首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 31 毫秒
1.
Sugar-beet plants, infected with beet yellows virus (BYV, closterovirus group) or beet mild yellowing virus (BMYV, luteovirus group) develop symptoms on the inoculated leaves on which aphids infected the plant. Symptoms develop also on the systemically-infected leaves to which virus has been transported via the phloem. Systemic infection occurs in the leaves which have just, or not yet appeared at the moment of infection of the plant. All other, older leaves remain uninfected. The infection-date can be estimated by assessing the date of appearance of the oldest systemicallyinfected leaf of a plant. This approach was tested in the field and gave good results.Samenvatting Suikerbieteplanten die besmet zijn met het bietevergelingsvirus, BYV, of met het zwakke vergelingsvirus, BMYV, ontwikkelen symptomen op de geïnoculeerde bladeren, waarop infectieuze bladluizen virus hebben overgedragen, én op de systemisch besmette bladeren waarheen het virus vanuit de geïnoculeerde bladeren is getransporteerd via het vaatsysteem. Bladeren die op het moment van infectie nog niet verschenen zijn of vlak ervóór zijn verschenen, worden systemisch besmet, terwijl oudere bladeren gezond blijven. De infectiedatum kan worden bepaald door aan de hand van temperatuursommen de verschijningsdatum van het oudste systemisch besmette blad te berekenen. Deze methode bleek bij toetsing in het veld goed te voldoen.  相似文献   

2.
The disease     
In order to inoculate roots of tomato seedlings with tobacco mosaic virus, seeds were germinated singly in perforated plastic tubing obtained from ladies' hair curlers filled with sieved soil. The time which elapsed between inoculation of the roots and observation of first leaf symptoms varied with individual plants between one and ten weeks and was on average three to five weeks. As plant raising requires about six to eight weeks in winter, mosaic symptoms appearing in a tomato crop after planting out may well be the result of a root infection sustained during pricking off of the seedlings in the nursery.Samenvatting Om bij kiemplanten van tomaat wortelinoculaties met TMV uit te voeren werden geperforeerde plastiek hulzen, afkomstig van haarkrullers, met aarde gevuld en gebruikt voor het afzonderlijk laten kiemen van tomatezaden. Na inoculatie van de wortels, welke door de perforatie van de huls waren heengegroeid (Fig. 1), werden de desbetreffende kiemplanten tegelijk met de huls in potten overgeplant. Vervolgens werd het verschijnen van bladsymptomen afgewacht, terwijl van tijd tot tijd van uiterlijk nietgeïnfecteerde planten zowel bladeren als wortels afzonderlijk werden getoetst opNicotinana glutinosa. Uit de resultaten (Tabel 1) is gebleken, dat een aantal planten niet of slechts in de wortels werd geïnfecteerd. Bij de meeste planten had inoculatie van de wortels een systemische infectie tot gevolg. De periode tuseen wortelinoculatie en waarneming van de eerste bladsymptomen varieerde voor de individuele planten van één tot tien weken met een, ruw geschat, gemiddelde van drie tot vijf weken. Aangezien met de opkweek van planten in de winter zes tot acht weken gemoeid zijn, inhet niet uitgesloten, dat het verschijnen van mozaïeksymptomen kort na het uitplanten nog het gevolg is van een wortelinfectie in het kiemplantstadium.  相似文献   

3.
The influence of transition from night to day temperature 3 h before, 1 h before, 1h after and 3 h after sunrise on the incidence ofDidymella bryoniae was studied both on inoculated and on uninoculated glasshouse-grown cucumber plants. The effect of inoculation on plant growth and fruit production was studied as well.The later the transition to day temperature took place, the longer were the periods with a high relative air humidity and of condensation of water on fruits.The time of transition had no effect on plant growth, yield, disease incidence on growing tips, number of lesions on the main stems of uninoculated plants and external fruit rot. The later the transition to day temperature took place, the more lesions on the main stem of inoculated plants appeared and the higher was the incidence of internal fruit rot.Inoculation of plants increased the number of lesions on the main stem, the disease incidence on growing tips, the production of misshapen fruits and the internal and external fruit rot. The number of secondary side shoots was incrreased but the total number of their internodes was reduced by inoculation.Inoculation caused an 18% reduction in number of internodes over a period of four weeks and a 10% reduction in number of fruits in the corresponding harvest period.The consequences of a more humid glasshouse climate and of a high infection pressure ofD. bryoniae for the grower are briefly discussed.Samenvatting De invloed van het 3 uur vóór, 1 urr vóór, 1 uur na en 3 uur na zonsopgang overgaan van de nacht-naar de dagtemperatuur op het optreden vanDidymella bryoniae werd zowel op geïnoculleerde als op niet-geïnocullerde planten van kaskomkommers onderzocht. De invloed van inoculatie op de groei van de planten en de produktie van vruchten werd eveneens nagegaan.Hoe later naar de dagtemperatuur werd overgegaan, hoe langer de perioden met een hoge relatieve luchtvochtigheid waren en hoe langer de perioden waarin condensatie van water op vruchten optrad.Het tijdstip van overgang had geen effect op de groei van de planten, de opbrengst, de aantasting van groeipunten, het aantal lesies op de hoofdstengel van niet geïnoculeerde planten en uitwendig vruchtrot. Hoe later naar de dagtemperatuur werd overgegaan, hoe meer lesies na vier weken op de hoofdstengel van geïnoculeerde planten en hoe meer vruchten met inwendig rot voorkwamen.Door inoculatie van de planten nam het aantal lesies op de hoofdstengel, de aantasting van groeipunten, de produktie van stekvruchten en het aantal vruchten met inen uitwendig rot toe. Het aantal zijscheuten van de tweede orde nam toe, maar het totaal aantal internodiën ervan nam door inoculatie af. Inoculatie reduceerde het aantal internodiën met 18% over een periode van vier weken en die van het aantal vruchten met 10% in de overeenkomstige oogstperiode. De praktische consequenties van eenSeconded to the Glashouse Crops Research and Experiment Station, Zuidweg 38, 2671 MN Naaldwijk, the Netherlands  相似文献   

4.
Samenvatting Aangetoond werd datPetunia hybrida systemisch kan worden geïnfecteerd met het tomato golden mosaic virus (TGMV), een virus dat behoort tot de groep van de geminivirussen. Mechanische inoculatie van petuniaplanten met TGMV gaf in de systemisch geïnfecteerde bladeren symptomen, die eerder in een aantal andere Solanaceae waren waargenomen. Daar in eerdere proeven petunia niet met TGMV kon worden geïnfecteerd en DNA-replicatie en symptoomontwikkeling wel optrad in, voor de beide genomen van het virus, transgene planten, werd gesuggereerd dat het hier een geval betrof van uitbreiding van de waardplantenreeks.De hier gepresenteerde resultaten kunnen echter tot andere conclusies leiden. Het is namelijk mogelijk, dat bepaalde F1-hybriden van petunia resistenter zijn tegen het virus. Verschillen in de symptoomontwikkeling zijn echter ook niet uit te sluiten en zouden veroorzaakt kunnen worden door premunitie als gevolg van de aanwezigheid van het manteleiwit in opnieuw geïnfecteerde cellen.  相似文献   

5.
Beet yellows virus can be detected in leaf extracts of infected sugarbeet plants by ELISA. The use of discs was studied and proved to be a valuable and qualitatively reliable method. Leaf material could be stored at 4o or 22°C for at least six days without affecting the detection of this virus by ELISA. A dramatic decrease in ELISA values was found when leaf extracts were frozen.In an analysis of the distribution of virus over the plant it was found that young leaves present at the moment of infection and those which had still to develop after infection will contain virus. Symptoms produced by systemic virus invasion occur on the oldest leaves containing virus.Samenvatting Het bietevergelingsvirus kan op betrouwbare wijze met de ELISA methode in geïnfecteerde bieteplanten worden aangetoond. Een aanzienlijke vereenvoudiging van de procedure kan worden bereikt met de zogenaamde disc-method, waarbij intacte ponsstukjes in de putjes van de ELISA-plaat worden geïncubeerd. Hierbij komt voldoende virus uit de ponsstukjes voor ELISA vrij. Bladmateriaal kon op verschillende wijzen bewaard worden zonder dat de mogelijkheid om het virus aan te tonen achteruitging. Met bladextracten die ingevroren waren, werden echter slechte resultaten verkregen.In een analyse naar de verdeling van het virus over het loof bleek het virus voor te komen in de geïnoculeerde bladeren, in die bladeren die op het tijdstip van inoculatie minder dan de helft van hun uiteindelijke lengte bereikt hadden en in de bladeren die nog moesten verschijnen. De symptomen ontwikkelden zich op de oudste systemisch geïnfecteerde bladeren.  相似文献   

6.
Samenvatting Rhizoctonia tuliparum veroorzaakt kwadegrond in tulp en iris. Sclerotiën van deze schimmel kunnen in grond zeer lang levensvatbaar en pathogeen blijven. Van sclerotiën van enkele schimmels is bekend, dat ze gevoelig zijn, voor inundatie die een aantal weken duurt. Inundatie wordt in Nederland vanaf 1982 door verscheidene, bollentelers 's zomers toegepast ter bestrijding van ziekten en onkruid.Sclerotiën vanR. tuliparum werden verpakt in nylon zakjes, ingegraven in emmers met grond en 1–6 weken geïnundeerd bij 17 °C. Op verschillende tijdstippen werden geïnundeerde en niet-geïnundeerde sclerotiën hetzij ontsmet, in 2,5% formaldehyde en vervolgens uitgeplaat op moutagar met oxytetracycline, hetzij aangebracht tussen de bruine huid en de buitenste bolrok van in kleine potjes geplante tulpebollen (cv. Apeldoorn); iedere bol werd geïnoculeerd met, een sclerotium. Na twee maanden werden de planten beoordeeld op symptomen van kwadegrond.In de eerste proef, waarbij sclerotiën werden uitgeplaat op agar, bleek er uit sommige sclerotiën die 2 weken waren geïnundeerd nog mycelium te groeien, terwijl dit na, 4 weken inundatie niet meer plaatsvond. In de tweede proef kiemden de sclerotiën op agar niet meer na 2 weken inundatie, maar meer dan de helft van de geïnoculeerde tulpebollen vertoonde wel symptomen. Pas als de sclerotiën 4 weken geïnundeerd waren bleken ze zodanig geïnactiveerd te zijn, dat er geen symptomen van kwadegrond werden waargenomen. Resultaten van veldproeven moeten nog worden afgewacht.  相似文献   

7.
In growth chamber experiments, seedlings of a susceptible wheat cultivar (Rubis) were inoculated with urediospores of wheat leaf rust. Inoculated seedlings were incubated in a moist chamber. The period of exposure to leaf wetness varied in duration and progressed with or without one or more interruptions of variable duration. During the interruptions the leaves with germlings were dry. At near-optimal temperature, leaf wetness periods of six h resulted in 60 to 65% of the pustules produced with 12 or 24 h wetness periods. Interruption of a 6 h leaf wetness period by a 1 h dry period was most damaging to the rust germlings at about three to four h after inoculation. The damage became visible as a reduction in the number of resulting pustules and as a prolongation of the median latency period. Epidemiological implications of leaf wetness interruptions are discussed.Kiemplanten van het vatbare tarweras Rubis werden geïnoculeerd met uredosporen van de bruine roest van tarwe. De proeven vonden plaats in klimaatkamers. Geïnoculeerde planten werden geïncubeerd in incubatiehokjes met een zeer hoge luchtvochtigheid, teneinde condensatiedruppels op de bladeren en aldus bladnatperioden te krijgen. De toegediende bladnatperioden varieerden in tijdsduur en zij verliepen met of zonder één of meer onderbrekingen, ook weer van variërende duur. Tijdens de onderbrekingen stonden de planten met roestkiemlingen in het licht; het blad was dan droog. Bij ongeveer optimale temperatuur en bladnatperioden van 6 uur was het aantal verkregen puistjes 60 à 65% van het aantal verkregen puistjes na een bladnatperiode van 12 of 24 uur. Onderbreking van de 6-urige bladnatperiode door een 1-urige droge periode was voor de roestkiemlingen het schadelijkst ongeveer 3 tot 4 uur na inoculatie. De schade kwam tot uitdrukking in het kleinere aantal geproduceerde puistjes en in een verlenging van de mediane latentieperiode. De epidemiologische betekenis van onderbrekingen van de bladnatperiode wordt besproken.  相似文献   

8.
Introduction     
The effect of soil water potential on wheat seedlings infected withPuccinia recondita was studied. The seedlings were grown in soil of which the initial water potential was –200 Jkg–1, –500 Jkg–1, or –800 Jkg–1. Uredospore production per seedling was retarded when the soil water potential was low, and soil water potential decreased more rapidly near the roots of diseased seedlings than it did near the roots of uninoculated seedlings.samenvatting Tarwekiemplanten werden geplaatst in plastic kolommen (een plant per kolom) gevuld met grond van bekende waterpotentiaal. Bij een deel der planten werd het eerste blad geïnoculeerd met bruine roest. De spruit boven het eerste blad werd regelmatig weggeknipt. Periodiek werden bepaald (veelal middels destructieve bemonstering) vers en droog gewicht van het eerste blad, roestsporenproduktie, en waterpotentiaal van de grond op drie niveau's in de kolommen. Voor de resultaten zie Fig. 1 t/m 4. Twee weken na inoculatie gaan zieke planten geleidelijk meer water verdampen dan onbehandelde planten (Fig. 1). Vers gewichten van zieke bladeren waren kleiner dan die van onbehandelde planten (Fig. 2). Het watergehalte van zieke bladeren werd lager dan dat van onbehandelde bladeren (Fig. 3). De uredosporenproduktie was bij hogere grondwaterpotentiaal groter dan bij lagere potentiaal (Fig. 4).  相似文献   

9.
Samenvatting UitHippeastrum hybridum planten werd een virus geïsoleerd dat in diverse waardplanten symptomen induceerde overeenkomend met symptomen welke door de normale stam van het tabaksmozaïekvirus in eenzelfde waardplantenreeks werden veroorzaakt.De inoculatie vanHippeastrum-planten met het uitHippeastrum geïsoleerde TMV slaagde niet. Mogelijk werd dit verooizaakt door de aanwezigheid van virus-remstoffen inHippeastrum.  相似文献   

10.
Samenvatting Een methode werd ontwikkeld om de resistentie van in de kas geteelde tomateplanten tegen tomatemozaïek virus (ToMV) te bepalen. Bladeren van een vatbare en een resistente cultivar werden afgesneden en geïnoculeerd met ToMV. Na 6, 10 en 17 dagen werden de geïnoculeerde bladeren getoetst op de aanwezigheid van virus met ELISA en door inoculatie van bladeren vanNicotiana glutinosa. Met beide toetsmethoden kon de virustoename in de vatbare cultivar al vroeg na inoculatie duidelijk worden aangetoond. In de bladeren van de resistente cultivar was een zeer kleine hoeveelheid virus pas laat na de inoculatie aantoonbaar. Met deze methode is het mogelijk om de resistentie tegen ToMV te bepalen, tevens zaad te winnen en landbouwkundige eigenschappen te evalueren, zonder de plant te infecteren.  相似文献   

11.
HealthyVinca rosea plants, connected by dodder strands with spike-diseased sandal trees developed witches' broom symptoms. Electron microscopy of petioles of the infectedVinca plants revealed the presence of numerous mycoplasma-like bodies. Fresh dodder established on theVinca plants with witches' broom symptoms and trained onto healthy sandal trees, transmitted the spike disease back to the latter.Samenvatting De spike-ziekte van de sandelboom (Santalum album) behoort tot de heksenbezemziekten. Zoals eerder werd aangetoond bevatten door deze ziekte aangetaste sandelbomen mycoplasma-achtige lichaampjes in het floëem van takken en bladeren.Daar alleen met zekerheid bekend is dat de ziekte door enting op gezonde sandelbomen kan worden overgebracht, is nagegaan of met behulp van warkruid (Cuscuta subinclusa) andere plantesoorten konden worden geïnfecteerd.Vijf tot tien weken nadat zich op gezonde planten vanVinca rosea utilopers van het warkruid, afkomstig van spike-zieke sandelbomen hadden gehecht, hielden deVinca-planten op met bloeien en vertoonden de bladeren nerfglazigheid en tussennervige chlorose; op sommige planten werd eveneens fyllodie waargenomen. Enige tijd later ontwikkelden zich aan scheuten van uitgelopen okselknoppen kleine, smalle, geelgroene blaadjes (Fig. 1). Na ongeveer 16–20 weken verwelkten deVinca-planten en stierven af. Werden oudere planten geïnfecteerd dan bestonden de heksenbezemsymptomen hoofdzakelijk uit fyllodie, apicale rozetten en lichte bladvergeling (Fig. 2).Door opnieuw warkruid te laten groeien op de ziek gewordenVinca-planten en uitlopers van de parasiet te leiden naar gezonde sandelbomen verschenen ongeveer 16 weken nadat het warkruid zich op laatstgenoemde had gehecht typische spike-symptomen op een van de twee bomen (Fig. 3).Elektronenmicroscopisch onderzoek van bladsteeltjes van vergeeldeVinca-blaadjes gaf een groot aantal mycoplasma-achtige lichaampjes van verschillende vorm en afmeting te zien (Fig. 4 en 5).Hiermee is aangetoond, dat de spike-ziekte van de sandelboom door warkruid kan worden overgebracht opVinca rosea en weer terup op sandel en dat ook inVinca de symptomen samengaan met het voorkomen van mycoplasma-achtige lichaampjes.  相似文献   

12.
Symptoms of notched leaf in gladiolus are described in this paper. The disease can occur either in patches in the field (only on sandy or light sandy loam soils) or in plants scattered throughout a field planted with a certain stock (independent of soil type). Experiments showed that this disease is caused by tobacco rattle virus (TRV), which is transmitted byTrichodorus pachydermus Seinhorst andT. similis Seinhorst. Gladiolus corms planted in infested soil show a more or less serious reduction of growth and sometimes typical symptoms of notched leaf. In experiments these notched leaf symptoms could be reproduced in the first season only whenTrichodorus from infested soil was able to infect the young sprouts on top of the corms. If infection took place through the roots, the growth of the plants was not or only slightly retarded and the typical notched leaf symptoms appeared in the offspring in the following season. At least two serologically different strains of TRV could be isolated from affected gladiolus. These serotypes were not found to be typical for a certain location as in some cases both were isolated from the same infested field. In fields where potatoes showed stem-mottle and/or spraing, gladiolus was affected by notched leaf.Samenvatting Kartelblad in gladiolen kenmerkt zich door slecht uitgegroeide, misvormde planten, waarbij langs de randen en de nerven van de bladeren necrotische strepen en karakteristieke kartel- en zaagranden optreden (fig. 1). De planten komen meestal niet tot bloei. Alle overgangen tussen normale planten en die met de beschreven symptomen komen voor.In de knollen en kralen van de aangetaste planten zijn geen kenmerkende symptomen waar te nemen. In het gewas te velde kunnen deze aangetaste planten, in variërende percentages, verspreid tussen de gezonde planten van een partij voorkomen, terwijl aangrenzende partijen geheel gezond kunnen zijn. In deze gevallen, die op alle grondsoorten worden aangetroffen, is de partij één of meer seizoenen eerder geïnfecteerd. In andere gevallen worden planten als zojuist beschreven pleksgewijs in het gewas aangetroffen (fig. 2). Dergelijke aantastingen komen uitsluitend voor op de lichtere gronden en hierbij wordt eveneens een abnormale ontwikkeling van het wortelstelsel waargenomen (fig. 3).In proeven kon worden aangetoond dat de ziekte veroorzaakt wordt door virussen van de ratelvirusgroep (zie tabel 1 tot en met 6). In de grond aanwezige aaltjes van het geslachtTrichodorus (T. pachydermus Seinhorst,T. similis Seinhorst en mogelijk nog andere soorten) brachten het virus op de waardplant over (tabellen 2, 5 en 6).In het seizoen waarin infectie plaatsvond, ontstonden uitsluitend kenmerkende kartelblad-symptomen indien aaltjes, afkomstig van besmette grond, de mogelijkheid werd gegeven jonge, nauwelijks uitgegroeide spruiten aan te tasten (fig. 5, tabel 6). Infectie in de wortels veroorzaakt geen of slechts een geringe groeistoornis, maar in de nakomelingschap van deze planten komen in het volgende seizoen de typische symptomen van kartelblad voor (fig. 4, tabel 3, 5 en 6).Op een aantal gronden waar aardappelen waren geïnfecteerd door stengelbont of kringerigheid, werden gladiolen door kartelblad aangetast. In proeven waar gladiolen en aardappelen door TRV op dezelfde percelen waren geïnfecteerd, bleek een opmerkelijke overeenkomst in het verloop van kartelbladaantasting bij gladiolen en stengelbontaantasting bij aardappelen te bestaan (tabel 4).Bij het onderzoek van verschillende TRV-isolaties uit gladiolen met kartelblad-symptomen en uit andere waardplanten die afkomstig waren van met TRV enTrichodorus sp. besmette gronden, konden tenminste twee verschillende serotypen van het TRV worden aangetoond. Isolaties van het ene serotype bleken nauw verwant te zijn met een TRV-isolatie uit tabak White Burley, waartegen een antiserum is vervaardigd doorMaat (1963). Vertegenwoordigers van het andere serotype reageerden alle serologisch positief met een antiserum bereid tegen een TRV-isolatie uit gladiool. Beide serotypen bleken niet specifiek te zijn voor bepaalde plaatsen, daar beide verspreid door het land blijken voor te komen en in sommige gevallen uit eenzelfde perceel konden worden geïsoleerd. In een volgende publikatie zal hierop nader worden ingegaan.A preliminary report on this subject has been published in Nematologica 10 (1964):69–70.  相似文献   

13.
The concurrence of a decrease of the concentration of ribosomes and glycoproteins in leaves of potato plants under field conditions and mature plant resistance against potato virus YN was studied. On four of five dates with intervals of one or two weeks plants of randomly chosen plots in the field were inoculated. During plant growth sixth, tenth and fifteenth leaves of main stems were collected at regular intervals. With the aid of cellulose columns and polyethylene glycol-containing solvents the ribosome- en glycoprotein-contents (and in one experiment also the RNA-content) of these leaves were determined. Tubers were harvested from plants, inoculated fourteen days before. Lack of typical virus symptoms on plants grown from these tubers gave information on the presence of mature plant resistance.It was concluded that in plants which had developed about 20 leaves, there was a high degree of mature plant resistance when ribosome- and glycoprotein-contents in the fifteenth leaf was less than 2 and 4 OD260/ml/g fresh weight respectively. When higher absorbance values are measured, mature plant resistance may or may not occur depending on environmental conditions. The ribosome- and glycoprotein-contents have a remote relation to the mature plant resistance. It is suggested that ribosome- and glycoprotein-contents of the youngest fully expanded leaves give the best indication of mature plant resistance.Samenvatting In veldproeven werde het verband tussen de concentraties van ribosomen en glycoproteinen in bladeren van aardappelplanten en de ouderdomsresistentie tegen aardappel YN-virus (PVYN) bestudeerd. Op vier of vijf data met tussenpozen van een of twee weken werden planten in het veld met PVYN geïnoculeerd. Gedurende de groeiperiode van de planten werden zesde, tiende en vijftiende bladeren op vastgestelde tijden verzameld. Chromatografische analyse met behulp van cellulosekolommen en solvents die polyethyleenglycol bevatten, leidde tot de bepalingen van de ribosoom- en glycoproteïnegehalten (en in één proef ook het RNA-gehalte) in de verzamelde bladeren. De oogst van de knollen vond plaats 14 dagen na inoculatie. Het niet tot ontwikkeling komen van de typische virussymptomen bij planten, die uit deze knollen waren gegroeid, was een aanwijzing voor het optreden van de ouderdomsresistentie.Geconcludeerd wordt dat waarschijnlijk enige mate van ouderdomsresistentie tegen PVYN in een pootaardappelgewas aanwezig is, als het ribosoom- en glycoproteïnegehalte in het vijftiende blad van hoofdstengels met ongeveer twintig bladeren, leidt tot corresponderende extinctiewaarden bij 260 nm per ml en per gram vers gewicht van respectievelijk minder dan 2 en 4. Wanneer hogere extinctiewaarden worden gevonden kan ouderdomsresistentie wel of niet in belangrijke mate voorkomen, afhankelijk van de omstandigheden waaronder het gewas is gegroeid. Gesuggereerd wordt de jongste volledig ontwikkelde bladeren te gebruiken voor het aantonen van een gelijktijdig optreden van de afname in de ribosoom- en glycoproteïnegehalten en een praktisch waarneembare mate van ouderdomsresistentie.  相似文献   

14.
Bean leaves inoculated with spores ofAlternaria zinniae showed small purplish brown lesions after incubation in light for 3 days. After incubation in darkness for 1–3 days necrotic spots were formed, the size of which increased with increasing length of the period of incubation in darkness. Application of culture filtrates ofA. zinniae to the leaves caused the same symptoms as did inoculation with spore suspensions.Samenvatting Bonebladeren, geïnoculeerd met sporen vanAlternaria zinniae, vertoonden na 3 dagen incubatie in het licht kleine paarsbruine lesies (Fig. 1A). Na incubatie gedurende 1 tot 3 dagen in het donker ontstonden necrotische vlekken (Fig. 1B), waarvan de grootte toenam met de lengte van de incubatieperiode in het donker (Tabel 1).Toediening van cultuurfiltraten vanA. zinniae aan de bladeren veroorzaakte dezelfde symptomen als inoculatie met sporensuspensies.De grotere vatbaarheid van bonebladeren voor deze schimmel in het donker is waarschijnlijk te wijten aan een verhoogde gevoeligheid voor een toxische stof, mogelijk zinniol, gevormd doorA. zinniae.  相似文献   

15.
A bacterium was isolated from superficial bark necroses on young poplars and its pathogenicity demonstrated by inoculation experiments. The organism was identified asXanthomonas campestris. Cross-inoculations showed that a previously undescribed pathovar was involved. It is suggested to designate this organismX. campestris pv.populi.Samenvatting Uit een oppervlakkige bastnecrose bij jonge populieren werd massaal een bepaalde bacterie geïsoleerd. Met deze bacterie werden gezonde populieren in het veld geïnoculeerd via verwonding van de bast. Als gevolg van de inoculaties ontwikkelden zich bij ongeveer 40% van de geïnoculeerde bomen hetzelfde type bastnecrosen, terwijl bij de controleplanten geen enkele reactie optrad. Uit de kunstmatig verkregen necrosen werd dezelfde bacterie geïsoleerd.Identificatie met biochemische en serologische methoden toonde aan dat de bacterieXanthomonas campestris was.Vervolgens werden in de kas kruisinoculaties uitgevoerd met verschillende xanthomonaden op populier, wilg, kool en geranium. DeX. campestris isolaten uit populier tastten behalve populier ook wilg aan. De andere gebruikte stammen waren waardplant-specifiek, al bleven sommigen ervan minstens acht maanden in leven in een niet-waardplant, evenwel zonder symptomen te veroorzaken. Geconcludeerd wordt, dat de bastnecrosen zijn veroorzaakt door een nog niet beschreven pathovar vanX. campestris. Voorgesteld wordt om deze bacterieXanthomonas campestris pv.populi te noemen.  相似文献   

16.
The immunogold-silver staining technique was developed for the light microscopical localization of viral antigen in plant tissue. Semi-thin sections of LR White-embedded plant tissue were immunologically labelled with primary antiserum and protein A-gold. Individual gold particles were covered with a silver precipitate using a physical developer. This precipitate could be seen as black spots in a conventional light microscope with brightfield and as brilliant white spots with darkfield illumination. Maximal sensitivity and low background was obtained when immunogold-labelled sections were fixed in glutaraldehyde prior to silver enhancement. Simultaneous observation of the silver coated gold label and cell morphology was achieved by epipolarization microscopy. Using this technique cowpea chlorotic mottle virus coat protein was detected in cowpea plants as function of the infection period. Virus translocation and multiplication was monitored in systemically inoculated tissue, showing viral antigen in phloem parenchyma of petiolules 6 h after systemic inoculation and subsequent spreading from the phloem to the neighbouring bundle sheath and cortex cells.Samenvatting De immunologische techniek (IGSS), waarbij complexen van antilichamen met proteïne A geadsorbeerd aan kolloïdaal goud (pAg) worden bedekt met zilver, werd met succes toegepast voor het aantonen van viraal antigeen in geïnfecteerd planteweefsel met behulp van de lichtmicroscoop. Semi-dunne plakjes weefsel werden ingebed in LR White en behandeld met antiserum tegen het cowpea chlorotic mottle virus (CCMV). Aan dit antigeen-antilichaam complex werd pAg gehecht. Vervolgens werd op de individuele gouddeeltjes zilver neersgeslagen met een ontwikkelaar bestaande uit een mensel van zilverlactaat en hydroquinone. De gouddeeltjes katalyseren de reductie van de zilverionen in oplossing tot metallisch zilver, dat neerslaat op de gouddeeltjes. Het zilverprecipitaat is waarneembaar als zwarting in een lichtmicroscoop met doorvallend licht en licht wit op bij donkerveld belichting. Maximale gevoeligheid van detectie en lage achtergrondkleuring werden bereikt door fixatie van het antigeen-antilichaam-pAg complex met glutaaraldehyde vóór de zilverkleuring.Gelijktijdige waarneming van het zilver label en de morfologie van de cellen was mogelijk door toepassing van gepolarisserd licht in een microscoop met opvallende belichting (epipolarisatiemicroscopie) in combinatie met doorvallend licht. Het zilverprecipitaat is hierbij waarneembaar als een helder blauwe kleur door de weerkaatsing en verstrooiing van het gefiltreerde gepolariseerde licht, terwijl de morfologie van de cytochemisch gekleurde cellen zichtbaar is met doorvallende belichting. Met IGSS in combinatie met epipolarisatiemicroscopie werd het CCMV gelokaliseerd in cowpea planten als functie van de infectieduur. De translocatie en vermenigvuldiging van het virus werden gevolgd in planteweefsel dat systemisch was geïnoculeerd volgens de differentiële-temperatuur-inoculatietechniek. Zes uur na systemische inoculatie werd het virus voor het eerst waargenomen in enkele floeemparenchymcellen en de infectie breidde zich daarna snel uit. Vierentwintig uur na inoculatie kon virus worden aangetoond in grote delen van het floeem, in de bundelschede en in de aangrenzende delen van de schors. Concluderend kan worden gesteld dat het virus vanuit de primaire bladeren naar de secundaire bladeren werd getransporteerd via het floeem, analoog aan het transport van assimilaten.Tot slot werden dunne plakjes geïnfecteerd weefsel, geïncubeerd met antiserum en proteïne A-goud, na zilverbehandeling vergeleken in licht-en elektronenmicroscoop.  相似文献   

17.
Inoculation of tomato (Lycopersicon esculentum) with virulent races ofCladosporium fulvum (compatible interactions), resulted in substantial changes of the carbohydrate composition of apoplastic fluids isolated from the leaves, during the course of the infection process. In addition to a decrease in the concentration of the translocation sugar sucrose, a transient accumulation of the hexoses glucose and fructose and an accumulation of the polyol mannitol were observed. The latter coincided with a rising level of mannitol dehydrogenase, an enzyme that reduces fructose to mannitol. Only minor changes were detected in the carbohydrate composition of apoplastic fluids isolated from leaves of uninoculated control plants or plants inoculated with avirulent races ofC. fulvum (incompatible interactions). The fungal metabolite mannitol was not detected in apoplastic fluids isolated from the latter plants.These results suggest that, upon colonization of the intercellular spaces by virulent races ofC. fulvum, apoplastic sucrose is hydrolyzed by a host and/or fungal invertase and the resulting hexoses, glucose and fructose, are converted into mannitol by the fungus. In incompatible tomato-C. fulvum interactions a functional nutritional relationship between plant and fungus is prevented by plant defense responses, which might explain why in these interactions the carbohydrate composition of apoplastic fluids is similar to that of uninoculated control plants.Samenvatting Inoculatie van tomaat (Lycopersicon esculentum) met virulente fysio's vanC. fulvum (compatibele interacties), leidde tot aanzienlijke veranderingen in de koolhydraatsamenstelling van apoplastische vloeistoffen die uit de bladeren werden geïsoleerd in de loop van het infectieproces. Naast een sterke daling van de concentratie van de transportsuiker saccharose, vond er ophoping van de hexoses glucose en fructose en de polyol mannitol plaats. De accumulatie van mannitol ging gepaard met een toename in de activiteit van mannitol dehydrogenase, een enzym dat fructose reduceert tot mannitol. In de koolhydraatsamenstelling van apoplastische vloeistoffen geïsoleerd uit bladeren van niet geïnoculeerde controleplanten, of planten geïnoculeerd met avirulente fysio's vanC. fulvum (incompatibele interacties), werden slechts kleine veranderingen waargenomen. De schimmelmetaboliet mannitol kon niet worden aangetoond in de apoplastische vloeistoffen die uit deze planten werden geïsoleerd.Deze resultaten suggereren dat bij de kolonisatie van de intercellulaire ruimtes door virulente fysio's vanC. fulvum, saccharose uit de apoplast wordt gehydrolyseerd door invertase afkomstig van de plant of de schimmel waarna de ontstane hexoses, glucose en fructose, door de schimmel worden omgezet in mannitol. Bij incompatibele tomaatC. fulvum interacties wordt een functionele voedingsrelatie tussen plant en schimmel voorkomen door het optreden van afweerreacties van de plant, hetgeen kan verklaren waarom in deze interacties de koolhydraatsamenstelling van apoplastische vloeistoffen vergelijkbaar is met die van niet geïnoculeerde controleplanten.  相似文献   

18.
Several factors influencing the incidence of internal fruit rot of cucumber caused byDidymella bryoniae were studied.Internal infection of fruits is achieved via the flower. However, in most cases the majority of the fruits escaped infection after flower inoculation. It took more than two days for the fungus to reach the fruit after infection of the style. A mechanical barrier was not detected in the fruit tip within three days after inoculation of the open flower.Inoculation of wilted flowers resulted in 60% less infection than inoculation of fresh flowers. Blossom excision reduced fruit infection with ca 75%. Growing plants under drought stress markedly increased the incidence of internal fruit rot.Neither the method of inoculation, nor the composition of the inoculum, nor the relative humidity influenced the incidence of internal fruit rot. Fruit thinning, duration of fruit growth, flowering period and the removal of parts of the flower had no effect either on fruit infection.Cultivars resistant to powdery mildew were also resistant to internal fruit infection. The resistance was associated with a long style and a short flowering period.Growing cultivars in which the flowers quickly fall away from the fruitlets or in which the flowers have no style may solve the problem of internal fruit rot in cucumber.Samenvatting Factoren die van invloed kunnen zijn op het ontstaan van inwendig vruchtrot van komkommer, veroorzaakt doorDidymella bryoniae, werden onderzocht.Inwendige vruchtinfectie vindt plaats via het bloempje. Bijna altijd ontsnapte echter het grootste deel van de vruchten aan een aantasting als de bloem werd geïnoculeerd. Het duurde meer dan twee dagen voordat de schimmel via de stijl de vrucht had geïnfecteerd. In de punt van de vrucht werd binnen drie dagen na inoculatie van de open bloem geen mechanische barrière gevonden.Na inoculatie van verwelkte bloemen kwam 60% minder aantasting voor dan na inoculatie van bloemen die pas open waren. Het verwijderen van het bloempje reduceerde de aantasting met ca. 75%. Het optreden van inwendig vruchtrot nam aanzienlijk toe door de planten onder droge omstandigheden te telen.Noch de methode van inoculatie, noch de samenstelling van het inoculum, noch de relatieve luchtvochtigheid beïnvloedden het optreden van inwendig vruchtrot. Vruchtdunning, duur van de vruchtgroei, bloeiduur en het verwijderen van delen van de bloem hadden ook geen effect op de aantasting.Cultivars die resistent waren tegen echte meeldauw vertoonden ook resistentie tegen inwendige vruchtaantasting. De resistentie was gecorreleerd met een lange stijl en met een korte bloeiduur.De teelt van cultivars waarvan de bloemdelen snel van de vruchtbeginsels afvallen, of waarvan de bloempjes geen stijl hebben, zou het probleem van inwendig vruchtrot bij komkommer kunnen oplossen.  相似文献   

19.
The occurrence in Dutch bulbous irises (Iris hollandica) of two viruses — iris mild mosaic virus (IMMV) and iris severe mosaic virus (ISMV) — in association with two diseases — mosaic (mozaïek) and grey (grijs) — was reported so far. In the Netherlands, three virus diseases have been distinguished: mild mosaic (mozaïek), mild yellow mosaic (bont), and severe mosaic (grijs). These diseases were associated with IMMV (750 nm), IMMV plus iris mild yellow mosaic virus (IMYMV, a newly recognized virus; 660 nm), and IMMV plus ISMV (750 nm), respectively. The viruses are antigenically distinct and their presence could be established serologically. Tobacco mosaic virus (TMV), tobacco rattle virus (TRV), and tobacco ringspot virus (TRSV) were also detected in irises, but not in association with particular symptoms.Generally, the symptoms of the diseases can be distinguished early in the growing season, particularly in March. Later on, the distinctive symptoms mostly disappear on plants showing mild symptoms but not on severely affected plants. Growing and forcing conditions influence the symptoms. The IMYMV and the ISMV transmitted in May and early in June byMacrosiphum euphorbiae cause more severe symptoms than those induced by transmissions late in June and in July. Problems related to disease control in irises are discussed.Samenvatting Het virusonderzoek bij Hollandse irissen (Iris hollandica) in Nederland leidde tot het onderscheiden van drie ziekten, namelijk: het mozaïek (mild mosaic), het bont (mild yellow mosaic) en het grijs (severe mosaic). Het voorkomen van iris-mozaïek virus (deeltjeslengte 750 nm), iris-mozaïek virus plus iris-bontvirus (660 nm) en iris-mozaïekvirus plus iris-grijsvirus (750 nm), welke virussen serologisch zijn te onderscheiden, werd in verband gebracht met respectievelijk het mozaïek, het bont en het grijs. Geen verband werd gevonden tussen het voorkomen van tabaksmozaïekvirus, tabaksratelvirus en tabakskringvlekkenvirus en de genoemde ziekten.Op basis van de symptomen zijn de ziekten te velde vroeg in het voorjaar meestal wel te onderscheiden. Later in het groeiseizoen verdwijnt dit onderscheid veelal bij planten met milde symptomen, maar niet bij planten met ernstige symptomen. De symptomen van het mozaïek worden pas een paar maanden na de opkomst van de planten zichtbaar. De licht- en donkergroene mozaïeksymptomen doen zich duidelijk voor omstreeks de bloei. Het bont is bij opkomst te herkennen aan het geelgroene mozaïek, dat voornamelijk aan de bladranden voorkomt (Fig. 1). Na de lengtegroei van de planten worden de symptomen op de bloemscheden en op de brede bladgedeelten zichtbaar (Fig. 2). Het grijs (Fig. 2) uit zich met brede geel-en donkergroene strepen op de bladeren, die tot onder het grondniveau doorlopen en bij opkomst duidelijk zichtbaar zijn. Het geelgroene, soms streepvormige mozaïek blijft bij de lengtegroei van de planten duidelijk zichtbaar op de bladbases. Ernstige grijs-symptomen zijn bloembreking, gedraaide stand van smallere bladeren en dwerggroei van de planten. De duidelijkheid van de ziektebeelden, zowel van het mozaïek als van het bont en het grijs, is afhankelijk van de cultivar en van de teeltomstandigheden te velde en in de kas.Het iris-bontvirus en het iris-grijsvirus geven bij overdracht door de bladluis (Macrosiphum euphorbiae) in mei en in de eerste helft van juni in het volgende groeiseizoen ernstiger aangetaste planten dan bij latere overdracht.De mogelijkheden van de herkenning en de bestrijding van virusaantastingen in iriissen worden beschreven.  相似文献   

20.
Samenvatting Bewortelde stekken vanOpuntia exaltata, die geïnfecteerd waren met een virus dat heksenbezemsymptomen veroorzaakt, werden in september 1964 gedurende perioden variërend van één tot vijf uur gedompeld in water van 45°C. Nu, ruim twee jaar na de behandeling, zijn twee van de acht planten, welke vijf uur in warm water verbleven, nog volkomen vrij van symptomen. Dit maakt het waarschijnlijk dat het virus in deze planten inderdaad volledig geïnactiveerd is door de warm-waterbehandeling.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号