首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 109 毫秒
1.
G. H. Kroon 《Euphytica》1972,21(2):165-170
Summary A method of breeding diploid garden pansies is described. The importance of diploid populations for the breeding of garden pansies is stressed, especially with respect to the creation of hybrid varieties. The occurrence of fertile aneuploids in the various generations is related to the composite genome of Viola tricolor L.
Samenvatting End werkwijze voor het kweken van diploide violen wordt beschreven. Het belang van diploide violen in de veredeling van de tuinviool wordt besproken, speciaal in verband met de teelt van hybriderassen. Het optreden van fertiele aneuploiden in de diverse generaties wordt in verband gebracht met het samengestelde genoom van V. tricolor L.
  相似文献   

2.
Breeding material of potatoes containing the genes R 1, R 2 and R 3, single or in combination, was tested for its resistance in the flesh to five different races of Phytophthora infestans.There was a considerable variation in response, from extreme hypersensitivity with no necrosis visible with the naked eye to cases where the tuber hardly showed any inhibition at all to the growth of the parasite.It appeared that the effect of the genes R 2 and R 3 in the tubers was very different from that exerted in the foliage. However, a correlated effect of the gene R 1 cannot be denied.The results are compared with those obtained by Lehmann in 1938 and in great outline they agree very well.
Samenvatting Onderzoekingen zijn bij de aardappel verricht over de invloed van de R-genen voor overgevoeligheid van het blad tegen Phytophthora infestans op de resistentie van het vlees van de knollen. Daarbij werd gevonden dat het gen R 1 in de knol dikwijls eenzelfde reactie veroorzaakt als in het blad. Wanneer de genen R 2 en R 3 alleen of in combinatie aanwezig zijn, is er geen correlatie tussen blad en knolreactie te onderkennen.Een onderzoek naar de correlatie tussen de resistentie van knol en blad in dit materiaal wees uit dat een hoge graad van resistentie in de knol in vrijwel alle gevallen samengaat met overgevoeligheid van het blad, terwijl materiaal dat vatbaar is in de knol zowel vatbaar als overgevoelig in het blad kan zijn. Uitgaande van de blad-resistentie is het zo, dat overgevoeligheid van het blad in het geheel geen aanwijzing is voor resistentie in de knol terwijl daarentegen planten met vatbaar blad zeer overwegend vatbare knollen bezitten.De resultaten van ons onderzoek en die van Lehmann stemmen in dit opzicht in hoge mate overeen.
  相似文献   

3.
C. Mastenbroek 《Euphytica》1952,1(3):187-198
Samenvatting Onderzoekingen over de vererving van de resistentie tegen Phytophthora infestans d.B.van Solanum demissum Lindl.1. De aardappelziekte kost de Nederlandse economie naar schatting gemiddeld 20 millioen gulden perjaar; dit is evenveel als de geldelijke opbrengst van 13.000 ha aardappelen of 6 1/2% van het aardappelareaal.2. Van de bijna over de gehele wereld voorkomende schimmelPhytophthora infestans, die de aardappelziekte veroorzaakt, zijn de laatste decennia een aantal physio's bekend geworden, die zich onderscheiden door hun spectrum (reeks van planten, die vatbaar zijn voor een bepaald physio). In Nederland word het voorkomen van 9 verschillende physio's geconstateerd (waarvan physio N 3 zeer veel gelijkt op physio N 1 en in tabel 1 werd weggelaten).3. De spectra van de physio's overlappen elkaar (fig. 1), zodat resistentie tegen de physio's N 8 en N 9 steeds samen zal gaan met resistentie tegen alle overige van de thans bekende physio's.4. Ter verklaring van een aantal waarnemingen over de vererving van de resistentie, werden drie verschillende dominante onafhankelijke erfelijke factoren aangenomen:R7, geeft resistentie tegen de physio's N 1, N 2, N 4 en N 7;R8, geeft resistentie tegen de physio's N 1, N 2, N 4, N 5, N 6, N 7 en N 8;R9, geeft resistentie tegen de physio's N 1, N 4, N 5, N 6 en N 9.Volgens de voor 2 en P berekende waarden is deze verklaring zeer waarschijnlijk juist.5. De splitsingsgetallen in kruisingen van planten met twee dezelfde factoren maken een vrije combinatiemogelijkheid tussen de betreffende chromosomen van alle 4 genomen zeer waarschijnlijk.6. Naast de drie onder 4 genoernde factoren bestaat zeer waarschijnlijk nog een vierde factor, die resistentie tegen de physio's N 1, N 2 en N 5 bepaalt.7. Resistentie tegen alle thans bekende physio's wordt bereikt bij gezamenlijke aanwezigheid van de factoren R8 en R9.  相似文献   

4.
Flax scorch     
H. T. Wiersema 《Euphytica》1955,4(3):197-205
Summary Scorch is a soilborne disease of flax which as far as known only occurs in the Netherlands, Belgium and Northern France. Due to the publication of Marchal (1900) the fungus Asterocystis radicis de Wild had for a long time been considered as the causal organism. In later years, however, Dutch investigators (v. d. Meer, 1928, and Diddens, 1931) proved that the disease is caused by the fungus Pythium megalacanthum de Bary and that Asterocystis is quite harmless to flax.The only way of controlling the disease has been the breeding of resistant varieties. As early as 1888 Prof. L. Broekema established that resistance occurs and attempted to raise scorch-resistant varieties. In later years also other investigators and breeders worked on the same problem.The breeding for flax scorch resistance forms part of the working programme of the S.V.P. (Foundation for Agricultural Plant Breeding). Though different isolates of the scorch-fungus were tested by the author, no physiological specialization was found. He evolved a laboratory method for investigating flax scorch resistance and studies the heredity of the resistance. On page 204 the resistance of some varieties is expressed n relative figures.It is attempted to promote breeding work of Dutch private breeders by providing them with resistant populations and lines.Vlasbrand is een bodemziekte welke, voor zoverre bekend, alleen voorkomt in Nederland, België en Noord-Frankrijk. Op grond van de publicatie van Marchal (1900) werd de schimmel Asterocystis radicis de Wild lange tijd als de veroorzaker van deze ziekte beschouwd. In latere jaren bewezen Nederlandse onderzoeksters (v. d. Meer, 1928 en Diddens, 1931) echter dat de ziekte door de schimmel Pythium megalacanthum de Bary veroorzaakt wordt en dat Asterocystis ongevaarlijk is voor vlas.Het kweken van resistente rassen vormt de enige mogelijkheid de ziekte te bestrijden. Prof. L. Broekema stelde reeds in 1888 vast, dat resistentie voorkomt en trachtte vlasbrand resistente rassen te kweken. In latere jaren legden ook anderen zich hierop toe.Het kweken op vlasbrand resistentie vormt een onderdeel van het werkprogramma van de S.V.P. Hoewel verschillende isolaties door de schrijver onderzocht zijn, werd geen physiologische specialisatie aangetroffen. Hij werkte een laboratoriummethode uit voor onderzoek op vlasbrandresistentie en bestudeert de erfelijkheid van de resistentie. Op blz. 204 is de resistentie van enige rassen in verhoudingscijfets uitgedrukt.Door de Nederlandse kwekers te voorzien met resistente populaties wordt getracht de kweekarbeid te bevorderen.  相似文献   

5.
Summary While various methods of testing for neck rot resistance were compared, it was found thatBotrytis allii behaves as a wound parasite and that its pathogenicity is rather low. The degree of infection was strongly influenced by the amount of inoculum by the temperature at which the cultures were stored and by storage duration. Besides, infection appeared to be much influenced by pre-treating, the inoculated bulbs, the method of inoculation and finally the environmental conditions after inoculation.Three test methods were compared: inoculation of seedlings, of detached leaves and of bulbs. The bulb test seemed the most suitable because of its reliability and the possibility of carrying out the test at any desired period in autumn or winter. A drawback of the bulb test is that it is rather laborious.The results of the seedling test indicated that seedlings of the cultivated onion (Allium cepa) hardly ever showed any resistance. OtherAllium species proved highly resistant during the seedling stage. In an older stage however, the leaves of most of these species were found to be almost as susceptible as those of onion. The foliage of some ornamental onion species appeared to be very resistant.The test of about 20,000 bulbs of the cultivated onion yielded some strikingly resistant individuals.Samenvatting Het toetsen van uien (Allium cepa L.) en andere Allium soorten op resistentie tegen Botrytis allii Munn.Bij het vergelijken van verschillende methoden voor het toetsen op resistentie tegen koprot werd gevonden datB. allii zich gedraagt als een wondparasiet en dat de pathogeniteit van deze schimmel tamelijk gering is. De mate van infectie werd zeer beïnvloed door de hoeveelheid inoculum, door de temperatuur waarbij de sporen waren bewaard en door de tijdsduur van de bewaring. De infectie bleek ook sterk af te hangen van de voorbehandeling van de geï noculeerde bollen, de methode van inoculeren en tenslotte van de uitwendige omstandigheden na inoculatie.Er werden drie methoden onderling vergeleken: de toetsing van zaailingen, van afgeknipt blad en van bollen. Hiervan leek de bollentoets de geschiktste vanwege zijn betrouwbaarheid en de mogelijkheid de toets op elk gewenst moment in de herfst of de winter uit te voeren. Een nadeel is dat deze methode vrij veel arbeid vergt.De resultaten van de zaailingentoets toonden aan, dat zaailingen van de cultuur-ui nauwelijks enige resistentie bezitten.Als zaailing bleken andereAllium-soorten zeer resistent. In een later stadium bleken de bladeren van de meeste van deze soorten echter bijna even gevoelig te zijn als die van de ui.Enkele sieruiensoorten hadden zeer resistent blad.Het toetsen van ongeveer 20.000 bollen vanAllium cepa leverde enkele opvallend resistente exemplaren op.  相似文献   

6.
The results of testing a large group of species and varieties of wild tuber-bearing Solanum species from Central America and adjoining regions of the United States with several races of Phytophthora infestans are reported.In the species bulbocastanum and polytrichon a valuable degree of resistance was observed. This may be caused by genes for hypersensitivity as well as for field resistance.Some cases of deviations from the international scheme of relations between R genes and races of the parasite are mentioned.The results of extensive cross-breeding experiments with the two above mentioned species are given. S. bulbocastanum is a very difficult species in this respect; S. polytrichon shows more promise.
Samenvatting Een groot aantal wilde knoldragende Solanum-soorten en variëteiten is op hun resistentie tegen de physio's 4, 1.2.4, 1.3.4, 2.3.4 en 1.2.3.4 van Phytophthora infestans onderzocht.De soorten, welke in dit onderzoek zijn betrokken, zijn afkomstig uit Midden-Amerika en de Noord-Amerikaanse grensstaten, Nieuw Mexico en Arizona. In hoofdzaak betreft het materiaal, dat door Dr. Hawkes in 1958 op zijn expeditie door deze gebieden is bijeengebracht.Een bijzonder hoge mate van resistentie is gevonden in de beide soorten bulbocastanum en polytrichon. Vermoedelijk bezitten beide een hoge graad van veldresistentie, waardoor het moeilijk is conclusies te trekken ten aanzien van de aanwezigheid van de R-genen voor overgevoeligheidsresistentie.Deze ervaringen en de gegevens welke daarover in de literatuur zijn vermeld wijzen er wel op, dat beide soorten waardevol zijn als bron van resistentie voor het veredelingswerk. Helaas is S. bulbocastanum niet of slechts met zeer veel moeite in een kruisingsschema te betrekken. In de tabellen 9 en 10 zijn de ervaringen samengevat van de pogingen, welke daartoe in 1958 en 1959 zijn gedaan. De soort S. polytrichon lijkt, zoals uit tabel 11 mag blijken in dit opzicht aanmerkelijk meer perspectieven te bieden.In enkele gevallen passen de uitkomsten van de toetsing met verschillende physio's niet in het internationale schema, zoals dat door een groep onderzoekers in onderlinge samenwerking voor de relaties tussen de genotypen van de waardplanten en die van de parasiet is opgesteld. Dit behoeft geen verwondering te wekken, daar het schema op grond van de uitkomsten van onderzoekingen aan kruisingen tussen de soort Solanum demissum en S. tuberosum is opgebouwd. In andere soorten komen kennelijk nog andere genen voor.Enkele gevallen kunnen worden verklaard door het schema van oorspronkelijk vier verschillende R-genen voor overgevoeligheidsresistentie uit te breiden tot zes. Andere gevallen kunnen echter niet door deze eenvoudige en niet principiëele wijziging van het schema worden verklaard. Voor de oplossing van dit probleem is verder genetisch onderzoek noodzakelijk.
  相似文献   

7.
Experiments with the variety Fahl of Berseem clover and with different material of red clover have shown that the occurrence of tetraploid and diploid tissues can be detected in a rapid and reliable way by determining the number and arrangement of germinal pores of the pollen. The advantages over the conventional methods are mentioned and described.The determination of the germinal pore pattern, which is combined with pair crossing of the tetraploid heads, makes it possible to obtain in an efficient way completely tetraploid material with a great genetic variability.Samenvatting Proeven met het ras Fahl van Alexandrijnse klaver en met verschillend materiaal van rode klaver hebben uitgewezen dat het voorkomen van tetraploide en diploide weefsels op een snelle en betrouwbare wijze aangetoond kan worden door middel van bepaling van het kiemporiënbeeld van het stuifmeel.De bepaling van het kiemporiënbeeld gevolgd door paarsgewijze kruising van de tetraploide hoofdjes maakt het mogelijk op een efficiënte wijze te komen tot zuiver tetraploid materiaal met een grote genetische variabiliteit.  相似文献   

8.
J. C. s'jacob 《Euphytica》1955,4(2):107-115
Summary Determinations of races of Melampsora lini with the new set of differentials, each containing only one gene for rust resistance occurring in Holland, are described. The great advantages of these differentials for the breeding of flax for rust resistance are discussed. Different methods for the determination of the resistance and susceptibility to rust of flax varieties are described. Special attention is given to the genes for resistance of new races and how to find these.
Samenvatting Een van de moeilijkheden bij het kweken van vlas op roestresistentie is de omstandigheid dat van de parasiet vele physiologische rassen voorkomen, die ieder slechts bepaalde vlasrassen kunnen aantasten. Het is dus noodzakelijk voor het veredelingswerk eerst de voorkomende physio's te kennen. Vroeger geschiedde dit op het oude standaardsortiment van Flor. Hiermede waren wel de physio's te onderscheiden maar een juist inzicht omtrent de genetische basis, waarop de resistentie tegen de verschillende physio's berust, was er niet of zeer onvoldoende mede te verkrijgen. Als gevolg van een uitgebreid onderzoek gedurende de laatste 10 jaar is genoemde onderzoeker er in geslaagd een standaardsortiment samen te stellen waarvan ieder vlasras slechts één resistentiefactor bezit. Al deze factoren erven dominant over. Na een determinatie van alle in een bepaald land voorkomende physio's op dit nieuwe standaardsortiment weet ment uit het aantal rassen dat door geen enkel physio wordt aangetast direct, hoeveel en welke resistentie-genen in dat land een volledige resistentie kunnen bepalen.Met dit nieuwe standaardsortiment werden in 1953 op het Instituut voor Plantenziektenkundig Onderzoek een groot aantal herkomsten van vlasroest uit Nederland op de daarin voorkomende physio's onderzocht. Er werden 8 verschillende physio's gevonden en 9 resistentie-genen die ieder afzonderlijk volledige resistentie tegen alle 8 physio's bepalen. Deze 9 genen moeten door herhaalde terugkruising in onze goede vlasrassen gebracht worden. Beter zou zijn direct meerdere in één vlasras te verenigen maar met de hier aanwezige roestphysio's is dit niet mogelijk. Daarvoor zouden andere physio's geïmporteerd moeten worden, doch dit is te gevaarlijk voor de vlascultuur in ons land. Een combinatie van alle genen in één vlasras is op theoretische gronden reeds onmogelijk, omdat deze genen tot 3 groepen behoren die ieder in één chromosoom gelocaliseerd zijn en de genen binnen één groep meestal multiple allelomorphen zijn.De toetsing op resistentie van vlasrassen kan op twee verschillende wijzen geschieden. In de eerste plaats door infectie van kiemplanten in de kas. Hierbij kan met de afzonderlijke physio's gewerkt worden, terwijl men tevens meerdere generaties per jaar kan kweken. Aangezien de meeste veredelingsbedrijven van landbouwgewassen niet over kasruimte beschikken, wordt in ons land meestal een andere eenvoudiger maar eveneens bruikbare methode toegepast. Hierbij worden speciale roestproeven op het veld uitgezaaid en daarna met een mengsel van alle physio's kunstmatig besmet. De resistente vlasrassen van het standaardsortiment worden eveneens in deze proeven uitgezaaid om na te gaan, of nieuwe physio's zijn opgetreden. Ook voor dit werk is het gebruik van een standaardsortiment met bekende resistentie-genen een grote verbetering.Het bepalen van resistentie van vlasrassen met in acht neming van de genetische basis van de resistentie is in West-Europa nog niet geschied. Wel zijn er enkele gegevens over verschillen in vatbaarheid in België, Denemarken en Noord Ierland gepubliceerd maar meestal is bij dit onderzoek geen rekening gehouden met de physio's van de schimmel. Indien dit wel geschiedde is nog van het oude toetssortiment gebruik gemaakt.
  相似文献   

9.
H. Lamberts 《Euphytica》1955,4(2):97-106
Samenvatting Van de alcaloïdvrije stammen 8, 80 en 102 gevonden door Von Sengbusch, is het in hoofdzaak de eerste, welke gediend heeft om practijkrassen te verkrijgen. Door schrijver werden in het landras van Schouwen 19 alcaloïdvrije planten gevonden. Bij één dezer genotypen berust de alcaloïdvrijheid niet op een der genen welke in de stammen van Von Sengbusch voorkomen. Bij onderlinge kruising van de vier hier genoemde lijnen ontstaan bittere hybriden; een gedeelte van de nakomelingen is eneneens bitter.In nummer W.H. 20, afkomstig van wilde lupine uit Spanje, is resistentie tegen meeldauw (Erysiphe polygoni D.C.) gevonden. De resistentie wordt bepaald door één dominante erffactor, door schrijver aangeduid met Er.Bij het onderzoek naar het voorkomen van resistentie tegen verwelkingsziekte (Fusarium oxysporum lupini) werd een aantal genotypen, welke op een bepaald proefveld en ook bij kasproeven niet werd aangetast, op andere plaatsen ziek. Van de schimmel zijn thans drie physio's ontdekt. Er zijn lijnen gevonden welke resistent zijn tegen de drie physio's.Gebleken is verder dat de bodemtemperatuur van grote invloed is op de aantasting. Tot ± 20°C vertonen de resistente planten geen aantasting en bij kruising van resistente genotypen met vatbare, vindt men bij physio 1 in de F2 splitsingen, welke ongeveer de verhouding 3 resistent : 1 vatbaar vertonen. Bij hogere temperaturen neemt de aantasting toe en bij 27°C worden zowel de resistente als de vatbare volledig ziek. Op grond van de ervaringen in de afgelopen 5 jaren, op zeer uiteenlopende proefvelden, mag worden aangenomen, dat in een goed ontwikkeld lupinegewas de bodemtemperatuur, althans in Nederland, niet of slechts kortere tijd, boven de gevaarlijke temperatuursgrens uitkomt. De gevonden resistentie is daarom van grote waarde voor de teelt.Bij de mozaïekziekte is resistentie gevonden in één lijn uit het Nederlandse landras. Deze resistentie is hierdoor gekenmerkt, dat in tegenstelling tot de vatbare planten, de ziekte eerst optreedt tijdens of na de bloei. Door deze late aantasting is de schade aan de opbrengst geringer dan normaal, terwijl tot dusverre geen overgang met het zaad werd aangetroffen.Uit een Palestijnse wilde herkomst is een nieuw type met een snelle jeugdontwikkeling geïsoleerd. De gunstige eigenschap berust op één dominante erffactor, (door schrijver Rapidus, Rp, genoemd) in tegenstelling tot het Duitse ras Weiko III, waar één recessief gen de snelle ontwikkeling bepaalt. Combinatie van beide genen geeft transgressie in de lengtegroei.Bij het niet openspringen van de peulen, het niet hardschalig worden van de zaadhuid en het onbehaard zijn van de peulen werden nieuwe genotypen ontdekt, welke ten dele als een vooruitgang ten opzichte van de reeds bekende mogen worden beschouwd.In Portugees wild materiaal werden enkele zeer goede zaadproducenten opgemerkt.Vermeld is welke landbouwkundige betekenis kan worden toegekend aan de verschillende behandelde eigenschappen. Tevens wordt besproken hoe de combinatie van de verschillende gunstige eigenschappen te verwezenlijken is.De bronnen, waaruit voor de veredeling kan worden geput, zijn: gekweekte rassen, landrassen en wilde vormen. Aangetoond wordt dat de wilde herkomsten de beste kansen voor verdere vooruitgang bieden. Er wordt op gewezen dat het noodzakelijk is op korte termijn zo veel mogelijk wild materiaal te verzamelen en maatregelen te nemen om de landrassen in stand te houden. Aanbevolen wordt dit internationaal te organiseren, zodat de verschillende landen de beschikking kunnen krijgen over een zo groot mogelijk aantal geniteurs.  相似文献   

10.
European red clover (Trifolium pratense) crops are challenged by clover rot, a devastating disease caused by Sclerotinia trifoliorum or, in some cases by S. sclerotiorum. No completely resistant cultivars are available and resistance breeding is hampered by the lack of knowledge on the number of involved resistance genes and the heritability of clover rot resistance. In this study, we estimated the number of major genes contributing to clover rot resistance by analysing 15 F1 progeny populations from pair crosses between ramets of resistant and susceptible genotypes. Parent plants were chosen from diverse, diploid populations, including wild material, landraces and cultivars. Young progeny plants were inoculated with ascospores, evaluated phenotypically and the segregation of disease scores was studied. Our results indicated that clover rot resistance may be conferred by three major effect genes, although segregation patterns suggested that there may be numerous minor effect genes involved as well. No proof was found for a maternal inheritance of clover rot resistance. To get insight in the heritability of clover rot resistance, we applied divergent selection by our high-throughput bio-test on an experimental diploid population: the original population (70.5 %), the first generation after selection for susceptibility (79.2 %) and the first generation after selection for resistance (62.3 %) differed significantly in susceptibility (p < 0.001). The second generation after selection for resistance (60.0 %) was not more resistant than the first generation after selection for resistance. In the first generation of selection the heritability (h2) was on average 0.34. In the second generation of selection h2 was 0.07. These findings have important implications for resistance breeding.  相似文献   

11.
Red clover (Trifolium pratense) is an important perennial forage crop that is widely cultivated in Europe. Clover rot remains a major disease in red clover, but resistance breeding is hampered by the lack of available sources of resistance. Moreover, little is known about the factors that influence clover rot resistance. In this paper we evaluated the variation in clover rot susceptibility among a diverse collection of 113 red clover accessions, with the aim of identifying more resistant accessions. Clover rot susceptibility was assessed with a high throughput bio-test on young plants. We found significant variation in clover rot susceptibility, within and among accessions. ‘Tedi’, ‘Maro’ and ‘No 292’ were the most resistant accessions. Fifteen diploid accessions were more susceptible than the average accession with the cultivar ‘Nemaro’ being the most susceptible. Clover rot susceptibility was not correlated with isoflavone levels from Mullaney et al. (Agronomy abstract. ASA, Madison, p 195, 2000). Cultivars were more resistant than landraces and wild accessions and tetraploid cultivars were more resistant than diploid cultivars. Besides the in-depth analysis for clover rot susceptibility, possible correlations with plant architecture and other diseases were investigated. Growth habit, branching, plant yield, flowering date and susceptibility to mildew, virus and rust diseases were investigated in a 3-year field trial. Unlike previously suggested, clover rot susceptibility was not correlated with branching or with plant yield over three years. On the other hand, late flowering accessions and accessions with erect growth habit were less susceptible to clover rot. Clover rot susceptibility was not correlated with susceptibility to rust disease (Uromyces trifolii) or viral diseases, but negatively with susceptibility to mildew (Erysiphe polygoni). Because no completely resistant accessions were found, the best way to improve clover rot resistance would be to select recurrently for resistant genotypes among diverse cultivars and landraces with lower susceptibility. Tetraploidisation of diploid populations with a higher resistance level can provide an additional level of protection.  相似文献   

12.
M. Nieuwhof  D. Wiering 《Euphytica》1962,11(3):240-244
Research was carried out on heritable necrosis of red storage cabbage. Susceptibility to this type of necrosis depends on 1 incompletely recessive factor n. NN-plants always remain healthy, whereas the majority of the nn-plants become necrotic shortly after the harvest. A number of the Nn-plants also show (mostly weak) symptoms in the second half of the storage period. Minor genes may have an effect as well.Selection for resistance to necrosis should be carried out as late as possible, preferably at the end of the storage period.
Samenvatting Onderzoek vond plaats over erfelijke necrose bij rode bewaarkool. De gevoeligheid voor dit verschijnsel wordt bepaald door 1 onvolledig recessieve factor n. N N-planten blijven steeds gezond, terwijl de meeste nn-planten korte tijd na het oogsten necrotisch worden. Bij een deel van de Nn-planten treden in de tweede helft van de bewaar-periode dat ook andere genen op resistentie tegen necrose nog een geringe invloed hebben.Voor de selectie op resistentie tegen necrose is hetvan belang dat deze zo laat mogelijk uitgevoerd wordt, dus bij voorkeur aan het eind van het bewaarseizoen.
  相似文献   

13.
C. A. Huijsman 《Euphytica》1955,4(2):133-140
Summary During the winter of 1953/54 and in the following summer, additional data concerning the inheritance of resistance to the potato root eelworm have been obtained. These data strongly support the theory that the resistance in each of the andigenum clones C.P.C. 1673 and 1685 is governed by one dominant gene with a major effect in a tetraploid scheme. Whether these genes are identical remains to be proved.In first backcross seedlings (AT x T) of the clone C.P.C. 1673 the same ratios resistant: susceptible (1 : 1 and 5 : 1) have been found as in 1953 in the AT crosses.A genetical analysis has been made of 20 resistant AT seedlings by backcrossing them to potato varieties (nulliplex). In close agreement with the theoretical ratio H : HH=4 : 1 in the resistant material, four duplex (HH) plants have been recognized.Among the AT seedlings selected for commercial characters, the percentage of resistant seedlings was the same as in the random material from which they were selected.The nature of the few cysts occurring on resistant plants was discussed in connection with the results of the testing of the AT plants, derived from crosses with the resistant andigenum clone Potozi 7.
Samenvatting De in 1954 verkregen resultaten van proefnemingen over de erfelijkheid van de resistentie tegen het aardappelcystenaaltje werden samengevat. Daarbij kon de door ons in 1953 opgestelde theorie, dat de resistentie in de cloon C.P.C. 1673 berust op één dominant gen H in een tetraploid schema, volledig worden bevestigd.De splitsingen onder de terugkruisingen van deze cloon met aardappelrassen vertoonden dezelfde verhoudingen als die in 1953 in de AT kruisingen werden vastgesteld. Onder 20 resistente AT zaailingen werden vier duplex planten gevonden (theor. verhouding H : HH=4:1).Selectie van het kweekmateriaal op economisch belangrijke eigenschappen bleek van geen invloed te zijn op het percentage resistente planten. Deze conclusie moet voor de praktijk van het kweekwerk van groot belang worden geacht.Op grond van de resultaten van de toetsing van AT zaaisels afkomstig van zaailing 15 van cloon C.P.C. 1685 werd in 1953 de aanwezigheid van twee genen K en L verondersteld, die in samenwerking resistentie bepalen. De resultaten van een onderzoek van drie andere zaailingen van deze kloon, steunen deze opvatting niet, maar wijzen, evenals bij kloon 1673, op de aanwezigheid van slechts één dominante factor. Verdere proeven moeten uitmaken, welke de oorzaak van de afwijkende splitsingsverhoudingen in 1953 was.De AT zaaisels van de resistente kloon Potozi 7 gaven een afwijkend beeld te zien. Wel konden twee groepen worden onderscheiden, nl. resistent en vatbaar, maar er bleven planten over met een zodanig aantal cysten op de potkluit, dat ze niet te classificeren waren. Niettemin wordt ook hier voorlopig ter verklaring een dominant gen aangenomen.Naar aanleiding van de waarnemingen aan deze AT zaaisels en van de omstandigheid dat er ook in de nakomelingschap van C.P.C.1673 en C.P.C.1685 onder de resistente planten voorkomen met een enkele cyste (bij 1685 meer dan bij 1673) werden enkele verklaringsmogelijkheden gegeven. Nader onderzoek zal uitsluitsel moeten geven.
  相似文献   

14.
A historical review is given of the breeding for resistance to streak disease in Maize. The latest advances in this respect in South Africa include the production of a commercial streak tolerant three-way hybrid, S.A. 31, in which the resistance to streak is derived from P x H maize. New sources of resistance have been found in Mexican maize, the inbreds Urg. 54 and Mex. 37-5 being the most promising.
Samenvatting Een historisch overzicht wordt gegeven van het kweken op resistentie tegen de door een virus veroorzaakte strepenziekte (streak-disease) bij maïs.Het gelukte in Zuid-Afrika de tolerante driestam-hybride SA 31 te kweken, die de resistentie tegen strepenziekte dankt aan de P×H hybride.Nieuwe bronnen van resistentie zijn gevonden in Mexicaanse maïs, waarvan de inteeltstammen Urg.54 en Mex.37-5 veelbelovend zijn.
  相似文献   

15.
Summary The appearance, a few years ago, of red core disease (Phytophthora fragariae Hickman) in strawberry crops in the Netherlands, has made it desirable to grow resistant varieties and to include red core resistance in our breeding programme.An account is given of the results of some field trials in 1968–1970 on a very wet, sandy soil, infected with P. fragariae, involving varieties, selections and seedling progenies.In both years distinct differences in resistance and susceptibility occurred between varieties and selections. The seedling progenies gave significant differences in percentages of surviving, healthy plants.Samenvatting Het optreden van rood wortelrot (Phytophthora fragariae Hickman) enkele jaren geleden in de aardbeiteelt in Nederland, heeft het gewenst gemaakt resistente rassen te telen en resistentie in ons veredelingsprogramma op te nemen.In dit artikel worden de resultaten vermeld van enkele veldproeven met rassen, selecties en zaailingpopulaties in de jaren 1968–69 en 1969–70 op een zeer natte, met P. fragariae besmette zandgrond.In beide jaren traden duidelijke verschillen in vatbaarheid op tussen de rassen en selecties. De zaailingpopulaties vertoonden eveneens duidelijke verschillen in de percentages overlevende, gezonde planten.  相似文献   

16.
M. Nieuwhof  D. Wiering 《Euphytica》1962,11(3):233-239
Research has been carried out on clubroot resistant white cabbage received from Germany and the U.S.A. In the Netherlands, too, a number of plants of both origins were not affected. The European material proved more resistant than the American. In various respects these varieties do not come up to the requirements of growers in different parts of the world. The resistance will have to be bred into the established commercial varieties by repeated backcrosses. Resistance was found in some varieties of kale and Savoy cabbage, not in red cabbage, cauliflower, green sprouting broccoli and Brussels sprouts.
Samenvatting Onderzoek vond plaats met uit Duisland en de Verenigde Staten ontvangen wittekool met knolvoetresistentie. Ook in Nederland werd een deel van de planten van beide herkomsten niet aangetast. Het Europese materiaal bleek resistenter dan het Amerikaanse. In verschillende opzichten voldoen deze rassen niet aan de eisen die in de meeste streken aan wittekool gesteld worden. Door herhaalde terugkruisingen zal de resistentie overgebracht moeten worden in bestaande praktijkrassen.Bij toetsing van rassen van rode kool, bloemkool, green sprouting broccoli en spruitkool is geen resistentie gevonden. Dit was wel het geval bij enige rassen van boerenkool en savooiekool.
  相似文献   

17.
H. J. Toxopeus 《Euphytica》1959,8(3):223-231
At the start of a breeding programme mostly a cross is made between the resistant plant and a plant belonging to a commercial variety of the crop in question. If both belong to the same species the exchange of genes can be easily brought about. If, however, the resistance is present only in other more distantly related species, difficulties mostly arise.In consequence of successful breeding work races of the parasite able to break down the resistance can come to the fore. It is of the utmost importance to combine the genes for resistance from all available sources so as to produce barriers that cannot be broken down or at least only with great difficulty. Therefore not only the easy line of intraspecific crossing should be followed but also the much more difficult one of interspecific and even of intergeneric crossing.As in most cases resistance is dominant, the method of repeated backcrossing can be used with great profit. In each step of the backcross programme large numbers of seedlings should be raised, selecting very carefully the parent material that will be used for the next step, even if this selection takes several years. As a consequence the number of subsequent backcrosses can be restricted and the danger of loss of valuable genes for resistance and for other characters is very much reduced.If resistance is recessive the backcross method cannot be applied to its full extent. The F1 is susceptible and by inbreeding more or less resistant seedlings can be obtained. If the resistant source is a wild species this program of outbreeding followed by inbreeding has to be repeated and progress will be very slow.A point of major importance is the availability of quick methods for mass-testing. These methods need not be more reliable than is demanded by the kind of material that has to be tested.
Samenvatting Bij de uitvoering van een kweekprogramma wordt altijd begonnen met het kruisen van de resistence plant met een plant uit het ras dat men wil verbeteren.Als beide planten tot dezelfde soort behoren kan de uitwisseling van genen gemakkelijk worden bewerkstelligd. Indien de resistentie echter alleen in andere meer of minder verwante soorten voorkomt, dan treden gewoonlijk complicaties op.Als gevolg van de verbouw van resistente rassen zijn fysio's van de parasiet, welke de resistentie kunnen doorbreken, in staat zich naar verhouding sterk te vermeerderen. Het is daarom van het grootste belang de resistentie-genen uit alle beschikbare bronnen te combineren, teneinde een barrière op te kunnen werpen die niet of slechts met grote moeite te doorbreken is. Men moet derhalve niet alleen de gemakkelijke weg van de raskruising volgen maar ook de veel moeilijker weg van de soortskruising en zelfs die van de geslachtskruising, teneinde ook die genen in het werk te betrekken die buiten de soort voorkomen.Daar de resistentie in de meeste gevallen dominant is kan de methode van de herhaalde terugkruising met voordeel worden toegepast.Bij iedere volgende stap in het terugkruisingsschema moeten grote aantallen zaailingen worden opgekweekt, terwijl het toekomstige oudermateriaal met grote zorg moet worden uitgezocht. Daardoor kan het aantal terugkruisingen worden beperkt en tevens het gevaar voor verlies van waardevolle genen.Als de resistentie recessief overerft kan de methode van de herhaalde terugkruising niet in volle omvang worden toegepast. De F1 is vatbaar en door inteelt kunnen meer of minder resistente zaailingen worden verkregen. Als de bron van resistentie een wilde soort is dan moet dit programma van kruisen gevolgd door inteelt worden herhaald en zal er slechts langzaam vooruitgang optreden.Van veel belang is de mogelijkheid snelle methoden voor massale toetsing te ontwikkelen. Deze methoden behoeven niet betrouwbaarder te zijn dan door de aard van het te toetsen materiaal wordt geëist.


Lecture read at the A-course Resistance in agriculture, 12–14 Jan. 1959, organised by the Royal Society of Agricultural Science and the Netherlands Society of Graduates in Agriculture at Wageningen.  相似文献   

18.
J. A. Huyskes 《Euphytica》1971,20(2):235-238
Summary A simple walk in growth chamber was constructed for testing resistance to fungal leaf diseases. It consisted of a small tent of transparent plastic, provided with heat insulation and fluorescent tubes, and was placed in a refrigerated unit. A day-night effect was produced in the tent by switching on the lights and turning them off again.This set-up was used to incubate small plants and leaf discs of lettuce, inoculated with Bremia lactucae Regel, and small spinach plants inoculated with Peronospora spinaciae Laub.The method proved to be reliable and practical; its use is recommended for other diseases as well.Samenvatting Een eenvoudige groeikamer werd gebouwd voor toetsen op resistentie tegen bladschimmelziekten. Het apparaat bestond uit een kleine tent van transparant plastic, voorzien van warmte isolatie en TL verlichting. Het geheel bevond zich in een koelcel. Door de lampen in en uit te schakelen werd een dag en nacht wisseling in de tent verkegen.Deze apparatuur werd gebruikt gedurende de incubatieperiode van kleine slaplantjes en bladschijfjes, besmet met Bremia lactucae Regel en van kleine spinazieplantjes, besmet met Peronospora spinaciae Laub. De methode bleek betrouwbaar en praktisch te zijn en is ook bruikbaar te maken voor andere ziekten.  相似文献   

19.
B. Veen 《Euphytica》1954,3(2):89-96
Samenvatting Houtsoorten met een groot verbreidingsgebied blijken al naar de groeiplaats in verschillende eigenschappen te variëren. Men onderscheidt daarom in de bosbouwgroeiplaatsrassen, dat zijn autochthone populaties, die over het geheel genomen onder bepaalde omstandigheden karakteristieke physiologische en morphologische eigenschappen vertonen. Het begripras wordt slechts gebezigd, wanneer de kenmerkende eigenschappen inderdaad erfelijk zijn gebleken, anders spreekt men vantypen ofherkomsten (provenances, Provenienzen).Tureson spreekt vanecotypen, welke hij de finieert als het genotypische antwoord van een plantensoort op de omstandigheden van zijn standplaats.De vorming van groeiplaatsrassen is na de ijstijden geschied door voortdurende mitaties en natuurlijke selectie. Een belangrijke selectieve invloed ging uit van: de duur van de vegetatietijd (groei); het temperatuursverloop in het voorjaar (uitlopen, vorstbeschadiging); de daglengte omstandigheden (groei en fructificatie); sneeuw (kroonvorm). Herkomstenproeven hebben ten doel na te gaan, hoe een serie ecotypen van een bepaalde houtsoort reageert op overbrenging naar andere klimaten en ecologische omstandigheden. Men onderzoekt hoe de vesspreiding en het verloop van bepaalde eigenschappen en kenmerken over het natuurlijke verspreidingsgebied verdeeld zijn (Schmidt, 1943). Sedert de laatste 10 jaar streeft men tevens naar verrijking van het genengarnituur om bij kruising en veredeling uit te kunnen putten. De herkomstproeven bieden gelegenheid te zoeken naar betere rassen, welke direct in de practijk kunnen worden gebruikt en ook om achter de verklaring van bepaalde reacties te komen. Speciaal, wanneer dergelijke herkomstenproeven internationaal worden opgezet, kan men uit het gedrag van een groot sortiment belangrijke informaties verkrijgen wegens de statistische mogelijkheid van afsplitsing van de interactie herkomst × groeiplaatsomstandigheden.Aan de hand van enkele voorbeelden wordt het empirische karakter der meeste oude proeven gedemonstreerd. De noodzaak van meer systematisch opgezette proeven en van een internationale contrôle op de garantie van de herkomst van boomzaden wordt betoogd.  相似文献   

20.
Dijkstra  J. 《Euphytica》1964,13(3):314-329

Breeding red clover for resistance to clover rot by mycelial inoculation presents many difficulties. It was investigated whether an other method of infection, viz. ascospore inoculation, would yield better results.

From the investigations the following conclusions can be drawn:

  1. 1.

    Raising apothecia on a large scale and inoculating clover plants with the ascospores is a simple procedure.

  2. 2.

    Ascospore dispersion can be stimulated by allowing a cold air current over the ripe apothecia.

  3. 3.

    The degree of susceptibility of red clover varieties cannot be inferred from the density of brown spots in the leaves, caused with ascospore infection.

  4. 4.

    One field experiment with varieties and families, and an experiment in a chamber and in a frame, the latter two with varieties only, did not demonstrate that ascospore inoculation revealed the resistance better than the customary mycelial infection. By operating in a chamber or in a frame the rotting in clover necessary for selection purposes, can be produced in the properest way be mycelial inoculation. In the open a combination of mycelial and ascospore inoculation is recommended because under these circumstances there is a greater chance that the desired degree of rotting occurs.

  5. 5.

    With mycelial inoculation some varieties appeared to possess an other susceptibility to clover rot than when ascospore inoculation was applied. A possible explanation of this phenomenon was given.

  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号