首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 31 毫秒
1.
Samenvatting Gedurende de laatste twee jaren werden door de P.D. een aantal bestrijdings-proeven genomen tegen enkele koolzaadinsecten.Tegen de koolzaadaardvlo (Psylliodes chrysocephala L.) bleken twee, of nog beter drie behandelingen met DDT (500 g technisch DDT/ha) beter te voldoen dan een even groot aantal behandelingen met parathion (250 g technisch parathion/ha). Het effect van drie behandelingen met HCH (65 g gamma/ha) bleef bij dat van beide bovengenoemde middelen sterk ten achter.Is de bestrijding van de aardvlooien zelf, welke dus bij voorkeur met DDT dient te geschieden, niet geslaagd of om bepaalde redenen niet mogelijk geweest, dan moet de bestrijding zich richten tegen de larven in de bladstelen, waarvoor parathion in aanmerking komt.Bij de bestrijding van de koolzaadsnuitkever (Ceuthorrhynchus assimilis Payk.) werden gunstige resultaten bereikt met een middel, dat zowel HCH als dieldrin bevat. HCH (400 g gamma/ha) en toxapheen (1500 g chloorcampheen/ha) gaven een iets minder goede werking te zien, terwijl de werking van parathion (250 g technisch parathion/ha) slechter was dan van alle bovengenoemde middelen.De bestrijding van de galmuglarven (Dasyneura brassicae Winn.) in de hauwen door middel van twee behandelingen met parathion (250 g technisch parathion/ha) leidde niet tot het gewenste resultaat.Vangpalen zullen vermoedelijk nuttige gegevens kunnen verstrekken over het moment waarop en de richting waaruit de snuitkevers komen aanvliegen.Een schatting van de kosten en de baten van de bestrijding der koolzaadsnuitkever maakt het zeer waarschijnlijk dat deze bestrijding economisch verantwoord is, indien veel kevers in het gewas aanwezig zijn.Summary During the past two years the Plant Protection Service has carried out experiments on the control of certain insect pests of colza.Two or preferably three treatments with DDT (500 g/ha technical DDT) against the cabbage stem flea beetle (Psylliodes chrysocephala L.) proved to be more satisfactory than the same number of treatments with parathion (250 g/ha technical parathion). The results of three treatments with BHC (65 g/ha gamma isomer BHC) were much behind those of the above mentioned chemicals.If control of flea beetles, which should normally take place with DDT, should fail or for any reason could not be carried out, control of the larvae in the leaf stalks can be obtained with parathion.Control of gall-midge larvae (Dasyneura brassicae Winn.) in the pods by two treatments with parathion (250 g/ha technical parathion) was not satisfactory.Effective control of cabbage seed weevil (Ceuthorrhynchus assimilis Payk.), was obtained with a formulation containing both BHC and dieldrin. The results with BHC (400 g/ha gamma isomer) and toxaphene (1500 g/ha chlorocamphene) were not quite as good; parathion (250 g/ha technical parathion) was less effective than all the above-mentioned chemicals.Some useful information about the time of arrival of weevils and the direction from which they come can probably be got from the use of sticky board traps.An estimate on the expenses incurred in the control of cabbageweevil and of the advantages to be expected, makes it probable that, in a heavily infected crop, control is economically justified.  相似文献   

2.
Samenvatting De beste bestrijding van het slamozaïek zou de teelt van resistente rassen zijn. Resistentie tegen dit virus is echter niet bekend. Omdat besmetting steeds via het zaad plaats vindt, sla in Nederland niet als wintergewas wordt geteeld en onkruiden als besmettingsbron geen rol spelen blijft alleen de mogelijkheid over om uitsluitend virusvrij zaaizaad te gebruiken.Ruimtelijke isolatie van zaadvelden is in West-Europa om technische redenen niet zo goed uitvoerbaar als in de Verenigde Staten. Het zou daarom belangrijk zijn, indien er slarassen beschikbaar waren, waarbij geen virusoverdracht via het zaad plaats vindt. Een uitgangspunt om dit te bereiken zou het kruisen zijn met wilde sla (Lactuca serriola L.), die volgensWelch et al. (1953) deze eigenschap zou bezitten.Om na te gaan of deze mededeling juist was, werd van 28 herkomsten vanLactuca serriola een vijftal planten met slamozaïekvirus geïnoculeerd en van de zieke planten werd het zaad afzonderlijk geoogst. Van iedere plant werden zo mogelijk 500 zaailingen uitgeplant. Uit tabel 1 blijkt, dat bij alle herkomsten het virus via zaad wordt overgebracht. het heeft dus in het geheel geen zinLactuca serriola als uitgangsmateriaal voor kruisingswerk te gebruiken, met als doel virusoverdracht via het zaad te voorkomen.

Gedetacheerd bij het Proefstation voor de Groenteteelt in de Volle Grond in Nederland, Alkmaar.  相似文献   

3.
Samenvatting Sinds 1946 is bekend dat Amerikaanse vogelkers, een uiterst algemene struik of boom van lichte gronden in Nederland, fungeert als winterwaard van de perzikluis (Myzus persicae). In gebieden waar de perzik ontbreekt biedt Amerikaanse vogelkers, hoewel vele exemplaren minder geschikt zijn als waardplant, een goede mogelijkheid voor overwintering van de perzikluis. Vooral waar in de nabijheid pootaardappelen of bieten worden verbouwd, gewassen die ernstig lijden onder virusziekten door deze bladluis overgebracht, is de economische betekenis van Amerikaanse vogelkers buitengewoon groot. Ook andere bladluissoorten kunnen met succes op Amerikaanse vogelkers overwinteren en van deze soorten is de hopluis (Phorodon humuli) in het buitenland vaak bijzonder schadelijk op hop. Gevonden werd dat de appel-grasluis (Rhopalosiphum insertum) vaak ook op Amerikaanse vogelkers als ei overwintert, hoewel de literatuur uitsluitend winterwaardplanten uit de onderfamilie der appelachtigen (Pomoideae) vermeldt. Bovendien kolonissert de appel-takluis (Aphis pomi) soms met succes jonge scheuten van deze importboom. Veel bladluissoorten, die met succes op andere soorten van het geslachtPrunus als ei overwinteren, leggen vaak zeer grote aantallen eieren opPrunus serotina, zonder dat zich daaruit in het voorjaar volwassen bladluizen ontwikkelen. De schrijver beschouwt Ameriaanse vogelkers als een zeer gevaarlijk gewas voor land- en tuinbouw, speciaal als bron voor virusoverbrengende bladluissoorten.  相似文献   

4.
Conclusie Overzien we de huidige kennis van deze ziekte in vergelijking met hetgeenBanga in 1938 er over kon vermelden dan blijkt dat we nog niet veel verder zijn gekomen wat betreft de oorzaak.Het is nog niet mogelijk een onderstelling omtrent de oorzaak te maken. Er schijnt een verband met de snelheid van de stofwisseling te bestaan en ook met de watervoorziening van de appel. Voorts heeft de omzetting zetmeel-suiker er (iets) mee te maken.Het eenige houvast en aangrijpingspunt voor nader onderzoek is de mogelijkheid om de stip kunstmatig te verwekken. Dit lukte ook zonder eenige chemische behandeling, zooalsWortmann uitvoerde, in het laboratorium te Wilhelminadorp. Langs de weg der beïnvloeding van het optreden zal nu getracht worden de aard van de stipziekte te bestudeeren. Hierbij zullen zuurstofgehalte van de lucht, vochtigheid en temperatuur gevariëerd worden om de invloed van veranderingen in de ademhaling en de verdamping na te gaan.Mochten er onder de lezers personen zijn wier ervaringen niet overeenstemmen met het bovenstaande, dan houdt de schrijver zich gaarne aanbevolen voor inlichtingen.  相似文献   

5.
Samenvatting Van verrijking der mycoflora is slechts dan sprake, als nieuwe elementen in een gebied verschijnen door invoer van elders, door nieuwe kruisingen of door nieuwe mutaties van zwammen. Het ontdekken van een vroeger onbekende zwam is nog geen bewijs voor een verrijking der mycoflora. Het kan zijn dat de onbekende vroeger alleen aan de aandacht is ontsnapt.Voorbeelden van verrijking der flora door het overbrengen van parasitaire zwammen van het eene werelddeel naar een ander zijn gemakkelijk te geven. Uit de verspreiding van de populierenroesten over de aarde blijkt, dat het gevaar van overbrengen van Noord-Amerikaansche soorten van Melampsora naar Europa en van Europeesche soorten naar Noord-Amerika niet denkbeeldig is (Afb. 1).Bij proeven aan het Laboratorium voor Mycologie en Aardappelonderzoek te Wageningen over de vatbaarheid van populieren voor eenige soorten van Melampsora, traden in 1941 verschillende rassen en een witte variant vanMelampsora Larici-populina Kleb. op (Afb. 4, 5 en 6), die in de eerste twee jaren zeker niet voorkwamen (Tabel 1). De physiologische rassen zijn met behulp van een speciale laboratorium-methode te onderscheiden door de verschillende reactietypen van een sortiment van populieren (Afb. 2 en 4). Het optreden van de rassen wordt toegeschreven aan het feit, dat in het najaar van 1940Larix sp. tusschen de populieren van het proefveld werden geplant. Op deze Larix kunnen nl. door kruising nieuwe combinaties van genetische factoren tot stand komen.Ook bij andere parasitaire zwammen o.a. bijPhytophthora infestans de Bary (de aardappelziekte) en bijSynchytrium endobioticum (Schilb.) Perc. (de wratziekte) op aardappel, zijn onverwachte complicaties van het resistentie-onderzoek ontstaan door het verschijnen van voordien onbekende rassen van deze parasieten. Of door deze de mycoflora werkelijk met iets nieuws werd verrijkt, is moeilijk te beslissen. Zij kunnen er reeds zijn geweest, maar in een zoo gering percentage, dat de kans op een isolatie practisch nul was. Pas de vermeerdering door het gebruik van speciale rassen van hun waardplanten brengt hun bestaan aan het licht.Met het oog op de roesten van populieren is een verrijking van de mycoflora mogelijk door invoer van elders en door nieuwe rassen, die uit kruising ontstaan. Beide kansen ontnemen aan het resistentie-onderzoek zijn absolute waarde. Dat zulke teleurstellingen groot kunnen zijn, blijkt uit de hevige aantasting vanPopulus candicans Aiton door één der nieuwe rassen en de witte variant vanM. Larici-populina, die alles overtreft, wat bij jarenlange observatie werd waargenomen.Summary Only the appearance of new elements by introduction from abroad, by new hybrids or by new mutations of fungi may be called an enrichment of the mycoflora. Discovery of formerly unknown fungi is no proof of such an enrichment. It may be that till then the unknown fungus merely escaped attention.Examples of enrichment of the mycoflora by transport of parasitic fungi from one continent to another are easy to give. From the distribution of poplar rust fungi on earth it is evident, that the danger of introducing North-American Melampsora's on poplar into Europe and European species into North-America is not imaginary (Afb. 1).Experiments on the susceptibility of poplars to infection by some species of Melampsora, carried out at the Laboratorium voor Mycologie en Aardappelonderzoek at Wageningen, proved the appearance in 1941 of several physiologic races and one white variety ofM. Larici-populina Klebahn (Afb. 4, 5, 6). These were certainly not present during the first two years of the experiments, 1939 and 1940 (Tabel 1). The physiologic races can be distinguished with the aid of a special laboratory-method by the reaction-types of a collection of poplars (Afb. 2, 4).The appearance of the races is supposed to be due to the planting in the autumn of 1940 of larches between the poplars of the experimental plot. The formation of new races has become possible by hybridizing on these larches, on whichM. Larici-populina forms its 0 and I stages.Unexpected complications in breeding of potatoes for resistance have been raised by the appearance of formerly unknown races ofPhytophthora infestans de Bary (potato blight) andSynchytrium endobioticum (Schilb.) Perc. (wart-disease). It is, however, difficult to decide, whether in these cases the mycoflora has been enriched by some new races. They may have existed already before, but in such a low percentage that practically there was no chance to isolate them. It is only by using special races of hostplants that their existence can be stated.In relation to the rusts of poplars the possibility exists of an enrichment of the mycoflora by introduction from abroad and by the formation of new races by hybridization. Both possibilities make the results of breeding for resistance less absolute. To what extent such disappointments may develop is evident from the heavy attack ofPopulus candicans Aiton by one of the new races and by the white variety ofM. Larici-populina. This attack surpasses all earlier ones observed during several years.Voordracht gehouden op 4 Maart 1944 voor de Nederl. Plantenziektenkundige Vereeniging.  相似文献   

6.
Samenvatting In koffieplantages in de Ivoorkust wordt veel schade aangericht door de zwarte takkenboorder,Xyleborus morstatti Hag. De kever boort gangen in niet te oude takken. Op de wand van deze gangen groeit een schimmel, de zgn. Ambrosia, die als voedsel dient voor het nageslacht van de kever. Via de gemaakte opening kunnen secundaire schimmels de koffietak aantasten. Deze aantasting, samen met de mechanische schade, heeft in vele gevallen afsterving van de takken tot gevolg.Het onderzoek over de levenswijze vanX. morstatti vormt een onderdeel van een studie betreffende het voedselkeuze-mechanisme van dit insekt.Een methode voor het kweken vanX. morstatti in het laboratorium wordt gegeven. De kever is bestudeerd aan de hand van waarnemingen in veld en laboratorium (tabel 1). Als gevolg van het niet meer aanwezig zijn van de Ambrosia in de oudere gangen ontstaat een sterke spreiding in de ontwikkeling van de larven. Er is een verband tussen de afmetingen van de gangen en de grootte van de nakomelingschap. Een klein deel van de gangen bevat uitsluitend mannelijke nakomelingen.  相似文献   

7.
Summary The suitability of thevan Raalte test for the study of the translocation of fungicides through the parenchym for mainly lipoid-soluble substances is discussed.Samenvatting De geschiktheid van devan Raalte-proef voor de bestudering van het transport door het parenschym van fungiciden wordt besproken. Er wordt op gewezen, dat deze proef slechts resultaat oplevert wanneer de betrokken fungiciden goed in lipoïden en enigermate in water oplosbaar zijn. Men dient in het oog te houden, dat in de stukjes aardappelbladsteel, die in de proef worden gebruikt, vitale functies te loor gaan. Zo is er geen beweging van vloeistof in de vaatbundels, die verantwoordelijk kan worden gesteld voor transport van fungiciden door het stukje bladsteel.  相似文献   

8.
Samenvatting In deze publikatie worden de resultaten vermeld van een onderzoek naar de galmugfauna van rode en witte klaver in Nederland. Laboratoriumproeven en veldwaarnemingen hebben uitgewezen, datDasyneura gentneri Pritchard,D. leguminicola (Lintner) enTricholaba trifolii Rübs. zich voeden ten koste van het zich ontwikkelende klaverzaad. Hun optreden is echter niet van economische betekenis voor de teelt van klaverzaad in Nederland. Dasyneura trifolii (F. Loew) verwekt bladgallen op witte klaver, maar door deze aantasting worden de planten niet in hun normale groei belemmerd. De larven vanLestodiplosis pallidicornis Kieffer en vanPhaenobremia aphidivora (Rübs.) zijn roofvijanden; zij voeden zich respectivevelijk met larven van allerlei andere galmugsoorten en met bladluizen, die op rode en witte klaver leven. De soortenAmetrodiplosis sp.,Clinodiplosis sp. enIsodiplosis deutera Milne f.n.sp. leven in de bloemhoofdjes van rode klaver, maar hun juiste levenswijze is nog niet bekend.Milne (1960) enBarnes (1946) vermelden van witte en rode klaver in Engeland nog de soortenBrachyneura squamigera (Winnertz),Campylomyza ormerodi (Kieffer),Clinodiplosis leguminicola Milne enGiardomyia britannica Milne. Deze soorten werden door ons in Nederland tijdens het onderzoek niet gevonden.Deze publikatie vermeldt verder bijzonderheden inzake de levenswijze, de morfologie en de ontwikkelingscyclus van de behandelde galmugsoorten, terwijl ook aandacht is besteed aan hun economische betekenis voor de teelt van witte en rode klaver in Nederland.  相似文献   

9.
Summary Storage of antisera against plant viruses and leaf material from virus infected plants is simplified by application of freeze-drying. Dehydrated plant material is of great value for the removal of virus inhibiting substances by organic solvents. Several plant viruses are unaffected by this drying procedure.
Met een samenvatting: Enkele toepassingen van het drogen door sublimatie bij het virologische onderzoek
Samenvatting Biologische stoffen kunnen na drogen door sublimatie, zonder verlies aan activiteit, op eenvoudige wijze lange tijd bewaard worden. Goede resultaten werden geboekt bij het bewaren van verzadigde antisera tegen de volgende plantevirussen: X-virus, Y-virus, M-virus,Cucumis virus 1 st. Chr., tomaataspermyvirus, narcissemozaïekvirus, narcissegrijsvirus,Phaseolus virus 2, irisvirus en hyacintevirus. In tabel 1 wordt de invloed van enkele bewaartemperaturen en gassen op de serologische activiteit weergegeven. Uit deze resultaten blijkt een nadelige invloed van hogere bewaartemperaturen op de hoeveelheid antibodies. Vooral voor het diagnostische onderzoek is dit van groot belang.Ook voor het conserveren van bladmateriaal, al dan niet geïnfecteerd met plantevirus, opent deze methode belangrijke perspectieven. Niet alleen de antigeniteit maar ook het infectievermogen van Y-virus, ratelvirus enCucumis virus 1 st. Chr. uit gedroogd tabaksblad blijkt na 9 maanden bewaren bij 7 °C nog grotendeels aanwezig te zijn. Bij deze experimenten werd While Burley tabak geïnfecteerd met een suspensie die verkregen wordt door gedroogd blad fijn te wrijven met 9 delen fosfaatbuffer pH 7,0. Nader onderzoek zal moeten leren in hoeverre het infectievermogen ook kwantitatief onaangetast blijft.Gedroogd materiaal is van belang voor het verwijderen van verbindingen die remmend werken op eigenschappen van een virus.Vaughan (1956) gebruikte extractie met alcohol voor de verwijdering van tanninen, terwijlRozendaal & van Slogteren (1958) bij de zuivering van S- en M-virus voor antiserumbereiding een extractie met chloroform, aceton en ether toepasten. Deze methode bleek ook goede resultaten op te leveren bij de bereiding van antisera tegen: X-virus, Y-virus, narcissemozaïek en narcissegrijsvirus, hyacintevirus, irisvirus,Cucumis virus 1 st. Chr. en tomaataspermyvirus.
  相似文献   

10.
Symptoms of notched leaf in gladiolus are described in this paper. The disease can occur either in patches in the field (only on sandy or light sandy loam soils) or in plants scattered throughout a field planted with a certain stock (independent of soil type). Experiments showed that this disease is caused by tobacco rattle virus (TRV), which is transmitted byTrichodorus pachydermus Seinhorst andT. similis Seinhorst. Gladiolus corms planted in infested soil show a more or less serious reduction of growth and sometimes typical symptoms of notched leaf. In experiments these notched leaf symptoms could be reproduced in the first season only whenTrichodorus from infested soil was able to infect the young sprouts on top of the corms. If infection took place through the roots, the growth of the plants was not or only slightly retarded and the typical notched leaf symptoms appeared in the offspring in the following season. At least two serologically different strains of TRV could be isolated from affected gladiolus. These serotypes were not found to be typical for a certain location as in some cases both were isolated from the same infested field. In fields where potatoes showed stem-mottle and/or spraing, gladiolus was affected by notched leaf.Samenvatting Kartelblad in gladiolen kenmerkt zich door slecht uitgegroeide, misvormde planten, waarbij langs de randen en de nerven van de bladeren necrotische strepen en karakteristieke kartel- en zaagranden optreden (fig. 1). De planten komen meestal niet tot bloei. Alle overgangen tussen normale planten en die met de beschreven symptomen komen voor.In de knollen en kralen van de aangetaste planten zijn geen kenmerkende symptomen waar te nemen. In het gewas te velde kunnen deze aangetaste planten, in variërende percentages, verspreid tussen de gezonde planten van een partij voorkomen, terwijl aangrenzende partijen geheel gezond kunnen zijn. In deze gevallen, die op alle grondsoorten worden aangetroffen, is de partij één of meer seizoenen eerder geïnfecteerd. In andere gevallen worden planten als zojuist beschreven pleksgewijs in het gewas aangetroffen (fig. 2). Dergelijke aantastingen komen uitsluitend voor op de lichtere gronden en hierbij wordt eveneens een abnormale ontwikkeling van het wortelstelsel waargenomen (fig. 3).In proeven kon worden aangetoond dat de ziekte veroorzaakt wordt door virussen van de ratelvirusgroep (zie tabel 1 tot en met 6). In de grond aanwezige aaltjes van het geslachtTrichodorus (T. pachydermus Seinhorst,T. similis Seinhorst en mogelijk nog andere soorten) brachten het virus op de waardplant over (tabellen 2, 5 en 6).In het seizoen waarin infectie plaatsvond, ontstonden uitsluitend kenmerkende kartelblad-symptomen indien aaltjes, afkomstig van besmette grond, de mogelijkheid werd gegeven jonge, nauwelijks uitgegroeide spruiten aan te tasten (fig. 5, tabel 6). Infectie in de wortels veroorzaakt geen of slechts een geringe groeistoornis, maar in de nakomelingschap van deze planten komen in het volgende seizoen de typische symptomen van kartelblad voor (fig. 4, tabel 3, 5 en 6).Op een aantal gronden waar aardappelen waren geïnfecteerd door stengelbont of kringerigheid, werden gladiolen door kartelblad aangetast. In proeven waar gladiolen en aardappelen door TRV op dezelfde percelen waren geïnfecteerd, bleek een opmerkelijke overeenkomst in het verloop van kartelbladaantasting bij gladiolen en stengelbontaantasting bij aardappelen te bestaan (tabel 4).Bij het onderzoek van verschillende TRV-isolaties uit gladiolen met kartelblad-symptomen en uit andere waardplanten die afkomstig waren van met TRV enTrichodorus sp. besmette gronden, konden tenminste twee verschillende serotypen van het TRV worden aangetoond. Isolaties van het ene serotype bleken nauw verwant te zijn met een TRV-isolatie uit tabak White Burley, waartegen een antiserum is vervaardigd doorMaat (1963). Vertegenwoordigers van het andere serotype reageerden alle serologisch positief met een antiserum bereid tegen een TRV-isolatie uit gladiool. Beide serotypen bleken niet specifiek te zijn voor bepaalde plaatsen, daar beide verspreid door het land blijken voor te komen en in sommige gevallen uit eenzelfde perceel konden worden geïsoleerd. In een volgende publikatie zal hierop nader worden ingegaan.A preliminary report on this subject has been published in Nematologica 10 (1964):69–70.  相似文献   

11.
Samenvatting Het aaltljePratylenchus penetrans kan bijdragen tot het optreden van herbeplantingsmoeilijkhenden bij kers op lichte grond. Op zwaardere gronden komt dit aaltje veelal niet in schadelijke aantallen voor; toch kunnen ook hier ernstige herbeplantingsmoeilijkheden optreden. Bodemmoeheidsverschijnselen bij meerjarige gewassen zijn meestal specifiek voor verwante soorten, bijv. voor steenrespectievelijk pitvruchten. In potproeven is het bestaan van deze specificiteit en van factoren die naast aaltjes verantwoordelijk zijn voor moeheidsverschijnselen bij appel en kers nog eens aangetoond.Op wortels van kersezaailingen, die geteeld waren op grond afkomstig uit een kerseboomgaard, werden chlamydosporen vanThielaviopsis basicola (Berk. & Br.) Ferr. gevonden. Met deze schimmel werden inoculatieproeven gedaan, waaruit duidelijk de pathogeniteit ten opzichte van kers bleek. Bovendien zijn er aanwijzingen dat de teelt van kers tot een toeneming van de besmettingsgraad van de grond leidt (tabel 1). Appel bleek resistent te zijn tegen de schimmel.Deze gegevens wijzen er op datT. basicola een rol speelt bij het herbeplantingsprobleem van kers. Nader onderzoek zal echter moeten uitwijzen hoe groot de betekenis van deze factor onder praktijkomstandigheden is.  相似文献   

12.
Samenvatting Phyllobius urticae de Geer is in Kennemerland zeer schadelijk, daar de larven, tezamen met de larven vanOthiorrhynchus sulcatus L., de gegroefde lapsnuittor, of alleen, de wortels der aardbeien aanvreten, waardoor geheele plekken, ja zelfs geheele akkers af kunnen sterven. De volwassen kevers eten gaten uit de randen der bladen. Ze komen talrijk voor op brandnetels. Het uitroeien van deze in de omgeving der aardbeien verdient daarom sterke aanbeveling. Nagegaan zal moeten worden, in hoeverre de kevers uitgeroeid zullen kunnen worden door de aangetaste akkers niet op te ruimen, alvorens de periode van ei-afzetting is beëindigd. Hiermee zal waarschijnlijk het opjagen der kevers naar de naburige akkers voorkomen kunnen worden. Daarnaast zal, vooral daar de akkers in deze streek dicht opeen liggen en dus de kans van onderlinge besmetting zeer groot is, het vernietigen der kevers met bestrijdingsmiddelen noodig blijven. Derris en pyrethrum beide bleken werkzaamheid in dit opzicht te bezitten.  相似文献   

13.
A model is constructed to simulate the population dynamics of the potato cyst-nematode,Globodera pallida, and its effect on the growth of the potato. Parameters and rate variables are estimated from published data, and a preliminary evaluation is performed. Despite its simplicity, the model can provide realistic predictions of the real system's behaviour: the predicted relation between initial nematode density and the annual multiplication rate, and the effect of nematode density on tuber yield, are simulated well; the effects of early harvesting are similar to those described in the literature; and the predicted seasonal changes in population structure are in reasonable agreement with field observations. The weaknesses and potentials of the model, and of the dynamic simulation approach, are discussed.Samenvatting On dit moment vindt bestrijding van het aardappelcysteaaltje,Globodera rostochiensis enG. pallida voornamelijk plaats m.b.v. nematiciden, resistente rassen en vruchtwisseling. In Nederland worden deze drie bestrijdingswijzen gecombineerd in een stelsel van strakke voorschriften die wettelijk zijn vastgelegd. Problemen met resistentie en teruglopende effectiviteit in de bestrijding maken de ontwikkeling van een flexibele aanpak noodzakelijk. Teneinde deze regeling te ontwikkelen is het nodig te beschikken over een inzicht in de populatiedynamica van het aardappelcysteaaltje en de gevolgen van hoge dichtheden voor de opbrengst. Op grond van literatuurgegevens en niet gepubliceerde experimentele gegevens van diverse onderzoekers is een model geconstrueerd waarmee het populatieverloop kan worden berekend en waarmee de schade aan het gewas kan worden geschat.Vele relaties in dit model berusten op voorlopige schattingen, omdat nadere kwantitatieve gegevens ontbreken. Niettemin zijn de uitkomsten van het eenvoudige model zodanig, dat voorspellingen met het model mogelijk lijken. Zowel de relatie tussen initiële nematodendichtheid en de jaarlijkse vermenigvuldigingssnelheid, als het effect van de nematodendichtheid op de knolopbrengst worden goed gesimuleerd. Ook het effect van vroeg oogsten en de veranderingen in aantallen gedurende het seizoen worden goed gesimuleerd.Hoewel het model redelijke uitkomsten geeft en daarmee bruikbaar lijkt voor voorspelling en gevoeligheidsanalyse zijn er nog een aantal punten die verbetering behoeven. Zo dient het groeimodel voor de aardappel te worden aangevuld met een waterbalans, opdat situaties waarin watertekort optreedt goed kunnen worden behandeld. Voorts dient nauwkeuriger informatie over de fysiologische effecten van de nematoden op wortelactiviteit te worden geïntroduceerd. Deze verbeteringen vergen een goede synthese tussen voortgaande modelbouw en experimenteel werk. De resultaten van het nu geconstrueerde model tonen reeds aan hoe vruchtbaar deze samenwerking kan zijn.  相似文献   

14.
Electron microscopy of ultrathin sections of anthers ofTropaeolum majus plants infected with tomato spotted wilt virus, revealed particles of the virus only in the cells of the endothecium tissue of the anthers. In these parenchyma cells the particles were localized, sometimes in high concentrations, only in the cytoplasm, in clusters in the cisternae of the endoplasmic reticulum. They were not present in the tapetal cells, nor in the pollen grains.Samenvatting Bij elektronenmicroscopisch onderzoek van ultradunne coupes van helmknoppen van planten vanTropaeolum majus, geïnfecteerd met het tomatebronsvlekkenvirus (tomato spotted wilt virus TSWV), is waargenoment dat de virusdeeltjes uitsluitend voorkomen in de cellen van het endotheciumweefsel van de helmknop. In deze parenchymcellen zijn de virusdeeltjes beperkt tot het cytoplasma, en wel in groepjes in de cisternae van het endoplasmatisch reticulum (Fig. 2, 3 en 4). De virusdeeltjes komen echter niet voor in de cellen van de tapetumlaag, evenmin in de pollenmoedercellen of in de rijpe stuifmeelkorrels (Fig. 5, 6). Solitaire deeltjes (S-bodies) daarentegen, komen wel voor in alle cellen van de helmknop, evenals in de stuimeelkorrels van planten, die S-body-positief zijn (Fig. 6).  相似文献   

15.
Samenvatting 1e De levenswijze vanCarpocapsa pomonella in appels werd voor ons land nagegaan. Daarbij bleken zich verschillen voor te doen ten opzichte van de gegevens, die uit de literatuur van andere landen bekend zijn. 2e De motjes verschijnen in het voorjaar gedurende een zeer lange periode. Een zwakke tweede generatie is experimenteel aangetoond en mogelijk komt zij ook in het vrij veld voor, voornamelijk in warme zomers en in de Zuidelijke deelen van ons land. Voor de practijk echter is zij van zeer geringe beteekenis. 3e De motjes zetten haar eieren op willekeurige plaatsen op de vruchten af en nog vaker op de bladeren. 4e De larven boren zich op willekeurige plaatsen door den zijkant van de vrucht in en veel minder vaak door den kelk. In verband hiermede wordt een bespuiting met loodarsenaat eerst ongeveer 4 à 5 weken na den bloei het meest doeltreffend geacht. 5e Onder vangbanden van geribd karton werden aanzienlijk meer rupsen gevangen dan onder die van jutezakken. Of de vangbanden hoog of laag worden aangelegd, schijnt voor ons land van minder beteekenis te zijn, al is het niet uitgesloten, dat men onder lage vangbanden iets meer vangt. 6e De sluipwespPristomerus vulnerator is voor ons land als larve-parasiet vastgesteld.  相似文献   

16.
Samenvatting 1. Van verschillende chemische middelen bleek FeCl3 het eenige te zijn, dat in potproeven de schurft sterk deed verminderen. 2. De verschillende typen schurft bij dezelfde aardappelvari?teit worden door verschillendeActinomyces-stammen veroorzaakt. 3. EénActinomyces-stam kan op verschillende aardappelvari?teiten verschillende typen schurft verwekken; het type is specifiek voor iedere vari?teit. 4. EénzelfdeActinomyces-stam kan virulent zijn voor sommige aardappel-vari?teiten, terwijl hij andere vari?teiten in het geheel niet aantast; deze laatste gedragen zich tegenover and ere stammen weer geheel anders. 5. In reincultuur ging de virulentie van vele stammen achteruit, van enkele bleef zij gelijk, bij één ging zij vooruit. 6. Door verblijkf op groeiende, levende aardappelknollen werd de verzwakte virulentie weer versterkt. 7. Het is wenschelijk, om in ons land de invloed van wisselbouw op het optreden van schurft na te gaan.
Investigations on certain Actinomycetes that cause Potato Scab
  相似文献   

17.
Conclusies Bij de concentratie van organisch kwik (Aaventa), waarbij de larven vanHeterodera rostochiensis niet meer uit de cysten worden gelokt en dus dood zijn, wredenConvallaria-kiemen zeer ernstig beschadigd of gedood, zodat het middel niet bruikbaar is.Het is mogelijk eieren en larven in de cysten te doden door ze in bevroren toestand gedurende lange tijd in contact te houden met lage concentraties nematicide stoffen. De nematiciden blijken evenwel bij de voor de bestrijding bruikbare, lage concentraties onder het vriespunt deConvallaria-kiemen zwaar te beschadigen.Summary A concentration of organic mercury (Aaventa) strong enough to kill the larvae in the cysts ofH. rostochiensis also damaged or killed the lily- of the-valley pips.The cysts can be killed by immersing them, together with the pips, in low concentrations of nematicides and then placing them for several months, in a freeze chamber. However, a treatment of the pips with low concentrations of nematicides followed by storage at low temperatures, useful in controlling the cysts, severely damaged the pips (Tables 2 and 3).Medewerker van de Werkgroep Onderzoek Bestrijding Aardappelcystenaaltje T.N.O.  相似文献   

18.
The rate of infection of pods byP. palmivora at the lower trunk of a cacao tree is always higher than of those in the canopy. This is often held as a proof that the soil is the primary source of infection. An experiment has indicated that climatic conditions at the beginning of the rainy season in Western Nigeria do not favour infection of pods in the canopy, which may also explain the said phenomenon.Samenvatting In Nigeria evenals in andere landen is waargenomen dat doorP. palmivora aangetaste cacaokolven in het begin van de regentijd vooral voorkomen aan de stam en dat het aantastingspercentage van de stamvruchten over het gehele seizoen genomen aanzienlijk hoger light dan dat van de vruchten in de kroon. Een proef waarbij ongeveer 10% van de stamvruchten en ook van de vruchten in de kroon werd geïnoculeerd bij het begin van de regentijd, wees uit dat in deze periode van het jaar de klimaatomstandigheden in de kroon waarschijnlijk ongunstig zijn voor infectie.Een hoog percentage aangetaste stamvruchten in genoemde periode mag derhalve niet zonder meer gezien worden als bewijs dat de grond in het begin van de regentijd de enig belangrijke besmettingsbron van de ziekte zou zijn.  相似文献   

19.
In a pot experiment the tolerance limit of white clover seedlings toHeteroder a trifolii was 50 eggs per g of soil. In other pot experimentsH. trifolii increased to about 1400 eggs per g of soil without apparent damage to the growth of white clover. White clover maintained a relative density of almost 20 percent in a mixture withLolium perenne at a density ofH. trifolii of 80 to 200 eggs per g of soil. Densities of this nematode in 216 samples from 74 pastures were mostly below 1 egg per g of soil and only very seldom higher than 32 eggs per g of soil. There was a slightly higher frequency of densities over 32 eggs per g of soil in samples from places with a good than from those with a poor stand of white clover. The differences between samples from pastures with good and poor stands and between samples from places with and without clover were very small. The frequency distribution of cysts and eggs in samples from a four year old pasture with a very good stand of white clover was the same as that in the samples from all other pastures. It is therefore concluded that the influence of attack byH. trifolii on the stand of the white clover in the sampled pastures was negligible.
De bevolkingsdichtheid van Heterodera trifoliiin weilanden in Nederland en de betekenis ervan voor de groei van witte klaver
Samenvatting In een potproef was de tolerantiegrens van witte klaver voorH. trifolii gedurende de eerste acht weken na het zaaien ongeveer 50 eieren per g grond. In andere potproeven vermeerderdeH. trifolii zich tot ongeveer 1400 eieren per g grond zonder zichtbare schade te veroorzaken aan witte klaver. Witte klaver handhaafde een dichtheid van ongeveer 20% in een mengsel met Engels raaigras bij een bevolkingsdichtheid vanH. trifolii van 80 tot 200 eieren per g grond. De bevolkingsdichtheden van dit aaltje in ongeveer twee honderd grondmonsters uit 74 weilanden waren meestal minder dan 1 cyste per 50 g grond en 1 ei per g grond en slechts zelden meer dan 32 eieren per g grond. Ze waren wat lager op plaatsen zonder dan op plaatsen met witte klaver en ook op plaatsen met slecht groeiende dan op die met goed groeiende witte klaver. Er was geen verschil tussen weiden met veel en met weinig witte klaver, met uitzondering van een drie jaar oude weide met een zeer dichte stand van witte klaver. Hier werd een wat hogere dichtheid van het aaltje gevonden dan het ge middelde van alle onderzochte weiden. De stand van de witte klaver was in dit weiland ook vier jaar na het zaaien nog zeer goed. De frequentiedistributie van dichtheden van cysten en eieren op plaatsen met en zonder klaver was toen geheel gelijk aan die van alle andere monsters tezamen. Er was dus geen verband tussen deze distributie en de stand van de klaver. Uit de verzamelde gegevens wordt de conclusie getrokken, dat de bevolkingsdichtheden vanH. trifolii in het algemeen te laag zijn om de oorzaak van slechte groei van witte klaver in de onderzochte weilanden te kunnen zijn.
  相似文献   

20.
Samenvatting Uit het bovenstaande volgt dat: le de grondontsmetting ter voorkoming van wortelknobbels geen afdoende resultaten heeft opgeleverd en deze methode, mede in verband met de hooge kosten aan materiaal en arbeidsloon, zeker niet loonend is om in het groot te worden toegepast. 2e de voorbehandeling van jong plantgoed van Wildling appel en peer met Uspulunbrij zeer gunstige resultaten heeft opgeleverd, zoowel wat betreft voorkomen der ziekte als wat betreft invloed op den groei. Daar deze methode zeer weinig onkosten en extra werk vereischt, zou het zeker aanbeveling verdienen deze voorbehandeling in 't groot toe te passen. 3e in de selecties kwee en doucin verschillen betreffende de vatbaarheid bestaan, die voor de practijk van groot belang kunnen zijn. Bovenstaande proeven werden uitgevoerd op de kweekerijen van de firma D. J. van der Have te Kapelle-Biezelinge.   相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号