 65% minder aan vruchtgewicht op en respectievelijk 32 en 48% minder vruchten.In 1964 werd dezelfde groene stam van het tomaattype vergeleken met een groene stam van het tabakstype TMV, welke gekarakteriseerd wordt door een systemische reactie op White Burley. Planten, geïnfecteerd met de groene stam van het tomaattype of tabakstype TMV, brachten respectievelijk 16 en 21% minder aan vruchtgewicht op dan de controleplanten en respectievelijk 11 en 18% minder vruchten.In 1965 werd opnieuw dezelfde groene stam van het tomaattype TMV gebruikt en vergeleken met een andere groene stam van hetzelfde virus, welke bovendien lokale necrotische lesies veroorzaakt opN. glauca, en met een gelekringvlekkenstam, welke eveneens de tomaattype-reactie vertoont op White Burley.Planten, welke met een van deze stammen waren geïnfecteerd, brachten respectievelijk 14, 18 en 17% minder aan vruchtgewicht op dan de controleplanten, maar slechts 2, 6 en 6% minder vruchten. De betrekkelijk geringe reductie in het aantal vruchten en een aanzienlijke oogstverlating waren waarschijnlijk het gevolg van het feit dat de planten in deze proef in het kiemplantstadium waren geïnoculeerd.Stationed at the Glasshouse Crops Research and Experiment Station, Naaldwijk.  相似文献   

7.
The influence of leaf age on incomplete resistance to race II of coffee leaf rust (Hemileia vastatrix), which is the most common race in Brazil, was tested in the greenhouse and in the field. Three stages of leaf age were distinguished: young leaves which had just fully expanded and still had a shiny appearance on the day of inoculation, adult leaves of 1 to 4 months old, and old leaves of 6 to 12 months old which were formed in the foregoing growing season.The effect of leaf age varied with the coffee genotype. With the susceptibleCoffea arabica cvs Mundo Novo and Catuai no important effect of leaf age on latency period and reaction type was observed. Lesion density, depending on inoculation method, was affected to some extent, older leaves showing lower values. With genotypes of theC. canephora cv. Kouillou, which varied in level of incomplete resistance, adult leaves appeared to be more resistant than young and old leaves. This adult leaf resistance was expressed mainly by a lower lesion density, but also by a longer latency period and a lower reaction type.Within the hybrid populations Icatu and Catimor, genotypes with race-specific incomplete resistance were tested and others of unknown specificity. Resistance was expressed mainly by a low reaction type. Generally, resistance decreased with increasing leaf age, which was occasionally associated with a complete change in reaction type. Contrary to cv. Kouillou, in Icatu and Catimor no higher susceptibility of young leaves than of adult leaves was observed.The incomplete resistance to race I of the differential CIFC H152/3, heterozygous for SH4, was also better expressed in young leaves, older ones becoming gradually more susceptible.It is concluded that for screening incomplete resistance to coffee leaf rust leaves of different ages should be tested.Samenvatting Het effect van bladleeftijd op incomplete resistentie van koffie tegen fysio II van koffieroest (Hemileia vastatrix), het algemeen voorkomende fysio in Brazilië, werd getoetst in de kas en in het veld. Drie stadia in de bladleeftijd werden onderscheiden: jong blad dat net volgroeid was en nog glansde op de dag van inoculatie, volwassen blad van 1 tot 4 maanden oud en oud blad van 6 tot 12 maanden oud dat gevormd was in het voorafgaande groeiseizoen.Het effect van bladleeftijd varieërde met het koffiegenotype. Bij de vatbareCoffea arabica rassen Mundo Novo en Catuai werd geen belangrijke invloed waargenomen van bladleeftijd op latentieperiode en reactietype. Lesiedichtheid werd, afhankelijk van de inoculatiemethode, wel enigszins beïnvloed. Bij vijf genotypen van hetC. canephora ras Kouillou, die varieerden in niveau van incomplete resistentie, bleek volwassen blad veelal resistenter dan jong en oud blad. Deze resistentie uitte zich voornamelijk door een lagere lesiedichtheid maar ook door een langere latente periode en een lager reactietype.Van de hybride populaties Icatu en Catimor werden enkele genotypen met fysiospecifieke incomplete resistentie getoets alsmede genotypen waarvan de specificiteit van de resistentie onbekend was. Verschillen in resistentie uitten zich voornamelijk door verschillen in reactietype. Over het algemeen nam de resistentie af bij toenemende bladouderdom. Anders dan bij de cv. Kouillou werd bij Icatu en Catimor geen grotere vatbaarheid van jong ten opzichte van volwassen blad waargenomen. Bij sommige genotypen kwam resistantie zelfs alleen maar tot uiting in het jonge blad, terwijl het volwassen blad normaal vatbaar was. Een soortgelijk effect van bladleeftijd werd waargenomen bij inoculatie van de koffiedifferentieel CIFC H153/3, die heterozygoot is voor het resistentiegen SH4, met het incompatibele fysio I.Er wordt geconcludeerd dat voor het bepalen van incomplete resistentie tegen koffieroest bladeren van verschillende ouderdom getoetst dienen te worden.  相似文献   

8.
Samenvatting In de literatuur zijn aanwijzingen te vinden, dat in bepaalde gevallen een schimmelaantasting tot staan gebracht kan worden door verhouting van de wanden van een aantal cellagen rondom de infectieplaats.Onderzocht werd of de doorvan Andel (1958) gevonden bescherming van komkommers tegenCladosporium cucumerinum—na toediening van,l-threo--phenylserine—toe te schrijven zou zijn aan een sterkere verhouting van de celwanden. Geconcludeerd werd, dat dit niet het geval is.Door dit onderzoek werd echter de aandacht gevestigd op de mogelijke betekenis van dit mechanisme voor de resistentie van bepaalde komkommerrassen. Om dit na te gaan werden geïnoculeerde en niet geïnoculeerde kiemplanten van het vatbare ras Lange gele Tros en het resistente ras Vios anatomisch onderzocht. Alleen in het geïnoculeerde resistente ras werd verhouting van schorsparenchymcellen waargenomen. Lignine-vorming kan dus inderdaad van belang zijn als mechanisme van actieve resistentie tegen pathogenen.In de laatste jaren zijn enige publikaties verschenen, waaruit blijkt dat de activiteit van het enzym peroxydase, dat de vorming van één van de tussenprodukten bij de vorming van lignine, katalyseert, toeneemt wanneer infectie van de plant optreedt. Het verschil tussen vatbaar en resistent zou in bepaalde gevallen kunnen berusten op het vermogen van de cellen rondom de infectieplaats, om in niet of wel voldoende mate het benodigde substraat te synthetiseren.  相似文献   

9.
A macroscopical, microscopical and SEM examination of wood samples, taken from diseased ash trees, was undertaken to probe into the cause of an ash wilt disease considered to be identical with dieback. The symptoms, particularly the obstruction of the vessels by tyloses and the occurrence of fungal hyphae in one specimen, bear a strong resemblance to those found in Dutch elm disease.Samenvatting Houtmonsters van zieke essen werden macroscopisch, microscopisch en met de SEM onderzocht om de oorzaak van de esseverwelkingsziekte op te sporen. Deze ziekte, ook wel aangeduid met essensterven, vertoont grote overeenkomsten met de in de Verenigde Staten van Amerika en in Groot-Brittanië al langer bekende ash dieback. De gevonden verschijnselen, in het bijzonder de verstopping van vaten door thyllen en het vóórkomen van schimmeldraden in een van de monsters, vertonen veel overeenkomsten met karakteristieke symptomen van de iepeziekte en van de eikeverwelking.  相似文献   

10.
Wilting and dying off of young shoots of the second flush of asparagus are typical symptoms of one of the soil-borne diseases of this crop. Fungi could not be isolated from these shoots. A positive correlation was found between an increase of the pF-value of the soil and the occurrence of topwilting.Samenvatting Een van de ziekten van asperge is topverwelking, waarbij de stengeltoppen van jonge scheuten vrij plotseling verwelken, en vervolgens de gehele stengel afsterft. Dit komt vooral voor in jonge stengels van het zogenoemde tweede schot in juli en augustus. Er werd een positieve correlatie gevonden tussen het optreden van dit verschijnsel en het oplopen van de pF curve (Fig. 3). Schimmels konden uit juist verwelkte stengels niet geïsoleerd worden.  相似文献   

11.
Fluorescence microscopy of cross sections of young twigs from sandal trees, stained with aniline blue, showed a marked difference in fluorescence in the phloem area of healthy and spike-diseased trees. In sections of twigs from healthy trees fluorescence was restricted to the outer zone of the phloem whereas the phloem zone in spike-diseased trees fluoresced over its total area. Older twigs and leaves, but not roots, showed a similar phenomenon. The diagnostic value of this method is discussed.Samenvatting Dwarscoupes van jonge takjes van sandelbomen werden gekleurd met 0,1% anilineblauw en de fluorescentie in ultraviolet licht met de microscoop bestudeerd.Van een spike-zieke sandelboom, die in een aantal takken de symptomen duidelijk vertoonde, werd een aantal monsters genomen (Fig. 1, monsters 1 t/m 5). Deze monsters bestonden uit jonge, groene takjes van een spike-vertonende tak (1), gezond uitziende takken (2, 3 en 4), en uit een ouder, verhout takje van een spike-vertonende tak (5). Tevens werd onderzoek verricht aan een sandelboom, die ongeveer een jaar geleden was geïnfecteerd met de ziekte door middel vanCuscuta, doch die, na het afsterven van enige takken, op het moment van onderzoek geen symptomen meer te zien gaf. Als controle diende een gezonde sandelboom.De monsters 1 (Fig. 2), 2 (Fig. 4), 3 (Fig. 5) en 5 (Fig. 7) vertoonden alle fluorescentie over de gehele breedte van het floëem (Fig. 2B, 4, 5 en 7B) in tegenstelling tot dat van de gezonde boom (Fig. 3 en 8) en monster 4 (een heel jong takje) van de zieke boom (Fig. 6).Takjes van de schijnbaar gezonde boom, die viaCuscuta was geïnfecteerd, vertoonden sterke fluorescentie over de gehele breedte van het floëem (Fig. 9 en 10).Dwarscoupes van bladeren van een gezonde boom (Fig. 11) en van die met spike-symptomen (Fig. 12) vertoonden ook de verschillen in fluorescentie in het floëem van de vaatbundels. In het eerste geval was de fluorescentie weer beperkt tot de buitenste lagen van het floëem (Fig. 11B), terwijl in het tweede geval fluorescentie in het gehele floëem optrad (Fig. 12B).Dwarscoupes van wortels van gezonde en zieke bomen gaven ongeveer dezelfde hoeveelheid fluorescentie in het floëem te zien.De toepassing van fluorescentiemicroscopie biedt perspectieven voor de diagnose van de spike-ziekte, wanneer de sandelboom nog geen uitwendige symptomen vertoont.  相似文献   

12.
Plants of the carnation cultivar Joker, infected with carnation mottle and etched ring viruses, were subjected to a heat treatment at 38°C for 132 days. At intervals lateral shoots were taken and rooted. In some of these shoots carnation mottle virus could no longer be detected, even after repeated indexing onChenopodium amaranticolor. Extension of the duration of the heat treatment resulted in an increase in the percentage of mottle-free plants, but the absolute number decreased owing to deterioration of the plants due to the prolonged heat treatment. A heat treatment of 132 days did not inactivate carnation etched ring virus in the plants.Samenvatting Planten van de anjercultivar Joker, die besmet waren met het carnation mottle —en carnation etched ring — virus, werden gedurende 132 dagen bij een temperatuur van 38°C gehouden. Met tussenpozen werden er scheutjes van de planten afgehaald en beworteld. In een aantal van deze scheutjes bleek het carnation mottle-virus, zelfs na vijfmalige toetsing opChenopodium amaranticolor, niet meer aantoonbaar. Verlenging van de warmtebehandeling gaf een toename van het percentage genezen planten, hoewel het absolute aantal afnam als gevolg van beschadiging door de warm-tebehandeling. Een warmtebehandeling van 132 dagen leverde evenwel geen planten op die vrij waren van het carnation etched ring-virus.Part of this work was carried out during a stay of Mrs. J. Jordanova at the IPO, Wageningen.  相似文献   

13.
Samenvatting Tot voor kort was slechts weinig bekend over de identiteit van de virussen, die verantwoordelijk zijn voor de lepelbladziekte van rode bes en de Eckelraderziekte van kers. Een antiserum werd gemaakt tegen het lepelbladvirus en toetsingen werden uitgevoerd. Het lepelbladvirus bleek een stam van het Schotse raspberry ring spot-virus te zijn. Ook een virus uit Eckelraderzieke kersen bleek met het antiserum tegen lepelbladvirus te reageren. Het antiserum tegen lepelbladvirus reageerde met alle getoetste isolaties van dit virus tot een verdunning van 1/512, doch met een viertal isolaties uit Eckelraderzieke kersen tot een verdunning van slechts 1/128. Hoewel het lepelbladvirus en het virus uit Eckelraderzieke kersen dus duidelijk verwant zijn, bleek, ook uit premunitieproeven, dat er verschillen zijn. De verwantschap tussen het virus uit Eckelraderzieke kersen en het raspberry ring spot-virus is uit verschillende proefresultaten gebleken.Een derde virus, afkomstig uit aardbeiplanten van het ras Red Gauntlet, geïmporteerd uit Schotland, bleek te reageren met een antiserum tegenHarrisons beet ring spot stam van het tomato black ring-virus. Dit antiserum werd verstrekt door Dr.C. H. Cadman, Schotland.  相似文献   

14.
In ultrathin sections ofChenopodium quinoa plants, with systemic symptoms after inoculation withPassiflora latent virus, high concentration of virus particles could be easily observed.The virus particles occurred in bundles or extensive, slightly contorted plates in the cytoplasm, in bundles externally attached to the membranes of mitochondria and chloroplasts or in bundles of regular size attached to tonoplasm in protoplasmic strands. The excessive production of such abnormal protoplasmic strands with rather regularly distributed bundles of virus particles has not been reported before.No pinwheels or other structures characteristic of infection with representatives of the potato virus Y group have been observed. The accumulations of particles attached to chloroplasts resemble those known of potato viruses S and M.Samenvatting In ultradunne coupes van stukjes blad vanChenopodium quinoa, met systemische symptomen na inoculatie met het latentePassiflora-virus, konden opeenhopingen van grote hoeveelheden draadvormige deeltjes worden waargenomen. Van deze deeltjes wordt op grond van rangschikking, afmetingen en vorm angenomen dat ze virusdeeltjes zijn.De deeltjes kwamen vaak vriij in het protoplasma voor, in bundels van verschillende afmetingen of in licht gebogen of verwrongen platen. Daarin lagen de deeltjes stijf naast elkaar (Fig. 1 en 2). Door het niet geheel vlak liggen der platen gaf een doorsnede dwars op de lengterichting van de meeste deeltjes een draaikolkbeeld (Fig. 2). Soms vormden de virusdraden door overlapping meer langgerekte bundels (Fig. 3). Ze werden ook vaak waargenomen in groepen en met hun ene uiteinde liggend tegen een chloroplast of mitochondrion (Fig. 4, rechts, en 3). Daarnaast bleken de virusdeeltjes veel voor te komen in protoplasmastrengen en wel in overdwars liggende bundels van vrij regelmatige afmetingen (Fig. 4 tot 6). Waarschijnlijk werkt de affiniteit van de deeltjes tot de tonoplasmembraan de vorming van deze strengen in de hand. Misschien is de betrokken kracht ook verantwoordelijk voor het vaak afgeplat zijn van de protoplasma strengen, wat blijkt uit de scheef of zelfs nagenoeg vlak gesneden strengen van respectievelijk Fig. 5 en 6. In de laatste zijn de virusboundels vrijwel dwars op de lengterichting der deeltjes getroffen.In geïnfecteerde planten werden geen pinwheel structuren, zoals bekend van de aardappelvirus-Y-groep, gevonden. In neiging tot aggregatie met chloroplasten en mitochondria vertoont het latentePassiflora-virus overeenkomst met de aardappelvirussen S en M uit de aardappelvirus-S-groep. Het virus uit passiebloem komt echter in veel grotere opeenhopingen voor. Toch vormt het inChenopodium quinoa geen lichtmicroscopisch zichtbare celinsluitsels, zoals het verwante nerfmozaïekvirus van rode klaver doet. De bij het latentePassiflora-virus aangetroffen protoplasmastrengen met overdwars liggende virusbundels zijn tot dusver uniek.  相似文献   

15.
Further investigations have shown that Difolatan applications initially slow down bark renewal; however, the thickness of the living bark becomes about normal after 2 years. The previous finding that Difolatan has no direct effect on latex yield was confirmed. Evidence was obtained that the renewing bark is of normal yield capacity.A suitable colouring agent to check the application of Difolatan is yellow iron oxide; Sterox NJ — a synthetic detergent — should be added to obtain stable suspensions.Promising yield increase was obtained when 0.25–1% 2,4-D was added to the Difolatan suspension in water. The percentage yield increase depends not only on the 2,4-D concentration but also on the use of admixtures, which give more bulk to the 2,4-D coating on the bark. The mixtures which gave the highest yield increase caused the greatest proliferation of the renewing bark and were less effective in controlling the disease. When relatively low concentrations of 2,4-D (up to 0.25%) are mixed with the Difolatan suspension, important yield increases can be obtained without much bark proliferation or loss of fungitoxicity; such applications open up possibilities for mild stimulation of younger tress.Samenvatting Gebleken is dat het fungicide Difolatan, toegepast bij de bestrijding vanPhytophthora palmivora — veroorzaker van een tapvlakziekte, bekend als black thread (Ned. naam: streepjeskanker) — aanvankelijk een remmende invloed heeft op het herstel van deHevea-bast. Echter, na enkele jaren bereikt de levende bast toch een normale dikte. Waarschijnlijk vermindert Difolatan in het begin de activiteit van het kurkcambium, waardoor minder harde bast en kurk worden gevormd. In verscheidene veldproeven werd aangetoond dat Difolatan geen effect heeft op de latexproduktie; de produktiecapaciteit van de herstellende bast zelf is waarschijnlijk ook normaal. Difolatantoepassingen op de bast worden beter zichtbaar door 1% geel ijzeroxide toe te voegen aan de waterige suspensie, welke 1% Difolatan (1.25% van het 80% spuitpoeder) en 0.1% Ortho spray sticker bevat; in dit geval dient nog 0.01% Sterox NJ (een uitvloeier) te worden toegevoegd om een stabiele suspensie te verkrijgen.Hogere rubberopbrengsten werden verkregen door 0.25–1% 2,4-D aan de suspensie toe te voegen. De produktie kan nog verder worden opgevoerd met behulp van hechters, die een dikkere laag residu op de bast achterlaten. De grootste produkties gingen gepaard met sterke woekering van de herstellende bast en een minder bevredigende ziektebestrijding. Evenwel, in betrekkelijk lage 2,4-D concentraties (niet hoger dan 0.25%) werden toch nog belangrijke meeropbrengsten verkregen zonder noemenswaardige bastwoekering of een sterke teruggang in fungitoxische eigenschappen van het mengsel. Deze formuleringen bieden mogelijkheden voor een milde stimulatie van jongere bomen, terwijl tegelijkertijd de streepjeskanker wordt bestreden.  相似文献   

16.
Stems of the susceptible Early Sam and resistant Novada carnations were inoculated with a conidial suspension ofFusarium oxysporum f. sp.dianthi. Stem segments of either cultivar were sampled regularly and used for determination of fungal growth and for microscopical investigation.Early Sam showed typicalFusarium wilt symptoms and its stems were colonized intensively. The observed vascular browning appeared to be caused by discolouration of primary walls of infected vessels and surrounding cells. Vessels were rarely occluded with gel. Cell wall degradation led to the formation of stem cavities. Hyperplasia of xylem parenchyma was not seen.In Novada, fungal colonization remained low throughout the experiment. Macroscopic symptoms were absent except for longitudinal bursts in the stem, which appeared to be caused by hyperplasia of xylem parenchyma bordering infection. Vascular gelation occurred in the infected tissues, causing some vascular browning also. Xylem vessel regeneration was observed in the hyperplastic layer. Cavities were not formed, and wall discolouration was rare. Vascular gelation is considered part of theFusarium wilt resistance mechanism. It is followed by xylem vessel regeneration, which expresses a general plant response to vascular dysfunction rather than being part of the resistance mechanism.Although of different origin, vascular browning as such occurs in both susceptible and resistant interactions. In breeding for resistance, care should hence be taken with the current use of browning as an indication of disease.Samenvatting Anjers van de vatbare cultivar Early Sam en de resistente cultivar Novada werden geïnoculeerd met een conidiënsuspensie vanFusarium oxysporum f. sp.dianthi. Van beide cultivars werden regelmatig stengeldelen geoogst om deze microscopisch te onderzoeken en om de schimmelgroei te bepalen.Early Sam vertoonde de voor deze verwelkingsziekte kenmerkende symptomen en werd intensief gekoloniseerd. Aan het vaatweefsel waargenomen bruinkleuring bleek veroorzaakt te worden door verkleuring van de primaire wanden van geïnfecteerde vaten en de hen omringende cellen. Zelden trad er in de vaten gomvorming op. Celwandafbraak veroorzaakte de vorming van holten in de stengel. Hyperplasie van het houtparenchym werd niet waargenomen.In Novada bleef de schimmelgroei gedurende het hele experiment beperkt. Macroscopisch waren er enkel lengtescheuren in de stengel te zien, die veroorzaakt bleken te worden door hyperplasie van aan de infectie grenzend houtparenchym. In het geïnfecteerde vaatweefsel optredende gomvorming veroorzaakte ook enige bruinkleuring. In het hyperplastische weefsel werd regeneratie van houtvaten waargenomen. In de stengel werden geen holten gevormd, en verkleuring van de celwanden kwam weinig voor. De vorming van gommen in de houtvaten maakt waarschijnlijk deel uit van het resistentiemechanisme. De daarop volgende houtvatregeneratie is eerder een algemene reactie van de plant op vaatverstopping dan een deel van het resistentiemechanisme.Vaatverbruining, zij het van verschillende oorsprong, komt voor in zowel vatbare als resistente interacties. Om die reden moet men in de resistentieveredeling bij de anjer voorzichtig zijn met het gebruik van bruinkleuring als ziekteïndicatie.  相似文献   

17.
Two sprays of vinclozolin (0.5 kg a.i. ha–1) or procymidone (0.5 kg a.i. ha–1), the first at the beginning of flowering and the second two weeks later, gave the best control ofBotrytis cinerea on dwarf snap beans (Phaseolus vulgaris). Good results were also obtained with iprodione and with thiophanate-methyl. Vinclozolin and procymidone at the same program were the most active fungicides againstSclerotinia sclerotiorum. Treatments with the latter two fungicides resulted in increased yields of pods and had no influence on colour and quality of the pods. Residue levels were below the tolerances.Samenvatting Twee bespuitingen met vinchlozolin (0,5 kg a.i. ha–1) of procymidon (0,5 kg a.i. ha–1), de eerste in het stadium begin bloei en de tweede 14 dagen later tijdens de peulzetting, waren voldoende omB. cinerea in stamslabonen te bestrijden. Tevens werden goede resultaten verkregen met iprodion en thiofanaat-methyl. Vinchlozolin en procymidon gaven volgens hetzelfde schema toegepast ook de beste werking tegenS. sclerotiorum. Toepassingen van deze laatste twee fungiciden leverden een hogere peulopbrengst en hadden geen invloed op de kleur en de kwaliteit van de peulen. Het residugehalte in de peulen lag beneden de toelaatbare grens.This research was subsidized by the Instituut tot Aanmoediging van het Wetenschappelijk Onderzoek in Nijverheid en Landbouw (IWONL).  相似文献   

18.
Using a leaf disc method, 19 isolates of the poplar rust, Melampsora larici-populina , and one isolate of M.populnea from England were inoculated on to 25 poplar clones belonging to Populus nigra and P.trichocarpa, and hybrids between P. deltoides and P. nigra, P. deltoidesand P. trichocarpa, P.tacamahaca and P.trichocarpa, and P. alba and P. tremula. Disease was scored based on the pustule area and inoculum density. In terms of whether sporulating uredinia formed, the 19 isolates showed seven different patterns to the tested poplar clones. The majority of the rust isolates infected P. nigra P3090 and Vereecken, P.nigra×P. deltoides Casale and Tasman, P. tacamahaca×trichocarpa 36 and Balsam Spire, and P.trichocarpa Blom. Populus trichocarpa×P. deltoides 69039/4 was infected by only three isolates collected from southern England. No visible symptoms appeared on P. alba ×P. tremulaTower and P.trichcarpa×P. deltoides×P. deltoides76028/5 in inoculations with M. larici-populina isolates. Populus alba×P.tremula Tower was infected only by M. populnea. When M. larici-populina isolates were tested using AFLP, no differences were found either between isolates from different geographical regions or between those having narrow spectrum of virulence and those showing wide spectrum of virulence on the tested clones. The results suggest that the UK rust populations possess virulences which were found in races E1, E2, E3 and E4 in continental Europe and that rust having virulence patterns similar to race E4 has occurred in UK poplar plantations since 1996.  相似文献   

19.
Depending upon the variety, fruits of plum trees infected with sharka virus may show grooves and pits, red bands and thin red rings and lines. The latter two types of symptom were only found on fruits that become orange, red or purple during ripening. On fruits of trees free from sharka virus these discolorations were never observed and therefore these symptoms are diagnostic for sharka virus. In several varieties the grooves and pits, previously thought to be the main symptom produced by sharka virus on plum fruits, were observed more or less frequently on fruits of trees free from sharka virus. Therefore, this symptom was unreliable for diagnosis of sharka virus under Dutch conditions.Inclusions were present in parenchyma cells of fruits of all varieties, when infected with sharka virus. They may be helpful for diagnosis when external symptoms are not conclusive.Samenvatting De diagnose van de sharkaziekte van de pruim is met behulp van de bladsymptomen goed mogelijk van begin juni tot ongeveer half juli. Daarna zijn de bladsymptomen bij de meeste rassen moeilijk of in het geheel niet meer te vinden. Daarom werd nagegaan in hoeverre vruchtsymptomen bruikbaar zijn voor een betrouwbare diagnose in de zomer.Op vruchten van met het sharkavirus geïnfecteerde bomen werden drie typen symptomen waargenomen (Tabel 1): 1. brede, rood- of paarsachtige bandvormige schilverkleuring, meestal aan een zijde scherp en aan de andere zijde diffuus begrensd (Plaat 2b en 4); 2. dunne, scherp begrensde rood- of paarsachtige lijntjes en kringetjes, vaak op de onderzijde van de vrucht (Plaat 5); 3. onregelmatige lijn- en putvormige inzinkingen, waaronder bruin necrotisch vruchtvles (Plaat 1b, 2b en 3b). Per vrucht kon meer dan een symptoomtype voorkomen. De symptomen verschenen pas 2–4 weken voor de rijping van de vruchten.Zowel de bandvormige verkleuringen als de dunne lijntjes en kringetjes werden waargenomen op vruchten van met het sharkavirus geïnfecteerde bomen van rassen met oranje, rode en paarse vruchten, doch niet op vruchten van rassen met gele of groene vruchten. Deze verkleuringen van de vruchtschil werden niet waargenomen op vruchten van niet mét het sharkavirus geïnfecteerde bomen (Tabel 1 en 2).De lijn- en putvormige inzikingen werden waargenomen op vruchten van verscheidene pruimerassen, zowel met als zonder het sharkavirus (Tabel 1 en 2; Plaat la en b, 2a en b en 3a en b). Bij een aantal rassen bleek dit pseudo-pox (inzinkingen op vruchten van bomen zónder het sharkavirus) vrij algemeen, zoals bij Warwickshire Drooper (Plaat la), Zoete Kwets (Plaat 3a) en incidenteel ook bij Victoria (Plaat 2a) en Early Prolific. De inzinkingen waren veelal alleen zichtbaar op de eerst rijpende vruchten, onafhankelijk van het voorkomen van het sharkavirus. Vruchten met dit symptoom vielen vaak vóór de rijping van de overige vruchten van de boom. De symptoomexpressie was op de vruchten van met het sharkavirus geïnfecteerde bomen vaak heviger dan op vruchten van niet met dit virus geïnfecteerde bomen, terwijl ook een groter aantal vruchten het sympttom toonden. Het is onmogelijk gebleken verschillen aan te geven tussen inzinkingen op vruchten van bomen die al dan niet met het sharkavirus waren geïnfecteerd. Alleen op vruchten van het ras Czar werden nooit inzinkingen gevonden.In de parenchymcellen van rijpende vruchten van sharkazieke bomen van alle onderzochte rassen werden voor het virus karakteristieke insluitsels gevonden. Deze insluitsels ontbraken in vruchten van niet met het sharkavirus geïnfecteerde bomen.Voor de diagnose van sharka kan dus bij rassen met oranje, rood of paars kleurende vruchten gebruik worden gemaakt van de beide typen schilverkleuring. Indien vruchten worden gevonden met inzinkingen, dan kan de aanwezigheid van het sharkavirus alleen worden vastgesteld op grond van andere symptomen op de vruchten en de bladeren, door insluitselonderzoek of door toetsing op indicatorplanten.  相似文献   

20.
Samenvatting Cladosporium fulvum staat bekend om zijn vermogen zich snel aan te passen aan nieuw geïntroduceerde resistentiegenen. Die laatste jaren bleven tomaterassen met C5 resistentie in de praktijk resistent. Deze rassen zijn zelfs resistent tegen het complexe fysio 2.4.5 door het bezit van Cf9 of een ander resistentie-gen. Een fysio 2.4.5.9 trad weliswaar op bij proeven op het IVT (Wageningen), maar werd nooit in de praktijk gevonden.In 1985 werd in Frankrijk het ras Rianto F1 in een praktijkteelt aangetast. Een isolaat vanC. fulvum van dit C5-resistente ras bleek fysio 2.5.9 te zijn. Een deel van de thans bij onderzoek gebruikte resistentiebronnen, zoals Bulgaria no. 1, Japan 74S en Japan 76S, is resistent voor dit nieuwe fysio.Het optreden van dit nieuwe fysio onderstreept de wenselijkheid ten minste twee nieuwe resistentiegenen in nieuwe rassen te gebruiken ter verbetering van de duurzaamheid van de resistentie.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号