首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 46 毫秒
1.
Summary Red currant spoon leaf virus, isolated from red currant in The Netherlands, is a strain of raspberry ringspot virus; it shares most of its antigenic groups with the type strain from Scottish raspberry but causes distinctive symptoms inPetunia hybrida. It differs from tomato ringspot virus, obtained byHildebrand (1942) from red currant in the United States.Klesser's (1951) red currant ringspot virus is probably the same as red currant spoon leaf virus.Samenvatting Het hier beschreven onderzoek heeft uitgewezen, dat het in Nederland uit rode bes geïsoleerde lepelbladvirus (van der Meer, 1960) een stam van het ringspot-virus van framboos is. Hoewel het lepelbladvirus de meeste antigenen gemeen heeft met de type-stam van het framboze-ringspot-virus, die uit een Schotse frambozeplant werd verkregen (tabel 1), kunnen beide worden onderscheiden op grond van de symptomen die zij opPetunia hybrida teweegbrengen. Het lepelbladvirus verschilt van het ringspot-virus van tomaat, dat in de Verenigde Staten doorHildebrand (1942) uit rode bes werd geïsoleerd. Het doorKlesser (1951) bestudeerde ringspot-virus van rode bes is waarschijnlijk hetzelfde als het lepelbladvirus.  相似文献   

2.
Depending upon the variety, fruits of plum trees infected with sharka virus may show grooves and pits, red bands and thin red rings and lines. The latter two types of symptom were only found on fruits that become orange, red or purple during ripening. On fruits of trees free from sharka virus these discolorations were never observed and therefore these symptoms are diagnostic for sharka virus. In several varieties the grooves and pits, previously thought to be the main symptom produced by sharka virus on plum fruits, were observed more or less frequently on fruits of trees free from sharka virus. Therefore, this symptom was unreliable for diagnosis of sharka virus under Dutch conditions.Inclusions were present in parenchyma cells of fruits of all varieties, when infected with sharka virus. They may be helpful for diagnosis when external symptoms are not conclusive.Samenvatting De diagnose van de sharkaziekte van de pruim is met behulp van de bladsymptomen goed mogelijk van begin juni tot ongeveer half juli. Daarna zijn de bladsymptomen bij de meeste rassen moeilijk of in het geheel niet meer te vinden. Daarom werd nagegaan in hoeverre vruchtsymptomen bruikbaar zijn voor een betrouwbare diagnose in de zomer.Op vruchten van met het sharkavirus geïnfecteerde bomen werden drie typen symptomen waargenomen (Tabel 1): 1. brede, rood- of paarsachtige bandvormige schilverkleuring, meestal aan een zijde scherp en aan de andere zijde diffuus begrensd (Plaat 2b en 4); 2. dunne, scherp begrensde rood- of paarsachtige lijntjes en kringetjes, vaak op de onderzijde van de vrucht (Plaat 5); 3. onregelmatige lijn- en putvormige inzinkingen, waaronder bruin necrotisch vruchtvles (Plaat 1b, 2b en 3b). Per vrucht kon meer dan een symptoomtype voorkomen. De symptomen verschenen pas 2–4 weken voor de rijping van de vruchten.Zowel de bandvormige verkleuringen als de dunne lijntjes en kringetjes werden waargenomen op vruchten van met het sharkavirus geïnfecteerde bomen van rassen met oranje, rode en paarse vruchten, doch niet op vruchten van rassen met gele of groene vruchten. Deze verkleuringen van de vruchtschil werden niet waargenomen op vruchten van niet mét het sharkavirus geïnfecteerde bomen (Tabel 1 en 2).De lijn- en putvormige inzikingen werden waargenomen op vruchten van verscheidene pruimerassen, zowel met als zonder het sharkavirus (Tabel 1 en 2; Plaat la en b, 2a en b en 3a en b). Bij een aantal rassen bleek dit pseudo-pox (inzinkingen op vruchten van bomen zónder het sharkavirus) vrij algemeen, zoals bij Warwickshire Drooper (Plaat la), Zoete Kwets (Plaat 3a) en incidenteel ook bij Victoria (Plaat 2a) en Early Prolific. De inzinkingen waren veelal alleen zichtbaar op de eerst rijpende vruchten, onafhankelijk van het voorkomen van het sharkavirus. Vruchten met dit symptoom vielen vaak vóór de rijping van de overige vruchten van de boom. De symptoomexpressie was op de vruchten van met het sharkavirus geïnfecteerde bomen vaak heviger dan op vruchten van niet met dit virus geïnfecteerde bomen, terwijl ook een groter aantal vruchten het sympttom toonden. Het is onmogelijk gebleken verschillen aan te geven tussen inzinkingen op vruchten van bomen die al dan niet met het sharkavirus waren geïnfecteerd. Alleen op vruchten van het ras Czar werden nooit inzinkingen gevonden.In de parenchymcellen van rijpende vruchten van sharkazieke bomen van alle onderzochte rassen werden voor het virus karakteristieke insluitsels gevonden. Deze insluitsels ontbraken in vruchten van niet met het sharkavirus geïnfecteerde bomen.Voor de diagnose van sharka kan dus bij rassen met oranje, rood of paars kleurende vruchten gebruik worden gemaakt van de beide typen schilverkleuring. Indien vruchten worden gevonden met inzinkingen, dan kan de aanwezigheid van het sharkavirus alleen worden vastgesteld op grond van andere symptomen op de vruchten en de bladeren, door insluitselonderzoek of door toetsing op indicatorplanten.  相似文献   

3.
An apparently undescribed virus was isolated fromPhysalis subglabrata in Illinois, USA, and its properties were studied. The virus was namedPhysalis mosaic virus (PMV). It was readily transmitted by sap inoculation to 23 out of 34 Solanaceae tested, toChenopodium foetidum andSonchus oleraceus but not to 28 other non-solanaceous species inoculated. Purified preparations of PMV contained isometric particles of 27 nm in diameter, which sedimented as two components with sedimentation coefficients of 50 and 112 S. The 112 S component was infectious, the 52 S component was not. The virus contained 38% ribonucleic acid with a molar base content of G 14.4%, A 22.9%, C 37,2% and U 25.5%.Purified preparations were highly infectious; a concentration of about 6000 particles per ml was infectious on plants.PMV is a member of the Andean potato latent virus subgroup of the turnip yellow mosaic virus group. The virus was closely related to the viruses: Andean potato latent, belladonna mottle, dulcamara mottle and egg-plant mosaic.Samenvatting Een nog niet eerder beschreven virus, dat in de staat Illinois (V.S. van Amerika) opPhysalis subglabrata was gevonden, werd in Wageningen bestudeerd. Het virus dat Physalis mosaic virus (PMV) (in het Nederlands:Physalis-mozaïekvirus) werd genoemd, kon met sap worden overgebracht.BehalveChenopodium foetidum enSonchus oleraceus bleken ook 23 van de 34 getoetste soorten uit de familie Solanaceae vatbaar voor dit virus te zijn. Gezuiverde virus preparaten bevatten isometrische deeltjes met een diameter van 27 nm (Fig. 2) Het virus bestaat uit twee deeltjes met sedimentatie-coëfficiënten van 112 en 50 S. Het 112 S deeltje bleek infectieus te zijn, het andere niet. Op grond van de sedimentatiecoëfficiënten kan worden berekend dat het 112 S deeltje 38% nucleïnezuur bevat. Voor de basenverhouding in het nucleïnezuur werd 22,9% adenine, 14,4% guanine, 37,2% cytosine en 25,5% uracil gevonden (Tabel 1). Het hoge gehalte van cytosine kwam ook tot uiting in de U.V. absorptiekromme van het virus en het nucleïnezuur (Fig. 1). Het gezuiverde virus bleek zeer infectieus te zijn; 6000 deeltjes/ml waren in staat een plant van de soortNicotiana clevelandii ziek te maken.Op grond van serologisch onderzoek kon het virus tot de turnip yellow mosaic virus groep worden gerekend. Het vertoonde serologische verwantschap met de Andean potato latent virus (APLV) subgroep (Tabel 2). In premunitieproeven bood het slechts een geringe bescherming tegen APLV en dulcamara mottle virus. Het omgekeerde werd eveneens geconstateerd. De leden van de APLV-subgroep kunnen op grond van hun waardplantenreeks van elkaar onderscheiden worden (Tabel 3).  相似文献   

4.
Samenvatting In Suriname wordt bij kokospalm en meer nog bij oliepalm het verschijnsel little leaf waargenomen (fig. 1 en 2). De verkurking, vooral van de binnenzijde van de bladsteel, en de bladmisvormingen die hierbij optreden, kunnen zeer sterk zijn (fig. 3). Deze misvormingen blijken reeds te beginnen bij zeer jonge bladeren van 2,5 tot 4 cm lengte (fig. 4). Op hun bladstelen komen lichtgele, verhoogde plekken voor; de cellen zijn hier abnormaal sterk gedeeld en klein (fig. 5). Op deze plekken bevinden zich veel aaltjes buiten op het weefsel. Bij iets oudere bladeren worden de aaltjes ook op de jonge bladslippen aangetroffen. Als gevolg van de beschadiging in een jong stadium groeien de bladeren slecht, soms in het geheel niet meer uit. Het gevonden aaltje bleek steeds de soortRhadinaphelenchus cocophilus (Cobb) te zijn. Het is bekend als de veroorzaker van red ring bij kokos-en oliepalm. Red ring werd in Suriname echter nooit opgemerkt, terwijl little leaf bij palm op kleigronden niet werd waargenomen. Buiten Suriname werd door ons in Brits Guyana little leaf in combinatie met hetzelfde aaltje geconstateerd.Inoculatie van acht oliepalmen van twee jaar oud door een suspensie van de aaltjes in het groeipunt te gieten, had geen resultaat; van vijf geïnoculeerde oliepalmen van acht jaar oud vertoonde er één na tien maanden duidelijke ziektesymptomen.Vijftien maanden na de inoculatie werden de typische beelden op de jonge bladeren van deze palmen geconstateerd, benevens grote aantallen aaltjes. Bij andere palmen van deze aanplant op klei werd geen little leaf waargenomen.  相似文献   

5.
Samenvatting Tot voor kort was slechts weinig bekend over de identiteit van de virussen, die verantwoordelijk zijn voor de lepelbladziekte van rode bes en de Eckelraderziekte van kers. Een antiserum werd gemaakt tegen het lepelbladvirus en toetsingen werden uitgevoerd. Het lepelbladvirus bleek een stam van het Schotse raspberry ring spot-virus te zijn. Ook een virus uit Eckelraderzieke kersen bleek met het antiserum tegen lepelbladvirus te reageren. Het antiserum tegen lepelbladvirus reageerde met alle getoetste isolaties van dit virus tot een verdunning van 1/512, doch met een viertal isolaties uit Eckelraderzieke kersen tot een verdunning van slechts 1/128. Hoewel het lepelbladvirus en het virus uit Eckelraderzieke kersen dus duidelijk verwant zijn, bleek, ook uit premunitieproeven, dat er verschillen zijn. De verwantschap tussen het virus uit Eckelraderzieke kersen en het raspberry ring spot-virus is uit verschillende proefresultaten gebleken.Een derde virus, afkomstig uit aardbeiplanten van het ras Red Gauntlet, geïmporteerd uit Schotland, bleek te reageren met een antiserum tegenHarrisons beet ring spot stam van het tomato black ring-virus. Dit antiserum werd verstrekt door Dr.C. H. Cadman, Schotland.  相似文献   

6.
Using autoradiography it was shown that saliva ofT. urticae injected into the plant was transported to the growing regions. Indications were found that the two-spotted spider mite has an active phosphate metabolism. A local mite infestation on a bean plant caused an increased transport of phosphates to the top leaves and the roots.At the same time an increase of P transport towards the infested leaf was ascertained. It appeared that this was not caused by a wound reaction but by a physiological influence of the mite via their saliva secretion into the host plant. A mite population in bean interferes with the equilibrium of the growth promoting substances present in the plant. Under certain conditions a slight infestation of mites (1–4 per cm2) causes a growth stimulation. A heavier infestation (more than 10 per cm2) causes growth inhibition. Using thin layer chromatography an indole compound was found in the mites. In bean plants infested with mites the amount of gibberellin appeared to be markedly increased.Samenvatting Met behulp van autoradiografie werd aangetoond dat speekset van de bonespintmijt of bepaalde componenten van dat speeksel, welke tijdens de voedselopname in de plant (boon) worden gebracht, getransporteerd worden naar de sterk groeiende delen van de plant te weten de zich ontwikkelende bladeren en de wortel, (Fig. 1). Eenzelfde verdelingspartroon werd verkregen door autoradiografie van boneplanten die radioactief fosfaat hadden opgenomen via de bladsteel van een primair blad, (Fig. 2B). Het bleek dat reeds zes uur na het opnemen van voedsel, fosfaat, afkomstig van dat voedsel, in nieuw gevormde eieren kon worden teruggevonden, (Fig. 4). Een lokale mijtenaantasting van de boon veroorzaakt een toename van het fosfaattransport naar de top en de wortels, (Fig. 3).Tevens ontstaat er een fosfaattransport naar het aangetaste blad. Met behulp van behandeling van bladeren met carborundumpoeder kon aannemelijk worden gemaakt dat het hier gen wondreactie betreft maar er sprake is van een fysiologische reactie van de plant op een mijtenaantating. Een mijtenpopulaties verstoort het groeistoffenevenwicht in de plant. Een geringe aantasting (1–4 per cm2 bladoppervlak) veroorzaakt onder bepaalde omstandigheden een stimulering van de lengtegroei van de plant en van de bladeren, (Fig. 5). Tevens wordt de wortelgroei gestimuleerd en wordt door het versneld uitlopen van de zijknoppen, de apicale dominantie doorbroken.Deze effecten treden vooral op in voorjaar en zomer wanneer de groei van de plant relatief het sterkst is. Het stimulerend effect kwam vooral tot uiting in de lengtegroei van de plant en de groei van het eerste samengestelde blad, (Tabel 1). Een zwaarder aantasting (meer dan 10 per cm2 bladoppervlak) veroorzaakt een remming van de groei.Op dunne-laag chromatogrammen van gezuiverde extracten van mijten wer een indolverbinding aangetoond met een hogere Rf-waarde dan die van auxine.In bladeren van boneplanten, welke door mijten waren aangetast werd een verhoging gevonden van het gehalte aan gibberelline.  相似文献   

7.
A malformation in hyacinths, first observed in recent years, was found to be an effect of uptake by the roots of the herbicide chlorpropham. The risk of this malformation is even present when normal doses of this compound are used for weed killing, especially on sandy soils with very little organic matter and under conditions of shallow planting.Samenvatting De laatste jaren wordt in hyacinten een onbekende afwijking gevonden. In de neus van de bol bevindt zich een grotere of kleinere holte, vandaar de naam holle neuzen (Fig. 1). De bollen zijn niet rond zoals gezonde, maar aan één zijde, naar de bolschijf toe, afgeplat. In de rokken komen op die plaats talloze, glazige vlekjes voor, waardoor het weefsel een crème-achtige kleur heeft. Ernstig beschadigde bollen hebben een krans van klisters (Fig. 1 en 2). In het veld zijn vóór de oogst al afwijkingen in de bol te vinden. Wanneer beschadigde bollen in de herfst opnieuw worden geplant, ontstaan planten met verscheidene spruiten, zgn. bosjesplanten.Het verschijnsel wordt vooral waargenomen op zeer humusarme duinzandgronden (spuittuinen). De meeste klachten over holle neuzen zijn pas de laatste jaren ontvangen, min of meer sedert het ogenblik dat het machinaal planten sterk is toegenomen. In veldproeven en een potproef werd aangetoond, dat deze afwijking een gevolg is van het door de wortels opnemen van het onkruidbestrijdingsmiddel chloorprofam (Tabel 1 en 2). Het middel kan de wortels gemakkelijk bereiken op zeer humusarme grond en ook als de bollen ondiep of onregelmatig zijn geplant, zoals het geval kan zijn bij machinaal planten. De bol komt dan vaak niet met de bolschijf naar beneden gekeerd in de grond terecht. In dat geval groeien de wortels eerst omhoog in plaats van naar beneden, waardoor de kans op een rechtstreeks contact met het gebruikte herbicide sterk toeneemt.  相似文献   

8.
Summary Early-browning virus (EBV) and tobacco rattle virus (RV) show similarities in many of their properties, although there are also some distinct differences (Bos & van der Want, 1962). Serological experiments carried out by the present author showed that EBV and RV are distantly related. Because of the difference in the normal lengths of their particles they have to be considered as separate viruses. It is suggested that they be regarded as members of one group.Samenvatting Vroege verbruining, een virusziekte bij erwten, is uitvoerig onderzocht doorBos & van der Want (1962). Uit hun onderzoek is gebleken dat de verwekker van deze ziekte, het vroege-verbruiningsvirus (EBV), veel overeenkomst vertoont met het ratelvirus van tabak (RV). Beide virussen hebben dezelfde deeltjesvorm, maar ze verschillen in lengte (EBV 105 en 210 m en RV 70 en 180 m). Beide gaan met de grond over en komen overeen wat betreft hun eigenschappenin vitro. Ook wat hun uitwerking op waardplanten betreft lijken ze, met uitzondering van enkele karakteristieke verschillen, veel op elkaar. Het duidelijke verschil in deeltjeslengte geeft aan, dat er verschillende virussen in het spel zijn. Het leek echter niet uitgesloten, dat ze toch in zekere mate verwant zouden zijn. Om deze mogelijkheid na te gaan werd uitvoerig serologisch onderzoek verricht. Met behulp van antisera met titers van ca. 1/128 kon geen verwantschap worden aangetoond (tabel 1). Daarom werden sterkere antisera bereid. Hiertoe werden EBV en RV vermeerderd opNicotiana rustica L. en gezuiverd volgens een enigszins gewijzigde methode vanWetter (1960).Door het toepassen van een combinatie van intraveneuze en intramusculaire injecties werden zeer sterke antisera verkregen. Met behulp daarvan werden beide virussen opnieuw getoetst. Als controle diende aardappel-X-virus (PVX), dat op dezelfde wijze was vermeerderd en gezuiverd als het EBV en het RV. De resultaten van deze proef zijn vermeld in tabel 2. Daar er nog een zwakke reactie met de controle optrad, werden de antisera verzadigd en werd de proef herhaald. De resultaten hiervan zijn weergegeven in tabel 3. Met de controle trad toen geen reactie meer op, terwijl EBV en RV nog duidelijk met elkaars antisera reageerden. Daar zowel een wederzijdse besmetting van EBV en RV als een gemeenschappelijke besmetting met een ander virus was uitgesloten, kunnen we concluderen, dat EBV en RV verwante virussen zijn. Naar analogie van wat door Duitse onderzoekers voor andere virussen is gevonden, kunnen we ook hier spreken van afzonderlijke virussen, die waarschijnlijk in eenzelfde groep ondergebracht kunnen worden.In het algemeen zijn in de tabellen slechts die antigeenverdunningen weergegeven, waarbij een maximale antiserumtiter werd gevonden. Wanneer geen bepaalde verdunning is aangegeven, betekent dit dat geen enkele verdunning reageerde.  相似文献   

9.
The properties of two isolates of cowpea mosaic virus (CPMV), previously considered representing the yellow and the severe strains of CPMV are compared. The two isolates characteristically differ in host range, type of symptoms produced, serology, the ratio of the virus components as shown by the sedimentation pattern, and in thermal inactivation.Based on these differences, and earlier experiences on the genetic relationship among the two types of virus isolates, the severe and yellow strain isolates of CPMV, the authors tent to distinguish these as two different viruses. both members of the cowpea mosaic virus group.In view of taxonomical complications however, the two viruses may be kept together for the time being as two considerably differing strains of one virus.Samenvatting Agrawal (1964) heeft de eingenschappen van vijf verschillende isolaten van het cowpea-mozaïekvirus (CPMV) vergeleken en onderscheidde twee stammen: een gele, waartoe de isolaten Nig en Sb behoren en een severe, waartoe de isolaten Vu, Vs en Trinidad behoren.Nader onderzoek is verricht over het isolaat Nigeria (Nig) en het isolaat Vs, afkomstig uit Suriname, als vertegenwoordigers vas respectievelijk de gele en de severe stam.Het onderzoek toonde aan dat beide isolaten in waardplantenreeks, op een enkel karakteristiek verschil na sterk overeenkomen, maar dat de aard van symptomen op de meeste plantesoorten verschilt (Tabel 1). Onderzoek op de aanwezigheid van insluitsels in epidermisstrips van geïnfecteerde bladeren bracht géén verschil aan het licht tussen de twee isolaten. Bij iedere positieve reactie werd voor het isolaat Nig zowel als voor het isolaat Vs dezelfde amorfe structuren gevonden, die steeds tegen of rondom de kern lagen (Fig. 3).De serologische verwantschap tusen Nig en Vs is erg zwak. Beide hebben een sterke eigen, geheel verschillende, virus-specifieke antigene structuur. Een tweede antigene structuur is verantwoordelijk voor de geringe verwantschap (Fig. 1). Bij het bekijken van de sedimentatiepatronen in de analytische ultracentrifuge bleek dat de verhouding van midden- tot bodemcomponent voor Vs veel groter is dan voor Nig (Fig. 2).Het isolaat Vs bleek na 10 minuten verhitting bij 75°C niet meer tot infectie in staat te zin, terwijl Nig bij 80°C nog een goede infectie geeft.Op grond van deze verschillen en op grond van eerder gedaan onderzoek waarbij de genetische verwantschap van de twee isolaten is bestudeerd aan de hand van een vergelijking van de nucleotidenvolgorde van de beide RNA's met behulp van moleculaire hybridisatie (Van Kammen en Rezelman, 1972), ein met infactionsitetisproeven met mengsels van componenten van beide typen isolate (Van Kammen, 1968), lijkt het nauwelijks verantwoord de twee groepen isolaten van cowpea mozaïekvirus te blijven beschouwen als stammen van één virus.Wanneer echter op dit moment van de twee groepen virusisolaten twee verschillende virussen gemaakt worden, zou dat zeer vervelende nomenclatuur-problemen met zich meebrengen. Om zuiver praktische redenen kunnen de isolaten voorlopig beter nog als twee (zij het zeer verschillende) stammen van één virus beschouwd worden.Het lijkt echtet van groot belang om de betekenis die moleculaire hybridisatie kan hebben voor de classificatie van plantevirussen, nader uit te werken. Hetzelfde geldt voor de betekenis van kruisingsexperimenten, die gedaan kunnen worden met plantevirussen met een verdeeld genoom, waarvan de virussen van de cowpea mozaïekvirusgroep een voorbeeld zijn.  相似文献   

10.
Samenvatting In de literatuur zijn aanwijzingen te vinden, dat in bepaalde gevallen een schimmelaantasting tot staan gebracht kan worden door verhouting van de wanden van een aantal cellagen rondom de infectieplaats.Onderzocht werd of de doorvan Andel (1958) gevonden bescherming van komkommers tegenCladosporium cucumerinum—na toediening van,l-threo--phenylserine—toe te schrijven zou zijn aan een sterkere verhouting van de celwanden. Geconcludeerd werd, dat dit niet het geval is.Door dit onderzoek werd echter de aandacht gevestigd op de mogelijke betekenis van dit mechanisme voor de resistentie van bepaalde komkommerrassen. Om dit na te gaan werden geïnoculeerde en niet geïnoculeerde kiemplanten van het vatbare ras Lange gele Tros en het resistente ras Vios anatomisch onderzocht. Alleen in het geïnoculeerde resistente ras werd verhouting van schorsparenchymcellen waargenomen. Lignine-vorming kan dus inderdaad van belang zijn als mechanisme van actieve resistentie tegen pathogenen.In de laatste jaren zijn enige publikaties verschenen, waaruit blijkt dat de activiteit van het enzym peroxydase, dat de vorming van één van de tussenprodukten bij de vorming van lignine, katalyseert, toeneemt wanneer infectie van de plant optreedt. Het verschil tussen vatbaar en resistent zou in bepaalde gevallen kunnen berusten op het vermogen van de cellen rondom de infectieplaats, om in niet of wel voldoende mate het benodigde substraat te synthetiseren.  相似文献   

11.
In the latter part of the summers of 1963, 1964 and 1965 the effect of an early inoculation with different strains of tobacco mosaic virus (TMV) upon yield was investigated. All experiments were carried out in the same glasshouse-compartment and with the tomato variety Moneymaker, the plants being grown in plastic pails containing ordinary potting soil. In 1963 a green strain, a distorting strain and a yellow (or aucuba) strain were used, all capable of causing local lesions onNicotiana tabacum White Burley, which reaction is characteristic for the tomato-type of TMV. Since unfavorable conditions affected control plants more than infected plants, the green strain caused no significant loss of yield. Plants infected by this strain yielded only 3% less weight of fruit than the control plants and even had a 12% greater number of fruits. Plants infected by either the distorting or the yellow strain yielded 43 and 65% respectively less weight of fruit and 32 and 48% respectively fewer fruits. In 1964 the same green strain of the tomato-type TMV was compared with a green strain of the tobacco-type TMV, which is characterized by a systemic reaction on White Burley. Plants infected by the tomato-type and tobacco-type green strains ylelded 16 and 21% respectively less weight of fruit than the control plants and 11 and 18% respectively fewer fruits. In 1965 the same green strain of the tomato-type TMV was used and compared with another green strain of the same virus, which in addition caused local lesions onN. glauca, and with a yellow ringspot strain, which showed the tomato-type reaction on White-Burley. Plants infected with these three strains yielded 14, 18 and 17% respectively less weight of fruit than the control plants, but only 2, 6 and 6% respectively fewer fruits. The relatively small reduction in the number of fruits and an appreciable delay of the harvest probably resulted from the fact that the plants in this experiment were inoculated in the seedling stage.Samenvatting In 1963,1964 en 1965 werd in de nazomer het effect van een vroege inoculatie met verschillende stammen van het tabaksmozalekvirus (TMV) op de opbrengst van tomaat nagegaan. Alle proeven werden uitgevoerd in dezelfde kas en met het tomateras Moneymaker; de planten werden opgekweekt in plastic emmers die met gewone potgrond gevuld waren.In 1963 werden een groene stam, een misvormende stam en een gele (of aucuba-)stam gebruikt, welke alle in staat zijn de voor het tomaattype TMV karakteristieke lokale lesies te veroorzaken opNicotiana tabacum White Burley. Aangezien ongunstige omstandigheden de controleplanten nadeliger beinvloedden dan de ge'infecteerde planten, veroorzaakte de groene stam geen duidelijk opbrengstverlies. Planten, die met deze stam geinfecteerd waren, brachten slechts 3% minder aan vruchtgewicht op dan de controleplanten en zelfs 12% meer vruchten. Planten, geïnfecteerd met de misvormende of met de gele stam, brachten respectievelijk 43 en 65% minder aan vruchtgewicht op en respectievelijk 32 en 48% minder vruchten.In 1964 werd dezelfde groene stam van het tomaattype vergeleken met een groene stam van het tabakstype TMV, welke gekarakteriseerd wordt door een systemische reactie op White Burley. Planten, geïnfecteerd met de groene stam van het tomaattype of tabakstype TMV, brachten respectievelijk 16 en 21% minder aan vruchtgewicht op dan de controleplanten en respectievelijk 11 en 18% minder vruchten.In 1965 werd opnieuw dezelfde groene stam van het tomaattype TMV gebruikt en vergeleken met een andere groene stam van hetzelfde virus, welke bovendien lokale necrotische lesies veroorzaakt opN. glauca, en met een gelekringvlekkenstam, welke eveneens de tomaattype-reactie vertoont op White Burley.Planten, welke met een van deze stammen waren geïnfecteerd, brachten respectievelijk 14, 18 en 17% minder aan vruchtgewicht op dan de controleplanten, maar slechts 2, 6 en 6% minder vruchten. De betrekkelijk geringe reductie in het aantal vruchten en een aanzienlijke oogstverlating waren waarschijnlijk het gevolg van het feit dat de planten in deze proef in het kiemplantstadium waren geïnoculeerd.Stationed at the Glasshouse Crops Research and Experiment Station, Naaldwijk.  相似文献   

12.
Pathogenicity and symptom expression of seventeen described isolates of bean common mosaic virus (BCMV) and five previously unreported isolates were compared on many bean cultivars (Phaseolus vulgaris L.). From these cultivars, a standard set of differentials were assigned to nine groups with different disease reactions. The twenty-two virus isolates comprised seven strain (pathotype) groups, three of which were divided into two subgroups each. To promote international standardization in BCMV research, recommendations are given for test conditions and procedures, criteria for strain differentiation, and maintenance of differential cultivars and virus strains.Samenvatting Zeventien beschreven stammen van het bonerolmozaïekvirus en vijf niet geïdentificeerde isolaten (Tabel 1) werden bestudeerd op een uitgebreide reeks van toetsrassen. De meeste van deze toetsrassen waren in de literatuur als zodanig vermeld, maar door de desbetreffende onderzoekers waren vaak verschillende series toetsrassen gebruikt, hetgeen de onderlinge vergelijking van de stammen bemoeilijkte.De bedoeling van dit onderzoek was: vergelijking en indeling van de virusstammen, samenstelling van een standaard-toetsrassenserie en het ontwerpen en beschrijven van werden zowel in Wageningen als in Prosser, Washington, USA, uitgevoerd met dezelfde virusisolaten en dezelfde zaadmonsters van de toetsrassen.De toetsrassen konden op grond van hun differentiële reacties na inoculatie met de virusstammen worden ingedeeld in negen groepen. De rassen binnen een groep hebben hetzelfde resistentiespectrum t.o.v. een standaardserie virusstammen. Uit elke groep werden op grond van hun geschiktheid (duidelijkheid en reproduceerbaarheid van de symptomen) één of meer vertegenwoordigers gekozen, waaruit een standaardserie van toetsrassen werd samengesteld (Tabel 2).De 22 stammen en isolaten werden op grond van hun pathogeniteitsspectrum t.o.v. de standaardserie van toetsrassen ingedeeld in tien groepen en subgroepen (Tabel 1). De stammen en isolaten binnen een groep of subgroep hebben eenzelfde pathogeniteitsspectrum (Tabellen 4 en 6) en worden op grond daarvan als identiek beschouwd. De differentiële reacties tussen de rassen van de standaardserie en de virusstammen en-isolaten zijn vermeld in de Tabellen 3 en 5. Voorgesteld wordt om de naam van de eerstbeschreven stam van iedere groep te handhaven en de andere stammen in een groep of subgroep op te vatten als isolaten daarvan.De toetsmethodiek wordt uitvoerig beschreven om standaardisatie van de stammenidentificatie te bevorderen. Ter verklaring van de in de literatuur gevonden tegenstrijdigheden in de differentiële reactie van de toetsrassen wordt een negental mogelijke oorzaken genoemd, o.a. het gebruik van planten van toetsrassen die reeds vanuit zaad met een onbekende stam waren besmet en het gebruik van onzuivere virusstammen (mengisolaten).De auteurs stellen zich verantwoordelijk voor het distribueren (op aanvraag) van kleine zaadhoeveelheden van de toetsrassen en, op beperkte schaal, van in zaad aanwezige zuivere virusstammen aan onderzoekers die betrokken zijn bij de identificatie van de stammen van dit virus. Bovendien zal zaad van de standaardserie van toetsrassen worden gedeponeerd in het National Seed Storage Laboratory te Fort Collins, Colorado, USA, terwijl de virusstammen (in zaad) in bewaring worden gegeven bij de American Type Culture Collection te Rockville, Maryland, USA, waar ze beschikbaar zullen blijven voor verder onderzoek.  相似文献   

13.
Plants of the carnation cultivar Joker, infected with carnation mottle and etched ring viruses, were subjected to a heat treatment at 38°C for 132 days. At intervals lateral shoots were taken and rooted. In some of these shoots carnation mottle virus could no longer be detected, even after repeated indexing onChenopodium amaranticolor. Extension of the duration of the heat treatment resulted in an increase in the percentage of mottle-free plants, but the absolute number decreased owing to deterioration of the plants due to the prolonged heat treatment. A heat treatment of 132 days did not inactivate carnation etched ring virus in the plants.Samenvatting Planten van de anjercultivar Joker, die besmet waren met het carnation mottle —en carnation etched ring — virus, werden gedurende 132 dagen bij een temperatuur van 38°C gehouden. Met tussenpozen werden er scheutjes van de planten afgehaald en beworteld. In een aantal van deze scheutjes bleek het carnation mottle-virus, zelfs na vijfmalige toetsing opChenopodium amaranticolor, niet meer aantoonbaar. Verlenging van de warmtebehandeling gaf een toename van het percentage genezen planten, hoewel het absolute aantal afnam als gevolg van beschadiging door de warm-tebehandeling. Een warmtebehandeling van 132 dagen leverde evenwel geen planten op die vrij waren van het carnation etched ring-virus.Part of this work was carried out during a stay of Mrs. J. Jordanova at the IPO, Wageningen.  相似文献   

14.
The application of electrical charges on carbon-coated formvar films had a marked effect on the trapping of virus particles by immunosorbent electron microscopical techniques. On grids, positively charged with ethidium bromide, numbers of virus particles were high, and almost equal to those trapped with the aid of protein A in combination with a negative charge.Samenvatting Het aanbrengen van elektrische lading op koolstof-formvar vliezen beïnloedde de adsorptie van virusdeeltjes aan het vlies, bedekt met homoloog antiserum (-globulinen). Op vliezen met een positieve lading werd een veel groter aantal virusdeeltjes waargenomen dan op de neutrale of negatief geladen vliezen. Positief geladen vliezen werden verkregen door behandeling met ethidium-bromide. Negatief geladen vliezen werden verkregen door behandeling met geïoniseerd argongas. Op de negatief geladen vliezen bleken grote hoeveelheden verontreinigingen van allerlei aard te precipiteren. Bovendien was het beeld van de virusdeeltjes vaag. Negatief geladen vliezen gaven wel goede resultaten ten aanzien van het vangen van virusdeeltjes in combinatie met proteine A en -globulinen.  相似文献   

15.
Samenvatting Het onderzoek over schurft bij appel en peer, dat in Nederland van 1938 tot 1950 werd uitgevoerd, was, voornamelijk gericht op de ontwikkeling van de peritheciën van de ziekteverwekkers en de uitstoting van ascosporen door de peritheciën. In deze eerste fase van het onderzoek bleek, dat voor het bepalen van het tijdstip van de eerste bespuiting zowel de ontwikkeling van de gemengde knoppen van appel en peer als de ontwikkeling van peritheciën dient te worden gevolgd.In de tweede fase van het onderzoek, van 1951 tot 1961, werd de geldigheid van de zogenaamde gegevens vanMills over het verband tussen de temperatuur en de bevochtigingsduur van de bomen enerzijds en het optreden van schurftinfectie anderzijds onderzocht. Voorts werd het vaststellen van infectieperioden door het gehele land geperfectioneerd. Voor het bepalen van de bevochtigingsduur van bladeren werd aanvankelijk een pluvioscoop, later de de Wit-bladnatschrijver geïntroduceerd.Zowel in semi-laboratoriumproeven als in veldproeven werden de curatieve eigenschappen van organische fungiciden bepaald, terwijl uit veldproeven eveneens een oordeel over de preventieve werking van verscheidene fungiciden werd gevormd. Aan curatieve bespuitingen met organische kwikpreparaten of dodine wordt in het algemeen slechts een plaats toegekend als aanvulling op de preventieve methode van schurftbestrijding in de, periode vóór de bloei.Mede ten gevolge van de toepassing van de resultaten van het onderzoek vormt de bestrijding van schurft bij appel en peer in Nederland thans geen probleem meer.Stationed at, the Research Station for Fruit-Growing, Wilhelminadorp.  相似文献   

16.
An electronic leaf wetness recorder   总被引:1,自引:0,他引:1  
Samenvatting Gezien het belang van een accurate bladnat-bepalingsmethode voor het onderzoek naar de epidemiologie van een groot aantal schimmelziekten bij planten werd een elektronische m methode ontwikkeld voor het meten van de bladnatperiode aan het blad zelf. Het resultaat was een instrument, waarmee een verandering van het geleidingsvermogen van het blad (door het nat worden) wordt gemeten met op het blad aangebrachte elektroden (Fig. 1 en 2). Het verkregen signaal wordt omgevormd tot een gelijkspanning met een eventueel bij te stellen bereik van ongeveer 2 mV, geschikt voor registratie samen met bijvoorbeeld thermokoppel-signalen. Door het gedeelt van het circuit binnen de stippellijn (Fig. 1) te verveelvoudigen kan op even zovele punten gemeten worden. De curve verkregen met het elektronische instrument (Fig. 3) is vergelijkbaar met die van de De Wit's bladnatschrijver. Bovendien kan het electrisch signaal geheel automatisch verwerkt worden. Een nadere studie is gewenst om de vorm en het niveau van de curve epidemiologisch te interpreteren.  相似文献   

17.
Three new legume diseases in The Netherlands are described:Wisteria vein mosaic, pea necrosis, and pea leafroll mosaic. In particle size and morphology and in host reaction the virus isolates resembled bean yellow mosaic virus (BYMV), but they were readily distinguishable in several test plants.In recent years several new legume viruses related to BYMV and bean common mosaic virus have been described. Besides, more and move viruses of the potato virus Y group are proving to be naturally infectious to legumes, e.g. lettuce mosaic virus, beet mosaic virus, watermelon mosaic virus, and even turnip mosaic virus, all of which are somehow related to BYMV. To investigate the nature and degree of these relationships, the virus isolates causing the three new legume diseases were compared with a normal strain of BYMV and with pea mosaic virus, clover yellow vein virus, cowpea aphidborne mosaic virus, two isolates of beet mosaic virus, and lettuce mosaic virus.They were all found to have several hosts and symptoms in common. The differences observed showed a range of gradations only. Unexpectedly, BYMV was found to infect 17 out of 20 non-legumes tested. TheWisteria isolate and lettuce mosaic virus did not produce inclusion bodies, whereas all others did. Often nucleoli were very much enlarged or contained crystals. The pea necrosis isolate produced many nucleoar crystalline needles.Cross-protection tests were of little help in determining mutual relationships.Antisera prepared against theWisteria isolate, the pea necrosis isolate, and BYMV, and an antiserum against bean common mosaic virus, revealed definite relationships, but also substantial differences.By using the electron microscope the three new isolates were indistinguishable from BYMV, whereas the particle lengths of two isolates of beet mosaic virus were considerably shorter. The isolate of pea mosaic virus had much longer (840 m) and more rigid particles.Thus, the more that known viruses are studied in detail, and the more new viruses and strains are described, the more borderlines supposed to exist between the different viruses of a morphological group disappear. The fading away of biological borderlines as described here, throws new light on the intergrading serological relationships between viruses of a morphological group as reported in the literature. Thus, extreme variation of viruses may make it impossible to define a species concept for viruses. Borderlines have to be drawn arbitrarily. The incitants ofWisteria vein mosaic, pea necrosis, and pea leafroll mosaic are here considered different viruses, although closely related to bean yellow mosaic and bean common mosaic viruses.Samenvatting Drie nieuwe in Nederland voorkomende ziekten van vlinderbloemigen worden beschreven, te wetenWisteria-nerfmozaïek, dat vrij algemeen bij de sierplant blauwe regen voorkomt (Fig. 1), erwtenecrose, slechts éénmaal geconstateerd (Fig. 2), en een met zaad overgaand, waarschijnlijk niet zeldzaam erwterolmozaïek (Fig. 3). In deeltjesgrootte en-vorm leken de betrokken virusisolaten op bonescherpmozaïekvirus, maar ze konden in verscheidene toetsplanten gemakkelijk worden onderscheiden.In de laatste jaren zijn talrijke nieuwe virussen van vlinderbloemigen beschreven die verwant zijn aan het bonescherpmozaïekvirus en het bonerolmozaïekvirus (Table 1). Bovendien blijkt dat een toenemend aantal virussen uit de aardappel-Y-virusgroep, zoals slamozaïekvirus, bietemozaïekvirus, watermeloenemozaïekvirus en zelfs een knollemozaïekvirus (turnip mosaic virus), in staat is onder natuurlijke omstandigheden vlinderbloemigen aan te tasten. Op de een of andere wijze zijn al deze virussen verwant aan het bonescherpmozaïekvirus. Om een inzicht te krijgen in de aard en mate van deze verwantschappen zijn de drie nieuw ontdekte isolaten vergeleken met een normale stam van het bonescherpmozaïekvirus en met erwtemozaïekvirus en verder met clover yellow vein virus, cowpea aphid-borne mosaic virus, twee isolaten van het bietemozaïekvirus en slamozaïekvirus (Tabel 2). Ze bleken alle ettelijke waardplanten en symptomen gemeen te hebben (Tabel 3, Fig. 4–14), waaronder erwte- en bonerassen (Tabel 4 en 5). Onderlinge verschillen waren slechts van graduele aard. Talrijke niet-vlinderbloemigen reageerden op de te identificeren isolaten, vooral op het erwtenecrosevirus (o.a. Fig. 13). Geheel onverwacht werd gevonden dat zelfs de normale stam van het bonescherpmozaïekvirus 17 van de 20 getoetste niet-vlinderbloemigen kon infecteren. Met moeite ging het virus lokaal over op biet, en spinazie werd zelfs systemisch geïnfecteerd. Bij nader inzien blijken in de literatuur meer verspreide meldingen van infectie van niet-vlinderbloemigen voor te komen (Tabel 12). De vorming van celinsluitsels en zelfs van vergrotingen van de nucleolus is niet beperkt tot bonescherpmozaïekvirus en tabaks-etsvirus, een andere vertegenwoordiger uit de Y-virusgroep. Ze werden alleen niet gevonden bij hetWisteria-virus en bij slamozaïekvirus. Het erwtenecrosevirus veroorzaakte vergrote en zeer opvallend van talrijke naalden voorziene nucleoli.Gegevens uit de literatuur en uit dit onderzoek over het niet vatbaar zijn van bepaalde plantesoorten zijn van betrekkelijke waarde, omdat de resultaten afhankelijk zijn vanhet ras of type van de getoetste plantesoort en de omstandigheden, alsmede van de kwaliteit van het inoculum en van de combinatie donor-acceptor (virusbrontoetsplant) (Tabel 6).De gevonden verschillen in bestendigheid van het infectievermogen in uitgeperst sap waren voor enkele isolaten slechts gering (Tabel 7). Premunitieproeven bleken nauwelijks te helpen bij het bepalen van onderlinge verwantschappen (Tabel 8 en 12).De in samenwerking met de heer D. Z. Maat bereide antisera tegen de isolaten uitWisteria en necrotische erwt en de normale stam van het bonescherpmozaïekvirus, alsmede een beschikbaar antiserum tegen bonerolmozaïekvirus toonden het bestaan van duidelijke verwantschappen, maar ook van niet geringe verschillen aan (Tabel 9).In de elektronenmicroscoop waren de drie nieuwe virusisolaten niet van bonescherpmozaïekvirus te onderscheiden terwijl beide isolaten van bietemozaïekvirus belangrijk korter waren (Tabel 10). Merkwaardigerwijs had het erwtemozaïekisolaat vrijwel rechte deeltjes van aanzienlijk grotere lengte (840 m).Uit dit onderzoek en uit gegevens uit de literatuur kan worden geconcludeerd dat naarmate de bekende virussen meer in detail worden bestudeerd en meer nieuwe virussen en virustammen worden beschreven de grenzen die men lange tijd veronderstelde te bestaan tussen verschillende virussen van een morfologische groep geleidelijk vervagen. Het hier vooral beschreven vervagen van biologische grenzen werpt nieuw licht op het reeds langer bekende bestaan van graduele serologische verwantschappen tussen virussen van een morfologische groep. Hiermee zitten we midden in het probleem van de variabiliteit van de virussen dat ook geldt voor de meer intrinsieke viruseigenschappen. De laatste zijn overigens ook al van betrekkelijke waarde voor de identificatie van virussen, omdat slechts een deel van de totale hoeveelheid genetische informatie van invloed is op deeltjesvorm, deeltjesgrootte en serologische eigenschappen. Biologische eigenschappen zullen daarom van waarde blijven voor de identificatie van virussen.Virussen schijnen zich overwegend of uitsluitend ongeslachtelijk te vermeerderen of vermeerderd te worden. Daardoor kan iedere mutant, indien ontstaan of terechtgekomen onder selectieve omstandigheden leiden tot een nieuw biotype. Door de enorme variabiliteit der virussen zal het vermoedelijk onmogelijk zijn ooit een soortsbegrip voor virussen te omschrijven. Toch moeten uit praktische overwegingen kunstmatige grenzen worden getrokken. Daar de geconstateerde verschillen tussen de verwekkers van de drie nieuwe ziekten en het bonescherpmozaïekvirus niet onderdoen voor die tussen laatstgenoemd virus en bonerolmozaïekvirus en tussen de nauw aan tabaks-etsvirus verwante virussen, worden de nieuwe verwekkers als aparte virussen beschouwd, hoewel ze onderling en aan het bonescherpmozaïekvirus nauw verwant zijn.  相似文献   

18.
An isometric virus was isolated from cucumber plants growing in a plastic house in Crete and showing stunting and bright yellow mosaic of the leaves. Based on host range, properties in crude sap, behaviour during purification, electron microscopy and serology, the virus was identified as an isolate of artichoke yellow ringspot nepovirus. Ecological data corroborate transmission of the virus via the soil.Samenvatting Uit komkommerplanten in plastic-foliekassen op Kreta werd een bolvormig virus geïsoleerd; de aangetaste komkommerplanten vertoonden dwerggroei en helder geel mozaïek op de bladeren. Gebaseerd op de resultaten verkregen uit onderzoek met het virus naar de waardplantenreeks, de eigenschappen in perssap, zuivering, elektronen-microscopie en serologie kon het virus worden geïdentificeerd als een strain van het artichoke yellow ringspot nepovirus. Waarnemingen op het gebied van de ecologie wijzen op overdracht van het virus via de grond.  相似文献   

19.
Viral dieback of carrot, chervil, coriander, dill and wild Umbelliferae is described. Disease incidence in carrot crops grown for seed is often high but low in ware carrot. There is no secondary spread in carrot crops.The causal virus was identified as theAnthriscus strain of parsnip yellow fleck virus (PYFV) transmitted byCavariella aegopodii from cow parsley(Anthriscus sylvestris). Nicotiana benthamiana was practically indespensable for isolation of PYFV by sap transmission from plants with viral dieback.No immunity was found in 12 carrot cultivars or in wild carrot. Disease control with a systemic insecticide had limited effect.Carrot red leaf virus and carrot mottle virus were commonly found in carrot, but they did not cause dieback symptoms. Cucumber mosaic virus, parsnip mosaic virus and a virus resembling that of carrot yellow leaf were occasionally isolated from carrot. Symptoms due to mycoplasma were also observed.Samenvatting Bij de zaadteelt van peen is in ons land reeds lang een schadelijke, vroeg in het seizoen optredende instervingsziekte bekend als voorjaarsziekte of het zwart. Planten vallen op door necrose van jonge spruiten (insterving). Soms gaat meer dan de helft van het gewas verloren. Voor consumptie geteelde peen wordt echter nauwelijks aangetast. De ziekte is nu ook gevonden bij dille, kervel, koriander en wilde schermbloemigen.Uit zieke planten en ook vaak uit symptoomloze fluitekruidplanten werd een virus geïsoleerd waarmee de insterving kon worden gereproduceerd. Het werd herkend als de fluitekruid-(ofAnthriscus-)stam van pastinakegeelvlekvirus (PYFV) op grond van waardplanten, symptomen, serologie en overdracht doorCavariella aegopodii met als onmisbare helper hetAnthriscus-vergelingsvirus (AYV), dat ook in fluitekruid voorkomt. Het gebruik vanNicotiana benthamiana als toetsplant maakte isolatie uit planten met virusinsterving mogelijk. Voor de ziekte wordt nu de naam virusinsterving van schermbloemigen voorgesteld.Peenroodbladigheid veroorzaakt door peenroodbladvirus, dat meestal samengaat met peenvlekkenvirus, bleek ook algemeen voor te komen. Deze twee virussen spelen geen rol bij het veroorzaken van virusinsterving, zoals wel werd aangenomen. Beide ziekten zijn geheel verschillend in symptomatologie en epidemiologie. Incidenteel werden komkommermozaïekvirus, pastinakemozaïekvirus en een virus gelijkend op peengeelbladvirus in aangetroffen. Ook werd eenmaal een aan een mycoplasma toe te schrijven ziekte geconstateerd.Virusinsterving bleek epidemiologisch te kunnen worden verklaard door de massale jaarlijkse migratie vanC. aegopodii in het voorjaar, waarbij PYFV van fluitekruid naar peen en andere schermbloemigen wordt verspreid. Door onvatbaarheid van peen voor het helpervirus (AYV) treedt in dit gewas geen secundaire verspreiding op.In geen van 12 peenrassen en wilde peen werd resistentie aangetroffen. Toepassing van een systemisch insekticide bleek in eerder onderzoek slechts een beperkt effect te hebben. Peenzaadteelt in gebieden met minder bladluizen, zoals het noorden des lands, lijkt aan te bevelen, maar verder lijkt de ziekte niet te bestrijden.Work in partial fulfillment of requirements for master's training at Agricultural University, Wageningen  相似文献   

20.
Twelve virus isolates from pea, broad bean, red clover and yellow lupin have been compared with the B25 strain of bean yellow mosaic virus (BYMV-B25), the E198 strain of pea mosaic virus (PMV-E198) and the pea necrosis virus (E178), which were described earlier (Bos, 1970).On the basis of host ranges, symptoms and bean and pea varietal reactions most isolates could be classified into three groups, representatives of which did not differ appreciably serologically. These groups were considered to be typicalbean yellow mosaic virus isolates (E212, L1, B25),pea yellow mosaic strain isolates of BYMV (E198, E204, Kow28) andpea necrosis strain isolates of BYMV (E197, E199, E221). From these results and from a survey of literature it is concluded that PMV is only a strain of BYMV.The pea necrosis virus (E178), described earlier as a distinct entity, is still considered a different virus. A severe pea necrosis isolate (Kow14) resembled E178 in many respects and was also more distantly related serologically to the BYMV isolates tested. Four other virus isolates from pea and broad bean (E196, Vf15, Vf18 and Vf30) could not yet be identified. Lettuce mosaic virus (LMV) was found to be serologically rather closely related to BYMV.Results of cross-protection tests were erratic, and particle length measurements were no help in differentiating the strains and viruses studied.Samenvatting Twaalf virusisolaten uit erwt, tuinboon, rode klaver en gele lupine werden vergeleken met de eerder beschreven (Bos, 1970) B25-stam van het bonescherpmozaïekvirus (BYMV), de E198-stam van het erwtemozaïekvirus (PMV) en het erwtenecrosevirus (E178) (Tabel 1).Op grond van waardplantreeksen, symptomen en de reacties van bone- en erwterassen (Tabel 2) konden de meeste isolaten worden ingedeeld in drie groepen, waarvan vertegenwoordigers serologisch niet duidelijk verschilden (Tabel 5). Een groen erwteisolaat (E212) en een met zaad overgaand isolaat uit gele lupine (L1) bleken typische bone-isolaten van hetbonescherpmozaïekvirus, dat duidelijke symptomen veroorzaakt in de meeste bonerassen en groen mozaïek in erwt (Fig. 1A) en tuinboon. InChenopodium amaranticolor geven deze isolaten in tegenstelling tot alle andere getoetste isolaten gewoonlijk systemische symptomen, die met het lupineïsolaat zeer hevig zijn (Fig. 4A).Twee erwtegeelmozaïekisolaten (E198 en E204) en een isolaat uit rode klaver (Kow28), die geelmozaïek in erwt en tuinboon doen ontstaan en slechts milde symptomen in een deel der op het bonescherpmozaïekvirus reagerende bonerassen, werden opgevat als behorend tot deerwtegeelmozaïekstam van het bonescherpmozaïekvirus.Drie erwtenecrose-isolaten (E197, E199, E221), die necrose veroorzaken in erwt (Fig. 3) en tuinboon (Fig. 2) terwijl de bonerassen gewoonlijk overgevoelig bleken, werden beschreven alserwteecrosestammen van het bonescherpmozaïekvirus.De drie voor erwtemozaïek onvatbare erwterassen bleken immuun voor alle isolaten van het bonescherpmozaïekvirus behalve E197, dat een latente systemische infectie gaf in Relonce.Het eerder als een aparte eenheid beschreven erwtenecrosevirus (E178) gedroeg zich ook nu duidelijk verschillend van de bonescherpmozaïekvirusisolaten. Het isolaat Kow14, dat in erwt eveneens ernstige necrose veroorzaakte, leek op E178 in de necrose die werd teweeggebracht in erwt en tuinboon, in de lokale vlekken in komkommerzaadlobben en in het ontbreken van systemische necrose inLupinus angustifolius, maar de meeste bonerassen waren onvatbaar voor Kow14. Het was ook serologisch minder nauw verwant aan de onderzochte bonescherpmozaïekvirusisolaten.Vier andere virusisolaten uit erwt en tuinboon konden nog niet worden geïdentificeerd. Eén ervan (Vf18) vertoonde een unieke latente systemische infectie in alle drie mozaïekonvatbare erwterassen (Tabel 2).Resultaten van de premunitieproeven (Tabel 3) waren wisselvallig en nergens werd een volledige bescherming verkregen. Deeltjeslengtemetingen (Tabel 4) bleken niet van nut bij de onderscheiding van de onderhavige stammen en virussen.Uit de verkregen resultaten en uit een overzicht van de literatuur wordt tenslotte geconcludeerddat het erwtemozaïekvirus opgevat moet worden als een stam van het bonescherpmozaïekvirus. Het laatstgenoemde virus is tamelijk nauw verwant aan het slamozaïekvirus, zoals met een antiserum tegen dit virus werd aangetoond.De variabiliteit van het bonescherpmozaïekvirus en zijn relaties met een groep van nauw verwante virussen wordt verder besproken. Biologische eigenschappen van de onderhavige virussen hoeven niet samen te vallen met de lichamelijke eigenschappen van hun deeltjes, inclusief de serologische. De virussen en hun stammen kunnen gemakkelijk worden onderscheiden met behulp van een beperkte reeks van differentiërende waardplantsoorten (Tabel 6). Een indeling van de betrokken virussen op grond van pathogeniteit is zowel van betekenis om praktische redenen, als voor het verkrijgen van inzicht in hun ontstaan.Guest worker from May through November 1973 as a fellow of the International Agricultural Centre, Wageningen. Research worker of the Institute of Plant Genetics, Polish Academy of Sciences, Pozna, Poland.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号