首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 0 毫秒
1.
A vital question to upgrade disease management systems is whether damage functions, established in years with specific weather conditions, can be applied also in other years. A simulation approach was used to explore effects of weather on yield and damage. Two existing models of wheat and a third, a combination of both, were used to compute yield, first in absence of mildew. In a second paper, effects of mildew will be reported. Yields simulated for different years were not significantly correlated with yields harvested, adjusted for their increase over years, in the Netherlands. Differences in performance between the models could be attributed to the method of simulating development and growth early in the cropping season.Samenvatting Om systemen voor geleide bestrijding van ziekten te verbeteren, werd de vraag gesteld of schaderelaties, vastgesteld in jaren met specifieke weersomstandigheden, ook gebruikt kunnen worden in andere jaren. Twee bestaande modellen van tarwe en een combinatie van beide, werden gebruikt om het effect van weer op opbrengst te berekenen, eerst bij afwezigheid van meeldauw. De berekende opbrengsten in verschillende jaren toonden geen samenhang met de behaalde opbrengsten, gecorrigeerd voor een jaarlijkse toename, in Nederland. Verschillen tussen de modellen konden worden toegeschreven aan de wijze waarop de groei en ontwikkeling van tarwe vroeg in het seizoen wordt berekend.  相似文献   

2.
Abastract The photosynthesis and transpiration rates of winter wheat leaves were measured at different developmental stages and at various levels of mildew infection. Even at low levels of infection, circa 4% leaf area being covered, both the assimilation and transpiration rates at light satiation were considerably reduced. Light use efficiency and dark respiration were not significantly affected. The physiological background of these effects was analysed by photosynthesis measurements at different external CO2 concentrations. It was shown that the carboxylation resistance was increased due to mildew infection and that stomatal resistance, boundary layer resistance and transport resistance in the mesophyll were only indirectly affected.A simulation model was used to compute the consequences of these effects on daily growth rate of a winter wheat canopy at different development stages and with different levels of mildew severity. These computations show that a low infection level may result in a considerable reduction of the crop growth rate. This effect was more pronounced when the sky was clear than overcast.Samenvatting Bepalingen van fotosynthese en verdamping werden verricht bij verschillende ontwikkelingsstadia van wintertarwe, die in verschillende mate was aangetast door meeldauw. Zelfs bij vrij lage infectiepercentages (circa 4%) was er al een aanzienlijke reductie van assimilatie en verdampingssnelheid bij lichtverzadiging. Lichtbenuttingsefficiëntie en donkerademhaling werden niet significant beïnvloed.De fysiologische achtergrond van deze effecten werd onderzocht door fotosynthesemetingen bij verschillende externe CO2 concentraties. Er werd aangetoond dat de carboxylatieweerstand werd verhoogd door meeldauwinfectie en dat de huidmondjesweerstand, grenslaagweerstand en transportweerstand in het mesofyl indirect werden beïnvloed.De gevolgen van deze effecten op de dagelijkse groeisnelheid van een wintertarwegewas in verschillende ontwikkelingsfasen en met verschillende LAI werd nagegaan met een simulatiemodel. Deze berekeningen tonen aan dat een geringe meeldauwaantasting resulteert in een aanzienlijke reductie van de groeisnelheid van het gewas. Dit effect was duidelijker bij heldere dan bij bewolkte hemel.  相似文献   

3.
Results of annual surveys of winter wheat fields from 1974 to 1986 were compiled to describe epidemics of powdery mildew and rusts in relation to weather and cultivar resistance.An average of 29 and 70% of fields were infected by powdery mildew in May and July, respectively. Mildew prevalence in May was positively correlated with average temperature in October and with average temperature over the months December, January, February and March. In addition, it was correlated negatively with the average grade of mildew resistance of the cultivars sown each year. Prevalence of mildew in July did not show consistent correlations with weather characteristics nor with mildew prevalence in May.Yellow rust was usually not detected in May and on average 18% of the fields was infected in July. The occurrence of yellow rust decreased after 1977, when the farmers adopted cultivars resistant or moderately resistant to yellow rust.Brown rust was usually not detected in May, while in July on average 48% of the fields was infected. Brown rust intensity in July was high in years with a high March temperature and high precipitation during April and May.Black rust was rare in the Netherlands, with 3 and 1% of the fields infected in July 1977 and 1981, respectively.  相似文献   

4.
Damage by mildew to winter wheat was studied in 11 field experiments in the Netherlands. Damage is described by the simple function: –0.013 (SE=0.003) kg are–1 per pustule-day of mildew per leaf, from second node stage to early dough at yield levels of 70 to 90 kg are–1, in diseasefree plots. No deviations from linearity at disease stresses from zero to two thousand pustuledays per leaf were observed. Years, cultivars or soil types did not affect the damage function significantly. The effects of mildew on some yield components were suggested.Mildew profiles in untreated plots could be described by the equation: CM=CLAb, in which CM and CLA are the cumulative pustule number and the cumulative leaf area, respectively, calculated both from top to bottom of the canopy, and totals standardized at unity. Estimates of the gradient parameter b aveaged 3.4 (SE=0.9). Observed differences in steepness of the profiles did not affect the damage function significantly.Samenvatting Opbrengstderving van wintertarwe door meeldauw werd bestudeerd in 11 veldproeven in Nederland. De schade bedroeg gemiddeld 0.013 (SE=0.003) kg are–1 per puistdag meeldauw per blad, vanaf het tweede-knoop stadium tot begin deegrijp bij opbrengstniveaus van 70 tot 90 kg are–1, in de blanco. Bij een ziektestress van 0 tot 2000 puistdagen meeldauw per blad werd geen afwijking van een rechtlijnig verband gevonden. De schaderelatie werd niet significant beïnvloed door de verschillende jaren, rassen of grondsoorten. Het effect van meeldauw op enkele opbrengstcomponenten werd aangetoond.Meeldauwprofielen in de onbehandelde veldjes konden worden beschreven met de vergelijking: CM=CLAb, waarin CM het cumulatieve aantal puistjes is en CLA het cumulatieve bladoppervlak, beide berekend van bovenin het bladerdek naar beneden, de totalen gestandaardiseerd op één. De gradiënt parameter b bedroeg gemiddeld 3.4 (SE=0.9). Waargenomen verschillen in steilte van de meeldauwprofielen beïnvloedde de schaderelatie niet aantoonbaar.  相似文献   

5.
为明确三唑酮和氟环唑、吡唑醚菌酯、啶酰菌胺、嘧菌环胺、乙嘧酚5种不同作用机制的杀菌剂对小麦白粉病的敏感性及交互抗性,采用田间小区试验和室内喷雾离体叶段法测定了不同杀菌剂对小麦白粉病的防治效果。结果表明,5种不同作用机制杀菌剂对小麦白粉病的防治效果可达90%以上,而三唑酮最高的防治效果仅为72.17%;小麦白粉病菌群体对氟环唑、吡唑醚菌酯、啶酰菌胺、嘧菌环胺、乙嘧酚的敏感性EC50分别在0.087~1.901、0.058~1.402、0.186~3.014、0.222~6.005、0.006~1.742μg/mL之间,5种不同作用机制杀菌剂的敏感性均呈连续单峰曲线,可作为小麦白粉病菌对5种不同作用机制杀菌剂的敏感基线。研究表明,三唑酮与氟环唑、吡唑醚菌酯、啶酰菌胺、嘧菌环胺、乙嘧酚之间不存在交互抗性。  相似文献   

6.
An isometric virus was isolated from cucumber plants growing in a plastic house in Crete and showing stunting and bright yellow mosaic of the leaves. Based on host range, properties in crude sap, behaviour during purification, electron microscopy and serology, the virus was identified as an isolate of artichoke yellow ringspot nepovirus. Ecological data corroborate transmission of the virus via the soil.Samenvatting Uit komkommerplanten in plastic-foliekassen op Kreta werd een bolvormig virus geïsoleerd; de aangetaste komkommerplanten vertoonden dwerggroei en helder geel mozaïek op de bladeren. Gebaseerd op de resultaten verkregen uit onderzoek met het virus naar de waardplantenreeks, de eigenschappen in perssap, zuivering, elektronen-microscopie en serologie kon het virus worden geïdentificeerd als een strain van het artichoke yellow ringspot nepovirus. Waarnemingen op het gebied van de ecologie wijzen op overdracht van het virus via de grond.  相似文献   

7.
Fungicides which inhibit ergosterol biosynthesis have been in use for control of wheat powdery mildew (Erysiphe graminis f. sp.tritici) in the Netherlands since 1978. Mildew populations were tested for their variation in sensitivity to triadimefon from 1982 to 1984.In 1982 isolates from the province Limburg, with a triazole spray-regime history, were less sensitive to triadimefon than isolates from the provinces Gelderland and Noord-Brabant, where triazoles had not been used. In the following years isolates with reduced sensitivity were also detected in the latter provinces and other parts of the country. This spread correlates with the increased use of triazoles, both in frequency and space, from 1983 onwards. The reduced sensitivity can as a whole or in part be responsible for the decline in field performance of triazoles, observed during these years.Cross-sensitivity to the triazoles triadimefon and propiconazole was established, but not to triazoles and the morpholine fungicide fenpropimorph. Effectiveness of the latter compound was similar to all isolates from Limburg tested in 1984. Field performance of fenpropimorph, introduced in 1983, appeared to be normal. It is recommended to counteract further development of resistance by sequential use of fenpropimorph early in the season (May) and triazoles at the end (June–July).Samenvatting Fungiciden die de ergosterolbiosynthese remmen worden in Nederland sinds 1978 gebruikt bij de bestrijding van tarwemeeldauw (Erysiphe graminis f. sp.tritici) Meeldauwpopulaties werden getoetst op hun variatie in gevoeligheid voor triadimefon van 1982 tot 1984.In 1982 bleken isolaten afkomstig uit de provincie Limburg, waar voordien triazolen werden toegepast, minder gevoelig te zijn voor triadimefon dan isolaten uit de provincies Gelderland en Noord-Brabant, waar nog geen triazolen werden gebruikt. In de daaropvolgende jaren werden isolaten met een verminderde gevoeligheid ook in laatstgenoemde provincies en in andere delen van het land gevonden. Deze uitbreiding is gecorreleerd met een toename in het gebruik van triazolen vanaf 1983 in areaal en frequentie. De afname in gevoeligheid kan geheel of gedeeltelijk verantwoordelijk zijn voor de verminderde meeldauwwerking van triazolen die gedurende deze jaren werd waargenomen.Kruisgevoeligheid werd vastgesteld voor de triazolen triadimefon en propiconazool, maar niet voor triazolen en het morfoline-derivaat fenpropimorf. De werking van dit middel was tegen alle isolaten uit Limburg die in 1984 werden getoetst, gelijk. De meeldauwwerking van fenpropimorf, dat in 1983 werd geïntroduceerd, was normaal. Aanbevolen wordt om verdere resistentie-ontwikkeling tegen te gaan door afwisselend gebruik van fenpropimorf vroeg in het groeiseizoen (mei) en een triazool aan het eind (juni-juli).  相似文献   

8.
Assessments of pustule number and severity of powdery mildew on winter wheat in the Netherlands were made in commercial fields and in experimental plots. The sample variance (s2) of the number of pustules per leaf (m) was fairly constant over years, varieties, growth stages and leaf postitions, but depended strongly on the average pustule number: . The effect of sample size on the precision of the estimate is discussed and it is concluded that it is difficult to estimate low disease intensities accurately. Estimates are given for the detection level of pustule counts in relation to sample size.Mildew intensity on the lower surface of leaves can be estimated from the intensity on the upper surface. This method reduces the duration of the observation, but introduces an additional error. At low disease intensities and small sample sizes this method is more efficient than sampling mildew on both surfaces of leaves. The common practice of assessments of the upper surface of leaves only may not be the most efficient method.Samenvatting Aantallen puistjes meeldauw per blad werden geteld in praktijkpercelen en veldproeven met wintertarwe. De steekproefvariantie van het aantal puistjes was tamelijk constant in de jaren, rassen, gewasstadia en bladposities, maar was sterk afhankelijk van het gemiddeld aantal puistjes . Het effect van de steekproefgrootte op de nauwkeurigheid van de schatting wordt besproken en het blijkt dat het moeilijk is om lichte aantastingen nauwkeurig te schatten. Er worden schattingen gegeven van de detectiegrens in afhankelijkheid van de steekproefgrootte.Meeldauwaantastingen aan de onderkant van het blad, kunnen worden geschat uit de aantasting op de bovenkant van het blad. Deze methode levert een tijdsbesparing op, maar ook een extra onnauwkeurigheid. Alleen bij lichte aantastingen en kleine steekproeven is deze methode efficiënter dan een directe tweezijdige bemonstering. Het schatten van meeldauw op de bovenkant van bladeren is, hoewel algemeen gebruikelijk, waarschijnlijk niet de meest efficiënte methode.  相似文献   

9.
The damage relation of powdery mildew in winter wheat was studied in field experiments in 1981 and 1983, in the Netherlands. No firm conclusion was obtained on the effect of nitrogen supply (175 and 235 kg ha–1 N totally) on the damage relation. The relation was not affected by cultivars (four) and did not differ significantly between both years. The measured relation averaged 0.0125 kg are–1 damage per pustule-day mildew per leaf, at yields of 70–90 kg are–1. The effect of the fungicide triadimefon on yield could be ascribed to its effect on diseases. The vertical distribution of mildew in the crop was described.Samenvatting In 1981 en 1983 werd in veldproeven met wintertarwe de relatie tussen schade (in kg are–1) en meeldauw onderzocht. Of de relatie onafhankelijk is van de stikstofbemesting (175 en 235 kg ha–1 N totaal), kon niet met zekerheid worden vastgesteld. De schaderelatie werd niet significant beïnvloed door de vier getoetste rassen. In de twee jaren werd een vergelijkbare schade van gemiddeld 0.0125 kg are–1 per puistdag meeldauw per blad gemeten, bij een opbrengstniveau van 70–90 kg are–1. Tevens werd de locatie van meeldauw in het gewas beschreven.  相似文献   

10.
Foliar and root applications of different silicon (Si)-based formulations were evaluated for their effects in reducing powdery mildew and promoting growth of wheat plants. X-ray microanalyses of treated plants revealed that root applications resulted in consistent deposition of Si in the leaves. In terms of powdery mildew control, root applications at 1.7 mM Si gave consistently the best results, reducing disease severity by as much as 80%, regardless of the product used. Although less effective than root applications, foliar treatments with both Si and nutrient salt solutions led to a significant reduction of powdery mildew on wheat plants. This suggests a direct effect of the products on powdery mildew rather than one mediated by the plant as in the case of root amendments. In our experiments, Si amendment, either through the roots or the leaves, did not increase plant growth. These results lead to the conclusion that Si is primarily, if not exclusively, absorbed by the root system and that such absorption by the roots is necessary for an optimal prophylactic effect.  相似文献   

11.
12.
In the period 1974–1986, ca. 100 commercial winter wheat fields were surveyed annually for stembase diseases. In these years, on average 6% of the tillers was infected with eyespot in spring at the first-second, node stage. Eyespot intensity in spring was high in years with high temperature during winter. Eyespot, intensity in the milky-ripe stage in July, averaged 13% of the culms and was high in years with high temperature in April and high precipitation in March, April and May. These data may improve forecasts.In the milky-ripe stage, 2% of the culms were infected with sharp eyespot, but its intensity has gradually increased during the survey years. No significant correlation of sharp eyespot intensity with dry periods in autumn, spring or summer was found.Symptoms of take-all were found on 0.2% of the stem-bases during ripening. Its intensity was low in years with high precipitation in March, April, May and June and high temperature in May and June.Samenvatting Een honderdtal percelen wintertarwe werd in 1974–86 jaarlijks op voetziekten geïnventariseerd. In het voorjaar, tijdens het, eerste en tweede knoopstadium van het gewas, was gemiddeld 6% van de spruiten aangetast door oogvlekkenziekte. De intensiteit van de ziekte was hoog in jaren met een hoge gemiddelde wintertemperatuur. Tijdens het melkrijpe stadium, in juli was gemiddeld 13% van de halmen aangetast door oogvlekkenziekte. De aantasting in juli was hoog in jaren met een hoge temperatuur in april en veel neerslag in de maanden maart, april en mei. Met deze gegevens kunnen adviessystemen worden verbeterd.Scherpe oogvlekkenziekte was op gemiddeld 2% van de halmen in juli aanwezig. De ziekte nam geleidelijk met de jaren toe. De jaarlijkse intensiteit was niet gecorreleerd met droge perioden in de herfst, voorjaar of zomer.Symptomen van halmdoder waren op gemiddeld 0.2% van de halmen aanwezig. De intensiteit van de ziekte was hoog in jaren met weinig neerslag in maart, april, mei en juni en met een lage temperatuur in mei en juni.  相似文献   

13.
In replicate-plot field experiments done in the UK, at one site in Avon for 3 years and another in Warwickshire for 2 years, application of ethirimol or triadimenol sprays or seed treatments was followed by decreases in sensitivity of mildew samples to the particular fungicide applied. Application of ethirimol-triadimenol or tridemorph-triadimenol mixtures caused smaller or no decreases in sensitivity. Differences between isolates in responses to ethirimol and to triadimenol treatment were usually negatively correlated. Early-season inoculum differed in fungicide sensitivity between sites. At one site sensitivity shifted markedly from one season to another. No clear interactions between cultivar, mildew pathotype and shifts in fungicide response could be discerned. There were no major differences in resistance build-up between seed or spray treatments.In veldexperimenten met herhalingen uitgevoerd in Engeland, gedurende een periode van 3 jaar in Avon en gedurende een periode van 2 jaar in Warwickshire, werd na behandeling van zomergerst met ethirimol of triadimenol een verminderde gevoeligheid van meeldauw voor deze fungiciden waargenomen.Behandelingen met mengsels van ethirimol-triadimenol of tridemorf-triadimenol gaven weinig tot geen verminderde gevoeligheid. Verminderde gevoeligheid van isolaten voor ethirimol was meestal gecorreleerd met een verhoogde gevoeligheid voor triadimenol en omgekeerd. Vroeg in het seizoen werd in de meeldauwpopulatie op de twee proefvelden een verschil in gevoeligheid voor de fungiciden waargenomen. Op één proefveld trad van het ene op het andere seizoen een aanzienlijke verandering in de gevoeligheid voor de fungiciden op. Er was geen duidelijke correlatie tussen de waargenomen verminderde gevoeligheid voor de fungiciden en de gebruikte cultivars of voorkomende fysio's. Verminderde gevoeligheid voor de fungiciden werd zowel bij zaadbehandeling als bij het bespuiten van planten waargenomen.  相似文献   

14.
在大型半自动控制防雨池栽条件下,采用裂区设计,以不同底墒(350、450、650 mm)为主处理,生育期补灌量(0、56.3、78.1、100 mm)为副处理,研究了不同土壤底墒和补灌量对冬小麦产量、产量构成和水分利用的影响.结果表明,在不补灌条件下,0~200 cm土壤有效底墒最大利用率为42.6%~74.2%,其中...  相似文献   

15.
Relations between leaf rust progress, foliage senescence and yield reduction were studied for seven winter wheat genotypes, differing in their partial resistance to leaf rust. Leaf rust accelerated leaf and ear senescence. Photosynthesis measurements showed, however, that the photosynthetic capacity of the remaining green surface was not affected. Differences between genotypes in yield reduction were largely explained by differences in leaf senescence and, therefore, in cumulative light interception (r=0.83) and crop photosynthesis. Reduction in cumulative light interception was closely related to the area under the disease-progress-curve (r=0.85), which was also closely associated with yield reduction (r=0.88). However, the time taken to reach a 50% reduction of green leaf area and the pustule density on 1 July (i.e. halfway through the epidemic) were just as good predictors of yield reduction as cumulative light interception and area under disease-progress-curve, suggesting that the former are useful criteria in the selection for partial resistance to leaf rust.Samenvatting De relatie stussen de epidemiologie van bruine roest, bladveroudering en oprengstderving werden bestudeerd bij zeven wintertarwegenotypen die verschilden in partiële resistentie tegen bruine roest. Bruine roest versnelde de veroudering van blad en aar. Fotosynthesemetingen wezen echter uit dat de fotosynthesecapaciteit van het resterende groene oppervlak niet werd beïnvloed. Verschillen tussen de genotypen in opbrengstderving werden voornamelijk veroorzaakt door verschillen in bladveroudering en daarmee in cumulatieve lichtinterceptie (r=0.83) en gewasfotosynthese. De reductie in cumulatieve lichtinterceptie was nauw gerelateerd aan de cumulatieve ziektedruk (in puistdagen) (r=0.85), welke ook nauw was geassocieerd met de opbrengstderving (r=0.88). De opbrengstreductie werd echter even goed voorspeld door de tijdsduur tot 50% reductie van het groene bladoppervlak en de puistdichtheid halverwege de epidemie als door cumulatieve lichtinterceptie en cumulatieve ziektedruk, waardoor beide eerste criteria gebruikt kunnen worden in de selectie voor partiële resistentie tegen bruine roest.  相似文献   

16.
Barley, oat and wheat were used as both inappropriate hosts (IH) and appropriate hosts (AH) for three formae speciales of the fungus Blumeria graminis, the causal agent of powdery mildew disease. Treatment with either the glucose analog 2-deoxy- -glucose (DDG) or with -mannose dramatically suppressed penetration resistance in IH and to a much lesser extent in AH combinations. Other effects of DDG and -mannose were strikingly dissimilar. DDG greatly reduced localized autofluorescence at fungal attack sites on epidermal cells, and prevented hypersensitive epidermal cell death (HR). -mannose had little effect on autofluorescence or HR. DDG arrested the development of fungal haustoria and apparently prohibited biotrophy leading to secondary hyphae. -mannose allowed haustorial development and functional biotrophy leading to the production of elongating secondary hyphae. This suggests that B. graminis is in some way capable of utilizing -mannose as a carbon substrate. Results with IH combinations paralleled those of known mlo -barley responses to DDG and -mannose. Results are discussed in relation to specific physiological processes known to be influenced by either DDG or by -mannose, or by both compounds.  相似文献   

17.
Differences in yield reduction among seven winter wheat genotypes due to leaf rust, as observed in a field experiment, were analysed using a simulation model. In this model, the effects of the disease on crop growth and yield were described on the basis of light interception, photosynthesis, respiration and assimilate partitioning. The model properly described the observed yield difference between the genotypes, both in the absence and in the presence of leaf rust. According to the model, 66% of total yield reduction was due to an accelerated decrease in green leaf area and 18% was due to light capture by dead leaf tissue at the top of the canopy. Genetic variation in yield reduction was, therefore, mainly explained by variation in leaf senescence. Leaf rust did not affect the photosynthetic rate of the remaining green leaf area. Opportunities of selection for individual damage components were assessed from their simulated effect on grain yield, together with their estimated genetic and environmental variance.Samenvatting Verschillen tussen zeven wintertarwegenotypen in opbrengstderving door bruine roest, zoals waargenomen in een veldexperiment, werden geanalyseerd met een simulatiemodel. In dit model werd het effect van de ziekte op gewasgroei en opbrengst beschreven op basis van lichtinterceptie, fotosynthese, ademhaling en assimilatenverdeling. Het model gaf een goede beschrijving van de waargenomen opbrengstverschillen tussen de genotypen, zowel bij aanwezigheid als bij afwezigheid van bruine roest. Van de totale opbrengstreductie werd, volgens modelberekeningen, 66% veroorzaakt door versnelde afname van groen bladoppervlak en 18% door het wegvangen van licht door dood bladweefsel boven in het gewas. De genetische variatie in opbrengstreductie werd zodoende vooral verklaard uit de waargenomen verschillen in bladveroudering tussen de genotypen. De fotosynthese per eenheid resterend groen bladoppervlak werd niet beïnvloed door bruine roest. Respectieven voor selectie op afzonderlijke schadecomponenten werden geëvalueerd op basis van hun gesimuleerde effect op korrelopbrengst, in combinatie met hun genetische en toevalsvariatie.  相似文献   

18.
Leaves of powdery mildew-susceptible barley (Hordeum vulgare cv. Ingrid) and related near-isogenic lines bearing various resistance genes (Mla12, Mlg or mlo5) were inoculated with Blumeria graminis f. sp. hordei race A6. Fungal attack induced several-fold increases in ethylene emission and electrolyte leakage in leaves of susceptible Ingrid beginning 3 days after inoculation. Activities of peroxidase, superoxide dismutase, glutathione S-transferase, ascorbate peroxidase and glutathione reductase enzymes were induced markedly in susceptible leaves 5–7 days after inoculation. Similar, but less pronounced pathogen-induced changes were detected in inoculated leaves of Mla-type resistant plants that show hypersensitive cell death upon inoculation, and, to an even lesser extent, in the Mlg and mlo lines, where no visible symptoms accompanied the incompatible interaction. Glutathione content increased only in susceptible barley 7 days after inoculation. Catalase activity, total ascorbate content and redox state were not influenced by inoculation in any of the genotypes. The activity of dehydroascorbate reductase was significantly reduced 3–5 days after inoculation in the susceptible parental plants and after 5 days in Mla and Mlg lines, while it was stable in the mlo barley. Slightly elevated levels of H2O2 were observed in the inoculated resistant plants. In contrast, H2O2 content decreased in the susceptible line 7 days after pathogen attack. These data indicate that high levels of antioxidants are involved in the compatible interaction of susceptible barley and powdery mildew by protecting the pathogen from oxidative damage.  相似文献   

19.
The development of appressoria by germinating Blumeria graminis conidia depends on its germ tubes making contact with the host surface. Low angle, low temperature scanning electron microscopy showed that 80% or more of first-formed germ tubes of f. spp. hordei, tritici and avenae conidia emerged from close to the host leaf surface, and so made contact with it allowing them to become functional primary germ tubes. Light microscopy of f. sp.hordei confirmed this result and, in addition, showed that germ tubes frequently emerged close to, and contacted, various hydrophobic and hydrophilic artificial substrata. Geometric models of conidium-substratum interfaces were developed and a “surface point method” was derived to predict the frequency with which contact would result if germ tube emergence was a random phenomenon. However, observed contact frequencies were far higher (c. three to eight times) than predicted. Thus, the germ tube emergence site was determined as a response to substratum contact. In part, this appeared to be a non-specific response. Nevertheless, germ tube contact frequencies were greater on the curved surface of leaf epidermal cells than on planar surface, suggesting that specific recognition of leaf surface characteristics may promote directional emergence. The area of contact required to stimulate directional germ tube emergence was very small: contact with a microneedle tip or with a spiders’ suspension thread was sufficient for many conidia. Similarly, on leaves, the only contact is between the tips of a limited number of conidial wall projections and the edges of epicuticular leaf wax plates. Micromanipulation to roll conidia so that their original site of contact with a leaf was rotated away from it, led to the majority of first-formed germ tubes growing away from the leaf, i.e. emerging close to the site of original contact. The experiments indicated that the site of germ tube emergence is determined within 1 min of deposition. This implicated the release of conidial extracellular materials in recognition of the conidium-leaf surface contact site.  相似文献   

20.
 研究了不同形态硅源制剂二氧化硅纳米粒子溶胶(60nm和100nm)、正硅酸乙酯、硅酸钠对小麦白粉病的作用效果以及对白粉病菌孢子萌发的影响。结果表明,在相同浓度下几种硅源制剂处理盆栽小麦幼苗对白粉病防效分别为48.78%、43.73%、40.31%和33.29%,室内处理小麦离体叶段对白粉病抑制率分别为59.67%、53.51%、51.10%和42.22%。离体叶段接种白粉菌后1.5~2h、6~7h取样,在相差显微镜下观察白粉菌孢子萌发过程,发现这几种硅制剂对白粉菌孢子初生芽管(PGT)的形成几乎没有影响,但对附着胞(AM)的形成有较大影响,其中以二氧化硅纳米粒子溶胶对AM的影响最大。  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号