首页 | 本学科首页   官方微博 | 高级检索  
相似文献
 共查询到20条相似文献,搜索用时 518 毫秒
1.
Samenvatting Een methode werd ontwikkeld om de resistentie van in de kas geteelde tomateplanten tegen tomatemozaïek virus (ToMV) te bepalen. Bladeren van een vatbare en een resistente cultivar werden afgesneden en geïnoculeerd met ToMV. Na 6, 10 en 17 dagen werden de geïnoculeerde bladeren getoetst op de aanwezigheid van virus met ELISA en door inoculatie van bladeren vanNicotiana glutinosa. Met beide toetsmethoden kon de virustoename in de vatbare cultivar al vroeg na inoculatie duidelijk worden aangetoond. In de bladeren van de resistente cultivar was een zeer kleine hoeveelheid virus pas laat na de inoculatie aantoonbaar. Met deze methode is het mogelijk om de resistentie tegen ToMV te bepalen, tevens zaad te winnen en landbouwkundige eigenschappen te evalueren, zonder de plant te infecteren.  相似文献   

2.
Samenvatting Het verschijnsel van geelnervigheid bij paprika (Capsicum annuum) kon door verenting en met de schimmelOlpidium brassicae worden overgebracht. Hierdoor bleek de ziekte identiek te zijn met een eerder in Engeland gemelde ziekte. Door inoculatie met zoösporen of rustsporen vanO. brassicae werden ook symptomen verkregen inC. baccatum, C. chacoense enC. frutescens. S. villosum bleek een waardplant te zijn voor het geelnervigheidsagens, waarbij zwakke nerfchlorosen werden waargenomen.Seconded to the Glasshouse Crops Research Station, P.O. Box 8, 2670 AA Naaldwijk, the Netherlands.  相似文献   

3.
The relationship between lettuce (Lactuca sativa) andMyzus persicae is influenced by internal and external factors. For the improvement of screening methods and the evaluation of the resistances found, a better knowledge of these factors is wanted.In five experiments the influence of plant age on resistance level was investigated for a partially resistant and a susceptible cultivar. Criteria for resistance were: remaining percentage of aphids (RPA), aphid developmental rate, insect biomass, and larvae production.It appeared that the aphids developed faster and grew better on older plants compared with younger plants, resulting in a decrease of overall level of resistance. The absolute differences between the susceptible and the resistant genotype for parameters such as biomass increased if plants were older and aphids were allowed to utilize all parts of the plant. It is concluded that with older plants (plant age e.g. 30–40 days) a better discriminative selection can be carried out.Samenvatting De relatie tussen sla enMyzus persicae wordt door zowel interne als externe factoren beïnvloed. Voor de verbetering van toetsmethoden en voor de evaluatie van gevonden resistenties, is meer kennis omtrent deze factoren noodzakelijk.In vijf proeven (I–V) werd de invloed van leeftijd van de plant op het resistentieniveau onderzocht bij een partiëel resistent en een vatbaar ras. Criteria voor resistentie waren: overblijvend percentage luizen 7 dagen na inoculatie, ontwikkelingssnelheid van de luizen, de insekt-biomassa en de larvenproduktie.Het bleek dat de groei en de ontwikkeling van de luizen op oudere planten beter was dan op jongere. Dit resulteerde in een afname van het resistentieniveau bij zowel het partiëel resistente als het vatbare genotype. De absolute verschillen tussen het vatbare en het resistente genotype voor bepaalde eigenschappen zoals biomassa namen echter toe naarmate planten ouder waren in de experimenten IV en V waarbij de luizen toegestaan was zich op alle delen (bladeren en stengel) van de planten te vestigen. Op basis van deze toegenomen absolute verschillen tussen resistente en vatbare planten is het dus beter om bij oudere planten (bijv. 30–40 dagen oud) op resistentie te selecteren.  相似文献   

4.
Electron micrographs show the presence of the polyhedral, the outer, and the inner membranes occurring in nuclear polyhedral bodies fromMalacosoma neustria, Barathra brassicae andAdoxophyes reticulana. The outer membranes appear to be composed of a central, bimolecular leaflet of lipids bounded on either side by carbohydrates and proteins. The polyhedral and inner membranes, however, seem to consist of protein only. The inner membranes are closely attached to the virus rods, and so are the polyhedral membranes to the polyhedral protein.Samenvatting De polyëdermembranen vanMalacosoma neustria, Barathra brassicae enAdoxophyes reticulana, alsmede de buitenste en binnenste membranen om de deeltjes van deze kernpolyëdervirussen, werden met de elektronenmicroscoop bestudeerd (fig. 1A-I, 2A-C). Om de polyëders te fixeren en ter verkrijging van bepaalde contrasten in ultra-dunne coupes werd van verschillende agentia gebruik gemaakt. Vergelijking van de verkregen foto's (fig. 2D-I, 3A-B) wijst uit, dat het buitenste membraan uit een bimoleculaire laag van lipiden bestaat, die aan beide zijden door koolhydraten en eiwitten zijn begrensd (fig. 4); de polyëdermembranen (fig. 3B) bestaan evenals de binnenste membranen echter uitsluitend uit eiwitten. De virusstaafjes en de polyëders zijn respectievelijk door het binnenste membraan en door het polyëdermembraan nauw omsloten.  相似文献   

5.
Different wood preparation techniques for a SEM study of the growth ofOphiostoma ulmi (Buisman) Nannf. in elm tissue were compared. Critical point drying appeared to be the most suitable method. All observations were made 10–14 cm above the site of inoculation. In the resistant elm,Ulmus hollandica cl. 390, inoculated with a non-aggressive strain ofO. ulmi, no hyphae could be found until 5 days after inoculation. However, whenU. hollandica cl. 390 was inoculated with the aggressive strain, the fungus could already be observed after 3 days. In the susceptible elm,U. hollandica cl. Belgica, whether inoculated with an aggressive or non-aggressive strain, hyphae were found within 2 days after inoculation. The fungus appears only to penetrate the vessel pits and has at no time been seen to penetrate the cell wall directly.Samenvatting Verschillende houtpreparatie-technieken voor bestudering van de groei vanOphiostoma ulmi in iepeweefsel met behulp van de SEM werden vergeleken. Alle waarnemingen werden 10–14 cm boven de plaats van inoculatie gedaan. Critical point drying bleek de meest bruikbare methode. In de resistente iep,Ulmus hollandica kloon 390, geïnoculeerd met een niet-agressieve stam vanO. ulmi werden eerst 5 dagen na inoculatie hyfen gevonden in tegenstelling tot de vatbare iep,U. hollandica kloon Belgica waarin zowel na inoculatie met de agressieve als met de niet-agressieve stam hyfen konden worden gevonden binnen 2 dagen. AlsU. hollandica kloon 390 geïnoculeerd werd met de agressieve stam kon de schimmel reeds na 3 dagen worden gevonden. Binnendringen van de schimmel door de vaatwand werd waargenomen, maar alleen via de stippels.  相似文献   

6.
One of the components of partial resistance of barley to leaf rust,Puccinia hordei, is a reduced infectibility. It was investigated whether this low infectibility may rest on a hampered appressorium formation of the leaf rust fungus. The appressorium formation on the primary leaves of 11 barley genotypes with an intermediate-to-low infectibility was compared with that on the highly infectible L94. The number of stomata per cm2 leaf area occupied by appressoria ofP. hordei was determined per genotype by means of fluorescence microscopy. No cosistent differences could be detected, indicating that the mechanisms causing a low infectibility of partially resistant barley seedlings act at a phase later than the formation of the appressoria. On the non-host wheat not fewer appressoria were formed than on L94, but no appressoria were found on a lettuce genotype. The latter probably lacks the stimuli that enable the fungus to find stomata.Samenvatting Eén van de componenten van partiële resistentie van gerst tegen dwergroest,Puccinia hordei, is een verminderde infectiedichtheid. Het mechanisme, dat hieraan ten grondslag ligt, is onbekend. Een experiment werd uitgevoerd om na te gaan of bij partieel resistente rassen een verminderde appressoriumvorming optreedt. Na inoculatie in een inoculatietoren en een zorgvuldig uitgevoerde incubatie werd het aantal huidmondjes per cm2 bladoppervlak bepaald dat bezet was door appressoria vanP. hordei. De elf weinig vatbare gerstlijnen uit deze studie bleken niet reproduceerbaar te verschillen van de zeer vatbare gerstlijn L94 in de mate van appressoriumbezetting. Dit wijst erop dat infectiedichtheidsverschillen t.g.v. partiële resistentie veroorzaakt worden door mechanismen die werken na de appressoriumvorming. In een tweede experiment werd aangetoond dat zelfs op de niet-waardsoort tarwe, waaropP. hordei geen symptomen veroorzaakt, niet minder appressoria worden gevormd dan op L94. Op een sla-genotype trad echter geen appressoriumvorming op. Op deze laatste niet-waardsoort ontbreken waarschijnlijk de stimuli die de schimmel in staat stellen huidmondjes te vinden.  相似文献   

7.
Root inoculation of susceptible carnations withFusarium oxysporum f. sp.dianthi induced characteristic unilateral wilt only if root woundings and use of a microconidial suspension had not been combined at the time of inoculation. The combination, however, induced atypical and sudden stem breaking soon followed by death. In all cases wilt was due to destruction of the xylem. Unilateral wilt appeared to follow sparse natural infection of single roots. Stem breaking was due to destruction of the vascular tissues all around the stem and is ascribed to multilateral infection caused by translocation of microconidia at inoculation through several wounded roots directly into the stem.Microconidia were carried passively 5–10(–10) cm into stems of susceptible and resistant carnations within 24 h both after immersing cut ends of the roots in a conidial suspension and after pouring a suspension on the soil. Passive spore transport is an inoculation artefact which may severely affect interpretation of experimental results; it seems to be unimportant in natural Fusarium wilt development in carnation.Samenvatting Inoculatie van de wortels van vatbare anjers metFusarium oxysporum f. sp.dianthi veroorzaakte de kenmerkende eenzijdige verwelking alleen als wortelbeschadigingen bij de inoculatie niet werden gecombineerd met het gebruik van een suspensie van microconidiën. Die combinatie veroorzaakte namelijk afwijkende symptomen waarbij de planten plotseling omknakten en vervolgens snel afstierven. De verwelking leek in alle gevallen veroorzaakt te worden door afbraak van het xyleem. Eenzijdige verwelking leek te volgen op spaarzame natuurlijke wortelinfecties. Bij omgeknakte planten bleek het vaatweefsel rondom in de stengel aangetast te zijn, hetgeen toegeschreven wordt aan infectie van verschillende kanten van de stengel als gevolg van passief transport van microconidiën bij de inoculatie door verscheidene beschadigde wortels direct de stengel in.Microconidiën werden binnen 24 uur 5–10(–30) cm de stengels van vatbare en resistente anjers ingezogen wanneer de wortels afgesneden en met het uiteinde in een sporensuspensie gehangen werden, maar ook wanneer de suspensie op de grond gegoten werd. Passief transport van sporen is een inoculatie-artefact dat echter belangrijke consequenties kan hebben voor de interpretatie van de resultaten van proeven. Bij de natuurlijke verspreiding vanF. oxysporum in anjers lijkt passief sporentransport van weinig belang.  相似文献   

8.
Radioactivity from quinic acid-U-14C was readily incorporated into chlorogenic acid and shikimic acid in healthy andFusarium-infected tomato plants of two varieties, Bonner Beste (susceptible) and Moneymaker (resistant); radioactively labeled shikimic acid, on the other hand, was converted neither to quinic acid nor to chlorogenic acid.Infection led to increased incorporation of14C inton-butanol extractives, and alcohol-soluble and insoluble esters, except in the resistant variety after feeding of shikimic acid-U-14C. After infection incorporation into the non-hydrolyzable fraction—which a.o. contains lignin—decreased in the susceptible variety, but it increased in the resistant variety, particularly after administration of shikimic acid-U-14C.Samenvatting Radioactief kinazuur werd in gezonde en metFusarium geïnfecteerde tomateplanten behorende tot twee variëteiten, Bonner Beste (vatbaar) en Moneymaker (resistent), in chlorogeenzuur en shikimizuur omgezet; laatstgenoemde verbinding werd echter noch in kinazuur, noch in chlorogeenzuur omgezet.Infectie leidde tot een toegenomen incorporatie van14C in metn-butanol extraheerbare verbindingen, en in alcohol-oplosbare en onoplosbare esters, behalve na toediening van radioactief shikimizuur in de resistente variëteit. Incorporatie in de zg. niethydrolyseerbare fractie, die o.a. lignine bevat, bleek in de vatbare variëteit na infectie geringer te zijn, maar in de resistente variëteit na infectie toe te nemen, vooral na toediening van shikimizuur.  相似文献   

9.
Tuber components which may account for the acceleration of black scurf formation after haulm destruction were investigated.Non-water-soluble components of the tuber periderm(NWSPC) seemed to promote the initiation of sclerotia and the pigmentation of hyphae ofRhizoctonia solani AG-3, but they did not induce maturation or affect growth of the sclerotia on tubers, regardless whether plants were untreated or shoots had been cut off (COS). After COS, hyphae became pigmented, but no sclerotia were initiated on hydrophilic filters which prevented hyphae to touch the skin of non-harvested tubers. No evidence was found that these NWSPC, skin surface structure, or residues of watersoluble exudate on skin play a major role in the stimulation of black scurf formation after COS.Precipitated water-soluble tuber exudate (PWSTE) did not promote the formation of sclerotia on agar plates or on periderm strips, even if sampled after COS. On plates with PWSTE sclerotia formed were of a more solid structure but no real black sclerotia or brown hyphae developed. After, COS, PWSTE became more light in colour and higher in osmotic value, but did not significantly change in pH, C/N ratio, amino acid content, content of some sugars or its cotton wool-like appearance. After COS, but not after haulm pulling, which breaks the stolons, PWSTE gave rise to a higher yield in dry weight and, more sand sticked to the tubers. This suggests that PWSTE may act as a glue which keeps more sand and sclerotia firmly attached to the skin at harvest after COS.From these observations it can be inferred that volatile or instable components (VIC) probably govern hyphal pigmentation and growth of sclerotia and play a role in sclerotial pigmentation. After COS, alterations in VIC seem to play a major role in the stimulation of black scurf. Within three days after COS, skin set was significantly increased, which may reduce exudation of components that inhibit the formation of black scurf.Samenvatting Met het oog op de versnelde vorming van lakschurft na loofdoding werd de invloed onderzocht van periderm en waterig knolexsudaat op de sclerotiënvorming doorRhizoctonia solani Kühn AG-3.Niet in water oplosbare componenten van epidermiscellen spelen, waarschijnlijk wel een rol bij de initiatie van sclerotiën en bruine hyfen op de knollen, maar niet bij de groei en afrijping van de sclerotiën. Dit geldt zowel voor onbehandelde planten als voor planten waarvan het loof afgeknipt is (COS = cutting off shoots). De sterkere toename van lakschurft na COS kan evenwel niet verklaard worden uit, veranderingen in de niet in water oplosbare schilcomponenten. Immers, wanneer filters waren aangebracht om de nog aan de plant vastzittende knollen, zodat direct kontakt tussen de hyfen en de schil was verhinderd, dan ontstonden er op die filters nooit sclerotiën en alleen na loofafknippen bruine hyfen. Verder werden er geen aanwijzingen gevonden dat veranderingen in de structuur van het schiloppervlak of in residuen van waterige exsudaten op de schil een rol spelen bij de stimulering van de lakschurftvorming na loofvernietiging.De totale produktie van sclerotiën op kunstmatige media en op periderm strips werd niet gestimuleerd door de toevoeging van geprecipiteerd waterig knolexudaat (PWSTE = precipitated water soluble tuber exudates), ongeacht of de monsters waren genomen van onbehandelde planten dan wel COS-planten. Op agarplaten met PWSTE werden de sclerotiën wel compacter in bouw, maar ze werden niet echt zwart en er ontstonden geen bruine hyfen. Na COS was PWSTE lichter van kleur en hoger in osmotische waarde, maar er traden geen significante veranderingen op in C/N-quotiënt, pH, gehalte aan aminozuren, eiwitten en sommige suikers, en in het wollige uiterlijk van PWSTE. Na COS, maar niet na looftrekken, dat de stolon breekt, nam het drooggewicht van PWSTE per eenheid van knoloppervlak toe en bleef er bij de oogst meer zand aan de knollen plakken Dit wijst erop, dat PWSTE als een hechtmiddel kan functioneren, waardoor, vooral na COS, bij de oogst meer zand en sclerotiën aan de knollen blijven zitten.De resultaten doen vermoeden dat vluchtige of instabiele componenten (VIC) de pigmentatie van hyfen en de groei van sclerotiën induceren en een rol spelen bij de pigmentatie van de sclerotiën. Tevens lijken veranderingen in VIC een hoofdrol te spelen bij de stimulering van lakschurft na loofdoding. De schilverkurking, die binnen drie dagen na loofdoding significant was toegenomen, zou de exsudatie kunnen verminderen van lakschurftremmende componenten.  相似文献   

10.
Samenvatting De minimum-incubatietijd vanPuccinia horiana is 6 dagen. Bij 10°C is deze tijd tenminste 13 dagen. De incubatieperiode was het kortst bij 17°C en 21°C (Fig. 1). Uit een waarneming in de praktijk werd de aanwijzing verkregen, dat door een hoge temperatuur gedurende enige tijd de incubatieperiode kan worden verlengd tot tenminste 56 dagen. De roest kan op of in moerplanten overwinteren. In proeven werden aanwijzingen verkregen, dat door volledig wegsnijden van de bovengrondse plantedelen het inoculum kan worden verwijderd.  相似文献   

11.
The fine structure of conidia, hyphae, and of isolated haustoria of cucumber mildew (Sphaerotheca fuliginea) was studied. Large vacuoles are present in the spores and hyphae. Rosette-shaped particles, presumably glycogen, occur in the spores. Certain haustoria were found which lack the protrusions of the central body of mature haustoria. Most probably these haustoria are young and not yet fully developed. Portion of the sheath membrane of these haustoria is in close contact with the central body wall. The observations suggest that the haustorial sheath membrane is formed as a specialized portion of the haustorial body wall. Presumably the formation of the sheath membrane precedes the formation of the sheath and that of the protrusions of the central body.Samenvatting Er werd een onderzoek verricht naar de submicroscopische structuur van conidia, hyphen en haustoriën, geïsoleerd uit komkommerbladeren die geïnfecteerd waren met echte meeldauw (Sphaerotheca fuliginea). Sporen en hyphen bevatten grote vacuolen. In de conidiën werden rozetachtige deeltjes, waarschijnlijk glycogeen, gevonden. Er werden ook haustoriën gevonden, waarbij de normaal voorkomende uitstulpingen van het centrale lichaam in volwassen haustoriën ontbraken. Bij deze waarschijnlijk jonge haustoriën is een gedeelte van de schedemembraan in nauw contact met de wand van het centrale lichaam. Deze resultaten doen vermoeden dat de schedemembraan gevormd wordt als een speciaal gedeelte van de wand van het centrale lichaam. Waarschijnlijk scheidt de membraan zich daarna van het centrale lichaam bij de vorming van de schede. Verondersteld wordt, dat de uitstulpingen van het centrale lichaam nà of tijdens de vorming van de schede ontstaan.The study has been carried out at the Laboratory of Phytopathology, State Agricultural University, Wageningen, in connection with the activities of TNO Research Unit for Internal Therapy of Plants.  相似文献   

12.
Pretreating with decenylsuccinic acid (DSA) increased numbers of lesions developing whenVicia faba leaflets were inoculated with conidia ofBotrytis fabae. The increase is partly attributed to an effect on conidial germination. More conidia germinated on DSA than on water-prepreated leaflets, an effect associated with greater concentrations of sugars and amino acids in leachates from the former.Samenvatting Eén van de blaadjes van het jongste tweetallige blad van een tuinbouwplant werd voor de inoculatie met conidiën vanBotrytis fabae gedurende 2 uur ondergedompeld in een 3×10–5M decenylbarnsteenzuuroplossing (DSA), het andere blaadje van het bladpaar in gedistilleerd water. Op de met DSA behandelde blaadjes waren 24 uur na de inoculatie meer vlekjes aanwezig dan op de met water behandelde (Tabel 2). Deze verhoging van de vatbaarheid moet voor een deel worden toegeschreven aan een effect op de ontkieming van de conidiën op het blad. Hogere percentages ontkiemde conidiën werden gevonden op de met DSA behandelde blaadjes (Tabel 3). Dit zou het gevolg kunnen zijn van een grotere afgifte van kiemingsbevorderende stoffen door het met DSA behandelde blaadje in vergelijking met een met water behandeld (Tabel 1).  相似文献   

13.
Samenvatting Bewortelde stekken vanOpuntia exaltata, die geïnfecteerd waren met een virus dat heksenbezemsymptomen veroorzaakt, werden in september 1964 gedurende perioden variërend van één tot vijf uur gedompeld in water van 45°C. Nu, ruim twee jaar na de behandeling, zijn twee van de acht planten, welke vijf uur in warm water verbleven, nog volkomen vrij van symptomen. Dit maakt het waarschijnlijk dat het virus in deze planten inderdaad volledig geïnactiveerd is door de warm-waterbehandeling.  相似文献   

14.
Pea plants,Pisum sativum cv. Eminent, were inoculated by spraying with a suspension (108 cells/ml) ofPseudomonas phaseolicola, a bacterium not pathogenic to pea. At intervals of 0,2,4,6, or 8 days the same plants were challenged with a conidial suspension (106 conidia/ml) of the peapathogenic fungusMycosphaerella pinodes. Periodically, leaf samples were examined for development of symptoms and phytoalexin content.Up to 6 days after inoculation with the non-pathogenic bacterium the plants were protected against the pathogenic fungus. Pisatin, however, seemed not to be responsible for the observed protection.Samenvatting Erwteplanten, cv. Eminent, werden bespoten met een suspensie (108 bacteriën/ml) vanPseudomonas phaseolicola, een bacterie die niet pathogeen is voor erwt. Na 0,2,4,6, of 8 dagen werden dezelfde planten opnieuw geïnoculeerd, nu echter met een conidiënsuspensie (106 conidiën/ml) van de voor erwt pathogene schimmelMycosphaerella pinodes. Periodiek werden bladmonsters beoordeeld naar ontwikkeling van symptomen en aanwezigheid van fytoalexinen.Tot 6 dagen na de inoculatie met de niet-pathogene bacterie bleken de planten—in afnemende mate — beschermd tegen aantasting door de pathogene schimmel. Aangezien er geen positieve correlatie bleek te bestaan tussen de pisatineconcentratie en de mate van bescherming, leek pisatine voor deze bescherming niet verantwoordelijk.  相似文献   

15.
Botrytis spot or ghost spot on tomato fruits occurs after penetration of germ tubes ofB. cinerea into epidermal cells. A few days after the penetration a halo appears around the infected necrotic cells. These symptoms can be reproduced by inoculating young fruits with a few dry conidia. When many conidia alight on the epidermis of the fruit, scab-like symptoms develop, while under conditions of high humidity, blisters can be formed on the fruit surface before the fungus spreads through the fruit parenchyma. Under conditions of low humidity, necrotic areas are formed.In the necrotic cells, developed after inoculation with many or with a few conidia, no mycelium could be found by the histological methods so far used. However,B. cinera can be reisolated, implying that theBotrytis spot is a latent infection by the fungus. No renewed growth takes place when the fruit is fully ripe.Samenvatting Botrytis-stip op tomatevruchten ontstaat na binnendringen van kiembuizen vanB. cinerea in epidermiscellen van een jonge vrucht. Enkele dagen na de infectie treden celdelingen op in het onderliggende parenchymweefsel. De geïnfecteerde cel en enkele aangrenzende cellen sterven af, terwijl rondom dit necrotische plekje een zilverwit gekleurde ring ontstaat. Worden veel conidiën bijeen op een vruchtwand gebracht, dan krijgt de epidermis binnen 24 uur een schurftig uiterlijk. Blijft de luchtvochtigheid na de inoculatie hoog, dan kunnen daarentegen kleinere en grotere blaasjes in de vruchtwand ontstaan. Deze barsten na enkele dagen open, terwojl mycelium zich door de vrucht verbreidt. Daalt de luchtvochtigheid circa 16 uur na de inoculatie, dan blijft de aantasting beperkt tot de epidermis. Hoewel in het necrotische weefsel geen mycelium vanB. cinerea kon worden aangetoond, blijkt herisolatie van de schimmel gemakkelijk te zijn. Ook uitBotrytis-stippen van uit de praktijk afkomstige vruchten kanB. cinerea geïsoleerd worden. Dit betekent, dat het hier om een latente infectie gaat, waarbij evenwel geen hernieuwde groei plaats vindt als de vrucht geheel rijp is.  相似文献   

16.
Samenvatting Oösporen vanBremia lactucae kunnen worden verkregen door bladschijfjes van sla te inoculeren met een gemengde conidiënsuspensie van twee fysio's van de schimmel, die de twee compatibiliteitstypen (B1 en B2) vertegenwoordigen. Wanneer het bladweefsel geheel vergaan is, worden de schijfjes met oösporen samen met het onderliggende filtreerpapier op een dunne laag grond in een glazen schaaltje gebracht. Hierop worden vijf zaden van een vatbaar slaras te kiemen gelegd. Zaailingen die worden aangetast vertonen na drie tot vijf weken sporulatie op de cotylen. De conidiën worden op een toetssortiment van slarassen gespoten om het aantastingspatroon van het isolaat te bepalen. De eerste resultaten toonden aan dat de nakomelingen van een kruising gewoonlijk een beperkter aantastingspatroon hebben dan de ouders.  相似文献   

17.
A number of untreated larvae ofEphestia kuehniella andPieris brassicae were confined with some larvae of the same species that had recently been infected withBacillus thuringiensis. The majority of the last category died within a few days. Although healthy, diseased and dead specimens were kept together for several days, scarcely any larva of the healthy group became diseased or died by the action of the bacterium. It was concluded thatB. thuringiensis does not spread easily.Samenvatting Onbehandelde rupsen vanEphestia kuehniella andPieris brassicae werden samengebracht met een aantal rupsen van dezelfde soort, die kort tevoren anaal, resp. oraal geïnfecteerd waren met een suspensie vanB. thuringiensis. Van de laatste categorie stierven de meeste na enkele dagen. Ofschoon de gezonde, zieke en dode rupsen daarna nog enige weken werden samengehouden, trad er onder de onbehandelde rupsen praktisch geen sterfte op, die veroorzaakt was door bacteriën.  相似文献   

18.
Potato (Solanum tuberosum L.) plants cv.Saturna were subjected to infection withVerticillium dahliae and drought stress. At the early stages of growth, stomatal conductance, transpiration and net photosynthesis were measured at light saturation (PAR>300 m–2) on individual leaves and with mobile field equipment with the aid of field enclosures. No significant changes in stomatal conductance and gas exchange characteristics occurred as a result ofV. dahliae instomatal conductance, transpiration and and photosynthetic rates, especially on older leaves and on plants exposed to direct sunlight for a longer period of time. In combination with drought,V. dahliae only occasionally showed interaction; their effects being less than additive. High values of coefficients of variatoon necessitated a high number of measurements per treatment; the more so in the inoculated plants which shows thatV. dahliae seems to affect certain leaves while not affecting others early in growth. Crop photosynthesis was less reduced byV. dahliae than individual leaf photosynthesis due to the levelling effect of integration over the whole canopy and possibly through a stimulation of the top leaves. The upper non-affected leaves are responsible for the bulk of photosynthetic crop activity. The results indicate that following an infection withV. dahliae photosynthesis is reduced early in growth as a result of drought stress in the leaves.Samenvatting Aardappelplanten (Solanum tuberosum L.) cv.Saturna werden onderworpen aan stress als gevolg vanVerticillium dahliae en droogte. In vroege stadia van de groei werden stomataire geleiding, transpiratie en netto fotosynthese bij lichtverzadiging (PAR>300 W m–2) gemeten aan individuele bladeren en met een mobiel instrumentarium met behulp van gewaskappen. Er werden geen significante verschillen gevonden in de waarden van de stomataire geleiding en de gasuitwisslingskarakteristieken als gevolg vanV. dahliae-besmetting tot een maand na opkomst. Daarna leidde infectie metV. dahliae tot een afname van de stomataire geleiding, transpiratie en netto fotosynthese, speciaal bij oudere bladeren en bij planten die meer aan zonlicht waren blootgesteld. Soms vertoondeV. dahliae interactie met droogte en bleken beide effecten minder dan optelbaar. De hoge waarden van de variatiecoëfficiënten maakten een groot aantal metingen per behandeling noodzakelijk; dit was vooral het geval bij metV. dahliae geïnfecteerde planten hetgeen aantoont datV. dahliae vooral in het begin van de groei niet alle bladeren in gelijke mate aantast. Door de matigende invloed van de integratie van alle bladlagen en mogelijk doordat de bovenste bladeren werden gestimuleerd, werd de totale gewasfotosynthese in mindere mate beïnvloed doorV. dahliae dan de individuele bladfotosynthese. De bovenste niet geïnfecteerde bladeren bleken verantwoordelijk voor het grootste gedeelte van de gewas-fotosynthese. De resultaten tonen aan, dat volgend op een infectie metV. dahliae, de fotosynthese reeds in een vroeg stadium van de groei wordt verminderd als een gevolg van droogtestress in de bladeren.  相似文献   

19.
A modified procedure for the purification of TSWV is described which consists of differential centrifugation, treatment with antiserum against sap from healthyN. rustica and density-gradient centrifugation in sucrose gradients. Centrifugation in the zonal-rotor proved efficient for processing large amounts of infected leaves.Antisera to purified TSWV were produced in rabbits. These sera reacted with healthyN. rustica sap. This reaction could be abolished by absorption with either healthyN. rustica sap or polysaccharides purified fromN. rustica. Unabsorbed sera reacted with the major TSWV structural proteins following their electrophoretic separation in polyacrylamide-gels. The positions of the precipitin lines corresponded with those of the structural proteins visualized by staining. The intensity of these lines was greatly diminished after absorption of the antisera with either healthyN. rustica sap or polysaccharides. It was concluded that the reaction of TSWV antiserum with the structural proteins is partly due to host-derived polysaccharides covalently bound to the virus proteins.Samenvatting Het bronsvlekkenvirus van de tomaat (TSWV) werd gezuiverd met een procedure die bestond uit een cyclus van differentiële centrifugering, behandeling van de virus-suspensie met antiserum tegen bestanddelen van gezonde planten (N. rustica) en dichtheidsgradiëntcentrifugering (Fig. 1 en Fig. 3). De zone rotor kon worden gebruikt wanneer grote hoeveelheden bladmateriaal werden gebruikt (Fig. 2).Twee antisera, die elk een verschillende activiteit tegen TSWV (Tabel 1, Fig. 4) hadden, werden bereid. Deze sera reageerden ook met sap en polysacchariden uitN. rustica (Fig. 6). Door verzadiging met polysacchariden werd de reactie tegen TSWV aanmerkelijk verzwakt. Analyse van de eiwitbandjes die na polyacrylamidegel-elektroforese waren gevormd, toonde aan dat de activiteit van de sera tegen de eiwitcomponenten van TSWV was gericht (Fig. 5) en dat deze activiteit na verzadiging met polysacchariden zwakker was. Uit deze reacties kan geconcludeerd worden dat polysacchariden van de waardplant aan de structurele eiwitten van TSWV zijn gebonden. Niet geabsorbeerd antiserum geeft met TSWV drie precipitatielijnen (Fig. 4), maar na absorptie met compleet virus trad nog slechts één precipitatielijntje op (Fig. 7). Mogelijk wordt dit lijntje gevormd door het nucleocapside-eiwit dat door de dissociatie van het virus vrij komt. Sera die tegen normale bestanddelen vanN. rustica zijn bereid, vormen geen zichtbare reactie met compleet virus; wel wordt er een lijntje gevormd indien het virus met guanidine-HCl wordt gedissociëerd (Fig. 8). Deze waarneming kan verklaren dat deze antisera kunnen worden gebruikt bij de zuivering van TSWV ondanks het feit dat dit virus polysacchariden uit de waardplant draagt.  相似文献   

20.
Corynebacterium fascians, which causes leafy gall, has been shown to be responsible for the unusual symptoms recently found in lilies. The symptoms are described and the different bacterial isolates compared by biochemical, serological and pathogenicity experiments. No evidence could be found for the existence of specialized strains even though considerable variation in virulence could be demonstrated. Although the role of variation in susceptibility of the different lily cultivars should not be underestimated, it would appear that high inoculum levels ofC. fascians in the soil may be largely responsible for these outbreaks.Also included in this study are the results of biochemical, serological and pathogenicity experiments ofC. fascians which has been isolated fromKalanchoe, Euphorbia, Brodiaea, Hebe andVerbascum.Samenvatting Reeds een aantal jaren was in lelies een woekering in stengelbollen bekend, die echter sporadisch voorkwam en economisch van weinig betekenis was. Tijdens de zomer van 1977 echter trad de ziekte op één enkel perceel zo ernstig op dat zeer aanzienlijke oogstderving het gevolg was. Behalve de stengelbol kan ook de hoofdbol misvormd zijn. Bovendien kunnen misvormde stengelbollen lange spruiten vormen, zgn. sabeltandvorming. Soms is het wortelstelsel gereduceerd; in de kas zijn verdikte stengels waargenomen. De ziekte staat nu bekend onder de naam woekerziekte.Door de PD te Wageningen en het LBO te Lisse werd de bacterieCorynebacterium fascians (Tilford) Dows. uit het zieke materiaal geïsoleerd. In gezamenlijk onderzoek werd nagegaan of de bacterie de veroorzaker is van bovengenoemde symptomen en of hier sprake is van een op lelie gespecialiseerde stam.Biochemische en serologische vergelijkingen tussen isolaten vanC. fascians uit lelie,Kalanchoe, Euphorbia, Brodiaeea, Hebe enVerbascum laten zien dat er zeer weinig verschillen bestaan. Alle isolaten reageren op een standaard antiserum met titers variërend tussen 1: 640–1: 5120.Een oriënterende inoculatieproef werd uitgevoerd op het LBO in 1977. Daarna werden op de PD 10 van de 25 isolaten uit lelie en 8 uit andere waardplanten getoetst op lelie, chrysant en lathyrus. Uit de inoculatieproeven blijkt, dat de bacterie de veroorzaker is van de waargenomen symptomen. Tussen de isolaten blijkt een groot verschil in pathogeniteit te bestaan (12–100% aantasting), zonder dat dit aan herkomst gebonden is. Het voorkomen van op lelie of andere waardplanten gespecialiseerde stammen is daarom niet aan te nemen.In hoeverre de hevige aantasting een gevolg is van een opbouw van de bacterie-populatie door een te nauwe vruchtwisseling en mechanische rooimethoden moet worden nagegaan.  相似文献   

设为首页 | 免责声明 | 关于勤云 | 加入收藏

Copyright©北京勤云科技发展有限公司  京ICP备09084417号