首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 15 毫秒
1.
Electron micrographs show the presence of DNA-cores in the virus rods isolated from nuclear polyhedral bodies fromBarathra brassicae, Adoxophyes reticulana andOrgyia antiqua. The DNA-cores in the virus rods are enclosed by virus protein.Samenvatting Na behandeling van kernpolyëders vanBarathra brassicae, Adoxophyes reticulana enOrgyia antiqua met 0,1 N natriumcarbonaat werden met de elektronenmicroscoop de afzonderlijke virusstaafjes (fig. 1A, C, F), alsmede dunnere draad- en staafvormige deeltjes waargenomen (fig. 1B, D, E, G, H). Deze deeltjes stellen het deoxyribonucleïnezuur voor, dat als strengen in het virusstaafje aanwezig is.  相似文献   

2.
The cortex of the roots of a susceptible and a resistant variety ofBrassica campestris var.rapa infected with sterile resting spores ofPlasmodiophora brassicae from senescent callus was studied at a stage prior to disease symptom development. Electron micrographs show the presence of amoeboid structures within the cortical cells of the susceptible variety 10 days after inoculation. Cell wall perforations, hypertrophied host cell nuclei, nucleoli and broken tonoplasts were frequently found in the susceptible variety. It has been concluded that amoeboid structures of the parasite penetrate the cell wall and disrupt the cortical cells.Electron micrographs of the resistant variety show the presence of zoosporangia with secondary zoospores in the root hairs nine days after inoculation. Two to four days later a large number of dead host cells can be observed in the outer cortical layer of the resistant variety, whereas no apparent changes are found in the inner cortex. The results suggest the occurrence of a hypersensitive host reaction which terminates further growth ofPlasmodiophora brassicae.Samenvatting Kiemplanten van een vatbare en een resistente variëteit vanBrassica campestris var.rapa werden geïnoculeerd met een suspensie van rustsporen vanPlasmodiophora brassicae. De rustsporen waren afkomstig uit verouderd ziek callusweefsel. Elektronenmicroscopisch onderzoek werd verricht aan de cortex van de hoofdwortel van vatbare planten in de periode die vooraf gaat aan de ontwikkeling van ziektesymptomen (10–13 dagen na inoculatie). Tien dagen na inoculatie werden amoebe-achtige structuren in de cortex gevonden (Fig. 1–4). Herhaaldelijk werden gaten in de celwand van de cortex gevonden (Fig. 5). De waardplantkern en kernlichaampje vertoonden een hypertrofische reactie terwijl de tonoplast vaak kapot was (Fig. 3). Deze resultaten vormen een aanwijzing dat de parasiet in de vorm van een amoebe door de celwand dringt en de celinhoud van de cortex verstoort. Dertien dagen na inoculatie werden de eerste secondaire plasmodiën in het binnenste gedeelte van de cortex of in de mergstraalcellen van de hoofdwortel gevonden (Fig. 6). Vanaf dat moment traden de typische knolvoetsymptomen op.Uit elektronen-microscopisch onderzoek van de resistente variëteit bleek dat negen dagen na inoculatie zoösporangien en secondaire zoösporen aanwezig waren in de wortelharen van de zijwortels (Fig. 7–9). Twee tot vier dagen later werden een groot aantal dode waardplantcellen in de buitenste cortexcellen van de hoofdwortel gevonden, terwijl het binnenste gedeelte van de cortex geen veranderingen vertoonde (Fig. 10 en 11). Deze resultaten wijzen er op dat in de resistente variëteit een overgevoeligheidsreactie in de cortex opgetreden is waardoor verdere groei vanPlasmodiophora brassicae verhinderd werd.  相似文献   

3.
Reduction of chlamydospore formation and of lysis of macroconidial cells ofF. solani f.cucurbitae comparable to that found in chitin-amended soil was obtained with additions of NH4Cl or KNO3 to soil. NH4-nitrogen and NO3-nitrogen levels in these soils were kept comparable to those detected in chitin-amended soil. Combined addition of NH4Cl and KNO3 was most effective. Reduction of chlamydospore formation or macroconidial lysis in nitrogen-amended soils was not correlated with an increase or decrease in germination of macroconidia.Samenvatting Na toedienen van chitine aan grond (1 g/100 g grond) werden de concentraties van met water uit grond extraheerbaar NH4- en NO3-stikstof bepaald over een periode van twee maanden (Fig. 1). Indien door het toedienen van anorganische zouten concentraties van NH4- en NO3-stikstof werden verkregen, vergelijkbaar met die in chitinerijke grond, dan werd de vorming van chlamydosporen uit macroconidiën vanFusarium solani f.cucurbitae in een zelfde mate geremd als in chitinerijke grond (Fig. 2., Tabel 1). Evenals in de chitinerijke grond, werd ook de volledige afbraak van macroconidiën geremd, waardoor ongelyseerde, doch vooral gedeeltelijk gelyseerde, veelal tweecellige structuren van kiemkrachtige macroconidiën in de grond aanwezig bleven. De concentratie van anorganisch stikstof blijkt dus van invloed te zijn op vorming van chlamydosporen uit macroconidiën en op de afbraak van macroconidiën.Het effect van toedienen van NH4-N komt het meest overeen met het effect van toediening van chitine aan grond op lysis en chlamydosporenvorming.Gecombineerde toediening van NH4Cl en KNO3 remde de chlamydosporenvorming en lysis van macroconidiën het sterkst. Indien de macroconidiën na 4 tot 7 weken tenslotte geheel verdwijnen, zoals in chitinerijke grond werd geconstateerd (Schippers en de Weyer, 1972), zal de gecombineerde toediening van NH4Cl en KNO3 tot een aanzienlijke vermindering van de concentratie van het pathogeen in grond leiden.In een vorige publikatie werd verondersteld, dat de vermindering van chlamydosporenvorming en van lysis van macroconidiën in chitinerijke grond het gevolg zou kunnen zijn van kiemremming (Schippers en de Weyer, 1972). Deze kiemremming zou voortvloeien uit het vastleggen van eenvoudige C-verbindingen, die voor de kieming in grond vereist zijn. Het vastleggen van eenvoudige C-verbindingen is het gevolg van de door de verhoogde N-concentratie toegenomen microbiologische activiteit.Met enkele oriënterende experimenten kon echter geen duidelijk verband tussen chlamydosporenvorming of lysis van macroconidiën en kieming van macroconidiën worden aangetoond. (Tabel 2).  相似文献   

4.
A new species of the genusEmbellisia (Hyphomycetes, Dematiaceae) was isolated from bulbs and leaves of various cultivars ofHyacinthus, Scilla andFreesia. It is characterized by dark, multiseptate conidia which are somewhat pointed at the apex and variable in shape and size. In contrast to other species of the genus it rarely forms chlamydospores in pure culture. The fungus was found on several locations in the Netherlands, and is also known in the USA and Germany. Inoculation experiments on several cultivars ofHyacinthus orientalis resulted in a high percentage of affected plants.Samenvatting Een nieuwe soort van het genusEmbellisia (Hyphomycetes, Dematiaceae),E. hyacinthi, werd geïsoleerd uit de buitenste bolrokken van cultivars vanHyacinthus orientalis. De schimmel is gekarakteriseerd door bruine, apicaal iets spitse conidiën met een wisselend aantal transversale, en dikwijls ook enkele longitudinale septa (Fig. 1), en de afwezigheid van duidelijk gedifferentieerde groepjes van chlamydosporen.Een sterk hierop gelijkende soort werd in 1876 beschreven door Massink alsCladosporium fasciculare Fr. Het opvallende voorkomen van longitudinale septa werd in zijn studie echter niet expliciet genoemd.WanneerEmbellisia hyacinthi wordt gekweekt op havermoutagar zijn na 5 dagen de meeste conidiën vrij lang, cylindrisch, met 3 of meer septa (Fig. 2a). Na langere tijd echter worden kleinere conidiën gevormd, zodat de variabiliteit der conidiën op dezelfde plaats groter wordt (Fig. 2b). Dit verschijnsel uit zich nog sterker op Czapekagar (Fig. 2c-d). Embellisia hyacinthi veroorzaakt kleine bruine plekjes op de buitenste bolrok van hyacint. Deze vorm van huidziekte is reeds lang bekend; de schimmel is ook in de USA en Duitsland gekonstateerd, en werd tevens geïsoleerd vanFreesia refracta enScilla sibirica. Soms ook komen langwerpige bladvlekken op de buitenste bladeren van hyacint voor. Een inoculatieproef werd gedaan met de cultivars la Victoire en Carnegie. De metEmbellisia hyacinthi geïnoculeerde planten vertoonden een aanzienlijk hoger aantastingspercentage dan die op het controleveld.  相似文献   

5.
Symptoms of notched leaf in gladiolus are described in this paper. The disease can occur either in patches in the field (only on sandy or light sandy loam soils) or in plants scattered throughout a field planted with a certain stock (independent of soil type). Experiments showed that this disease is caused by tobacco rattle virus (TRV), which is transmitted byTrichodorus pachydermus Seinhorst andT. similis Seinhorst. Gladiolus corms planted in infested soil show a more or less serious reduction of growth and sometimes typical symptoms of notched leaf. In experiments these notched leaf symptoms could be reproduced in the first season only whenTrichodorus from infested soil was able to infect the young sprouts on top of the corms. If infection took place through the roots, the growth of the plants was not or only slightly retarded and the typical notched leaf symptoms appeared in the offspring in the following season. At least two serologically different strains of TRV could be isolated from affected gladiolus. These serotypes were not found to be typical for a certain location as in some cases both were isolated from the same infested field. In fields where potatoes showed stem-mottle and/or spraing, gladiolus was affected by notched leaf.Samenvatting Kartelblad in gladiolen kenmerkt zich door slecht uitgegroeide, misvormde planten, waarbij langs de randen en de nerven van de bladeren necrotische strepen en karakteristieke kartel- en zaagranden optreden (fig. 1). De planten komen meestal niet tot bloei. Alle overgangen tussen normale planten en die met de beschreven symptomen komen voor.In de knollen en kralen van de aangetaste planten zijn geen kenmerkende symptomen waar te nemen. In het gewas te velde kunnen deze aangetaste planten, in variërende percentages, verspreid tussen de gezonde planten van een partij voorkomen, terwijl aangrenzende partijen geheel gezond kunnen zijn. In deze gevallen, die op alle grondsoorten worden aangetroffen, is de partij één of meer seizoenen eerder geïnfecteerd. In andere gevallen worden planten als zojuist beschreven pleksgewijs in het gewas aangetroffen (fig. 2). Dergelijke aantastingen komen uitsluitend voor op de lichtere gronden en hierbij wordt eveneens een abnormale ontwikkeling van het wortelstelsel waargenomen (fig. 3).In proeven kon worden aangetoond dat de ziekte veroorzaakt wordt door virussen van de ratelvirusgroep (zie tabel 1 tot en met 6). In de grond aanwezige aaltjes van het geslachtTrichodorus (T. pachydermus Seinhorst,T. similis Seinhorst en mogelijk nog andere soorten) brachten het virus op de waardplant over (tabellen 2, 5 en 6).In het seizoen waarin infectie plaatsvond, ontstonden uitsluitend kenmerkende kartelblad-symptomen indien aaltjes, afkomstig van besmette grond, de mogelijkheid werd gegeven jonge, nauwelijks uitgegroeide spruiten aan te tasten (fig. 5, tabel 6). Infectie in de wortels veroorzaakt geen of slechts een geringe groeistoornis, maar in de nakomelingschap van deze planten komen in het volgende seizoen de typische symptomen van kartelblad voor (fig. 4, tabel 3, 5 en 6).Op een aantal gronden waar aardappelen waren geïnfecteerd door stengelbont of kringerigheid, werden gladiolen door kartelblad aangetast. In proeven waar gladiolen en aardappelen door TRV op dezelfde percelen waren geïnfecteerd, bleek een opmerkelijke overeenkomst in het verloop van kartelbladaantasting bij gladiolen en stengelbontaantasting bij aardappelen te bestaan (tabel 4).Bij het onderzoek van verschillende TRV-isolaties uit gladiolen met kartelblad-symptomen en uit andere waardplanten die afkomstig waren van met TRV enTrichodorus sp. besmette gronden, konden tenminste twee verschillende serotypen van het TRV worden aangetoond. Isolaties van het ene serotype bleken nauw verwant te zijn met een TRV-isolatie uit tabak White Burley, waartegen een antiserum is vervaardigd doorMaat (1963). Vertegenwoordigers van het andere serotype reageerden alle serologisch positief met een antiserum bereid tegen een TRV-isolatie uit gladiool. Beide serotypen bleken niet specifiek te zijn voor bepaalde plaatsen, daar beide verspreid door het land blijken voor te komen en in sommige gevallen uit eenzelfde perceel konden worden geïsoleerd. In een volgende publikatie zal hierop nader worden ingegaan.A preliminary report on this subject has been published in Nematologica 10 (1964):69–70.  相似文献   

6.
Samenvatting Bij de Plasmodiophorales onderscheidt men het zoösporangium- en het rustsporenstadium. Het zoösporangiumstadium wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van zoösporangia, vaak in wortelharen en andere schorsepidermiscellen; het rustsporenstadium door het tot ontwikkeling komen van rustsporen, dikwijls in gehypertrofieerde delen van de waardplant. Sinds de ontdekking van het zoösporangiumstadium is nimmer zekerheid verkregen over de vraag of zoösporen uit de zoösporangia bij herinfectie wederom zoösporangia kunnen geven. Het alternatief zou zijn dat de zoösporen uit de zoösporangia de levenscyclus vervolgen en tot de ontwikkeling van rustsporen leiden.Een infectieproef metSpongospora subterranea bij tomateplanten heeft nu uitgewezen dat de eerste veronderstelling juist is; zoösporen uit de zoösporangia geven bij herinfectie inderdaad weer zoösporangia. Het rustsporenstadium komt waarschijnlijk tot ontwikkeling na herinfectie door een zygote, welke ontstaat indien twee als gameten fungerende zoösporen versmelten. Deze opbouw van de levenscyclus (fig. 1) geeft de schimmel de mogelijkheid tot een sterke vegetatieve vermeerdering in het zoösporangiumstadium.  相似文献   

7.
A slightly modified procedure for purifying pea enation mosaic virus (PEMV) is described. Essential features are the adding of Mg++ ions to the extraction buffer and the use of polyethylene glycol for concentrating the virus; Mg++ ions seem to protect virus infectivity. Both components of PEMV were found to be infectious. The infectivity of each component in its band on a sucrose gradient was directly proportional to its optical density. The infectivity was not enhanced when both components were simultaneously inoculated ontoChenopodium album. It is concluded that each component carries a complete genome of the virus.Samenvatting Een methode, die was beschreven om erwte-enatiemozaïekvirus (PEMV) te zuiveren, werd gewijzigd. De toevoeging van Mg++-ionen bleek gunstig te zijn voor de zuiverheid van het preparaat en voor de infectiositeit van het virus. Het virus kan met polyethyleenglycol worden geconcentreerd zonder dat NaCl behoeft te worden toegevoegd.Gezuiverde preparaten van PEMV bestaan uit twee componenten met sedimentatiecoëfficienten van 107 en 96 S (Fig. 1). Beide componenten bleken na zuivering infectieus te zijn (Tabel 4). Bij scheiding van de componenten op een suikergradiënt waren de optische dichtheid en de infectiositeit van beide componenten op gelijke wijze over de gevormde zones verdeeld (Fig. 2). Bovendien bleek dat de infectiositeit van beide componenten niet kon worden verhoogd door toevoeging van de een aan de ander (Tabel 5).Wanneer het virus op een CsCl-gradiënt werd gecentrifugeerd werd alleen de bodemcomponent teruggevonden. Deze bleek infectieus te zijn. De topcomponent wordt waarschijnlijk vernietigd door CsCl.In de agargeldiffusietoets bleek het virus-antigeen homogeen te zijn. Het virus viel in twee componenten uiteen bij immuno-elektroforese. Mogelijk is dit te verklaren door het bestaan van twee centrifugale componenten.The senior author was a visiting research worker from March 1965 till May 1967.  相似文献   

8.
Samenvatting Rhizoctonia tuliparum veroorzaakt kwadegrond in tulp en iris. Sclerotiën van deze schimmel kunnen in grond zeer lang levensvatbaar en pathogeen blijven. Van sclerotiën van enkele schimmels is bekend, dat ze gevoelig zijn, voor inundatie die een aantal weken duurt. Inundatie wordt in Nederland vanaf 1982 door verscheidene, bollentelers 's zomers toegepast ter bestrijding van ziekten en onkruid.Sclerotiën vanR. tuliparum werden verpakt in nylon zakjes, ingegraven in emmers met grond en 1–6 weken geïnundeerd bij 17 °C. Op verschillende tijdstippen werden geïnundeerde en niet-geïnundeerde sclerotiën hetzij ontsmet, in 2,5% formaldehyde en vervolgens uitgeplaat op moutagar met oxytetracycline, hetzij aangebracht tussen de bruine huid en de buitenste bolrok van in kleine potjes geplante tulpebollen (cv. Apeldoorn); iedere bol werd geïnoculeerd met, een sclerotium. Na twee maanden werden de planten beoordeeld op symptomen van kwadegrond.In de eerste proef, waarbij sclerotiën werden uitgeplaat op agar, bleek er uit sommige sclerotiën die 2 weken waren geïnundeerd nog mycelium te groeien, terwijl dit na, 4 weken inundatie niet meer plaatsvond. In de tweede proef kiemden de sclerotiën op agar niet meer na 2 weken inundatie, maar meer dan de helft van de geïnoculeerde tulpebollen vertoonde wel symptomen. Pas als de sclerotiën 4 weken geïnundeerd waren bleken ze zodanig geïnactiveerd te zijn, dat er geen symptomen van kwadegrond werden waargenomen. Resultaten van veldproeven moeten nog worden afgewacht.  相似文献   

9.
A virus affecting faba bean in West Asia and Norht Africa was identified as broad bean wilt virus (BBWV) by host reactions, particle morphology and size, serology and transmission characteristics. An isolate from Syria (SV3-88) and one from Egypt (EV319-86) were found to be serologically identical and of serotype I. In host-range studies, the Syrian isolate infected systemically 59 out of 87 plant species tested. The virus was transmitted non-persistently by four aphid species naturally prevalent in Syria, but most efficiently byMyzus persicae. Inoculation of faba bean with SV3-88 14 weeks (pre-flowering) and 6 weeks after sowing (flowering) led to 25.8 and 1.8% yield loss and seed-transmission rates of 0.6 and 0.4%, respectively. The isolate SV3-88 was purified from systemically infected faba bean and yield 1.5–2 mg of partially purified virus per 100 g of leaves. When samples, with symptoms suggestive of virus infection, were collected during 1985–1989 from a number of countries in West Asia and North Africa and tested by ELISA, the virus was detected in 8 out of 127 samples tested (8/127) from Egypt, 0/44 from Lebanon, 1/23 from Morocco, 38/485 from the Sudan, 38/385 from Syria and 23/138 from Tunisia.Samenvatting Een virus uit veldboon of faba boon (Vicia faba) in West Azië en Noord-Afrika werd als tuinboneverwelkingsvirus (Fabavirus-groep) herkend aan zijn waardplantreacties, deeltjesvorm en grootte, serologie en wijze van overdracht. Een isolaat uit Syrië (SV3-88) en één uit Egypte (EV319-86) bleken serologisch identiek te zijn en te behoren tot serotype I van het virus. Met het Syrische isolaat kon in 59 van de 87 getoetste plantesoorten systemische infectie worden verkregen. Met vier veel in Syrië voorkomende bladluissorten kon het virus worden overgebracht, maar metMyzus persicae naar de meeste plantesoorten. Inoculatie van veldboon met SV3-88 vóór de bloei (14 weken na het zaaien) en tijdens de bloei (16 weken na het zaaien) gaf aanleiding tot respectivelijk 25,8 en 1,8% opbrengstreductie en tot 0,6 en 0,4% zaadoverdracht. Bij zuivering van isolaat SV3-88 uit systemisch geïnfecteerde fababoon was de opbrengst tot 1,5 à 2 mg gedeeltelijk gezuiverd virus per 100 g blad. Bij ELISA-toetsing in 1985–1989 van een groot aantal monsters afkomstig uit een aantal landen in West-Azië en Noord-Afrika werd het virus aangetoond in 8 van de 127 (8/127) monsters uit Egypte, 0/44 uit Libanon, 1/23 uit Marokko, 38/485 uit Soedan, 38/385 uit Syrië en 23/138 uit Tunesië.  相似文献   

10.
During a survey of faba bean viruses in West Asia and North Africa a virus was identified as broad bean stain virus (BBSV) based on host reactions, electron microscopy, physical properties and serology. An antiserum to a Syrian isolate was prepared. With this antiserum the direct double antibody sandwich ELISA (DAS-ELISA) and dot-ELISA were very sensitive in detecting BBSV in leaf extracts, ground whole seeds and germinated embryos. Sensitivity was not reduced when the two-day procedure was replaced by a one-day procedure. Using ELISA the virus was detected in 73 out of 589 faba bean samples with virus-like symptoms collected from Egypt (4 out of 70 samples tested), Lebanon (6/44), Morocco (0/7), Sudan (19/254), Syria (36/145) and Tunisia (8/69). This is the first report of BBSV infection of faba bean in Lebanon, Sudan, Syria and Tunisia. Fourteen wild legume species indigenous to Syria were susceptible to BBSV infection, with only two producing obvious symptoms. The virus was found to be seed transmitted inVicia palaestina.Samenvatting Tijdens een inventarisatie van virussen in veld- of tuinbonen (Vicia faba) in het Midden-Oosten en Noord-Afrika werden virusisolaten verkregen, die op grond van toetsplantreacties en fysische eigenschappen en van elektronenmicroscopische en serologische waarnemingen werden herkend als het met zaad overgaande en door snuitkevers verspreide tuinbonezaadvlekkenvirus (broad bean stain virus).Met een nieuw antiserum, gemaakt tegen een Syrisch isolaat, bleek de aantoonbaarheid van het virus in bladextracten, vermalen zaden en gekiemde embryo's erg hoog te zijn, zowel bij toepassing van DAS-ELISA als dot-ELISA. De gevoeligheid van de methode werd niet geringer wanneer de procedure werd bekort van twee dagen tot één dag.Met ELISA werd het virus aangetoond in 73 van de 589 bladmonsters van veldboon, met symptomen die deden denken aan virusinfectie, verzameld in Egypte, Libanon, Marokko, Soedan, Syrië en Tunesië. Het virus werd aangetroffen in monsters uit alle genoemde landen behalve Marokko, maar het aantal uit dat land afkomstige monsters was slechts gering. Dit is de eerste maal dat het virus wordt gerapporteerd in Libanon, Soedan, Syrië en Tunesië.Veertien wilde soorten vlinderbloemigen uit Syrië bleken bij toetsing door inoculatie vatbaar voor infectie. Slechts twee ervan vertoonden symptomen. Het virus kan dus onzichtbaar voorkomen in de wilde vegetatie. InVicia palaestina ging het zelfs over met zaad.The project was financially supported by the Directorate General for International Cooperation (DGIS, Research and Technology Programme) of the Netherlands Minister for Development Cooperation.  相似文献   

11.
Samenvatting De bruikbaarheid van een door inwerking van salpeterigzuur verkregen, symptoomloze mutant van het tabaksmozaïekvirus (TMV) is gebleken uit een volledige bescherming van planten tegen een infectie met andere stammen van het virus en uit bevredigende proefresultaten onder praktijkomstandigheden. Het probleem doet zich voor dat de mutant in feite deel uitmaakt van een stammenmengsel, waarbinnen de verhoudingen echter ten gunste van de mutant zijn te beïnvloeden.Stationed at the Glasshouse Crops Research and Experiment Station, Naaldwijk, the Netherlands.  相似文献   

12.
Samenvatting en Conclusie Uit de proeven blijkt, dat de Nederlandse aaltjespopulatie op de MecklenburgseS. nigrum zijn volledige levenscyclus kan volbrengen, echter niet op de NederlandseS. nigrum. Bij nader onderzoek bleken deS. nigrum-herkomsten naast pathologische ook morfologische en kiemings-fysiologische verschillen te bezitten; de variëteitsnamen zijn niet met zekerheid vastgesteld. Op grond van deze waarnemingen is het dus waarschijnlijk, dat de tegenstrijdige gegevens uit de literatuur, in elk geval ten dele, een gevolg zijn van het gebruik van verschillende variëteiten vanS. nigrum.Summary A Dutch population ofHeterodera rostochiensis caused full-grown cysts with viable eggs and larvae on the roots of aSolanum nigrum variety from Mecklenburg (Germany), but not on a Dutch variety of this plant species. There were also other physiological differences between the two varieties. Varietal differences may explain the conflicting results in literature concerning suitability ofS. nigrum as a host ofH. rostochiensis.  相似文献   

13.
Stems and petioles of tomatoes growing in soils with different amounts of N, P, K, Mg and CaCO3, were wound-inoculated. Only N consistently affected lesion development. Increasing the amounts of N progressively decreased the rates at which lesions developed linearly, the effects being relatively larger on the development of stem lesions than on that of petiole lesions. In pot experiments with three levels of nitrogen and three of potassium, a higher nitrogen level also resulted in a slower mycelial extension in stems of plants growing in this soil. With a certain N level, a higher K level decreased the rates at which lesions developed, this N/K interaction being significant in two series. By inoculating stems at many sites, lesions were found to develop more rapidly in young tissues, near main-stem apices, than in old tissues at the base of stems.Samenvatting Tomateplanten, groeiend in grond met verschillende hoeveelhden meststoffen, werden in bladstelen en stengels geïnoculeerd met een zeven tot tien dagen oude cultuur vanB. cinerea, groeiend op gewijzigde Richard's agar bij 23°C. Een stukje agar met mycelium, ca. 16 mm2 groot, werd met behulp van Sellotape in kleine wonden in het schorsparenchym gebracht; na drie dagen werd het Sellotape verwijderd en daarna werd de uitbreiding van de lesie dagelijks gemeten. De uitkomsten werden omgewerkt tot regressiecoëfficiënten; de regressiecoëfficiënt komt overeen met de uitbreiding der lesies per etmaal.De eerste proeven werden in het voorjaar en in de zomer van 1964 tijdens een verblijf van zes maanden op het Glasshouse Crops Research Institute, Littlehampton, Engeland, genomen. Aanvankelijk werden inoculaties uitgevoerd met planten, groeiend in grond afkomstig uit het bemestingswarenhuis (tabel 1), naderhand met planten groeiend in grond met verschillende stikstof-en kaliumniveaus (tabel 2).De inoculatieproeven met bladstelen wijzen op een negatieve correlatie tussen het stikstofgehalte van de grond en de uitbreiding der lesies (tabel 3). In proeven met stengelinoculaties, uitgevoerd in het internodium boven de eerste bloemtros, bleken deze correlaties zeer betrouwbaar te zijn (tabel 4). In jonge internodiën van deze planten waren deze verschillen in lesie-uitbreiding geringer, maar toch betrouwbaar; in oude internodiën was de invloed van de stikstofbemesting op de uitbreiding der lesies in de stengel niet merkbaar (tabel 5).Ook de inoculatieproeven in stengels van planten, groeiend in grond met verschillende stikstof- en kaliumniveaus, gaven duidelijk de invloed van de stikstofbemesting aan (tabel 6). In twee proefseries had een hogere kaliumbemesting een remmende invloed op de uitbreiding der lesies in de planten (tabel 6, 1 en 2), in serie 4 was dit alleen het geval bij het hoge stikstofniveau.In de periode van november 1964 tot maart 1965 werden dergelijke proeven genomen op het Proefstation te Naaldwijk. De inoculatieproeven, uitgevoerd in december, wijzen eveneens op de mindere uitbreiding der lesies in planten groeiend in grond met een hoog stikstofniveau, maar de verschillen zijn niet betrouwbaar. Als gevolg van de voor tomateplanten slechte uitwendige omstandigheden in deze periode, was er ook weinig verschil in ontwikkeling van de planten, ondanks de verschillen in bemesting. In de proeven, genomen in februari, was het effect van de stikstofbemesting op de uitbreiding der lesies wel betrouwbaar. De verschillen in vegetatieve ontwikkeling der planten door de diverse bemestingsniveaus traden toen ook duidelijker naar voren (tabel 7).Uit de inoculatieproeven, waarbij verschillende internodiën van één plant op hetzelfde tijdstip werden geïnoculeerd, blijkt dat de leeftijd van het internodium grote invloed heeft op de uitbreiding der lesies (tabel 8). Zoals blijkt uit de resultaten, weergegeven in tabel 5, is de invloed van de leeftijd van het stengelweefsel op de uitbreiding der lesies groter dan die van de stikstofbemesting. Een en ander staat misschien in verband met de beschikbare suikers en met het drogestofgehalte van het stengelweefsel.  相似文献   

14.
Gliocladium roseum was found to be the most common and probably the most effective mycoparasite in potato fields in the northern parts of the Netherlands. It is able to parasitize and kill living hyphae at temperatures of 12°C and higher. Sclerotia ofR. solani are often infected and killed by this fungus under suitable conditions, i.e. at temperatures of 16°C and more. Killing of sclerotia by other antagonistic organisms was also observed. It is also shown by not parasitic fungi and is caused by toxins produced by the antagonist.The development of theG. roseum population was studied during the growth of a potato crop in two soils. In both soils its initial level was very low. In both a slightly acid sandy soil and a neutral sandy loam, suppression ofR. solani can occur;G. roseum accumulated in the former mainly under continuous potato crops,Colletotrichum coccodes was the main antagonist in the latter.Samenvatting In de meeste Nederlandse aardappelakkers komen schimmels voor dieRhizoctonia solani kunnen aantasten en doden. De meest algemene, en waarschijnlijk ook de meest belangrijke, die we tot nu toe vonden, isGliocladium roseum (Tabel 1). Het is bekend, dat deze schimmel stoffen produceert die voorR. solani giftig zijn. Met behulp hiervan kanG. roseum, evenals andere antibiotisch actieve micro-organismen, ook de sclerotiën doden (Tabel 2). Voor doding doorG. roseum is de temperatuur een factor van belang. Hyfen worden nog gedood bij een temperatuur van 12°C, waarbij de sclerotiën niet meer aangetast kunnen worden. Gedurende het winterseizoen worden sclerotiën door deze schimmel naar alle waarschijnlijkheid niet gedood.De ontwikkeling van de populatie vanG. roseum en andere antagonisten vanR. solani werd gevolgd in aardappelvelden op een licht zure zandgrond en op een neutrale zware zavel. Op de zandgrond werden twee proefplekken bemonsterd: één waarop voor het vierde achtereenvolgende jaar aardappelen werden geteeld en één met een vruchtwisselingsschema van graan, bieten en aardappelen.In de zandgrond nam in het groeiseizoen de populatie vanG. roseum toe. Op de proefplek waar voor het vierde jaar achtereen aardappelen stonden werdR. solani vanaf half augustus onderdrukt, evenwel niet volledig. Ook in het vruchtwisselingsstuk breiddeG. roseum zich flink uit, doch een onderdrukking vanR. solani werd niet bereikt.In de zware zavel nam de populatie vanG. roseum niet toe. Hier werdR. solani — uit besmet pootgoed — onderdrukt doorColletotrichum coccodes (zelf een pathogeen van stolonen) en antagonistische bacteriën. De resultaten zijn vermeld in Tabel 3.De besmetting van de geoogste knollen met sclerotiën, zoals die voorkwam op de zandgrond, is in Tabel 4 vermeld. Op de zavel leverde schoon pootgoed een bijna schone oogst (2% van de knollen was zeer licht bezet met sclerotiën). Besmet pootgoed leverde een oogst met 58% schone knollen, 35% met een zeer lichte en 7% met een iets zwaardere sclerotiënbezetting. Hoewel uit 100% besmet pootgoed een veel schonere oogst werd verkregen, was eerder toch een beschadiging van het gewas opgetreden. Pas tegen het eind van het groeiseizoen werdR. solani flink onderdrukt.  相似文献   

15.
A modified procedure for the purification of TSWV is described which consists of differential centrifugation, treatment with antiserum against sap from healthyN. rustica and density-gradient centrifugation in sucrose gradients. Centrifugation in the zonal-rotor proved efficient for processing large amounts of infected leaves.Antisera to purified TSWV were produced in rabbits. These sera reacted with healthyN. rustica sap. This reaction could be abolished by absorption with either healthyN. rustica sap or polysaccharides purified fromN. rustica. Unabsorbed sera reacted with the major TSWV structural proteins following their electrophoretic separation in polyacrylamide-gels. The positions of the precipitin lines corresponded with those of the structural proteins visualized by staining. The intensity of these lines was greatly diminished after absorption of the antisera with either healthyN. rustica sap or polysaccharides. It was concluded that the reaction of TSWV antiserum with the structural proteins is partly due to host-derived polysaccharides covalently bound to the virus proteins.Samenvatting Het bronsvlekkenvirus van de tomaat (TSWV) werd gezuiverd met een procedure die bestond uit een cyclus van differentiële centrifugering, behandeling van de virus-suspensie met antiserum tegen bestanddelen van gezonde planten (N. rustica) en dichtheidsgradiëntcentrifugering (Fig. 1 en Fig. 3). De zone rotor kon worden gebruikt wanneer grote hoeveelheden bladmateriaal werden gebruikt (Fig. 2).Twee antisera, die elk een verschillende activiteit tegen TSWV (Tabel 1, Fig. 4) hadden, werden bereid. Deze sera reageerden ook met sap en polysacchariden uitN. rustica (Fig. 6). Door verzadiging met polysacchariden werd de reactie tegen TSWV aanmerkelijk verzwakt. Analyse van de eiwitbandjes die na polyacrylamidegel-elektroforese waren gevormd, toonde aan dat de activiteit van de sera tegen de eiwitcomponenten van TSWV was gericht (Fig. 5) en dat deze activiteit na verzadiging met polysacchariden zwakker was. Uit deze reacties kan geconcludeerd worden dat polysacchariden van de waardplant aan de structurele eiwitten van TSWV zijn gebonden. Niet geabsorbeerd antiserum geeft met TSWV drie precipitatielijnen (Fig. 4), maar na absorptie met compleet virus trad nog slechts één precipitatielijntje op (Fig. 7). Mogelijk wordt dit lijntje gevormd door het nucleocapside-eiwit dat door de dissociatie van het virus vrij komt. Sera die tegen normale bestanddelen vanN. rustica zijn bereid, vormen geen zichtbare reactie met compleet virus; wel wordt er een lijntje gevormd indien het virus met guanidine-HCl wordt gedissociëerd (Fig. 8). Deze waarneming kan verklaren dat deze antisera kunnen worden gebruikt bij de zuivering van TSWV ondanks het feit dat dit virus polysacchariden uit de waardplant draagt.  相似文献   

16.
Samenvatting 1e De levenswijze vanCarpocapsa pomonella in appels werd voor ons land nagegaan. Daarbij bleken zich verschillen voor te doen ten opzichte van de gegevens, die uit de literatuur van andere landen bekend zijn. 2e De motjes verschijnen in het voorjaar gedurende een zeer lange periode. Een zwakke tweede generatie is experimenteel aangetoond en mogelijk komt zij ook in het vrij veld voor, voornamelijk in warme zomers en in de Zuidelijke deelen van ons land. Voor de practijk echter is zij van zeer geringe beteekenis. 3e De motjes zetten haar eieren op willekeurige plaatsen op de vruchten af en nog vaker op de bladeren. 4e De larven boren zich op willekeurige plaatsen door den zijkant van de vrucht in en veel minder vaak door den kelk. In verband hiermede wordt een bespuiting met loodarsenaat eerst ongeveer 4 à 5 weken na den bloei het meest doeltreffend geacht. 5e Onder vangbanden van geribd karton werden aanzienlijk meer rupsen gevangen dan onder die van jutezakken. Of de vangbanden hoog of laag worden aangelegd, schijnt voor ons land van minder beteekenis te zijn, al is het niet uitgesloten, dat men onder lage vangbanden iets meer vangt. 6e De sluipwespPristomerus vulnerator is voor ons land als larve-parasiet vastgesteld.  相似文献   

17.
The fine structure of conidia, hyphae, and of isolated haustoria of cucumber mildew (Sphaerotheca fuliginea) was studied. Large vacuoles are present in the spores and hyphae. Rosette-shaped particles, presumably glycogen, occur in the spores. Certain haustoria were found which lack the protrusions of the central body of mature haustoria. Most probably these haustoria are young and not yet fully developed. Portion of the sheath membrane of these haustoria is in close contact with the central body wall. The observations suggest that the haustorial sheath membrane is formed as a specialized portion of the haustorial body wall. Presumably the formation of the sheath membrane precedes the formation of the sheath and that of the protrusions of the central body.Samenvatting Er werd een onderzoek verricht naar de submicroscopische structuur van conidia, hyphen en haustoriën, geïsoleerd uit komkommerbladeren die geïnfecteerd waren met echte meeldauw (Sphaerotheca fuliginea). Sporen en hyphen bevatten grote vacuolen. In de conidiën werden rozetachtige deeltjes, waarschijnlijk glycogeen, gevonden. Er werden ook haustoriën gevonden, waarbij de normaal voorkomende uitstulpingen van het centrale lichaam in volwassen haustoriën ontbraken. Bij deze waarschijnlijk jonge haustoriën is een gedeelte van de schedemembraan in nauw contact met de wand van het centrale lichaam. Deze resultaten doen vermoeden dat de schedemembraan gevormd wordt als een speciaal gedeelte van de wand van het centrale lichaam. Waarschijnlijk scheidt de membraan zich daarna van het centrale lichaam bij de vorming van de schede. Verondersteld wordt, dat de uitstulpingen van het centrale lichaam nà of tijdens de vorming van de schede ontstaan.The study has been carried out at the Laboratory of Phytopathology, State Agricultural University, Wageningen, in connection with the activities of TNO Research Unit for Internal Therapy of Plants.  相似文献   

18.
Aulacorthum solani (Kaltenbach),Macrosiphum euphorbiae (Thomas) andMyzus persicae (Sulzer) were used for transmission experiments in laboratory and glasshouse. As inoculum served PSTV-containing tomato foliage and artificial diets containing purified PSTV. It is concluded thatM. euphorbiae can transmit PSTV in a non-persistent way.Samenvatting Aardappelspindelknolviroïde (PSTV) wordt tot een vrij nieuwe groep van pathogenen, de viroïden, gerekend. De ziekte, die er door wordt veroorzaakt, wordt sedert 1923 waargenomen in Noord-Amerika en is meer recentelijk ook aangetroffen in Afrika, Australië, Sowjet-Unie en Zuid-Amerika maar tot dusver niet in West-Europa.PSTV kan gemakkelijk mechanisch worden overgebracht. De overdracht door bladluizen was nog niet betrouwbaar vastgesteld. De bladluissoortenMyzus persicae (Sulzer),Aulacorthum solani (Kaltenbach) enMacrosiphum euphorbiae (Thomas) zijn daarom in overdrachtsproeven betrokken, waarbij als inoculum met PSTV geïnfecteerd blad en een door een membraan afgesloten gezuiverde PSTV-bevattende suspensie is gebruikt. Het laatstgenoemde type inoculum is gebruikt, om een mogelijke mechanische overdracht bij het overzetten van bladluizen van de viroïdebron naar de toetsplant tomaat cv. Sheyenne uit te sluiten. Er is vastgesteld, datM. euphorbiae PSTV op non-persistente wijze kan overbrengen.  相似文献   

19.
The concept of dose/response with logarithm of time being the dose and percent germination the response is introduced into a parallel box car model, where each spore in a population passes through its own box during its change from an ungerminated to a germinated state. Population behaviour is modelled by simulating the quantal responses of each of its members as stochastic random variables. Waiting times until germination were generated using the normal, lognormal, gamma, and exponential distributions in a computer simulation program. Good agreement with observed germination of five fungal pathogens was obtained. Methods are discussed pertaining to hypothesis testing concerning the role individuals contribute to the behaviour of the population as a whole. Two methods of handling changing temperatures are examined. Effects of inoculum density, infection efficiency, and variable temperature were incorporated into the simulation program. The stochastic model using parallel boxes offers an alternative to deterministic serial box car models which are used to mimic dispersion in time during development.Samenvatting Het concept van dosis/response met de logaritme van tijd als de dosis en het percentage gekiemde sporen als response is geïntroduceerd in een model met parallelle boxcars, waarbij iedere spore zijn eigen boxcar bezit bij de overgang van de ongekiemde naar de gekiemde toestand. Het populatiegedrag is gemodelleerd door de kwantale responsie van iedere spore als stochastische variabele te hanteren. Wachttijden tot kieming werd gegenereerd uit de normaal, lognormaal, gamma en exponentiële verdeling die in het computerprogramma aanwezig waren. Er werd goede overeenkomst gevonden tussen gesimuleerde en waargenomen kieming bij een reeks van vijf pathogene schimmels. Verschillende hypothesen over de rol van individuele sporen voor het gedrag van het totaal werden getoetst en het effect van variabele temperatuur, inoculumdichtheid en infectie-efficiëntie werd nagegaan. Het stochastische model met parallelle boxcars is een goed alternatief voor de boxcars die in serie zijn geplaatst teneinde dispersie in tijd of ruimte na te bootsen, wanneer er verschillen in reactie tussen individuele sporen bestaan.  相似文献   

20.
One of the faba bean viruses found in West Asia and North Africa was identified as broad bean mottle virus (BBMV) by host reactions, particle morphology and size, serology, and granular, often vesiculated cytoplasmic inclusions. Detailed research on four isolates, one each from Morocco, Tunisia, Sudan and Syria, provided new information on the virus.The isolates, though indistinguishable in ELISA or gel-diffusion tests, differed slightly in host range and symptoms. Twenty-one species (12 legumes and 9 non-legumes) out of 27 tested were systemically infected, and 14 of these by all four isolates. Infection in several species was symptomless, but major legumes such as chickpea, lentil and especially pea, suffered severely from infection. All 23 genotypes of faba bean, 2 of chickpea, 4 of lentil, 11 out of 21 ofPhaseolus bean, and 16 out of 17 of pea were systemically sensitive to the virus. Twelve plant species were found to be new potential hosts and cucumber a new local-lesion test plant of the virus.BBMV particles occurred in faba bean plants in very high concentrations and seed transmission in this species (1.37%) was confirmed.An isolate from Syria was purified and two antisera were produced, one of which was used in ELISA to detect BBMV in faba bean field samples. Two hundred and three out of the 789 samples with symptoms suggestive of virus infection collected in 1985, 1986 and 1987, were found infected with BBMV: 4 out of 70 (4/70) tested samples from Egypt, 0/44 from Lebanon, 1/15 from Morocco, 46/254 from Sudan, 72/269 from Syria and 80/137 from Tunisia. This is the first report on its occurrence in Egypt, Syria and Tunisia. The virus is a potential threat to crop improvement in the region.Samenvatting Eén van de in West-Azië en Noord-Afrika in faba-boon aangetroffen virussen werd geïdentificeerd als het tuinbonevlekkenvirus (broad bean mottle virus) op grond van waardplantreacties, deeltjesvorm en-grootte, serologische eigenschappen en granulaire, vaak gevacuoliseerde celinsluitsels. Verder onderzoek aan vier isolaten uit respectievelijk Marokko, Tunesië, Soedan en Syrië verschafte nieuwe informatie, over het virus.De in ELISA of gel-diffusietoetsen serologisch niet te onderscheiden isolaten verschilden enigszins in waardplantenreeks en symptomen. Van 27 getoetste plantesoorten werden 21 systemisch geïnfecteerd (12 vlinderbloemigen, en 9 niet-vlinderbloemigen) waarvan 14 door alle vier isolaten. In vele ervan was de infectie symptoomloos, maar belangrijke als gewas geteelde vlinderbloemigen, zoals erwt, linzen en kekererwt, leden ernstig onder aantasting. Alle 23 getoetste faba-boongenotypen, beide van kekererwt, alle vier van linzen, 11 van de 21 getoetste vanPhaseolus-boon en 16 van de 17 van erwt bleken systemisch gevoelig voor het virus. Twaalf plantesoorten, bleken nieuwe potentiële waardplanten en komkommer een nieuwe lokale-lesietoetsplant voor het virus te zijn.In faba-boneplanten kwam, het virus in hoge concentratie voor en overdracht met zaad (1.37%) in deze soort kon worden bevestigd.Een Syrisch isolaat werd gezuiverd en twee antisera werden bereid, waarvan één werd gebruikt voor de detectie van het virus in te velde verzamelde monsters. Van 789 in 1985 tot en met 1987 verzamelde bladmonsters, met symptomen die deden denken aan virusinfectie, bleken 203 het virus te bevatten en wel 4 van de 70 (4/70) uit Egypte, 0/44 uit Libanon, 1/15 uit Marokko, 46/254 uit Soedan, 72/269 uit Syrië en 80/137 uit Tunesië. Het virus was nog niet eerder aangetoond in Egypte, Syrië en Tunesië.De grote verbreiding, grote kunstmatige waardplantenreeks, overdracht met zaad, en pathogeniteit voor een aantal belangrijke vlinderbloemige gewassen maken het virus tot een potentiële bedreiging van de programma's tot verbetering van de teelt van de bedoelde gewassen in het betrokken gebied.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号